.-■■■■.■■
V
•,a
$JA
■■P
■■■■ii
I
ZILVER EN GOUD.
AAN DEN ZELFKANT VAN DEN ZOMER
■Él
HERFST-DAGEN.
m - I
-Ji
^*X;:
lilKPffiMwi
;.!XX^XXv';,
'XÉXX' ..X, .XV
Kjh|
I
w:v;7
Wmr-
■ré' x
wêm
mxam
mami
S
■'Xréréré: I' ;.XXXX ré'X'X'. 'X.
<4#;. Xv-
II
EEN TIJD VAN HERDENKEN.
[Wij zijn het zaad, dat in den akker
kiemt
d&'-t: X - mn
réi
w&mm
X:
TUSSCHEN NATUURBAD EN VUD
KACHEL.
XX:>.
::XXXXX.X:«
IX
NAJAARSSCHOON IN
STAD
DE
Ook het najaar heeft zijn bloemen, zij het van een forscher karakter dan de lenter^Seei. Het bloeiende sier gras (boven)
wuift met z'n pluimen en de dahlia's lijken met hun vlammend#, Storen kleine zonas^m
Het zatte groen der volle zomerdagen
Voor winterstilte kómt en starheid, moet
Het bosch nog eens zijn bontste glorie dragen.
En in het klare licht verijlen geuren
Van stervend loover en van dorrend hout,
Nooit was de zon zoo zuiver en zoo goud
Als nu de kruinen hoog hun vlammen beuren.
Maar vonk na vonk valt dwarrlend naar beneden,
In regens bluscht het laaiend najaarsvuur;
De broze schoonheid zinkt naar 't nadrend uur
Als laatste bloei in doodsrust is vergleden.
H. K.
HET AROMA.
De schilferige berkenstammetjes steken
helder af tegen een achtergrond van
donkerbruin, afgevallen loof.
DE WINTERTIJD BEGON.
/I X: :X' I réi. 'I. ré'ré'l'XXl :X:
"I i,-,; iX viXXX x:- ré':.- ré - X::.X- i
Jaar in jaar uit worden de vergeetachtigen
zeldzamer die niet precies op tijd met een
klein gebaar van hun vinger ingrijpen in den
gang van den tijd. Niemand kan den Tijd terug
zetten, zegt een oud en van eeuwigheidsge
dachten tot den rand gevuld spreekwoord. Neen
den tijd niet. Maar het uur wel. En voorzoover
niet de koe, om die haar melken moet, onge
voelig voor winter- of zomertijd, melk-zwaar
loeit op 't uur, dat het instinct haar drijft, laat
alles zich gewillig en geduldig van een uur
langer nacht of een uur langer dag berooven.
Het uur is nu verzet en de avond wordt lan
ger.
De avond, die nu langzaam bekoring en
waarde terugkrijgt en zich te broeden zet bin
nen de dichte deuren en ramen van het huis.
Het is nog niet koud genoeg voor de kachel,
maar het licht van de lampen geeft al de sug
gestie van warmte, en de kinderen staan in
de rijpe schemering rond hat kleine licht,
dat Maria de "duistere Octoberdagen lichter
maakt.
Het licht legt een beetje goud, schilfers en
gruis, over de glanzende dingen van het huis:
over 't gelakte hout dat zich thans den geur
van de hars en de echo van den bijslag te
binnen roept, over den koperen ketel, die beter
met de langzame menschen van vroeger over
weg kon, en op de buikige flesch, waarin eens
de wilde wijn van een vroegeren herfst be
sloten was.
Het goud is binnen, en het ligt ook, als een
waardeloos teveel, overal waar de boomen zich
in deemoed ontkleeden gaan. De beuken en de
eiljem,. de iep die al weer een zomer het be
dreigde leven rekte, de bramen en de haze
laars, guller en triestiger zijn ze nooit geweest.
