H. M. DE KONINGIN ONTHULT HET
VAN HEUTSZ-MONUMENT.
WAARDOOR VERGING DE
„UIVER"
KONINGIN EN PRINSES IN DE
HOOFDSTAD.
Indrukwekkende plechtig
heid op het Olympia-
plein.
ZATERDAG 15 JUNI 1935
HET GROOTSCHE GEDENK-
TEEKEN.
ROND HET .VAN HEUTSZ-
MONUMENT.
Het défilé.
VLAAMSCHE CULTUUR.
EEN MUSEUM IN HET STERCKXHOF
TE DEURNE.
RAPPORT DER COMMISSIE.
Buitengewoon ongunstig weer en
minder gunstige vlieg-
eigenschappen.
BLIKSEM-INSLAG ALS OORZAAK
VRIJWEL UITGESLOTEN.
.Het Generaal v. Heutsz-monument te Amsterdam, dat vanmiddag door H. M.
de Koningin onthuld werd.
Voor de eerste maal sinds geruimen tijd
heeft vandaag de hoofdstad wederom het voor
recht gehad, H. M. de Koningin en H. K. H.
Prinses Juliana binnen haar muren te mogen
begroeten, zij het ook dat dit officieele bezoek
van onze Landsvrouwe en Prinses Juliana
slechts kortstondig heeft kunnen zijn.
Zooals bekend hield dit Koninklijk bezoek
aan Amsterdam verband met de plechtige ont
hulling van Jast grootsche gedenkteeken, dat
op een van de mooiste punten van de hoofd
stad, n.l. het ruime en fraai aangelegde Olym-
piaplein, is verrezen ter eere van de nagedach
tenis van wijlen gouverneur-generaal J. B, van
Heutsz, den grooten pacificator van de Neder
landsche bezittingen in de Oost.
De burgerij van Amsterdam heeft getoond
het bezoek van H. M, de Koningin en H. K. H.
Prinses Juliana op hoogen prijs te stellen en
in te stemmen met de indrukwekkende eer
betuiging jegens de nagedachtenis Van een
groot Nederlander, die Nederlandsch-Indië tot
een groot en hecht rijk onder een krachtig
Nederlandsch bestuur heeft gemaakt.
Aan den oproep van het comité tot huldiging
van de nagedachtenis van gen. v. Heutsz om
vandaag de vlaggen uit te steken is zoowel
door particulieren als door instellingen en over
heidsgebouwen grif gevolg gegeven.
Daardoor en door een ongewone drukte op
Straat, en vooral natuurlijk langs de wegen die
de beide vorstinnen en haar gevolg zouden
volgen, heeft de AmsteFdamsche burgerij op
cndubbelzinige wijze uiting gegeven van haar
groote vreugde over het bezoek van Lands
vrouwe en Prinses.
De aankomst ten paleize.
Bij de grens van de gemeente werd H.M.
de Koningin, die de rei3 van Het Loo naar
'Amsterdam per auto had gemaakt, opge
wacht door burgemeester De Vlugt, en hoofd
commissaris Versteeg.
Na een kort begroeting werd de tocht naar
het paleis voortgezet. De auto's van den bur
gemeester en den hoofdcommissaris gingen
aan de koninklijke auto vooraf. Daarachter
volgde een hoftauto, waarin enkele leden van
het gevolg hadden plaats genomen.
Precies om elf uur reed de kleine stoet het
Damplein op. Een groote menigte, op een
eerbiedigen afstand gehouden door een sterke
politiemacht, onder leiding van commissaris
Haarman, stond daar te wachten en juichte
de landsvrouwe geestdriftig toe. Deze beant
woordde de toejuichingen met vriendelijk
handgebaar.
De eerewacht van matrozen uit het Ma
rine-etablissement te Amsterdam stond voor
het paleis opgesteld en presenteerde, toen
H-M. het paleis betrad, het geweer.
Enkele oogenbliken later ?tegen opnieuw
juichkreten uit de wachtende menigte op.
H.M., geheel in het wit gekleed en getooid
met den witten sluier, vertoonde zich op het
balcon en begroette vriendelijk haar volk.
Omstreeks half één is Prinses Juliana, die
hedenmorgen per auto uit Leeuwarden was
vertrokken, aan het paleis gearriveerd.
Omstreeks twee uur zijn de beide vorstin
nen weer uitgereden, ditmaal in een rijtuig
a la deaumont bespannen.
Kon. bezoek aan „Kleurenpracht"
Langs de tevoren bekend gemaakte route,
waar zich overal op de trottoirs een haag van
menschen had gevormd, reed de koninklijke
ftoet naar het Vondelpark, voor een kort be
zoek aan de tentoonstelling „Kleurenpracht",
die daar onder de anspiciën van het comité
„Practisch Werken" en het initiatief Comité
Amsterdam wordt gehouden.
