ONZE GEZELLIGE LECTUUR.
mw
HEKSERIJ.
HET WOORD.
DE MAN, DIE ER VERDACHT EEN PORTIEK-DRAMA.
-o—
HILLSTREET 31.
WOENSDAG 12 JANUARI 1938
UITZAGToen de deur van het groote warenhuis
'r «Hebt u geen sterker muziekinstrument
ï- ik ben worstelaar, moet u weten!"
O—
Den naam Weberling kende destijds ieder
een in Weenen. Zoo heette de eigenaar van
de groote juwelierszaak aan het Prater en
wie had met eens voor de hooge, lokkende
étalageramen staan kijken? De naam kwam
in alle kranten, toen de politie op 7den
Januari een brutale inbraak te onderzoeken
hp8'i inbrekers hadden zich met val-
scne siedtBis door een zijgang toegang ver-
scnait tot den winkel en uit de safe waren
hw briljanten tot een waarde van bijna een
a millioen in handen gevallen.
De heer Weberling was een man op leeftijd.
Hij maakte op de politie-ambtenaren den
besten indruk. Zijn maatschappelijke positie
verbood eigenlijk, hem te verdenken. Maar
commissaris Weinstein kon een zeker wan
trouwen niet vhn zich afzetten. De inbraak
was te brutaal geweest, de dieven bleken
zonder aarzelen daar gezocht te hebben, waar
werkelijk wat te vinden was. Van de drie
zware brandkasten, waren bijvoorbeeld twee
niet geopend, slechts de eene was openge
broken, welke gemakkelijk verkoopbare, on
gezette diamanten bevatte.
De heer Weberling had zijn neef als pro
curatiehouder in de zaak. Maar Peter Hopfer
trof geen blaam. Hij was in den nacht van
6 Januari, toen de inbraak geschiedde, in
Herlijn om nieuwe bijouteriën te koopen en
kwam pas in den namiddag van den 7de in
Weenen terug.
Telefoon en telegraaf hadden het druk.
Boedapest, Berlijn, Amsterdam, Parijs en
Londen werden van den diefstal verwittigd.
En het wonderlijke, ja het onbegrijpelijke
gebeurde. De Amsterdamsche politie meld
de, dat zij reeds op den avond van 6 Januari
bij een heler briljanten in beslag had geno
men, die nauwkeurig met de beschrijving
van de Weensche politie overeenkwamen.
Een nader onderzoek bracht onomstootelijk
uit, dat het dezelfde steenen waren, die in
den nacht van 6 op 7 Januari bij Weberling
gestolen waren. 6
„Krak", zei 't wagentje. De stang schoot
naar voren, 't voetenplankje omhoog. En zoo
stond het opeens, dwaas dubbelgevouwen,
half op den stoeprand.
Bijna had het roodharig meisje haar even
wicht verloren. Ze greep het hek vast, wan
kelde even van de schrik: „Broer" was haar
eerste gedachte.
Het jongetje in den wagen had z'n bol
hoofdje van 't kussentje opgetild en keek
haar dom-lachend aan. 't Was alsof hij zeg
gen wilde: „Wat doe jij gek opeens zèg. Als
moeder dat eens zag 7"
Voorzichtig probeerde ze den stang naar
achter te trekken, wat haar echter niet ge
lukte. Het heele wagentje kwam erdoor m
beweging en dreigde te kantelen. En broei
zat zoo nauw opeens; hij moest z'n voetjes
heelemaal intrekken.
Hulpeloos keek ze rond. Niets, of niemand
op den singel, waar de zomermiddag zwaar
en drukkend lag onder een poort van oude,
weelderige kastanjeboomen. En de gordijnen
voor de deftige singelhuizen leken zoo stijf
gesloten.
a».-rur
Moeder„Zeg Jantje als je zoo ondeugend
blijft wordt moeder echt boos op je hoor
Commissaris Weinstein stond voor een
raadsel. De inbraak bij Weberling was tegen
1 ernacht gepleegd. Hoe konden nu reeds
een paar uren vroeger, briljanten van dezen
diefstal afkomstig te Amsterdam opduiken?
"ij ging naar den heer Weberling. „Wanneer
hebt u de ontvreemde steenen het laatst hier
in uw magazijn gezien, meneer Weberling?"
„Dat kan ik niet met juistheid zeggen. De
safe was op slot. Het ging hier om ongezette
steenen, waar niet eiken dag vraag naar is".
„En u, meneer Hopfer, wanneer hebt u de
steenen het laatst gezien?"
„Ik kan het u precies zeggen, commissa
ris. Ik ging met den middagtrein naar Ber
lijn. Den namiddag van 6 Januari. Ik heb
eerst nog onzen inventaris nagekeken, waar
onder de losse steenen, want ik wilde in
Berlijn naar nouveauté'» in zettingen rond
kijken".
„Mooi", zei Weinstein. „Dus 's middags om
4 uur van 6 Januari waren de steenen nog
in de safe?"
„Ja, in de beste orde".