Ze geven een blad mee aan den wind en staren
het na tot waar het neerdaalt op den duisteren
vijver en nog even doorzeilt tot vlak onder
kwek-kweks verbaasden snavel. En alweer op
nieuw geven ze het ronde, geslagen goud mee
aan den wind, die er de lanen mee vult en pla
veit, zacht en ritselend, dat wie er loopen gaat
zich met iederen stap den vollen zomer herin
neren zal.
Uw avond gaat langer worden; ga dus wat
vroeger te bed. Doe het zeker één keer en
wandel in het ten ochtend gewonnen uur. Het
weggetje is niet meer zoo doorzongen van
menschenstemmen en het geluid der stadsche
dingen. De zwarte film-papieren zijn diep ver
borgen onder een laag van blad bij blad, en
onder uw voeten kraken de rijpe eikels.
Misschien is het lot u gunstig en hebt gij
gansch het bosch voor u alleen. Dan is het
groot genoeg, dat uw droomen zwerven kunnen
en weer terugkeeren naar waar gij zit aan den
rand van den weg. Ze brengen de verhalen
mee, die den mensch gemeenlijk verborgen
blijven. Hoe tji-tji de spin met al zijn stammen
en gevolgen hoog in de boomen vergaderd was,
en het zilver, de gesponnen moed van zijn drif
tig lijf, wegspoot uit zijn tepels, dat het een
dunne, zwierende kabel werd, die wuifde in
den wind. Met al te veel waren ze in dezen
hoek van het bosch De kleine hakhoutboschjes
zagen grijs en vlltig van de vele webben, en
het was beter, dat de stammen verder reisden
naar waar het vliegend wild thans voor hen
verloren ging.
Tji-tji voelde aan zijn kabel, die nu ver en
diep uithing onder de plaats waar hij zat: lenig
en sterk was het spinsel. Van de andere tak
ken hing»n ook de draden neer, zachtjes en
langzaam wiegend op den wind. Hij zette zijn
kromme pooten nog iets verder naar voren en
wachtte tot de wind wakkerde en feller aan
den kabel rukte. Dan dook hij plotseling weg
en viel een meter naar beneden in de diepte.
De wind had zijn kabel reeds meegevoerd,
de val was ten einde en zacht droeg zijn pa
rachute hem naar den rooden zoom aan den
horizon.
Kijk, herfstdraden, zeggen de menschen.
Maar gij die in het bosch
zijt weet beter: Uw droomen
hebben het verhaal van tji-
tji's groote reis van hun
tochten mee thuis gebracht.
Gij weet ook waarom nu
de eikel valt en niet giste
ren en niet morgen. Waarom
nu het laatste vezeltje scheurt
dat de vrucht Vasthield, steel
aan tak, en waarom de groene
weerbarstige ballen van de
kastanje zich laten vallen
naar den grond, waar het bol
ster springt en het »donkere
mahagonie van hun schoon
heid te blinken begint in het
gouden lofwerk van de na
jaarsblaren.
Gij weet het. En telkens als
gij uw droomen ontlast hebt
van wat zij mede torsten naar
huis, en zij opnieuw uit vlie
gen en over de toppen heen
dwaalden in een gebied waar
uw lijf en uw zinnen niet
komen kuftnen, dan blijft gij
achter met wat zij u brachten.
Herinnering
October is een oneindig
feest van zwermende zielen
tusschen de polen van hun
Wuivend riet en ritselende populieren
gestreken onder den najaarswind. Een
grauwe regen doet in de stad het plaveisel
glimmen. Rechts onder: zware gallen
hebben zich ontwikkeld op de eiken
bladeren, waar de galwesp z'n eitje depo
neerde. Een klein larf je wacht en eet zich
dik in elk van die bolle voorraadkamers.
laatste zijn. Als er nog meer blaren gevallen
zijn, is het Allerzielen, en tusschen de droeve
deken bloeit de laatste ongeziene bloem boven
het graf van die eenmaal mét ons den herfst
en haar geuren genoot.