Bij den ingang van het tentoonstellingsterrein
werdén H. M. de Koningin en H. K. H. Prinses
Juliana ontvangen door den voorzitter van het
comité „Practisch Werken", dr. M. de Hartogh,
die de vorstinnen verwelkomde en die vervol
gens verschillende autoriteiten aan Haar voor
stelde.
Voorgegaan door den Voorzitter van het ten
toonstellingscomité, ir. Josephus Jitta, maakten
Koningin en Prinses vervolgens een korte
wandeling over het tentoonstellingsterrein, dat
hoewel het seizoen reeds eenigszins ie gevor
derd en enkele perken reeds uitgebloeid zijn
een prachtigen indruk maakte.
Na een verblijf hier van ongeveer een half
uur bestegen de vorstinnen het rijtuig weer en
vervolgden, toegejuicht door de tallooze belang
stellenden, die zich op en om het terrein be
vonden, haar weg naar het Olmpiaplein.
Rond' het bijna 100 meter breede van Heutsz-
monument, dat zich statig spiegelt in de breede
vijver, die ervoor ligt, waren voor de bijna
twee duizend genoodigden verschillende tri
bunes gemaakt, in het midden waarvan zich
het baldakijn, waaronder H. M. de Koningin
en H. K. H. Prinses Juliana zouden plaats ne
men, verhief.
Onder de aanwezigen merkten wij o.m. oo
minister dr. H. Colijn en minister mr. dr. L.
N. Deckers. Het gemeentebestuur van Amster
dam was vertegenwoordigd door den burge
meester, dr. W. de Blugt en verschillende
andere leden van het dagelijksch bestuur der
gemeente. Voorts waren aanwezig talrijke mi
litaire en civiele autoriteiten, familieleden van
generaal van Heutsz, de leden van het uitvoe
rend comité, de heeren Z.Exc. generaal H. N.
A. Swart, C. G. Vattier Kraane, W. C. Bone
bakker, F. M. L. baron van Geen, J. B. v. d.
Houven v. Oordt, dr. J. C. Koningsberger, mr.
dr. M. S. Koster, mr. W. Suermondt Lzn. en
Th. J. Veltman. Voorts officieren-ridders in dè
militaire Willemsorde, vertegenwoordigers van
den bond van Indische gepensionneerde mili
tairen „Mr. Comelis", een deputatie van de
Koninklijke Vereen. „Ons Leger", vertegen
woordigers van de Vereen, van ambtenaren bij
het binnenlandsch bestuur in Ned.-Indië, en
talrijke vooraanstaanden figuren uit het be
drijfsleven in Nederland en koloniën. Voorts
stonden in de omgevang van het monument
ook opgesteld de deputaties van de verschil
lende organisaties die aan het defile zouden
deelnemen met haar vaandels en de kransen,
die aan den voet van het monument zouden
worden neergelegd.
Nadat Hare Majesteit en Hare Koninklijke
Hoogheid onder het baldakijn hadden plaats
genomen, vertolkte de Koninklijke Mannen-
zangvereeniging „Apollo" onder leiding van
Fred. Roeske op fraaie wijze Valerius' „Wilt
heden nu treden" en een hymne aan de nage-
gedachtenis van generaal v. Heutsz, getoonzet
door P. A. Zwijssig.
Nauwelijks waren de laatste tonen van de
hymne weggestorven of de voorzitter van het
uitvoerend comité, generaal H. Swart, trad naar
voren om een inleidend woord te spreken.
Inleidende rede Generaal Swart.
Na aan H. M. de Koningin dank te hebben
betuigd van het uitvoerend comité, voor Haar
bereidwilligheid persoonlijk het monument te
onthullen, heijnnerde generaal Swart aan de
voorgeschiedenis van de totstandkoming van het
monument. Nadat een viertal ontwerpen van
verschillende architecten en beeldhouwers was
ingediend werd de opdracht tot uitvoering ver
strekt aan den architect ir. G. Friedhoff en den
beeldhouwer F. J. v. Hall, wier ontwerp het
meest geschikt werd geacht en dat dan ook is
uitgevoerd.
Uitvoerig beschreef spr. voorts het monument,
dat in horizontale richting zeer uitgestrekt is,
met een middenpartij van sterk verticale wer
king. De lange, horizontale lijn is met bogen
doorbroken, waartusschen reliefs zijn geplaatst,
die voorstelmlingen bevatten van de belang
rijkste eilanden of eilandengroepen van den
Indischen archipel.
Ter linkerzijde wordt begonnen met Sumatra
en het daarin liggende Atjeh, dan volgt o. a.
Borneo, om tenslotte tegen de middenpartij te
eindigen met Java. Aan de andere zijde van
het voetstuk wordt met Java begonnen, aan
welk eiland, zijnde het belangrijkste van Neder
landsch-Indië, twee reliëfs zijn toebedeeld. Dat
aan de rechterzijde bevat motieven, die betrek
king hebben op den rijstbouw. Dit is geheel
gereed. Ook hét daarop volgende, dat Bali
voorstelt en waarop een danseres als hoofd
figuur is afgebeeld, is af.