De commissaris zei doodernstig: „Dan
hebben we met hekserij te doen. U hebt om
4 uur de steenen nog in de safe gezien. Twee
uur later waren ze in Amsterdam reeds in
beslag genomen. Snélheid is geen hekserij,
zegt men. Voor zoo'n snelheid als deze kan
echter geen andere verklaring gevonden
worden Zonder verder een woord te zeg
gen, ging de commissaris heen.
De volgende dagen gebeurde er niets.
Reeds begonnen de kranten spottend te vra
gen, of de politie de zaak opgegeven had.
Commissaris Weinstein glimlachte pijnlijk.
Al zijn menschen werkten aan het geval in
Weenen en in het buitenland. De .juwelier
Weberling en zijn procuratiehouder Hopfer
J'erden voortdurend bewaakt, zonder dat zij
het bemerkten.
°P den avond van 9 Januari inspecteerde
emstein een zijner beambten. Hij had bij
cn telefooncel voor het huis van Hopfer
P°st gevat.
„Niets?"
„Niets, Herr Kommissar. Hopfer is thuis,
aar is niemand bij hem binnengegaan",
tn, ^fk'on al laat te worden; 't liep tegen 10
r viel een lichte rege.n.
Juifei C°mmissaris ston(i bibberend onder de
taxi aar.au C'6 telefooncel. Daar kwam een
stil. Welrn'fe,n en hield voor Hopfer's woning
snellen inv ii wist zelf niet> hoe hij op den
„Bent u best m am' Hij stak de straat over.
„Jawel". eld?"
j „Weinstein w J
I „Door wien?" n ziJn insigne.
„Hopfer wera hiJ-
telefoon". e§d bij de bestelling per
„Goed. Je brengt den
toe wil, maar onthoud t man waar hij naar
nummer. Je komt onrniddc,ege straat en huis
mij te halen; ik wacht hieU»k hier terug om
„Ik zal doen zooals u
Sar". 6 Herr Kommis-
Weinstein verdween. Peter j,
uit de huisdeur. Hij stapte terst^61 ,kwam
wagen en gaf een adres op. t>^nd in den
suisde met zijn vrachtje weg. WeitlstLlauffeur
een poosje bij de telefooncel WaCht"! moest
de chauffeur met zijn taxi terugk^^ Voor
„Het was nogal eenvoudig Herr k0'
sar, hij zit in het wijnhuis „Das Rheingol^,"
Zij reden er heen.
Weinstein betrad het wijnhuis dat tevens
een danslokaal was. Hij nam plaats in een
hoekje, waar hij niet gezien kon worden. in
't begin ontdekte hij Peter Hopfer niet, maar
dan zag hij hem dansen. Hij kende het meis
je, waar mee hij danste ook.
Den volgenden morgen liet hij haar voor
Zich brengen.
Een doffe claxonstoot om den hoek. Een
groene auto, die voorbij suisde. Daarachter
een fietser. Een heer. Het kind staarde naar
hem met een stom-smeekende uitdrukking
in haar oogen. Maar ze begreep wel: Hij zag
haar niet. Ze Stond teveel verscholen op het
paadje achter de boomen. En roepen, dat
durfde ze niet. De fiets gleed, even kalm en
geruischloos als ze gekomen was verder weg.
Onherroepelijk
Toen plotseling, begon de torenklok dof
en zwaar z'n slagen door de lucht te dreu
nen. Het kind stond onbeweeglijk en telde in
angstige spanning. Eén, twee, drie, vier. Al
vier uur Met een schok draaide ze zich om
en tuurde naar het groote, leelijke school
gebouw op den hoek. Straks zouden de groo
te deuren openslaan en de jongens a s een
woeste stroom naar buiten laten.
Ze huiverde. Die vreeselijke jongens, a ij
dezelfde, die Wimpie door elkaar schud
zoodat z'n bolle wangetjes hegonnen te bib
beren en hem dan voor holle-bolle-gijs
scholden en wegholden. De jongens, ze wa
ren een nachtmerrie geworden voor het stille
kind. Juist omdat ze er met niemand over
kon praten. Zeker niet met moeder, die
haar iederen middag van het balconnetie
gedag wuifde en dan achter bezig ging en
nooit iets zag.
Na een oogenblik verscheurden joelende
stemmen de stilte, die dreigend begon te
worden.
Dèar waren ze.
