HET OPENBARE
GEBED.
Schrikkelmaand.
Nood leert bidden
Bron van Licht.
SPAANSCHE
INQUISITIE
óf niet
14 Februari
Nog eens:
J
MAANDAG 13 FEBRUARI 1939
W -
F ebruarigedachten
van Guido Gezelle
door
Dr. L. A. A. Albering.
mil 11 ii ii 11 nu m 11 ii
R is wellicht geen dichter in
de Nederlanden te noemen,
op wien de natuur een
grooteren en dieperen in
druk gemaakt heeft dan op
Guido Gezelle, den Vlaamschen priester
en verdediger van zijn land, volk en
taal, die evens waarachtig kunstenaar
was
„Als zorgen mijn herte verslinden
als moeheid van 's werelds getier,
dan zoeke ik weer om den beminden
dan grijpe ik den ouden Brevier
GUIDO GEZELLE.
door
JOS. CREYGHTON S.J.
Dr. EM. VALVEKENS O.PRAEM.
Als Flor aas hand den hof schakeert
Met krokus en jasmijn,
Dan viert men in het hooge Choor
Den dag van Valentijn.
door J. M. STERCKPROOT.
iets tegen dit geloof te ondernemen.
li!il!Ei:illlll!llll!!ll!ll!llllllll
Geboren uit eenvoudige ouders zijn
vsder was boomkweeker en minnaar der
natuur, zijn moeder een gemoedelijk vrome
vrouw, maar beiden volbloed Vlamingen
beminde hij de schoonheid, ook de aardsche,
doch niet om haar zelve maar om God, die
de eeuwige Schoonheid is. En den rijkdom
der natuur, van menschen, dieren en plan
ten, openbaarde hij in zijn zoo omvangrijk
poëtisch oeuvre om daardoor God te open
baren, tot Wien hij alle menschen wilde
voeren, een taak hem als priester op de
schouders gelegd.
In dien geest schreef Gezelle o.m. zijn
Rijmsnoer in het laatste decennium der
vorige eeuw, waarin hij door een lange reeks
van gedichten uiting gaf aan gevoelens en
gedachten, die de twaalf maanden van het
jaar bij hem opwekten.
Reeds in de gedichten, die den voorhang
vormen van dit werk en de verheerlijking
Gods allereerst willen bevorderen en tevens
de Moeder des Heeren eeren. spreekt hij den
wensch uit, dat de natuur hem inspireeren
moge. Niet de stad, maar het land, niet de
onrust, doch de rust zoekt hij:
Laat mij. laat mij henenvluchten
landwaarts en de steê, de steê.
niets van al heur eeuwig zuchten,
niets van haar, mij volgen meê!
Op den voorhang volgt als eerste gedeelte
van de snoer de Nieuwj aarsmaand, met in
drukken en gevoelens door de wintersche
natuur gevormd, en gedachten, tot welke de
eerste maand van het jaar aanleiding geeft-
Dan Februari, de schrikkelmaand, waarin
de eerste teekenen van de naderende lente
zich <eeds vertoonen. Die nadering gaat
Gezelle bezingen, doch niet in alle elf ge
dichten, die aan deze maand zijn gewijd, en
geschreven werden in de jaren tusschen
1894 en 1898.
Aan de stemmingsbeelden, opgewekt door
de natuur, gaan vooraf gedachten aan God
en eeuwigheid. Het eerste gedicht draagt
den titel Irrequietum, afkomstig van St.
Augustinus' woord: irrequietum cor nos
trum, donee requiescat in Te: ons hart zal
onrustig blijven, tot het rusten zal in U. En
het bevat de gedachte, in deze zoowel als
elke maand overwegenswaard, dat droefheid
en weedom blijven voortduren tot den dood
toe, tot het erven van het eeuwig leven.
Het tweede gedicht met het opschrift Fes-
tina: Domine ad adjuvandum me festina:
Heer haast U om mij te helpen is een
noodzakelijke aansluiting op het eerste, want
in het rustelooze leven is bij voortduring de
hulpe Gods onontbeerlijk.
Deze beide overwegingen te zamen een
hooggestemd begin der Februari-verzen
vormen een inleiding op de natuurbeschou
wingen, die geheel in overeenstemming is
met het doel van Gezelle's poëzie.
In het eerste gedicht aan de natuur ge
wijd, vraagt het Vlaamsche land met zijn
weiden en akkers onze aandacht, met den
titel: Jan Hiems Transiit: Reeds is de win
ter voorbij. Zie hier de opwekkende begin
regels:
Ach, weêrom groent, alhier aldaar,
te gronden uit, het nieuwe jaar,
zo lang verwacht en uitgesteld,
door 's winters onverwacht geweld.