Hierna zullen volgen o. m. Celebes en zal
geëindigd worden met Nieuw-Guinea, waarop
eenige Papoea-figuren worden gehakt. Dit laat
ste reliëf is nog niet geheel afgewerkt.
De reliëfs, door bogen verbonden, vormen
den „gordel van smaragd, welke zich om den
evenaar slingert".
De midden-partij vormt het voetstuk, waarop
reliëfs zijn aangebracht, welke betrekking heb
ben op de cultures, die de welvaartsbronnen
van Indië vormen. Deze worden afgewisseld
met enkele reliëfs, welke de flora en fauna
voorstellen. Dit voetstuk draagt het groote
hoofdbeeld, dat het Nederlandsch Gezag uit
beeldt namelijk een klassieke vrouwenfiguur
met een wetsrol in de hand, geflankeerd door
twee leeuwen, die de wapenschilden van de
hoofdsteden Amsterdam en Batavia vasthouden.
Boven dit alles uit rijzen twee hooge, steenen
pylonen, saamgebonden door een opkomende
zon, symboliseerende de twee-eenheid Neder
landNederlandsch-Indië.
In het middenpunt van het monument is de
bronzen reliëfbuste geplaatst van den man, die
een zoo machtig aandeel heeft gehad in het
tot stand komen van deze twee-eenheidgene
raal J. B. van Heutsz.
Boven de reliëfbuste ligt de wakende leeuw.
Ter weerszijden van het voetstuk zijn in den
vijver fonteinen aangebracht.
Aan de achterzijde van het voetstuk bevindt
zich een bronzen gedenkplaat, waarop de vol
gende tekst te lezen is
„Zijn scherpe blik,
Zijn helder verstand,
Zijn krachtige wil,
Bevestigden het gezag en
Bevorderden de welvaart
in Nederlandsch-Indië".
Rede Z. Exc. dr. H. Colijn.
In een uitvoerige herdenkingsrede heeft ver
volgens minister dr. H. Colijn de groote be-
teekenis van wijlen Generaal van Heutsz uit
eengezét.
Wie met een enkele gedachte, aldus spr.,
uiting wil geven aan de waarde van van
Heutsz als koloniaal soldaat, aan zijn beteeke-
mis voor het Indische leger, kan, geloof ik, niet
beter doen dan zulk een gedachte aldus te
formuleeren; hij vooral is het geweest, die het
gevoelen van militair onvermogen, dat de Re
geering langen tijd beklemde, heeft doen ver
dwijnen.
Lang had men de kracht van het Indische
leger en de beteekenis van zijn acief kunnen
onderschat en te lang had men daardoor ver
zuimd te doen wat tot Neêrlands roeping in
Azië behoorde Men achtte ons leger te zwak
om 'n zóó uitgebreide taak te vervullen als ver
bonden was met het scheppen van rust en orde
in den geheelen Archipel.
Het is op dit punt nu, dat de figuur van van
Heutsz als seldaat een .beslissende historische
beteekenis erlangt. Hij was het die in enkele
jaren toonde, dat de gekoesterde vrees volko
men ongegrond was. Met een troepenmacht niet
beduidend sterker in getal dan die, welke noo-
dig was geweest om een gebied van 1 vierkante
G.M. vast te houden, werd geheel Atjeh tot
onderwerping gebracht.
En welk magisch middel werd nu aange
wend om zoo gansch ongedachte resultaten te
bereiken?
Geen ander middel werd gebezigd dan wat
van Alexander, van Hannibal en Caesar al tot
op dezen dag toe, de waarde van een leger be
paalt: het aankweeken van een geest van ini
tiatief, van durf en van moed om verantwoor
delijkheid te dragen. In enkele jaren tijds
bracht het kleine Indische leger, naar den
geest vernieuwd, niet slechts het weerspannige
Atjeh tot rede, maar eveneens andere deelen
van Sumatra en voorts ook Borneo, Celebes en
de Kleine Soenda-eilanden.
Wanneer men den blik langs wijder horizon
laat gaan, moet men erkennen, dat hij in nog
meerdere mate boven anderen uitstak in zijn
ambt als Landvoogd over Aziatisch Nederland.
Het was deze landvoogd, die voor de taak
van den nieuwen tijd: de overgang van een
veelal op vermijding van moeilijkheden be
dachte bestuursvoering tot een intensieve be-
stuursbemoeiing, de onontbeerlijke voorwaar
de in het leven riep: de vestiging n.l. van ons
gezag.