Het klamme zweet brak haar uit. Ze
stond daar maar, haar handjes om de nik
kelen stang geklemd; haar oogen, bol en
blauw als van haar broertje, staarden ont
zet voor zich heen. De stemmen kwamen
nader. Dichtbij nu. Toen, vlak ach haar
een schelle lach, die ze direkt her; ■nde:
„Héla, rooie, wat krijge me nou. Phoè, eet
niet op. Mót je eens zien jó, wat een
het kind, dat met angstige oogen die krasse
verrichtingen volgde. „En nou omgekeerd,
hup!" commandeerde de „Paal" „Zie je wel,
daar hê je nou de heele fout. Heb jij effe je
zakmes, Freek En voor dat wiel kenne me
J wel 'n spijker als schroef gebruike".
achter me dicht sloeg, klikten er meteen een
„Klik klak", zeiden de twee perfecte sloten I paar dikke regendruppels op m'n besten vil-
en daar zat rechercheur William Heavens, de ten hoed, wat me de onaangename gewaar-
man, die de schrik was var, heel de onder- wording bezorgde, dat ik geen parapluie bij
wereld. En hij ervoer de waarheid van het me had.
oudfe spreekwoord „een oogenblik van onbe- in 't hoog-gelegen Noord-West-Londen
dachtzaamheid maakt, dat men lange jaren had zoo vriendelijk de winterzon geschenen,
schreidt"toen ik dien middag van huis ging om bood-
De trein had nog geen vijf minuten het schappen te doen in de West-End. Ik keek
station verlaten en voor hij er zelf erg in had, om me heen. Flitsende lichtreclames tegen
zat Williams Heavens te spelen met de hand- een zwarte lucht, deinende paraplues boven
boeien, die voorbestemd waren, om zich te een voort jachtende menigte op de trottoirs,
sluiten rond de polsen van een berucht nat-glimmende bussen met schreeuwende
individu, dat men in een stadje, een paar uur lettersde gewone drukte in Oxford-
rijden van de hoofdstad, door een wonderlijk Street om ongeveer 6 uur in den namiudag.
toeval achter de tralies had weten te zetten. Ik trachtte me een weg te banen om zoo
Hij was er nu heengezonden, om het heer- vlug mogelijk m'n bushalte te bereiken, maar
schap af te halen. Lachend had hij assistentie halverwege barstte de bui los en stroomde
van de hand gewezen. Hij kon het best alleen de regen met ijskoude stralen neer, zoodat
af en, aangezien het nogal druk was, had de ik overhaast, met nog meer parapluie-loozen
commissaris weinig bezwaren gekoesterd, in een portiek moest vluchten. Het bleek het
Tenslotte was William Heavens een kerel van dubbel portiek van een groot modemagazijn
stavast. De arrestant zou per auto worden te zijn en 't was er al aardig vol. Ik schudde
vervoerd en dus geen moeilijkheden ople- de regendruppels van m'n hoed, zette m'n
veren. mantelkraag op en wilde juist gezellig tegen
Maar daar zat William Heavens nu zonder de etalage-ruit geleund de tobbende men-
sleutel en met de boeien om zijn polsen, schenmassa gaan bekijken, toen het gebeurde
waarmee hij triomfantelijk Mottige Tlnus Het kwam in den vorm van een natte pa-
J - I rapluie, die, vooruit-gestoken tegen den re
gen, me regelrecht in m'n leege maag priem
de.
„Hela" zei ik in onvervalscht Hollandsch
me
ooge. Zoet maar ik doen je niks hoor". De
hand, die naar haar krullen gegrepen had
viel terug. De lange, magere jongen grin
nikte, terwijl hij naar 't verongelukte ve
hikel keek: „Hoe zit dat Is de dikke deruit
gevalle
„Welnee Paal", riep een uit den troep, die
om hen heen was komen staan, ze heit pech,
kêk maar". Hij schopte onverschillig tegen
een wiel.
O, laèt dat" kreet het kind met een uit
schietende stem. Een lamgeslagen, veronge
lukte vogel leek ze. Ze hief haar smeekende
oogen naar den oudsten deugniet op. En
toen, op het toppunt van haar radeloosheid
en angst, vond ze 'n woord:
„Willen jullie alsje blieft even kijken wat
er kapot is Ik kan niet verder, en ik heb
heelemaal geen verstand van wagentjes
„Zóó! laat 's effe kijke
Vijf hoofden bogen zich plotseling gewich
tig over 't karretje, drukdoende handen be
tastten het, peuterden aan schroefjes en vee-
ren. Sommige gezichten hadden een ernstige,
bedenkelijke wenkbrauwfrons: „Hier, dit
wiel leit half los. En waar is die schroef ge
bleven Gewoon d'r af gevlogen. Met ge
weld natuurlijk. Je mot niet zoo wild doen
meid, met een wagentje, dat kan vouwen,,.
„Kan dat jog d'r misschien effe uit?" De
„Paal" had zich opgericht uit z'n knielende
houding. Hij veegde z'n handen af aaö z'n
vuile broek, keek een beetje schuw naar
het geduldig wachtende meisje, ,,'t Mot oo
z'n kop snap je, dan kenne me de boel van
ondere beter nakijke".
,Kom maar hier, Wimpie". Handig gespte
het kind de wagenriem los. Tilde het jonge
tje, dat aldoor met slaperige oogen had lig'
een kijken, eruit met kussentje en al. „Ik
hou hem wel" knikte ze geruststellend
tegen de jongens.
