HET OPENBARE GEBED. Schrikkelmaand. Nood leert bidden Bron van Licht. SPAANSCHE INQUISITIE óf niet 14 Februari Nog eens: J MAANDAG 13 FEBRUARI 1939 W - F ebruarigedachten van Guido Gezelle door Dr. L. A. A. Albering. mil 11 ii ii 11 nu m 11 ii R is wellicht geen dichter in de Nederlanden te noemen, op wien de natuur een grooteren en dieperen in druk gemaakt heeft dan op Guido Gezelle, den Vlaamschen priester en verdediger van zijn land, volk en taal, die evens waarachtig kunstenaar was „Als zorgen mijn herte verslinden als moeheid van 's werelds getier, dan zoeke ik weer om den beminden dan grijpe ik den ouden Brevier GUIDO GEZELLE. door JOS. CREYGHTON S.J. Dr. EM. VALVEKENS O.PRAEM. Als Flor aas hand den hof schakeert Met krokus en jasmijn, Dan viert men in het hooge Choor Den dag van Valentijn. door J. M. STERCKPROOT. iets tegen dit geloof te ondernemen. li!il!Ei:illlll!llll!!ll!ll!llllllll Geboren uit eenvoudige ouders zijn vsder was boomkweeker en minnaar der natuur, zijn moeder een gemoedelijk vrome vrouw, maar beiden volbloed Vlamingen beminde hij de schoonheid, ook de aardsche, doch niet om haar zelve maar om God, die de eeuwige Schoonheid is. En den rijkdom der natuur, van menschen, dieren en plan ten, openbaarde hij in zijn zoo omvangrijk poëtisch oeuvre om daardoor God te open baren, tot Wien hij alle menschen wilde voeren, een taak hem als priester op de schouders gelegd. In dien geest schreef Gezelle o.m. zijn Rijmsnoer in het laatste decennium der vorige eeuw, waarin hij door een lange reeks van gedichten uiting gaf aan gevoelens en gedachten, die de twaalf maanden van het jaar bij hem opwekten. Reeds in de gedichten, die den voorhang vormen van dit werk en de verheerlijking Gods allereerst willen bevorderen en tevens de Moeder des Heeren eeren. spreekt hij den wensch uit, dat de natuur hem inspireeren moge. Niet de stad, maar het land, niet de onrust, doch de rust zoekt hij: Laat mij. laat mij henenvluchten landwaarts en de steê, de steê. niets van al heur eeuwig zuchten, niets van haar, mij volgen meê! Op den voorhang volgt als eerste gedeelte van de snoer de Nieuwj aarsmaand, met in drukken en gevoelens door de wintersche natuur gevormd, en gedachten, tot welke de eerste maand van het jaar aanleiding geeft- Dan Februari, de schrikkelmaand, waarin de eerste teekenen van de naderende lente zich <eeds vertoonen. Die nadering gaat Gezelle bezingen, doch niet in alle elf ge dichten, die aan deze maand zijn gewijd, en geschreven werden in de jaren tusschen 1894 en 1898. Aan de stemmingsbeelden, opgewekt door de natuur, gaan vooraf gedachten aan God en eeuwigheid. Het eerste gedicht draagt den titel Irrequietum, afkomstig van St. Augustinus' woord: irrequietum cor nos trum, donee requiescat in Te: ons hart zal onrustig blijven, tot het rusten zal in U. En het bevat de gedachte, in deze zoowel als elke maand overwegenswaard, dat droefheid en weedom blijven voortduren tot den dood toe, tot het erven van het eeuwig leven. Het tweede gedicht met het opschrift Fes- tina: Domine ad adjuvandum me festina: Heer haast U om mij te helpen is een noodzakelijke aansluiting op het eerste, want in het rustelooze leven is bij voortduring de hulpe Gods onontbeerlijk. Deze beide overwegingen te zamen een hooggestemd begin der Februari-verzen vormen een inleiding op de natuurbeschou wingen, die geheel in overeenstemming is met het doel van Gezelle's poëzie. In het eerste gedicht aan de natuur ge wijd, vraagt het Vlaamsche land met zijn weiden en akkers onze aandacht, met den titel: Jan Hiems Transiit: Reeds is de win ter voorbij. Zie hier de opwekkende begin regels: Ach, weêrom groent, alhier aldaar, te gronden uit, het nieuwe jaar, zo lang verwacht en uitgesteld, door 's winters onverwacht geweld. Het laatste couplet zal den lezer echter doen gedenken, dat het komende voorjaar, het wonder in de schepping, hem en allen menschen door God geschonken wordt en dat het leven gods geheim is en blijft: 't Herleeft entwat, onzeglijk bij der menschen mond, hoe schrander hij ook wezen moge, en levenis, het leven Gods geheimenis- Doch hoezeer de dichter er ook van over tuigd is, dat God