Regeling en invloed van het bestuur; van
politie en van rechtspraak;' van een ordelijk
belastingwezen; aanleg en verbetering van veU-
keersmiddelen; verschaffing van onderwijs;
voorziening in tallooze andere maatschappelijke
behoeften; deze gestadige inwerking van het
Nederlandsche gezag, overal door dezelfde be
ginselen gedragen en dus op ongeveer dezelfde
wijze inwerkend op alle deelen van den Archi
pel, doet tenslotte ook allen eenzelfden cultu-
reelen invloed ondergaan en bevordert daar
door, naast de staatkundige uitwendige een
heid, ook naar binnen toe de ontwikkeling der
eenheidsgedachte. Met de vestiging van ons
effectief gezag, waar dit tevoren slechts no
minaal was, werd dus de weg ontsloten die in
het eind leiden zal, eerst tot grootere cultu-
reele eenheid en daarna tot grootere en sterker
doorvoelde saamhoorigheid der Indische vol
ken.
Aan van Heutsz danken we, dat de vroegere
belemmeringen bij de vervulling onzer kolo
niale taak sinds een kwart eeuw opgeheven
zijn, dat aan de hoofdvoorwaarde voor de ver
vulling onzer roeping jegens heel den Archipel
en jegens alle volken, die haar bewonen, is
voldaan.
Spr herdacht voorts de talloos velen van
hooger en lager positie, die de medewerkers
van dezen grooten Nederlander zijn geweest,
en deelde in verband hiermee mede, dat het
H. M. de Koningin heeft behaagd den voor
zitter van het hoofdbestuur van den Kon.
Bond van ridders der militaire Willemsorde be
neden den rang van officier te begiftigen met
een Koninklijke onderscheiding.
Zich tenslotte in het bijzonder tot H. M. de
Koningin richtend, zeide spr., dat de onthulling
van dit gedenkteeken door H. M. persoonlijk,
nog iets meer zegt dan een huldebetuiging aan
de nagedachtenis van v. Heutsz. Dan is die
handeling, aldus spr., ook een symbool voor
de toekomst; dan roept Uwe Majesteit ook
zonder eenig gesproken woord, ons daardoor
toebewaar dit pand van „grooter Nederland"
U door onze voorgeslachten toevertrouwd
En dan antwoorden wij, die van de onthulling
van dit gedenkteeken getuige zijn, dan ant
woordt de geheele Koninklijke weermacht hier
en in Indië, dan antwoordt ook het overgroote
deel van Uw volkdit pand is ons heilig
wij zullen getrouw zijn in de bewaring
ervan met Godes hulpe getrouw tot in den
dood
De voorzitter van het uitvoerend comité, ver
zocht daarop aan burgemeester De Vlugt het
monument namens het gemeentebestuur te
willen aanvaarden.
Dr. de Vlugt aanvaardt liet
monument.
De burgemeester aanvaardde het monument
uit naam van het Amsterdamsch gemeentebe
stuur mét een rede, waarin hij o. m. zeide dat
Amsterdam zich gelukkig prijst met het feit,
dat binnen zijn muren dit monument is ver
rezen, dat het grootsche werk van v. Heutsz
symboliseert.
De onthulling.
H. M. de Koningin onthulde vervolgens de
beeltenis van v. Heutsz in het midden van het
monument en legde aan den voet daarvan een
krans neer.
Nadat het Nederlandsche volkslied was ge
zongen door de Kon. Mannenzangvereeniging
„Apollo", defileerden de deputaties van talrijke
militaire en burgerlijke organisaties langs het
monument. Aan dit défilé werd deelgenomen
door vertegenwoordigers van de Kon. Ned.
Marine, den Kon. Bond van gepensionneerde
en eervol ontslagen officieren van moederland
en koloniën, de Nederlandsch-Indische officie-
renvereeniging, de Alg. R. K. Officierenvereeni-
ging, den Kon. Bond van ridders der Militaire
Willemsorde beneden den rang van officier, de
Vereeniging van oud-onderofficieren van het
Kon. Ned.-Indisch leger, de Ned. Vereen, van
oudstrijders „Het vaderland getrouw", het
Kon. Koloniaal militair invalidenhuis „Bron
beek", het Kon. militair invalidenhuis te Leiden
de Amsterdamsche Vereen, van oudstrijders uit
de tropische gewesten, de Kon. Vereen. van
Ned.-Ind. oudstrijders „Je maintiendrai"; den
Kon. Ned. Bond van oud-onderofficieren, den
Eersten Ned. Bond van oud-onderofficieren van
Nederland en koloniën, de vereeniging van oud-
Indische militairen „Voorwaarts", de Indisch-
oude garde, de Vereen, van onderofficieren „Ons
belang", de vereeniging van Grenadiers en
Jagers „de Garde", het generaal v. Heutszfonds,
het Alg. Ned. Verbond en het Nationaal Jonge
ren Verbond.