Nou, kom dan op, manne". Met een ruk
hadden ze de stang naar achteren, terwijl de
anderen van voren 't wagentje stevig vast
hielden Het knerste en kraakte wel èrg, vond
Ze togen aan 't werk, handig, ijverig, ge
wichtig.
Tegen het ijzeren hek stond het meisje en
wachtte. En ze keek met iets triomfantelijks
in haar oogen naar de vele jongens, die langs
kwamen, even belangstellend tuurden voor
ze verder gingen. Sommigen bleven staan.
Maar niemand durfde tegen .te spreken als de
Paal wat zei. Hij leek wel de baas.
„Zie zoo". Met 'n schok stond het ding
weer op z'n wielen en met 'n onverschillige
beweging als van 'n vakman reed de Paal
het eenige malen heen en weer. Het piepte
erger dan ooit.
„Ja, olie heb ik niet bij me, natuurlijk,
verontschuldigde hij kort. Maar je vader
mot 'm maar smeren, als je thuis komt. En
zal ik je nou 's leere, hoe je 'n wage 'n stoep
op mot rije Kêk, dan douw je éérst die
stang naar bene je en de voorste wiele stane
op de stoep". Hij demonstreerde het serieus.
„En dan ga jë pas verder, meisie. Maar niet
zoo maar an komme hobbele en dóórvliege".
„O, ja. Kan hij d'r nou weer in 7" opperde
ze bedeesd. Ze hijgde lichtelijk.
„Ja, netüürlijk"
Ze hief zorgvuldig het zware kind, dat in
haar armen weer in slaap gevallen was, in
de wagen. Schudde als 'n poppenmoedertje
het hoofdkussen nog wat op. En weer vond
ze de juiste woorden:
„Dank je wel, hoor. Ik had geen raad ge
weten als jullie d'r niet geweest waren".
„Als d'r nog 's wat aan je wagen man
keert" - de jongen stond onbewust in de
houding, „dan roep je me voortaan gerust".
„Ja, vast".
Daar drentelden ze weg, de jongens, druk
pratend. En hun onverschillige ruggen leken
gevaarloozer dan ooit
Met een diepe zucht had het kind het
stuur weer in beide handen geklemd. Haar
oogen glansden. Voor haar lag het Singel
pad, overbekend en toch weer anders: als een
sprookjestuin vól onbegrensde mogelijk
heden
(Nadruk verboden) N. S
voor den commissaris had moeten brengen.
Die had een appeltje met hem te schillen.
Natuurlijk, William Heavens kon zich
bekend maken en den conducteur eenig
gereedschap vragen, om de boeien door te een pas achteruit gaande en natuurlijk
vijlen of te verbreken. Maar hij was een man icmand 0p de teenen trappende. Het regen
met een point d'honneur en uitermate bang, scherm rees; werd ingetrokken; een knap
zich bij z'n collega's belachelijk te maken, vrouwengezicht keerde zich naar me toe.
Stel je voor, dat die hem zoo zagen. Neen, sorry".
hij wilde probeeren veilig naar huis te zei edelmoedig en maakte
de conducteur paf geweest en hij behoefde Plaats- Want de nieuw-aangekomene scheen
z'n kaartje niet meer te laten Jn. -sleep tg^icE
Stevig hield hij een krant over zijn geboei- ter de moeder volgde een dochter van twin-
de handen gevouwen en overwoog, wat te tjg met haar klaarblijkelijken verloofde. Zij
doen. Hij zou in ieder geval in de gaten was >n verj0ngde uitgave van haar moeder,
loopen, maar och, er deden heel wat men~ aueen had ze een ontevreden fel roode mond
schen zonderling en hij zou net doen, alsof cn miste met haar bestudeerde houding het
hij alsmaar z'n krantje las, ook onder het goedmoedjg ajr Van de oudere vrouw. Hij
loopen, straks op het perron van het eerst- w0g V£m ket type, zooals er honderden in
volgende station. Het kaartje kon ij an Londen rondwandelen, met een donker
bij den uitgang aan den controleur oesc ui- snorreHe cynische oogen en een zelfbewust
ven, die in de drukte niets zou mei ven. n begoh met veej vertoon z'n bont-
dan snel een taxi en terug naar de oo gevoerde regenjas wat open te zetten en
Hij verloor er een paar uur mee, ma dacht er blijkbaar niet aan, moeder en doch'
naar X. telefoneeren, dat hij wat later kwam. J aantal pakjes te bevrijden.