Het laatste couplet zal den lezer echter
doen gedenken, dat het komende voorjaar,
het wonder in de schepping, hem en allen
menschen door God geschonken wordt en
dat het leven gods geheim is en blijft:
't Herleeft entwat, onzeglijk bij
der menschen mond, hoe schrander hij
ook wezen moge, en levenis,
het leven Gods geheimenis-
Doch hoezeer de dichter er ook van over
tuigd is, dat God alles in de natuur schikt
en regelt volgens zijn vaste wetten, toch kan
een vroege warme dag hem tot vervoering
brengen en reeds zijn enkele bijna overmoe
dige regels neergeschreven. Het is een ui g
van zijn hevig verlangen naar zon en
warmte, naar vogels en bloemen. Zo°
varen we in één der volgende gedichten
Tenden (Tenden is 't onbermhertig jagen
dóór des werelds wildernis, van de ongiere
vlagen), des dichters heerlijk optimisme:
Nog een tijdtje. en tenden uit
zomer wordt het; hei doar,
vedelt, vogels, overluid:
morgen is de Mei daar!
Behalve op de ontwakende natuur wordt
de aandacht van Qfezelle gericht op de wo
ning der eenvoudige landlieden, meer in
het bijzonder op het huislook, dat „wortel
vast" aan het dakstrooi is verbonden. Hij be
schouwt het look, volgens de oude overleve
ring, als een bewaking der hoeve, een be
scherming tegen de hevige onweders; van
daar immers de Vlaamsche naam: donder-
bare. En het verheugt'hem als het look, na
de felle wintervlagen, weer „perels draagt,
vol morgen dauw". Hij ziet in de donderbare
de geëigende bescherming van het Vlaam
sche boerendak:
Vlaamsch gemoed en vlaamsche sprake
herbergt uw' miskende vlake,
schamel stroodak; oud en trouw
Vlanderens eerlijk huisgebouw!
Van zijn vader zal Gezelle de liefde voor
de boomen geërfd hebben, waaraan hij zo
menig gedicht heeft gewijd. Ook in deze
Februari-reeks ontbreken dergelijke gedich
ten niet. In Boomen bezingt hij talrijke boo
men en houtgewassen van het Vlaamsche
land, terwijl in Abeelen de droefenis weer
klinkt over een in het vroege voorjaar om
gekapte abeelenlaan:
Guido Gezelle.
't Deert mij zoo! De abeelenboomen
liggen langs de grachten heen,
die den ouden zandweg zoomen,
hals en handen afgesneên!
Tenslotte dient hier, in deze reeks gedich
ten van het zoo jonge jaar, genoemd te wor
den: Het borelingske. 'n drietal completten
gewijd aan een kindeke van enkele weken.
Het pas begonnen jaar staat nog veel te
wachten, maar ook het jonge kind zal eens
zijn leed moeten dragen. Tot besluit moge
hier het laatste couplet volgen:
Zijn tandeloze mond
zal, eenmaal, tanden moeten;
't zal woorden spreken; 't zal,
't zoet wichtje, eens, wel ontroeten;
't zal wakker worden, en,
gewassen, meer als eens,
zijne oogen wasschen, naast
de bronnen des geweens-
vgl. Jubileumuitgave G. Gezelle's wer
ken, dl III, waaraan ook de fragmenten zijn
ontleend. L. J. Veen, A'dam.
iliiliiiiiliiliiliiiiiiiiiiiillliililiiiiiiiilllili
E prachtige bijdrage van dr.
K. Smits „Nood leert bidden''
(Maasbode 22 Jan. jl.), die zeer
tot mijn hart sprak, deed mij
naar de pen grijpen.
InderdaadNood leert bid
den Nooit zal ik die ontzettende Septem-
ber-dagen van 1938, toen de gruwel der ver
woesting over de wereld dreigde te komen,
vergeten; toen als een verschrikkelijke
nachtmerrie de oorlogsdreiging op ons
drukte, toen men schuilloopgraven aanlegde
en het angstaanjagende geloei der „proef-
draaiende" luchtbeschermings-sirenes ons
vertelde, dat de moderne oorlogsgruwel op
het punt stond los te breken.
Ja, in die dagen is er gebeden.
Sinds jaren is er misschien niet meer zoo
intens, zoo met hart en ziel gebeden als in
die dagen.