Omstreeks half vijf was de plechtigheid ten
einde. H. M. de Koningin en H. K. H. Prinses
Juliana stegen weer in het gereedstaande rijtuig
en verlieten, toegejuicht door de duizenden
belangstellenden, het Olympiaplein.
Via Apollolaan, Noorder Amstellaan en Am-
stellaan bereikten zij de Weesperzijde, waar de
beide vorstinnen plaats namen in de Koninklijke
auto, die haar rechtstreeks naar het Loo bracht.
(Van onzen correspondent)
Brussel, 10 Juni 1935.
Het is soms gewoonweg verbazend, met welk
een buitengewoon gemak men in België over
gaat van een plan tot de realisatie. Iemand
brengt een denkbeeld naar voren dat interes
sant lijkt; rondom hem vormt zich een kern
van promotors. Men houdt enkele vergaderin
gen én in minder dan geen tijd is men met
alles zoo ver gevorderd, dat men tot daden
kan overgaan, die bovendien in de meeste ge
vallen ware „coups de maitre" zijn.
Aldus gaat het nu ook weer met het museum
voor Vlaamsche cultuur.
Enkele maanden geleden, hebben wij daar
voor het eerst over hooren spreken. En nu
reeds worden wij verrast met de mededeeling,
dat de zaak voor elkaar ls. En op welke wijze!
Op het grondgebied van Deurne-bij-Antwer
pen, bevindt zich een oud kasteel, dat vermoe
delijk in de XlVe eeuw werd gebouwd en toen
den naam droeg van „Hooftvonder".
In de maand Augustus van het jaar 1525,
ging het in eigendom over aan Gerardus
sterckx. Het besloeg toen een oppervlakte van
da „buynders".
Deze Sterckx was een bekend Antwerpsch
koopman. Men zegt, dat hij buitengewoon rijk
en ook zeer milddadig was, wat wel waar zal
geweest zijn, vermits hij in hoog aanzien stond
bij keizer Karei V, die hem zelfs in den adel
stand heeft verheven, met den titel van ridder.
Toen koopman-ridder Sterckx in 1564 over
leed, had hij van het kasteel „Hooftvonder"
een zoo mooi geheel gemaakt, dat men het, om
zijn nagedachtenis te eeren, het „Sterckxhof"
is gaan noemen, onder welken naam het ook
nu nog bekend staat.
Het kasteel ging rond het jaar 1700 in eigen
dom over aan de Jesuieten uit Lier, die toen
ook reeds eigenaars van het „Rivierenhof" wa
ren. In 1773 echter werd het door het opheffen
der Sociëteit, verbeurd verklaard en werd het
eigendom van den Staat, die het vijf jaar later
verkocht aan een Antwerpsch bankier, J. B.
Cogels, die tevoren ook het „Rivierenhof" had
gekocht en wiens nazaten eveneens in den adel
stand zijn verheven met den titel van baron.
Het „Sterckxhof" bleef tot in 1921 aan de
familie Cogels toebehooren, waarna de pro
vincie Antwerpen het heeft aangekocht, die
het eenigszins in verval heeft laten geraken.
Gelukkig zijn er thans een paar menschen
naar voren getreden, die gedacht hadden dat
daar wel eens een museum van zou kunnen
gemaakt worden en dan liefst voor de Vlaam
sche cultuur. De provincie ad daafr nogal ooren
naar; het plan werd verder uitgewerkt en thans
is men al zoover gevorderd, dat alvast met dit
doel restauraties worden ondernomen.
Men gaat nu het „Sterckxhof" heelemaal re-
construeeren, zooals het in zijn bloeitijd moet
geweest zijn, met zijn heerenwoning, zijn oude
brouwerij en de bijgebouwen; daarnaast wordt
een openluchtmuseum ontworpen.
In de eigenlijke heerenwoming zullen zalen
worden ingericht, waarin men de geschiedenis
der oude gilden en ambachten zal doen her
leven, met tal van authentieke voorwerpen en
oorspronkelijke documenten.
Men zal ook te zien krijgen een antieke
brouwerij, een weverij en een oude apotheek.
Het schijnt, dat er reeds een oude steendruk
kerij geïnstalleerd is, waarin eerstdaags het
tijdschrift en andere drukwerken van het
Sterckxmuseum zullen gedrukt worden.
Op één der zolders, zal het oude „poesjenel-
lenspel" een toevlucht vinden, met alleen als
curiosum, maar ook als levende folklore, want
er zullen daar regelmatig voorstellingen met
„poesjenellen" worden gegeven.
Verder vermeldt het programma der promo
tors, het inrichten van afdelingen voor: ge
schiedenis van den handel en van de scheep
vaart, praehistorie, oude kerkelijke kunst, litur
gie, geschiedenis der begijnhoven, oude. munten,
aardewerk, wapens, musicologie, gravuren, en
prenten, gildewezen, archieven, enz..