Er verliep een half uur, waarin William r j
Heavens steeds kwader op zichzelf werd. Wat „Ik vind, dat we het er vanmiddag maar
een stommeling was hij toch. En elke minuut bij moesten laten, Pat", begon de moeder
vreesde hij, dat er iemand z'n coupé zou met 'n wanhopigen blik naar buiten. „We
binnenkomen. Hij ging tenslotte maar in de zijn al in zooveel winkels geweest en het is
corridor staaii. En daar bleek de conducteur toch eigenlijk góén weer om op een bont
een lastig en nieuwsgierig man. Hij geloofde mantel uit te gaan".
niet, dat hij William Heaven's kaartje reeds „Een klein eindje verder is nog een heel
gecontroleerd had en wilde het met alle goeie winkel. Ik wil daar absoluut nog even
geweld hebben. Na zich in allerlei bochten heen", zei Pat heel beslist. „Dat kan toch
gewrongen te hebben, wist William het hem best. We zijn nou toch al nat. Hier, ze he
in de handen te schuiven. Hij zag, hoe iaadde het kind met haar parapluie, taschje
nieuwsgierig de man was. en een tweetal pakjes, „hou dat eens even
Maar hii zag niet dat de conducteur hem voor me vast". Het élégante hoedje, wonder-
bleef bespionneeren en was stom verbaasd, lijk droog gebleven, werd met behulp van de
tevens ontzet, toen hij bij den uitgang van spiegelruit zorgvuldig op de bruine krullen-
het eindelijk bereikte station een hand op z'n massa geplaatst; het veelkleur sjaal je op-
schouder voelde. Achter hem stonden de nieuw geknoopt. ,Kom moeder"
conducteur en de stationschef en in de verte jk denk er niet aan om het arme wurm
kwam al een agent aanhollen. Hij protesteer- natte voetjes te laten krijgen. Het is nou
de heftig, zonder succes. Geen wonder, want mooi genoeg geweest. Ik ga direct op een
die boeien aan z'n handen waren zoo uiter- g bus naar huis."
mate verdacht, dat de agent hem gewoonweg En ik zeg u> dat ik eerst nog even bij
uitlachte, toen hij verklaarde, een recher- Bnard wij kijken. Ik moet vanmiddag een
cheur uit de hoofdstad te zijn. „Je kunt me manteI koopen; ik kan toch zeker Zondag
nog veel meer vertellen", zei de man geme- wéér niet met die ouwe jas voor den dag
lijk, „maar mijn burgemeester moet het komen» De mooie mond trok verachtelijk,
gelooven". „Weet je wat. Ga jij even met haar rnee,
Na een kwartier zat William Heavens George. Dan wacht ik hier zoolang met Mar-
tegenover den burgemeester van het dorp, garet, vond de moeder als oplossing.
,,Goed, ik zal die parapluie dichtdoen, maar
dan moet je tegen die dame die over het
balcon hangt zeggen, dat ze ophoudt met
huilen".
een klein, gewichtig doend mannetje, dat
minachtend zijn politiepenning op zijde
schoof. „Wat wordt er tegenwoordig al niet
„Allright", zei de jongeman met 'n spot
tend glimlachje. Hij nam Pat bij den arm en
met voorzichtige passen verdwenen ze, sa-
vervalscht", zei het mannetje kortaf en bleef men onder een parapluie gedoken.
bladeren in het politieblad.
Tenslotte wees hij den veldwachter iets aan
en samen knikten ze goedkeurend, terwijl ze
William Heavens terdege opnamen. „Ja",
constateerden ze allebei met groote voldoe
ning, „hij is het".
„Wie?", beet William Heavens hen toe.
",Dat weet je zelf het beste", was het
antwoord koel en afwijzend
De moeder zuchtte met komische verlich
ting. De portiek grinnikte. Ik keek naar het
kleine meisje, dat bleek en huiverig in haar
veel te dunne manteltje tegen het étalage-
raam leunde, haar armen volgeladen. Ik
dacht aan de chique regenjas van den a.s.
schoonzoon en aan de mooie Pat, die mis
schien maandenlang elke penny, die mogelijk
„Ga zitten, Bella" ,zei hij vriendelijk. „Ik
moet je 'n paar vragen doen".
„Best", antwoordde zij snibbig. Zij was
blond en niet onknap.
„Waar zit je vriend, Frans? Je weet wel,
Frans de linksche?"
„Die is in het buitenland".
„Dat zul je wel niet erg pretig vinden. Kun
jij van Peter Hopfer óók niet het reisgeld
krijgen
Zij staarde hem aan. Hij lei zijn hand op
baar schouder. „Die Peter Hopfer wil je bij
Uw neus nemen, Bella, begrijp je dat niet
2ij bleef hem aanstaren en zweeg.
"Wat heeft Frans voor den inbraak bij
Weberling gekregen? Waarschijnlijk zou de
Duit verdeeld worden, nietwaar Jammer ge-
10eg was er niets in de brandka'st. Die had
meneer Ho.pfer"van te voren, al geplunderd.
inbraak diende alleen maar om de ver
denking van hem af te leiden. Is jou dat niet
opgevallen prans moest Z(J0 snel mogelijk
viucnten. Die 2al gauw genoeg geknipt wor
den. Maar jij, Bella, jij moet hem wreken
en den mooien Hopfer prijsgeven, die jullie
er zoo smadelijk in liet vliegen. H ij heeft
een onweeilegbaar alibi. Maar jullie
raken in de soep."
„Hij heeft ons persoonlijk de sleutels van
de nachtsloten gegeven 1" schreeuwde zij, in
een plotselingen aanval van woede.