Als iets me in die historische dagen ge
troffen heeft, dan zijn het de prachtige ge
beden in het officieele gebedenboek der H.
Kerk, de gebeden in het „Romeinsch Bre
vier".
Nooit van m'n leven zal ik het gebed uit
het officie van den H. Wenceslaus (28 Sep
tember) vergeten:
„God, die den heiligen Wenceslaus, door
den palm van het martelaarschap van de
aardsche heerschappij tot de hemelsche
heerlijkheid hebt doen overgaan, bewaar
ons door zijne voorbede voor allen ramp
spoed. en verleen dat wij ons over zijn ge
zelschap verheugen
Woord voor woord, lettergreep voor let
tergreep heb ik dit gebed met angst voor
de dreigende verschrikking in het hart
gespeld en bepeinsd.
Den diepsten indruk maakte echter de
Hymne uit de Lauden van het Wijdingsfeest
der Kerk van den H. Michael (29 Septem
ber) op mij:
„....Michael moge, Engel van den
Vrede, komen uit den hooge in or.ze
huizen, om als vredestichter 't oorlogsmonster
machteloos te maken
Toen ik op dien gedenkwaardigen 29sten
September 's morgens vroeg in de stille sfeer
van mijn werkkamer de Lauden zat te bid
den, hebben die troostrijke woorden mij héél
diep getroffen.
Was dit alles toeval?
Eerst St. Wenceslaus, nu de H. Michael?
De verwarring was groot, maar dat was
troostDat wat houvast
Woorden van ontzaglijke beteekens, een
antwoord als het ware op het in radeloos
heid gestamelde „Der Untergang des
Abendlandes" dreigde immers „Heer.
red ons want wij vergaan".
Ik herinner me hoe mijn vrouw en ik na
't ontbijt, toen de kinderen naar de school-
mis waren, samen deze Hymne gebeden
hebben.
Daarna zijn we gesterkt aan onze dagtaaK
gegaan.
Dit was, om met dr. Smits te spreken
„een heerlijke vondst, een zielebevrijding
Welk een beteekenis kreeg toen op het feest
der H. H. Engelbewaarders (2 Oct.) die
prachtige Hymne: „Laat ons bezingen de
Engelen, der levenden wachters...."
„Dan, gij beschermer die wacht houdt, o
snel tot ons,
Weer van het vaderland dat U werd toe
vertrouwd,
Zoowel de ziekten der ziel, als wat ons op
aard wonend, den vrede verderft".
Inderdaad: „Nood leert bidden", maar het
gebed geeft een geweldige kracht, en kunnen
bidden al gaat het soms nog zoo moeilijk
en gebrekkig is een heerlijke Godsgave.
EEN LEEK-BREVIERBIDDER.
NDIEN, zooals wij een week
geleden betoogden, in het
openbare bidden van de staats-
gemeenschap de verhooring van
dat gebed mip of meer beslo
ten ligt, dan kunnen wij de
gronden, waarop deze bewering steunt, tot
twee stellingen herleiden:
ten eerste: door het feit-zelf dat de staat
zijn onderworpen-zijn aa» God erkent,
groeit hij in vermogen tot besturen van zijn
burgers;
ten tweede: door datzelfde feit groeit zijn
inzicht in de beginselen der ordening.
Een toewas dus van kracht en van licht.
Wat is „zich-onderwerpen"
Wat wij reeds gezegd hebben over het
eerste punt, moge voldoende zijn. Het
tweede beloofden wij nader uit te werken.
Welnu, één gedachte is er, die men, als het
gaat over verplichtingen tegenover God
nooit uit het oog verliezen mag: God heeft
niet ons, maar wij hebben God noodig. Wij
staan tegenover Hem nooit of nimmer in een
loutere nuttigheids-verhouding. „Onderwer
pen" wij ons aan Hem, dan beteekent dat in
den grond dus niet, dat wij ons Hem „be
schikbaar" stellen als „middel" tot een doel,
dat Hij, door ons te „gebruiken", bereiken
wil. Dit immers zou beteekenen, dat Hij -
de Almachtige ten slotte min of meer van
ons afhankelijk zou zijn. Dat is niet waa,
niet alleen, maar het is ook ondenkbaar.
Verplichtingen nakomen tegenover God be
teekent dus steeds: ons gedragen (in denken
en doen) naar de waarheid. Wij zijn van
Hem totaal afhankelijk. Het aanvaarden van
die waarheid is niets anders dan een aan
vaarden van ons eigen diepste wezen. Het
leven ernaar is noodzakelijk een bereiken
van ons eigen geluk. Gods scheppingsdoel
en ons geluk vallen samen. Hij schiep om
gelukkig te maken.