Daarom valt nu de eikel, en laten nu de
kastanjes los. Dat gij herdenken zoudt, en u
zoudt vereenigen met het moedig zaad, dat
valt en liggen blijft. Ongezien, ongeweten, niet
vermoed In de vochtige rottende laag, maar ge
duldig wachtend tot een warm en licht voor
jaar de kiem tot leven wekt en het vleezig
wit die kiem voedt, tot wortel en blad zich
verstaan in een nieuw verband.
Het najaar is ons niet alleen gegeven, dat
wij even stil zouden staan, luisterend naar het
doffe schot aan den akkerrand, waar, goud
tusschen goud, een haas zijn laatste leger
vindt. Niet alleen daarvoor, dat wij de chrysan
ten zouden snijden en ruiken aan de kruidige
specerij van heur blad, maar dat wij er het
kleine beeld in zouden zien van de lange,
lange rust, die ook eenmaal voor ons beginnen
zal.
Wij groeien nog en voor velen van ons is
het zomertijd. Bloemen en koele schaduw,
een stroom van leven, die gonst door lijf en
zinnen, en de schors van ons zichtbare wezen
werd nog maar nauw en behoedzaam bescha
digd door de droefenis. Maar klein en schier
onzichtbaar dragen onze levens al vrucht. Een
xMc'
üsssk;
vrucht, die zich eens voeden
zal, meedoogenloos en onophou
delijk uit het sap, dat wij
wonnen tot eigen baat. Een vrucht,
die zidh groot en rijp wil zien, en
waarvan wij niet weten of een
maal kiem en blad zich gelijk
zullen maken aan ons: een nieuw
leven, waarin het onze, grooter en
schooner, herschapen staat.
Wij zijn het zaad, dat in den
akker kiemtEen schakel in de
keten, een golf in de deining, het
enkel voetspoor van een levens
loop, die lang voor ons begon en
lang na ons eindigen zal
Wees dan als de boom, die over
uw hoofden staat, niet bevreesd,
hiet bedacht op zelfbehoud, maar
Vervuld van die zoo zuivere roe
ping, zaaier te zijn van een nieuw en heer
lijk zaad. In het licht van dien eenigen,
wezenlijken en vollen herfstdroom krijgt alles
een nieuwe en betere waarde: de bloemen, die
God ons gaf om lief te hebben, de avonden,
die hij ons schonk om ze te vullen met ge
negenheid, den moed van de spin, dien hij ons
gaf ten voorbeeld, de blaaren, die vallen, de
een niet verder dan de ander, dat wij weten,
dat eenmaal, na stof en asch, slechts tellen
zal wat thans verborgen is.
Ik herinner me nu de kerkhoven overal op
de reizen die ik maakte. De roode, goud- en
licht doorwaaide kruinen, die de scherpe
grafstee dekten met hun stervend loover, en
dien vroegen morgen op de helling van de
Subasio, boven het eerste huis, waarin Sint
Frans gelukkig was. Hoe moeten voor hem
lijden en heerlijkheid tastbaar zijn geweest in
het purperen bloeden van den herfstigen hori
zon, en als het zilver van een lagen mist gra
zend door de valleien ging
ALBERT KUYLE.
XX-
beseffen, dat de zon nog
een andere, en nobeler
functie heeft, dan door
gewinterd menschen-
vleesch bruin te braden
mijn donksterste ervaring van dezen
zomer is, dat ons volk niet meer weet,
wat schoonheid in de natuur is.
De zomer was een zonderlinge gast
Hij stond op het punt om heen te gaan. Maar
één halte voor het grensstation van het bruine
najaarsland stapte hij uit en liet een paar
treinen passeeren, alvorens hij besluiten kon,
voor goed af te reizen. Hij liet die zon nog
eens hoog en warm aan den hemel klimmen en
tooverde purperen randen om de avondwolken.