„Precies I" zei Weinstein.
Nog in hetzelfde uur werd Peter Hopfer
gearresteerd. Eerst ontkende hij alles, maar
later, toen men Bella's vriend, „den linkschen
Frans" binnenbracht en de twee mannen met
elkaar geconfronteerd werden, viel hij door
de mand
Het raadsel.
Kapelaan: „Pastoor, ik ken een raadsel:
Het blaast en puft, het raast en bromt, bet
is zwart, heeft soms acht wielen, maar het
is geen locomotief."
„Geeft u het op?"
,,'n Pastoor op rolschaatsen."
Practica.
Het Januari-nummer van „Practica", "It-
gave van de Alg. Kath. Uitgeversmaatschap
pij „Urbi et Orbi" te Utrecht bevat weer
zeer leerzame bijdragen, zoo over Nieuw
jaar en de verschillende jaartellingen en ka
lenders, over de grondvesting van Noord-
Nederland, over natuurlijke historie, het ge
luid bij de dieren, over Palestina, bietsuiker,
papier. „Practica" blijft doorgaan zijn naam
steeds meer eer aan te doen.
Het voornaamste.
„Je moet eindelijk eens uitscheiden niet
je eeuwige critiek op mijn costumes. Wat
weten jelui mannen eigenlijk van vrouwen-
kleeding af?"
„Jammer genoeg, het voornaamste, den
prijs."
De twee staarden hem met triomfantelijke was, uitgespaard had voor de bontjas, die er
blikken aan. „Een goede slag", mompelde de Zondag persé moest zijn....
burgemeester. Op zijn bevel werd William Onbarmhartig bleef de regen neerplensen
Heavens tandenknarsend in een cachot op de doornatte straat,
geduwd. De moeder slikte iets weg.
Hii brulde het heele gemeentehuis over- ze
eind zoodat de menschen buiten bleven staan ȣelichtbruine staat haar werkelijk heel
en ik minder dan geen tijd werd het bekend, aa™lg vastberaden trek on het
dat er een berucht misdadiger was gear- Er verscheen een vastberaden trek op het
resteerd. De veldwachter zoowel als de bur- knaPPe g«lcht van Pats moeder
gemeester staken niet onder stoelen of „Ik ga er wel even heen. Blijf jq bij Mar-
banken wat ze daar opgeborgen hadden garet wil je". Ze nam dé opengehouden pa-
zitten én spoedig verscheen de burgemees- raPluie van George over> die gedienstig wees'
tersvrouw met haar drie dochters, om het »Een Paar deuren verder, de eerste bontwin
monster door het etensluikje te bekijken. kel aan dezen kant", en verdween, met klei
ne driftige stapjes
Deze gunst werd daarna toegestaan aan de 1
vrouwen van de wethouders, nadat eerst
dezen zelf de goede vangst begluurd hadden
en vervolgens vond ook de vrouw van den
veldwachter, dat ze hier rechten had.
Tegen dien tijd was William Heavens
Het vóórrijden van een No. 8 bus veroor
zaakte een stormloop en meteen een oprui
ming uit onze portiek. De helft kwam echter
teleurgesteld wegens de volte terug en nam
met de lakonieke kalmte, die den Londenaar
Henkie, die met zijn vader voor het loket
in het postkantoor staat en ziet, dat de amb
tenaar telkens zijn vingers bevochtigt bij het
tellen van zegels, vraagt: „Waarom doet hij
dat, Pa?
Vader: „Opdat zijn vingers niet warm zul
len loopen, m'n jongen."
volkomen schor. Hij kon geen geluid meer kenmerkt, z'n plaatsje weer in. Een man
uitbrengen. Maar schaamte zou hem tqch met die molentjes en speelgoed-autotjes verkocht,
stomheid geslagen hebben. Toen dan ook slenterde binnen, hurkte achter in een hoek
tegen den avond zijn collega Bob Wilkins en begon z'n pennies te tellen
binnentrad en bijna dubbel sloeg van het w"+ 1
lachen, bleef hij zwijgen als het graf.
Toch duurde het nog eenigen tijd, voor de
burgemeester zijn „vangst" liet gaan. Er
moest eerst nog naar de hoofdstad worden
getelefoneerd. Ook Bob Wilkins had daar de
opdracht gekregen, een arrestant op te halen.
En de burgemeester was maar niet te over
tuigen. Hij gaf slechts toe, nadat de commis
saris van de hoofdstad hem overtuigd had.
Op diens verzoek moest echter het figuur
van den burgemeester worden gered en
William Heavens werd onder groote belang
stelling van het heele dorp als een gevaarlijk
misdadiger weggevoerd.
Want de burgemeester kon het niet helpen,
dat William Heavens een dubbelganger had,
die in het politieblad naast z'n portret als
een berucht inbreker gesignaleerd stond. Bob
Wilkins moest het toegeven, het waren twee
druppels water.