Licht.
Daaruit volgt dan, dat de staat, die Goa
erkent, zijn eigen primaire wezenswetten
erkent. Richt de gemeenschap haar oog op
Hem, dan richt zij haar oog op het Ideaal,
waarheen zij, wil hl haar werken niet te-
vergeefsch en ijdel zijn, noodzakelijkerwijze
streven moet. In God of, als gij wilt dus,
in haar onderworpen-zijn aan Hem vindt
zij de eenig-mogelijke juiste norm voor
haar optreden. Om te beoordeelen, of be
paalde maatregelen goed of slecht zijn
goed of slecht in zich, of (wat dus hetzelfde
is) goed of slecht voor haar kan zij zich
telkens opnieuw deze vraag stéllen: zijn dit
maatregelen, al of niet passend in de ge
ordendheid van dit aardsche leven op God
In dezen vorm bezit zij dus een Licht, dat
haar altijd en in alle dingen leiden zal.
Men onderschatte de beteekenis niet van
zulk een Licht! Ik weet zeer goed, dat in
concreto de moeilijkheden waar het bij
voorbeeld gaat over sociale wetten, over
beginselen, huwelijk en opvoeding, defensie
en rechtspraak betreffend veelal liggen
op „technisch" gebied. Ook mannen, die het
over de groote beginselen samen eens zijn,
kunnen over toepassings-vragen op vele ma
nieren van meening verschillen. De dage
lij ksche ondervinding leert het.
Een kleine dwaling in het
begin
Maar wat te zeggen van mannen, die het
over de beginselen niet eens zijn! Van hen
moet gelden St. Thomas' woord: „een kleine
dwaling in het begin wordt groot op het
einde". Wegen, die aanvankelijk van elkan
der een zeer kleine afwijking vertoonen,
komen ten slotte op een onmetelijke afstand
van elkaar te liggen, wanneer men ze ver
genoeg doortrekt. Volgt een gemeenschap,
hetzfj in snelle étappes, hetzij in moeizaam
wikken en wegen, een verkeerde richting,
dan kan het niet anders, of spoedig zal alles
wat zij opbouwt weer ineen storten. Geen
enkel volk heeft zich ooit kunnen hand
haven, dat niet godsdienstig was; geen enkel
godsdienstig-denkend volk 'is ooit tot ver
val gekomen, als het niet met zijn eigen be
ginselen de hand lichtte.
Om te ordenen moet men met „verstand"
te werk gaan. Dat wil zeggen: wie middelen
kiest moet een doel voor oogen hebben, en
in staat zijn de middelen te beoordeelen in
hun geschiktheid voor het doel. Heeft men
geen doel, of kent men het niet, dan werki
men dus in het honderd. Dan spant men
zich in, zonder te weten of men niet spoedig
verplicht zal zijn, weer alles van voren af
aan te herbeginnen. Een der eerste kwali
teiten, die een doel dus moet bezitten is
deze: zeker en onveranderlijk goed te zijn.
Anders kan er geen licht van uitstralen.
Waarom „absoluut"
Daarom moet iedere gemeenschap zich
oriënteeren op een eind-ideaal van absoluut
karakter. Slechts daarin kan zij haar leids-
ster vinden. Idealen, die de volle realiteit
niet omvatten, zijn daartoe ongeschikt. Fes-
sard heeft in zijn „Pax Nostra" gewezen op
de tegenstelling „Nationalisme - Pacifisme"
Een eigen, sterk, rijk-ontwikkeld nationaal
leven, is zonder twijfel een ideaal, waarop
eventueel alle krachten eener gemeenschap
zich kunnen samentrekken; maar het is geen
absoluut ideaal. Gaat het zich in alle rich
tingen ontwikkelen, drijft het naar volko
men autarkie en naar onder-schikking van
andere nationale eenheden aan zichzelve,
dan komt het met andere idealen in con
flict, bijvoorbeeld met het pacifisme. Ook de
vrede is een ideaal, dat alle krachten schijnt
te kunnen absorbeeren. Maar vrede zonder
recht is wanorde. De Fransche revolutie
zag in de gelijkheid der menschen haar
leids-ster; en zij verwoestte het sociale or
ganisme; het liberalisme in 's menschen in-
dividueele vrijheid, en het tastte de ge
meenschapswaarden aan. Niemand kan ont
kennen, dat er in al deze idealen goede
aspecten lagen: maar alle waren zij relatief.