alles in de natuur schikt en regelt volgens zijn vaste wetten, toch kan een vroege warme dag hem tot vervoering brengen en reeds zijn enkele bijna overmoe dige regels neergeschreven. Het is een ui g van zijn hevig verlangen naar zon en warmte, naar vogels en bloemen. Zo° varen we in één der volgende gedichten Tenden (Tenden is 't onbermhertig jagen dóór des werelds wildernis, van de ongiere vlagen), des dichters heerlijk optimisme: Nog een tijdtje. en tenden uit zomer wordt het; hei doar, vedelt, vogels, overluid: morgen is de Mei daar! Behalve op de ontwakende natuur wordt de aandacht van Qfezelle gericht op de wo ning der eenvoudige landlieden, meer in het bijzonder op het huislook, dat „wortel vast" aan het dakstrooi is verbonden. Hij be schouwt het look, volgens de oude overleve ring, als een bewaking der hoeve, een be scherming tegen de hevige onweders; van daar immers de Vlaamsche naam: donder- bare. En het verheugt'hem als het look, na de felle wintervlagen, weer „perels draagt, vol morgen dauw". Hij ziet in de donderbare de geëigende bescherming van het Vlaam sche boerendak: Vlaamsch gemoed en vlaamsche sprake herbergt uw' miskende vlake, schamel stroodak; oud en trouw Vlanderens eerlijk huisgebouw! Van zijn vader zal Gezelle de liefde voor de boomen geërfd hebben, waaraan hij zo menig gedicht heeft gewijd. Ook in deze Februari-reeks ontbreken dergelijke gedich ten niet. In Boomen bezingt hij talrijke boo men en houtgewassen van het Vlaamsche land, terwijl in Abeelen de droefenis weer klinkt over een in het vroege voorjaar om gekapte abeelenlaan: Guido Gezelle. 't Deert mij zoo! De abeelenboomen liggen langs de grachten heen, die den ouden zandweg zoomen, hals en handen afgesneên! Tenslotte dient hier, in deze reeks gedich ten van het zoo jonge jaar, genoemd te wor den: Het borelingske. 'n drietal completten gewijd aan een kindeke van enkele weken. Het pas begonnen jaar staat nog veel te wachten, maar ook het jonge kind zal eens zijn leed moeten dragen. Tot besluit moge hier het laatste couplet volgen: Zijn tandeloze mond zal, eenmaal, tanden moeten; 't zal woorden spreken; 't zal, 't zoet wichtje, eens, wel ontroeten; 't zal wakker worden, en, gewassen, meer als eens, zijne oogen wasschen, naast de bronnen des geweens- vgl. Jubileumuitgave G. Gezelle's wer ken, dl III, waaraan ook de fragmenten zijn ontleend. L. J. Veen, A'dam. iliiliiiiiliiliiliiiiiiiiiiiillliililiiiiiiiilllili E prachtige bijdrage van dr. K. Smits „Nood leert bidden'' (Maasbode 22 Jan. jl.), die zeer tot mijn hart sprak, deed mij naar de pen grijpen. InderdaadNood leert bid den Nooit zal ik die ontzettende Septem- ber-dagen van 1938, toen de gruwel der ver woesting over de wereld dreigde te komen, vergeten; toen als een verschrikkelijke nachtmerrie de oorlogsdreiging op ons drukte, toen men schuilloopgraven aanlegde en het angstaanjagende geloei der „proef- draaiende" luchtbeschermings-sirenes ons vertelde, dat de moderne oorlogsgruwel op het punt stond los te breken. Ja, in die dagen is er gebeden. Sinds jaren is er misschien niet meer zoo intens, zoo met hart en ziel gebeden als in die dagen. Als iets me in die historische dagen ge troffen heeft, dan zijn het de prachtige ge beden in het officieele gebedenboek der H. Kerk, de gebeden in het „Romeinsch Bre vier". Nooit van m'n leven zal ik het gebed uit het officie van den H. Wenceslaus (28 Sep tember) vergeten: „God, die den heiligen Wenceslaus, door den palm van het martelaarschap van de aardsche heerschappij tot de hemelsche heerlijkheid hebt doen overgaan, bewaar ons door zijne voorbede voor allen ramp spoed. en verleen dat wij ons over zijn ge zelschap verheugen Woord voor woord, lettergreep voor let tergreep heb ik dit gebed met angst voor de dreigende verschrikking in het hart gespeld en bepeinsd. Den diepsten indruk maakte echter de Hymne uit de Lauden van het Wijdingsfeest der Kerk van den H. Michael (29 Septem ber) op mij: „....Michael moge, Engel van den Vrede, komen uit den hooge in or.ze huizen, om als vredestichter 't oorlogsmonster machteloos te maken Toen ik op dien gedenkwaardigen 29sten September 's morgens vroeg in de stille