In de tuinen zal, over een oppervlakte van
veertig hectaren, een openluchtmuseum wor
den ingericht, met o.m. een Vlaamsche boeren
hofstede, een Brabantsche hoeve, een Kempi-
sche hutwoning, een smidse, een water- en een
windmolen, kapellen, poorten, pompen, fontei
nen. Tenslotte zal daar ook een Vlaamsche ker
mis worden opgetimmerd, alles zooveel moge
lijk met oorspronkelijk materiaal.
Zooals men ziet, is hier een veel-omvattend
programma uitgewerkt.
Men zou de Antwerpenaren beleedigen indien
men, na deze weidsche opsomming van een
grootsch plan, de vraag zou stellen: binnen
hoeveel jaren zij hopen met dit alles klaar
te komen? Want het is de bedoeling der pro
motors, hun museum voor Vlaamsche cultuur,
officieel te openen.... in de aanstaande lente
reeds!
Het dezer dagen aangekondigd verslag van
het onderzoek, ingesteld ingevolge opdracht
van den Minister van Waterstaat naar de oor
zaken van het ongeval met het vliegtuig „Uiver"
der K. L. M. in den nacht van 19 op 20 December
1934 nabij Rutbah Wells, is thans in druk ver
schenen.
De commissie heeft zich bij het vormen van
haar oordeel beperkt tot het bestudeeren van
de rapporten van dr. ir. H. J. van der Maas en
van de K. L. M. en tot het hooren van ver
schillende personen. In de hier bedoelde rap
porten komen alle feitelijke gegevens voor, die
ter plaatse, kort na het ongeval, verzameld
konden worden. Een hernieuwd onderzoek ter
plaatse zou geen nieuwe en betrouwbare gege
vens hebben kunnen opleveren.
Het hier volgend verslag bepaalt zich tot de
gegeven opdracht in engeren zin, een onderzoek
in te stellen naar de oorzaken van het ongeval.
De meening der commissie over de verantwoor
delijkheid voor het ongeval, zoomede een aantal
opmerkingen, waartoe het onderzoek heeft ge
leid en die voor de toekomst van nut kunnen
zijn, zijn in een afzonderlijk rapport neergelegd.
De commissie wil niet nalaten haar waardee
ring te uiten voor de wijze, waarop dr. ir. van
der Maas zijn gegevens heeft verzameld, zijn
onderzoek heeft ingesteld en zijn verslag heeft
opgemaakt. De overzichtelijke en logische op
bouw van dit rapport heeft de taak der com
missie in niet geringe mate vergemakkelijkt.
Geen zekerheid.
Het is niet mogelijk gebleken met afdoende
bewijskracht de oorzaken van het ongeval aan
te wijzen. Het eenige wat nagenoeg met zeker
heid kan worden vastgesteld is, dat het ongeluk
geschiedde tengevolge van de buitengewoon
slechte weersomstandigheden. De overige en de
meer gedetailleerde oorzaken kunnen slechts
met een meer of mindere mate van waarschijn
lijkheid worden aangenomen.
De waarschijnlijke toedracht.
Uit het rapport van dr. ir. van der Maas
blijkt duidelijk het verloop van de bui, die iti
den nacht van 19 op 20 December 1934 boven
H3 en Rutbah Wells woedde en die de „Uiver"
noodlottig is geworden.
Hoewel men van een bul, zooals de hier
bedoelde, niet mag aannemen, dat zij zich lang
durig met gelijke hevigheid en eenparige snel
heid verplaatst men moet eerder denken aan
een opeenvolging van verschillende buien
wijst alles erop, dat de door H3, de „Uiver" en
Rutbah Wells ondervonden bui geheel dezelfde
was. Zoowel te H3 als te Rutbah, dat Oostelijk
van H3 ligt, zag men haar in 't Westen aan
komen en in 't Oosten verdwijnen, terwijl het
verloop van windsterkte, regen en onweer op
beide plaatsen hetzelfde was. Aangenomen mag
dus worden, dat de „Uiver", die in het tijds
verloop tusschen het passeeren van de bui te
H3 en te Rutbah tusschen beide plaatsen in
vloog, zich in geheel dezelfde bui heeft be
vonden.
Zoowel bui als „Uiver" verplaatsten zich van
West naar Oost; de „Uiver" haalde de bui met
groote snelheid in en vloog er aan den achter
kant in. Aanvankelijk ontmoette het toestel
zwaren regen en betrekkelijk matigen wind,
langzamerhand geraakte het in het gebied van
onweer,' regen, hevige verticale luchtbewegingen
en uiterst krachtige en variabele winden. Het
is zeer waarschijnlijk, dat het toestel nog slechts
zeer enkele kilometers van den voorkant der
bui verwijderd was toen het ongeluk plaats
greep. Deze waarschijnlijkheid volgt uit den
tijd van passeeren van H3 (00.23 u. MTG), de
verplaatsingssnelheid van de bui, welke op
35 km geschat kan worden en de eigen snelheid
van het toestel, welke, naar men mag aannemen,
ongeveer 225 km heeft bedragen.