De mogelijkheid van conflict met andere
waarden bestond. De feiten bewijzen het
Zij moeten dus met hoeveel andere idea
len nog! in onderling evenwicht gehouden
worden. Er moet een maatstaf zijn, met be
hulp waarvan zij èn in hun eigenwaarde, èn
in hun evenwichtsverhoudingen, beoordeeld
kunnen worden. Deze laatste maatstaf-zelf
moet uiteraard boven alle critiek verheven
staan. Hij mag niets relatiefs meer hebben;
want anders zal het geheele proces van
voren af aan herbeginnen. Hij moet dus
absoluut zijn. Een rustpunt voor "nart en
geest. Hij moet onafwijsbaar zijn. Voor ieder
kenbaar. Stand houdend tegenover de diep
zinnigste critiek. Een ideaal vertegenwoor-
door
EN heeft niet hoeven wachten
tot in de XXe eeuw om een
debat te zien ontstaan rondom
het vraagstuk: of de Spaansche
Inquisitie door keizer Karei al
dan niet in de Nederlanden werd ingevoerd.
Dit vraagstuk werd reeds druk besproken
tijdens de regeering van keizer Karei. De
geheime correspondentie tusschen den keizer
en zijn zuster, koningin Maria van Hon
garije, gouvernante-generaal der Nederlan
den, is in dit opzicht beteekenisvol.
Het is algemeen bekend, dat de keizer in
Maria van Hongarije.
het jaar 1550 nieuwe plakkaten tegen de
gereformeerden had uitgevaardigd. In ver
band hiermede werden alom geestelijke in
quisiteurs benoemd, aan wie de taak werd
opgedragen in hun resp. provincie de ge
reformeerden op te sporen en te onderzoe
ken. De benoeming dezer inquisiteurs gaf
digend, dat den drang van het edelste hart
vervullen kan. Welnu: een van de weinige
waarheden, waarover de menschheid, in
alle eeuwen en over geheel de aarde, vrij
wel eenstemmig geoordeeld heeft is deze:
dit Ideaal is God.
God is de Waarheid.
Richt de staats-gemeenschap zich op Hem,
dan richt zij zich op de waarheid. En op het
Licht. Zeker, dan lost zij al haar problemen
niet met één slag op:* maar dan brengt zij
zichzelf in de conditie die onafwijsbaar
noodzakelijk is om haar problemen der op
lossing nader te brengen.
Doet zij het niet, dan veroordeelt zij zich
zelve rond te tasten in dit moeilijke leven
als een blinde.
Wie zijn eigen diepste wezen niet erkent,
hoe zal hij niet wandelen in de duisternis
Sint Valentijnsdag
Bilderdijk „Urzyn en Valentijn".
ET de viering van St. Valentijn
werd weer een der oud-heiden-
sche natuurfeesten verker-
stend. Deze dag van de jonge
gelieven werd aan St. Valen-
tinus vastgeknoopt, doordat 14 Februari als
diens sterfdag vastgesteld, juist de daium
was door de traditie der buitenlieden vroe
ger en nog beschouwd als de eerste voor
jaarsdag, waarop onze vogels, die de win
termaanden in vrijgezellentroepen hebben
doorgebracht, weer de vogel vrouwtjes op
zoeken. Een enkel oud handschrift ziet in
St. Valentijnsdag de kerstening van een
dergelijk feest voor de oud-Romeinsche
jeugd ter eere van Februata Juno.
De volksetymologie, die Valentijn afleidt
van Galantyn, in verband gebracht met ga
lant, is pure onzin.
Ten onrechte heeft men ook verkondigd,
dat een der beide Valentijns, op 14 Februari
herdacht, in het bijzonder zou hebben uit
gemunt in liefde voor anderen en dat de
oorzaak zou zijn van de eigenaardige volks
viering van dezen dag.
De oudste St. Valentinus was een vroon»
Romeinsch priester, die, na door keizer
Claudius (Goticus) ter verantwoording te
zijn geroepen over zijn geloofsverkondiging,
op diens bevel werd onthoofd in 280 n. Chr.
(Volgens anderen in 270). De marteling ge
schiedde op de Via Flaminia, den ouden
heerweg, die bij de Ponte Molle in Rome
begint, waar de heilige ook werd begraven
en door keizer Theodosius een kerk aan hem
werd gewijd.