M'n dahlia's en chrysanten zogen zich nog
iederen dag eens dronken aan haar licht en
brachten wat zonne-uitbundigheid in de stilte
van m'n werkkamer. Want in ieder van die
wonderlijk gekrulde blaadjes speelde de reflex
nog van de gouden zonnestralen. Zoo bleef hij
dralen op de grens, die zonderlinge zomer
Maar toen de Staat den tijd verzette, reisde
hij elf uit hst land. üln aan dc laatsts kromming
van de baan, waarlangs
hij heenging, bleef hij
wuiven met een gouden
zonne-straai, ten afscheid.
Einde van den zomer
tijd.
Het is misschien een
wijs besluit, om aan dit
volk met polo-hemden en
ski-sokken eens met groo-
ten nadruk te zeggen, dat
de zomer uit is. Misschien
ontwaakt het dan nog
juist op tijd uit de lam
lendigheid van het zonne
bad, om de waarheid te
Ona te ontdekken, dat er tusschen het laatste
entree-biljet van het natuurbad en de eerste
schop kolen op den haard nog een brok tijd
schoon zit, merkwaardig genoeg, om met in
tensiever aandacht te worden bekeken, dan de
menschheid dit pleegt te doen. Want het is
mijn donkerste ervaring van dezen zonne
lichten zomer, dat het volk niet meer weet,
wat schoonheid in de natuur is.
Wat was er nog schoon in ons landje?
Scheveningen en Zandvoort en „de Hoek"
en misschien Rockanje. Maar zeker Knocke en
le Zoute en zekerder nog de Wilgenpias en
de Biltsche Duinen en de IJzeren Man en
natuurbad zus en strandbad zoo. Arme exploi
tanten en frequentanten van deze allernieuw
ste vleesch-etalages. Het moet u wel koud om
de leden worden, wanneer gij in deze tijden
de zon door zilveren nevels ziet kruipen en
de eerste herfstdraden van uw tuin in uw
haren blijven kleven. Het is niet onwaarschijn
lijk, dat uw teleurstelling hierover gemakke
lijk transponeert in verbittering. Och, bespaar
de Schepping uw kleine menschen-veront-
waardiging! Zij zet u nog eenmaal aan den
zelfkant van den zomer. Aan u de kans, om
aan het najaar goed te maken, wat gij aan den
hoogzomer mocht hebben verwaarloosd.
En wilt gij den weg daartoe weten? Wij zijn
er voor u op uit getrokken, Kuyle en uw die
naar. Wij zijn voor u gaan padvinderen, gaan
pionieren in het najaarsschoon. Maar laat ons
dan niet alleen tusschen de brokken van den
zomer! Er is ruimte en schoonheid voor u
allen....
Ge behoeft geen verre reis te doen, waarde
lezer, om u te laten betooveren door het gou
den schoon van dezen herfst. De Schepping
heeft haar natuursohoon-filialen in de stad
zoo goed als op het platteland en tusschen de
grutterswaren en de winkels van de brood
fabriek liggen haar etalages, grootsch, mate
loos in kwadraatmeters, mateloos in kleuren
weelde.
Zoo is er de weelde voor of achter uw huis,
als gij tenminste hft voorrecht heb
zoo'n stukje van de aarde uw tuin te
mogen noemen. De laatste dahlias,
ze worden al zoo groot niet meei
in deze dagen, zitten nog bont en
veelvormig op haar takkendikke sten
gels tusschen de groote groene blaren.
Wat een weelde aan kleuren, paars
en wit en geel en rood, gloeit er in
uw hof, als de zon op haar lagen
tocht wat goud poeiert over deze won
derlijke bloemschepseltjes.
Ik heb een buurman, die heel zijn
najaarstuin heeft laten culmineeren
in één ontzaglijke zonnebloem, een
knaap van een groeisel, dat als een
gouden maan vol en rond ter hoogte
reikte van zijn balkonraam. Nu is de
bloem er grootendeels af en de pitten
worden bruin en zwaar, zoodat de
stengel het gewicht bijkans niet meer
dragen kan. Een haast exotisch tuin-
product hangt daar dag in dag uit
voor mijn achterraam,- te. getui
gen van Voorbije» bfwi en. vef^ane
£lori%
Verschroeide tot een brandend-diepe gloed.