In den trein terug werden de kaartjes door
denzelfden conducteur van dien morgen
geknipt. Bob Wilkins verwierf William
Heavens' eeuwige dankbaarheid, toen hij den
man, die over zijn weergalooze slimheid en
doortastendheid een eindeloos verhaal begon
op te hangen, zonder meer buiten de deur
zette, in naam der wet.
Toen peuterde Bob,.die een expert in sloten
was, na enkele vergeefsche pogingen het slot
van de boeien open en William Heavens was
weer een vrij, maar een gëbroken man.
Hij veerde pas op, toen Bob hem plechtig
volkomen geheimhouding beloofde. Alleen de
commissaris hoorde de juiste toedracht. Hij
was zoo vriendelijk, William Heavens van
z'n opdracht in X. te ontheffen en de
beruchte misdadiger werd den volgenden dag
door Bob Wilkins afgehaald
K. VAN 'T ST.
(Nadruk verboden)
Het duurde een vol kwartier, voordat de
dames terugkeerden. Het gezicht van de
oudste stond wanhopiger, dat van de jongste
ontevredener dan ooit.
„En" kwam hij, met 'n welwillend air van
meeleven.
„Niets", zei de moeder kortaf. Die eene
was te klein en op die andere kon ze och
nog niet besluiten. Ik weet niet, wat jullie
doen, maar ik ga op de eerste de beste bus
naar huis. Waar is Margaret?"
„Maar beste", zei George. „Die lichte
bruine stond je schattig. Waarom niet op die
besloten?.
„Je kletst over bontmantels koopen of 't
niets is", viel Pat kribbig uit. „Dacht je, dat
ik op den eersten den besten bontmantel, dien
ik tegen kom, maar in eens kan besluiten?
Niets hoor, ik ga er volgende week nog eens
op m'n gemak op uit. Geef dien rommel
maar hier, Margaret. Ik ben blij, dat ik m'n
geld niet bij me had, anders had, ik 't ding
misschien nog gekocht óók. Hè! waar heb je
m'n taschje?
Als antwoord hield 't kind triomfantelijk
een veelkleurig windmolentje in de hoogte.
„Ja maar, m'n taschje", krijschte de schoone
Patricia.
„Dat heeft de man van de molentjes. We
hebben geruild, weet je", legde de kleine
naief uit.
Er heerschte een doodsche stilte. Aller-
oogen richtten zich naar den hoek, waar zoo
even nog de onschuldige molentjesman ge
hurkt had. Hij was verdwenen.
„O, maar hij is al een heele poos weg. Vlug
weggeloopen". „FFFuuutzei Margaret
tegen haar molentje, en staarde met geluk
kige oogen naar het wonderlijk gewirwar
van beweging en kleur.
N. S.
(NADRUK VERBODEN).
Een lampekapje was voor mij een lampe
kapje en veel interesse had ik er niet voor.
Ik had er een vaag begrip van dat deze prac-
tisch waren, maar meer ook niet. Het mijne,
uit een goedkoop soort blik vervaardigd, vond
mijn hospita zoo'n daverend prul, dat ze me
een nieuw beloofde.
Den volgenden dag droeg mij bureaulamp
een nieuw kapje, dat ik opmerkte, toen ik
minder gemakkelijk bij het knopje kon. Ik
sputterde even, las de courant en mijmerde
na over den internationalen toestand. Plotse
ling scheen het mij, of er iets bewoog. Over
het perkamentachtige, doorschijnende papier
kroop een kronkelige streep.
Ik knipte met de oogen, wreef mijn brille-
glazen en keek aandachtig naar het lampe
kapje. De lijn kronkelde verder en werd
steeds donkerder, tot ze in een klein cirkel
tje eindigde.
Nieuwsgierig nam ik het kapje van de lamp,
om het zonderlinge geval meer van nabij
te bezien. De kronkellijn verbleekte lang
zaam en verdween. Drommels, dat moest
een bijzondere inktsoort wezen, die door
warmte zichtbaar werd! Mijn vermoeden
werd bevestigd, toen ik het kapje opnieuw
over de lamp had geplaatst. De kronkellijn
werd weer zichtbaar en nam mij zoo' in be
slag, dat ik mijn eigenlijke werk vergat.
Men had het kapje uit een schuin afge
knipt deel vah een landkaart vervaardigd,
zoodat een met onzichtbare inkt op den
rand geschreven mededeeling jammer ge
noeg midden doorgesneden was. Doch zelfs
de overgebleven brokstukken boden genoeg
stof tot nadenken. Er stond:
Einde voel naderenhuis en lande
rijen. mijn zoon.OOO Spaansche dub
loenen.. zilverwerk en juweelen.weten
te verbergen.... wegkruising een halve mijl
180 meter naar links.... een heuvel,
twee voet diep
Een lijn voerde naar een omringde plek op
de landkaart.
Waarom heeft u dat mooie kapje weg
gedaan? vroeg mijn hospita den volgenden
dag teleurgesteld. Omdat ik het speciaal voor
den Zondag wil bewaren! troostte ik en lach
te. Want inmiddels was ik het volgende te
weten gekomen.