Een tweede St. Valentinus was een der
eerste bisschoppen van Terni en ook deze
werd in 306 aan den hierbovengenoemden
weg begraven en wordt ook op 14 Februari
herdacht.
Nog kennen we uit de 5de eeuw een Va
lentinus, de apostel van Rhaetie genoemd
en als eerste bisschop van Passau vereerd.
Ofschoon deze heiligendag al van ouds in
Engeland en Frankrijk door hoog en laag
werd gevierd, vinden we daar geen kerken
aan St. Valentijn gewijd. Als doopnaam is
ook St. Valentijn vrij zeldzaam; hij werd in
onze taal tot St. Velten gemaakt. Wel ken
nen wij den achternaam Valentijn, o.a. vai
den 17den eeuwschen dominé Frans Valen-
tyn, den oudsten historie-schrijver van ons
Indië. Voor de volledigheid vermelden we
hier nog den titel van een oud katholiek
volkstijdschrift: Het dompertje van den
ouden Valentijn.
Al in de vroege middeleeuwen schijnt de
St. Valentijnsdag bij uitstek de dag te zijn
geweest voor de eerste kuische toenadering
van gelieven. Hij wordt dan steeds in ver
band gebracht met het paren van vogels.
Zoo vinden we er reeds een toespeling
over bij Chaucer (Eng. dichter uit de 14e
eeuw) en laat Shakespeare in zijn Midzo-
mernachtsdroom Theseus zeggen: „Zoo goe
den dag. St. Velten is voorbij. En paren deze
vogels eerst vandaag?"
Goethe laat in het tweede deel van zijn
„Dichtung und Wahrheit" het Valintijn-
loten handig gebruiken door een jongen
Engelschman, die zijn zuster het hof maakte.
Dit typisch gebruik bleef nog in enkele dee-
len van Brittannië bestaan: op den voor
avond van St. Valentijn (Valentineseve) ko
men elkaar sympathieke jongens en meisjes
bij elkaar om uit twee manden, waarin le
namen, de sexen zijn uiteengehouden zi"^1
niet altijd geheel eerlijk een ValenVl1'
en Valentine te trekken. En vaak 1
de wederhelft voor het leven. °P
zelf stuurden de saamgèlotenen elkaar een
toepasselijk plaatje met een liefdesmo o of
klein gedicht. St. Franciscus van Sales
trachtte dit te doen vervangen door opbou
wende spreuken.
Maar ook reeds ^nger verloofden en ge
lukkig-gehuwden stuurden elkaar Valenti
nes met opdrachten, waarbij de heeren mo
reel verplicht waren hun meisjes of vrou
wen voor die attentie te beloonen met een
klein geschenk of een extra persoonlijke
toelage. Alle heimelijke liefde kreeg op dien
dag ook haar kans. De muzikaal-aangelegde
jongelingen brachten hun uitverkorenen een
serenade en de kinderen kozen zich een
goedgeefsch familielid, vriend of buur uit
om dien liefst reeds voor zonsopgang te
wekken met een luid: goeden morgen Va
lentijn, in de hoop hem of haar dan de
beurs te zien openen.
In de Engelsche literatuur zijn in proza
en poëzie verschillende Valentijn-opdrachten
bewaard en vaak geeft daarbij de minnaar
aan zijn „Dorinde" of „Sweet Crocus" de
vogels tot voorbeeld. Zoo werd Valentijns
dag in Engeland en Schotland de groote
voorjaars-surprisedag, waarbij de geefsters
in haar simpele versjes den aard van hei
geschenk vrijelijk zelf aangeven. Dit werd
gewoonlijk eerst overhandigd met Paschen,
den dag van den nieuwen voorjaarstooi der
natuur.
Toen onze Bilderdijk in 1795 naar Londen
was uitgeweken, leerde hij daar den bundel
oud-Engelsche balladen kennen, door den
dichter S. Johnson in handschrift verzameld
en later door Th. Percy uitgegeven als „Re-
liques of ancient English poetry Daaron
der vond Bilderdijk de romance van Urzyn
en Valentyn, die hij vertaalde en aanving
met het hierboven gegeven vers. Het ver
haal van deze vorstelijke tweeling-vonde-
lingen uit den Karolingischen cyclus had
voor hem nog een bijzondere bekoring, door
dat hij het genealogische kunststukje had
gewrocht, zichzelf te doen afstammen van
dezen Valentyn en zijn eerste vrouw over
de Italiaansche Orsinis van Urzyn. Daar hij
zijn lang gedicht doet voorafgaan door een
Toewijding aan die vrouw, is het mogelijk,
dat het geheel haar als langademige Va
lentijn werd toegezonden.