De piloot moet doelbewust in de bui gevlogen
zijn, hierop wijzen de ingehaalde antenne en
de bij H3 ingestelde koers naar Bagdad. Het
was bij H3, dat de „Uiver" langzamerhand het
heviger gedeelte van de bui begon te naderen.
Of de piloot wilde niet terug, teneinde aan het
reisschema vast te houden, óf hij zag het terug-
keeren bezwaarlijker in dan het doorvliegen.
Dit laatste zou- gemotiveerd kunnen worden,
doordat de West van Rutbah gelegen landings
terreinen 's nachts niet gemakkelijk te vinden
waren, vermoedelijk door den regen in slechten
toestand moesten verkeeren en voor gebruik
•s nachts met anders dan als noodlandingster-
reinen beschouwd kunnen worden, terwijl Gaza,
dat geen peiler heeft, moeilijk te vinden ZOU
zijn en ano met het oog op den benzinevoor-
raa e ver af lag. Het zou nog mogelijk geweest
zijn om de bui heen te vliegen en daarna door
e gaan naar Bagdad, doch er was geen enkele
aanwijzing om zich van de uitgestrektheid der
bui in Noordelijke en Zuidelijke richting een
denkbeeld te vormenhet om de bui heen
vliegen zou dus met veel onzekerheid gepaard
gegaan zijn. Meer zekerheid evenwel zou waar
schijnlijk een besluit geboden hebben, achter
de bui te blijven, af te wachten tot deze was
weggetrokken en daarna op de min of meer
bruikbare landingsplaats te Rutbah te landen.
Reeds kort na H3 is het toestel in het hevigste
deel der bui gekomen en het moet hierin ver
scheidene minuten vrijwel in de koersrichting
naar Bagdad zijn doorgevlogen.
Moeilijk bestuurbaar.
Het was op een vorigen tocht naar Cairo en
terug reeds gebleken, dat men het toestel wat
den koers betreft in zeer ongunstig weer zelfs
met twee man niet steeds houden kon en daarbij
veel hoogte verloor. Ook was de hoogtebestu
ring in die omstandigheden zwaar. Men moet
dus aannemen, dat de piloten, toen zij in net
voorgedeelte, dat is het hevigste deel, van de
bui gekomen waren, de handen met de bestu
ring meer dan vol hadden en de uiterste
pogingen hebben moeten aanwenden, het toe
stel in de hand te houden,
Veronderstellingen omtrent de
oorzaken.
De meest voor de hand liggende veronder
stelling is, dat het den piloten niet mogelijk
geweest is, zich voldoende aan den noodlottigen
invloed der dalende luchtstroomen te onttrek
ken, dat zij de besturing met het verticale roer
zijn kwijt geraakt en in hun uiterste pogingen
besturing in handen te houden er niet aan
konden denken om te landen, eensdeels omdat
een landing in het heuvelachtige terrein aller
gevaarlijkst tnQgst worden, anderdeels omdat
zij geen handen vrij hadden om zich op de
landing voor te bereiden, met het gevolg, dat
zij met een eigen snelheid van tenminste 225 km
den grond raakten.
De gewijzigde kners, de vermoedelijke draai
richting, stuurboord uit, ilet niet instellen van
een anderen koers dan die naar Bagdad, de
eenigszins vooroverhellende stand zoo dicht bij
den grond en last not least het aan den grond
loopen zelf, het zijn voor de commissie
alle a a n w ij zingen, dat men het
toestel niet meer op voldoen
de wijze kon besturen.
Is deze veronderstelling juist, dan dringt zich
de vraag naar voren of een gemakkelijker te
besturen toestel wel veilig door de bul heen
gebracht zou zijn. De mogelijkheid, dat het ge
lukt zou zijn, bestaat zeer zeker, maar een
bevestigend antwoord op deze vraag is overi
gens niet te geven.
Men kan ook de veronderstelling maken, dat
de piloten, om welke reden dan bok laag vlie
gend, omgekeerd waren, wijl de storm hun te
machtig werd en het toestel daarbij nog behoor
lijk in de hand hadden. Een plotseling optreden
de plaatselijke dalende luchtstroom zou het
toestel dan onverwacht tegen den grond ge
drukt hebben, dan wel de piloten zouden zich
in de juiste hoogte vergist hebben. Een goede
verklaring voor den terugkeer is hierbij even
wel niet te geven; de piloten zouden opnieuw
voor verscheidene minuten door het hevigste
deel en de dalende luchtstroomen van de bui
moeten vliegen terwijl zij wisten, althans kon
den weten, dat, doorvliegende in de oorspron
kelijke richting, de bui spoedig doorkruist zou
zijn. Immers ruim een half uur geleden had het
op nog geen 20 K.M. afstand liggende Rutbah
30 tot 50 K.M. zicht gemeld. Een vergissing om
trent de juiste hoogte is naar de meening der
commisie niet aannemelijk; meer dan 30 of 40 M.
kan de hoogte-aanwijzing bezwaarlijk fout ge
weest zijn; bovendien moest de gezagvoerder
met het oog op de vele heuvels rekening hou
den met een terrein, dat 60 100 M. hooger lag
dan de vlakte, waarin de „Uiver" aan den
grond kwam.