Het betrof hier een minstens honderd jaar
oude landkaart, waarop San Francisco nog
zoo klein was, dat de door den ring aange
geven geheime plek midden in de wildernis
lag. Thans lag de schat begraven op een stuk
bouwgrond in een der troostelooze \*oorstad-
jes. Volgens een hypotheek van 2000 dollar
belast en de openbare verkooping ervan was
tegen de volgende maand aangekondigd.
Op den dag van de verkooping stond ik
echter raar te kijken. Ik was vast overtuigd
geweest de eenige gegadigde te zijn en het
stuk grond vrij goedkoop in bezit te krijgen.
En nu waren we met twintig, onder wie" de
zaakgelastigde van den ouden Denver. Ei ei!
Zou de millionnair in dit afgelegen oord
grondspeculatie in dén zin hebben? De inzet
van 2000 dollar ging met sprongen in de
hoogte. Tot 5000 bood ik mee, toen werd
ik verstandiger d.w.z. mijn spaarduiten be
droegen niet meer. Met bloedend hart moest
ik toezien, dat de zaakgelastigde van Denver
voor 15000 dollar kooper werd. Een waanzin
nige prijs, maar de eigenaar kon in ieder
geval in ?ijn vuistje lachen, als hij na aftrek
van de hypotheek het overschot uitbetaald
kreeg.
Bij het naar huis gaan in de autobus over
legde ik, wat me verder te doen stond, tcftn
ik uit het gesprek van twee heeren, die dik
bij de verkooping waren geweest, het woord
lampekapje opving. Ik luisterde scherp #>e
en hoorde den een tegen den ander zeggen:
Wat denk je? Zullen we den ouden Denver
het lampekapje aanbieden tegen een gelijk
aandeel in de winst?
Ik begon lont te ruiken en kwam tegelijk
op een idee. Bij de volgende halte steeg ik
uit, riep een taxi aan en suisde terug naar
perceel 31.
Ja. mijn geheugen was goed. Op het aan
grenzende stuk grond stond een bord. Bouw
grond te koop. Inlichtingen notaris Pickward.
Een kwartier later legde ik voor notaris
Pickward 5000 dollar op tafel en was eige
naar van de perceelen 30 en 29. Vervolgens
belde ik de sensatiebladen op, die later een
bericht met groote headlines bevatten. Sa
muel Denver koopt bouwgrond in de Hill-
street. Vervolgens werden vermoedens geuit
wat den grooten beursman wel bewogen
mocht hebben voor een bijna waardeloos stuk
grond 15000 dollar te geven.
Nauwelijks twee uur na het verschijnen
van dit artikel telefoneerde notaris Pickward
dat hij ingevolge mijn opdracht mijn twee
perceelen met 10.000 dollar winst van de hand
had gedaan.
Hiermee had ik tevreden kunnen zijn, maar
ik was toch nieuwsgierig. Daaróm ging ik
's-midags naar het kantoor van Denver en
verzocht zijn zaakgelastigde mij aan te die
nen. Het betreft hier perceel 31 in de Hill-
street! zei ik. Waarde heer! schudde de
zaakgelastigde het hoofd, er zijn ons al
achttien lampekapjes te koop aangeboden
en een bezitten we bovendien zelf. Als u mis
schien het twintigste zou willen brengen, is
de oude in staat u eigenhandig te wurgen.
Het was hem opnieuw 15000 dollar waard,
als hij den schurk in handen kreeg, die ons
allemaal zoo verschrikelljk heeft beet geno
men!
De „schurk" liet ook mij geen rust. Met
de volharding van een dedective volgde ik
het spoor van mijn lampekapje, tot ik via
groot- en kleinhandelaren bij de vervaardig-
ster terecht kwam, een lieftallige jongedame,
Kitty genaamd, die ik van dezen streek niet
verdenken kon. Ze was ook wezenlijk de on
schuld zelve en wond er geen doekjes om,
dat de firma Craddon deze in de mode zijnde
oude landkaartjes vervaardigde, waarvan zij
er eenige had overgenomen. Maar, toen ik
alles van A tot Z vertelde verschoot ze van
kleur. Dat is pa geweest en niemand an
ders! snikte zij; Perceel 31 was het laatste,
wat wij van ons geslonken vermogen nog
bezaten. Daarom zag ik hem tot tweemaal
toe iets op de kaartjes teekenen, zonder dat
ik ooit ontdekken kon wat het was en daar
vandaan komt natuurlijk het geld, dat hij
zoogenaamd op de beurs verdiend heeft. O,
wat vind ik dat erg!
Het was een pracht idee! troostte ik en
had waarlijk een beetje succes.
Thans is de Hillstreet een aardige villa
straat geworden en ik heb op Perceel 31
toch nog een werkelijke schat gevonden,
Kitty, mijn vrouw.
JAME.
(NADRUK VERBODEN).
„Hé jó til die piano een beetje op 't
ding staat bovenop m'n voet1"