Gelukkig, dat de asters er nog zijn, de stem
mige najaars-filosoofjes van mijn tuin, wijZÊ
dingen, die ondanks haar kleuren-luidruchkg'
heid een verstillende aandacht vragen aan den
rand van het tuinpad, in het vaasje voor 1
Lieve Vrouwke of in de pul tusschen
schrijfrommel. En iederen keer als rni''" m0e
der de mooiste bloemen gaat uitzoe "ea'
voor Ons Lief Vrouwke zoekt ze °raa" en
lang, lees ik in een paar oogen een supieme
dankbaarheid om die late gave van e ehep-
ping, die als een postume hul e van den zo
mer gloed en warmte in het u's rengt, waar
stil-aan de dagen korter worden en vroeger
de donkerte invalt
En de chrysantenHebt u °P een vroe
gen najaarsmorgen we eens een afgeladen
bloemenwagen zierl r0 en haar de stad? Of
er een stuk van de zon werd geplukt, zoo is
de gouden gloeiing van die edelknapen onder
de bloemen.
De parken van de stad? Schoon zijn zij in
het vroeg-jaat, a s een groene waas een sfeer
van beloven schept onder de boomen. Schoon
in den vollen zomer als de zon in laaien
brand woedt over de blarenzee. Schoon in den
vroegen morgen, als de nevels wegtrekken en
condenseeren in zilveren druppels van dauw.
Schoon ook in den avond, als op de schelding
van licht en donker de gelievén dolen langs
de paden en fluisterdingen zeggen, die in
geen woordenboeken staan
Maar schoon, en schooner dóór en dóór, in
het najaar, als de blaren bruinen in het licht
en de gouden toover van het stervend schoon
in trage wentelingen daalt op het groen der
Perken
Het aroma van het najaarsschoon proeft niet
de stedeling, die zich willig laat gevangen hou
den binnen de omheining der woonkazerne,
„stad" genaamd. Arme mensch, die niet weet
van de schoonheid der immense najaarswol
ken. Babelsch hoog en driftig zich stapelend
boven het vlakke land. Die nimmer de geuren
snoof van een smetteloozen herfstmorgen, den
kruiigen adem der ontwakende natuur. D c
nooit zijn longen eens volgeschokt heeft me e
hadslucht van het bosch, op 'n blankend oc -
tend van September of October.
Het boschDankbaar werk was he lezer,
de pionierstocht, dien wij voor u maakten in
het najaarsland. De zon zat nog ergens laag
achter het groen van het Sticht, maar het was
een morgen als een lied. En onder de bruine
beuken OT1 het roode eikenblad, tusschen de
schemerwitte berken, en de ruizelende dennen,
ving het vroege leven aan. De levende have
van het bosch. En daar stoof de eekhoorn voor
bij, een rennende pluim over het bruin der
blaren. Daar huppelde het konijn zijn drollige
sprongen. En aan de drinkplaats, gevonden
na een langen speurtocht, stond een groep
roodbruine herten. Een kolos van een bok
poetste driftig zijn gewei aan een paar jonge
boomen en praalde met de witte takken van
zijn hoofdtooi voor het defile der stille reeën,
die hem volgen zouden tot diep in het bosch,
waar de burlende roep van een machtigen con
current weerklonk.
Dat is de morgen van het najaar en om u,
lezer, te bewegen tot zulk een tocht, maakten
wij van deze regels een pleidooi. Maar laat dan
de touringcar en de luidruchtigheid van een
gezelschap-op-reis liever fhuis. De natuur
mocht u eens een lesje lezen, dat zij zich bij
haar ontwaken niet wil laten storen.