Bliksem-inslag
Het is ook mogelijk, dat de piloten tengevolge
van blikseminslag verdoofd of gedood zijn ge
worden en het toestel onbestuurd naar omlaag
ging. In het gedeelte van de bui. Waarin de
„Uiver" zich tijdens het ongeluk bevond,
woedde een hevig onweer. Een eleotrische o-nt-
lading over het metalen toestel is dus geens
zins onaannemelijk en er zijn ook enkele
teekenen (de ronde, schijnbaar geponste gaten
in bakboordsvleugel, een spoor op een revolver,
dat aan vonkoverslag te wijten zou kunnen
zijn), die in dezen zin eenige aanwijzing ge
ven. Maar, al ware de veronderstelling van een
electrische ontlading over het toestel juist, dan
zou dit nog volstrekt niet behoeven in te slui
ten, dat de piloten hiervan een nadeeligen in
vloed zouden hebben ondervonden. De com
missie kent uit de literatuur geen gevallen van
ernstige beinvloeding der opvarenden van me
talen vliegtuigen door blikseminslag. Ook zou
het al zeer toevallig geweest zijn, wanneer beide
piloten tegelijk het slachtoffer waren geworden,
terwijl bij de lijkschouwing geen teekenen van
verwonding of dood door blikseminslag zijn ge
vonden. Dat deze niet gevonden zijn is even
wel weer geen onaantastbaar bewijs, dat de
piloten inderdaad niet door den bliksem gedood
of verdoofd zijn geworden.
Al moge blikseminslag als oorzaak van het
geval dus onwaarschijnlijk zijn, de mogelijk
heid is niet met zekerheid uitgesloten.
Breuk in de lucht als oorzaak van het onge
val komt zeer onwaarschijnlijk voor. Buiten de
plaats van het ongeval werden nergens sporen
van het vliegtuig gevonden.
Van kwaadwilligheid of misdaad kwam geen
enkel positief feit ter kennis van de commis
sie. Zij verwijst naar het schrijven van haren
voorzitter van 25 Februari 1935, no. 22, gericht
aan den Minister van Waterstaat, waarin te
kennen werd gegeven, dat waar de Minister
zich dienaangaande blijkens zijn gepubliceerde
tegenspraak der loopende geruchten omtrent
misdaad en kwaadwilligheid reeds een vaste
meening gevormd had, de commissie geen aan
leiding had, harerzijds daaromtrent een nader
onderzoek in te stellen, tenzij tot dusver on
bekende feiten of aanwijzingen een nieuw licht
mochten geven.
Eindconclusies.
Als hoofdoorzaak moet worden aangezien het
buitengewoon ongunstige weer, waarin het
vliegtuig zich bevond.
Waarschijnlijk hebben tot het ongeluk bijge
dragen de minder gunstige vliegeigenschappen
van het toestel in zeer slechte weersgesteldheid
en de nog geringe praktijk, die de piloten met
het toestel verkregen hadden.
De mogelijkheid van blikseminslag en dien
tengevolge van plotselinge verdooving of dood
van de piloten is als oorzaak van het ongeval
evenwel niet uitgesloten.
De commissie vereenigt zich dus in hoofdzaak
met de door dr. van der Maas in zijn rapport
neergelegde conclusie, welke luiden als volgt:
1. De oorzaak van het ongeval is hoogstwaar
schijnlijk niet gelegen in brand, breuk of blik
seminslag in de lucht, zoomin als in storingen
van technischen aard.
2. Het moet waarschijnlijk worden géacht, dat
de zeer ongunstige weersomstandigheden te
zamen met minder gunstige vliegeigenschappen
van het toestel in zware remous en vermoeid
heid van den vlieger geleid hebben tot de bot
sing met den grond, die de catastrophe tenge
volge had.
De commissie bestond uit de heereft jhr. G. L.
Schorer, vice-admiraal b. d„ prof. dr. ir. C. B.
Biezeno, majoor-vlieger F. A. van Heyst en
officier-vlieger le kl. J, A. C. Broesder.
Het lange uitblijven van het officieele verslag
van de lijkschouwing der slachtoffers van het
ongeluk heeft de commissie verhinderd haar
verslag eerder ter kennis van de regeering te
brengen. Dit geschiedde intusschen op 16 April.