Een tiental jaren geleden zag
South Kensington Museum een uitvoerige
tentoonstelling van Valenttjn-plaatjes en
-versjes.
Slechts een heel enkele teekening of ver-
siering getuigde van goeden smaak, hoe
fraai de vorsten-Valentijns ook soms waren
uitgedoscht. Maar verreweg de meeste dier
calligrafieën, knipsels'Pruweis en uitge
stoken randjes om P «plaatjes, getuigden
van des te meergeui d. Cupido's, heertjes
met ruikers in "and, jonge paartjes in
het groen, vormden de kern dier producten.
De onder teekening was meest een motto, een
liefdesspreuk, een anagram, of beteekenisvol
pseudoniem.^ Dickens geeft in zijn „Pick-
wick-PaPers als een bijzonder geschikt Va-
lentijns-motto: „Uw lief ben ik". De meesten
dier vaardigheidsproducten gingen echter
verloren doordat de jongens de hun toege
zonden Valentfjns op de bals en feesten, die
in den Carnavalstijd volgden, op borst en
mouw lieten naaien.
Werden vroeger de Valentijns in het ge
heim persoonlijk gebracht, in de 19e eeuw
kwam het groote voordeel, maar ook de
grootste drukte ervan, aan de posterijen. In
1847 passeerden den Londenschen post op
die beide dagen 420.000 brieven en in 1870
was dit voor de penny-post aangegroeid
tot meer dan een half millioen.
Maar met het toenemen der gedrukte
prentbriefkaarten kwam de eigen kunst
vaardigheid op den achtergrond. Ook het
gebruik zelf kwijnde tegen het einde der
19de eeuw om echter in de laatste vijftien
jaar weer sterk te herleven. Dit blijkt reeds
uit de winkelétalages tegen dien datum,
met in den toon der wenschen veel minder
sentimentaliteit en in de uitbeelding vee]
meer smaak. De Engelsche posterijen geven
voor Valentijns zelfs speciale telegram-for
mulieren uit in Victor ia-stijl versierd.
In Amerika, waar oud-Engelsche ge
woonten weer op nieuwe belangstelling kun
nen rekenen, stellen in het hoofdpostkan
toor van New-York zich zelfs op St. Valen
tijnsdag zoogenaamde „crooners" of liedjes
zangers op, die zich o.m. voor een kleinig
heid beschikbaar stellen, door de telefoon
poëtische liefdesboodschappen over te bren
gen aan haar, die door den betaler daar
voor wordt uitgekozen.
Maar zulke wenschen per procuratie, staan
wel wat heel ver af van de oorspronkelijke
viering op dien dag.
onmiddellijk aamelding tot allerlei tegen
spraak. Onder meer andere zaken, begon
men te zeggen, dat de Spaansche Inquisitie
naar de Nederlanden was overgebracht.
In een vertrouwelijk briefschrijven, op 16
Juli 1550 gezonden aan den keizer, bericht
Maria van Hongarije, dat de Raad van Bra
bant haar enkele bezwaren had gesigna
leerd, welke in de nieuwe plakkaten tegen
de gereformeerden waren te vinden. Wegens
deze bezwaren, had de Raad van Brabant
de publicatie dezer plakkaten momenteel
uitgesteld.
Nadien, zoo gaat koningin Maria verder,
waren gedelegeerden der stad Antwerpen
haar komen opzoeken. Deze hadden hun
groot leedwezen uitgedrukt over genoemde
plakkaten („se sont merveulleusement dou-
luz desd. placcars"). Geheel hun stad, en op
de eerste plaats de vreemde kooplui, voel
den groote onrust. Laatstgenoemden maak
ten zich, in groot aantal, klaar om de «tad
te verlaten. Volgens het zeggen der afge
vaardigden, gaven twee redenen hiertoe aan
leiding: le. het instellen der Inquisitie; 2e.
het feit, dat een vreemdeling voortaan niet
meer in de Nederlanden zou mogen wonen,
zonder een bewijs van goed gedrag, afgele
verd door den pastoor van zijn vroegere
verblijfplaats, overgereikt te hebben.
Op het eerste punt, vervolgt koningin Ma
ria, heb ik hun geantwoord, dat thans zoo
min een Inquisitie bestaat als voorheen. In
de nieuwe plakkaten werd alleen grooter
nadruk gelegd op het opsporen der ketters;
dooh dit beteekende niet, dat een Inquisitie,
volgens Spaansche opvattingen, zou ingesteld
wordfen. De keizer daoht er overigens niet
aan de Spaansche Inquisitie in onze streken
in te voeren („seullement on avoit pourveu
ce que l'on fit meilleur debvoir de s'en"
quérir des infectez, sans qu' il y fut faicte
aucune mention de y tenir l'lnquisition a la
fachon d'Espaigne, et que l'intention de
1 Vostre Majesté n'estoit de l'introduire icy
en aucune manière").
Betreffend het tweede punt, gaat de ko-
i ningin verder, heb ik gezegd, dat de plak
katen niet te letterlijk moeten geïnterpre
teerd worden. Indien de vreemde handelaars
1 door eenig document kunnen bewijzen leve
ren van hun goede faam, en indien ze bo<#
vendien leven volgens ons christen Geloof,
zullen ze geheel met rust gelaten worden.
De gedelegeerden der stad Antwerpen ver»
zochten dan de gouvernante-generaal de
publicatie der plakkaten voor onbepaalden
tijd uit te stellen. Dit kon koningin Maria
hun echter niet beloven.
Niet zoolang nadien, gaat de brief steeds
verder, is de heer van Praet, een der geziene
raadsheeren van de koningin, te Antwerpen
op bezoek geweest. Hij heeft door eigen er
varing kunnen vaststelen ,dat de onrust
onder de vreemde koolui inderdaad groot
is. Velen, en op de eerste plaats dezen der
Duitsche Natie, stonden klaar om te ver
trekken.
Haar brief besluitend, verzoekt de konin
gin den keizer zeer dringend een verklaring
af te leggen, waardoor de vreemde kooplui
gerust mogen gesteld worden. Deze kooplui
zijn te Antwerpen onmisbaar voor den ver
deren bloei van handel en scheepvaart. Ge
reformeerde koöplui zouden moeten met rust
gelaten worden, op voorwaarde, dat ze te
Antwerpen leven volgens de oude usanties
van het christen geloof, en vooral ZÖ^fOGT
Keizer Karei begreep, dat hij het antwoord
niet lang mocht schuldig blijven op een zoo
belangrijk briefschrijven. Hij antwoordde
dan haast onmiddellijk. Zijn antwoord is ge
dateerd 29 Juli 1550.
Betreffend het vraagstuk, dat ons hier bij—
zonder bezig houdt: of de Spaansche Inqui
sitie in de Nederlanden ingevoerd zal wor
den, is zijn antwoord zeer duidelijk.
Wat het eerste punt betreft, schrijft hij,
n.l. de Inquisitie, veronderstel ik, dat dit
punt reeds zal opgelost zijn door uw goei\
zorg. Het is immers slechts een kwestie vam
een naam. In werkelijkheid bestaat er geen\
andere inquisitie dan de gewone, die reeds
vroeger in de Nederlanden was ingevoerd.
Het is waarschijnlijk, dat sommige kwaad
willigen, onder het voorwendsel van Inqui
sitie, het volk hebben willen ophitsen. En
het zou goed zijn die lui bescheiden op te
sporen om hun de verdiende straf te kun
nen geven.
Betreffend het tweede punt, deelt de kei
zer mede, dat de plakkaten ongewijzigd
moeten blijven. Hij begrijpt echter, dat de
toestand moeilijk is voor de kooplui, die te
Antwerpen aankomen uit streken, waar de
gereformeerde godsdienst reeds werd inge
voerd. De gouvernanante-generaal zal dan
deze kooplui mogen geruststellen en hun
mededeelen, dat ze niet hoeven te vreezen.
Ze zullen echter moeten beloven, tijdens
hun verbliijf in de Nederlanden, katholiek
en zonder ergernis („catholicquement et
sans schandale") te leven. In het tegenover
gestelde geval zullen ze volgens de plak
katen moeten gestraf worden.
Op de vraag, of de Spaansche Inquisitie
in de Nederlanden al dan niet heeft bestaan,
gaf keizer Karei zelf destijds het antwoord.
Het was niet anders dan een twist rondom
een woord. De eigenlijke Spaansche Inqui
sitie werd inze streken niet ingevoerd.
De brieven, die ik in dit artikel neb ont
leed, staan in de bundels der corresponden
tie van Maria van Hongarije. (Algemeen
Rijkarchief te Brusel, Papiers d'Etat et de
l'Audience, reg. 68, bl. 137143.)
Keizer Karei y.