sfeer van mijn werkkamer de Lauden zat te bid den, hebben die troostrijke woorden mij héél diep getroffen. Was dit alles toeval? Eerst St. Wenceslaus, nu de H. Michael? De verwarring was groot, maar dat was troostDat wat houvast Woorden van ontzaglijke beteekens, een antwoord als het ware op het in radeloos heid gestamelde „Der Untergang des Abendlandes" dreigde immers „Heer. red ons want wij vergaan". Ik herinner me hoe mijn vrouw en ik na 't ontbijt, toen de kinderen naar de school- mis waren, samen deze Hymne gebeden hebben. Daarna zijn we gesterkt aan onze dagtaaK gegaan. Dit was, om met dr. Smits te spreken „een heerlijke vondst, een zielebevrijding Welk een beteekenis kreeg toen op het feest der H. H. Engelbewaarders (2 Oct.) die prachtige Hymne: „Laat ons bezingen de Engelen, der levenden wachters...." „Dan, gij beschermer die wacht houdt, o snel tot ons, Weer van het vaderland dat U werd toe vertrouwd, Zoowel de ziekten der ziel, als wat ons op aard wonend, den vrede verderft". Inderdaad: „Nood leert bidden", maar het gebed geeft een geweldige kracht, en kunnen bidden al gaat het soms nog zoo moeilijk en gebrekkig is een heerlijke Godsgave. EEN LEEK-BREVIERBIDDER. NDIEN, zooals wij een week geleden betoogden, in het openbare bidden van de staats- gemeenschap de verhooring van dat gebed mip of meer beslo ten ligt, dan kunnen wij de gronden, waarop deze bewering steunt, tot twee stellingen herleiden: ten eerste: door het feit-zelf dat de staat zijn onderworpen-zijn aa» God erkent, groeit hij in vermogen tot besturen van zijn burgers; ten tweede: door datzelfde feit groeit zijn inzicht in de beginselen der ordening. Een toewas dus van kracht en van licht. Wat is „zich-onderwerpen" Wat wij reeds gezegd hebben over het eerste punt, moge voldoende zijn. Het tweede beloofden wij nader uit te werken. Welnu, één gedachte is er, die men, als het gaat over verplichtingen tegenover God nooit uit het oog verliezen mag: God heeft niet ons, maar wij hebben God noodig. Wij staan tegenover Hem nooit of nimmer in een loutere nuttigheids-verhouding. „Onderwer pen" wij ons aan Hem, dan beteekent dat in den grond dus niet, dat wij ons Hem „be schikbaar" stellen als „middel" tot een doel, dat Hij, door ons te „gebruiken", bereiken wil. Dit immers zou beteekenen, dat Hij - de Almachtige ten slotte min of meer van ons afhankelijk zou zijn. Dat is niet waa, niet alleen, maar het is ook ondenkbaar. Verplichtingen nakomen tegenover God be teekent dus steeds: ons gedragen (in denken en doen) naar de waarheid. Wij zijn van Hem totaal afhankelijk. Het aanvaarden van die waarheid is niets anders dan een aan vaarden van ons eigen diepste wezen. Het leven ernaar is noodzakelijk een bereiken van ons eigen geluk. Gods scheppingsdoel en ons geluk vallen samen. Hij schiep om gelukkig te maken. Licht. Daaruit volgt dan, dat de staat, die Goa erkent, zijn eigen primaire wezenswetten erkent. Richt de gemeenschap haar oog op Hem, dan richt zij haar oog op het Ideaal, waarheen zij, wil hl haar werken niet te- vergeefsch en ijdel zijn, noodzakelijkerwijze streven moet. In God of, als gij wilt dus, in haar onderworpen-zijn aan Hem vindt zij de eenig-mogelijke juiste norm voor haar optreden. Om te beoordeelen, of be paalde maatregelen goed of slecht zijn goed of slecht in zich, of (wat dus hetzelfde is) goed of slecht voor haar kan zij zich telkens opnieuw deze vraag stéllen: zijn dit maatregelen, al of niet passend in de ge ordendheid van dit aardsche leven op God In dezen vorm bezit zij dus een Licht, dat haar altijd en in alle dingen leiden zal. Men onderschatte de beteekenis niet van zulk een Licht! Ik weet zeer goed, dat in concreto de moeilijkheden waar het bij voorbeeld gaat over sociale wetten, over beginselen, huwelijk en opvoeding, defensie en rechtspraak betreffend veelal liggen op „technisch" gebied. Ook mannen, die het over de groote beginselen samen eens zijn, kunnen over toepassings-vragen op vele ma nieren van meening verschillen. De dage lij ksche ondervinding leert het. Een kleine dwaling in het begin Maar wat te zeggen van mannen, die het over de beginselen niet eens zijn! Van hen moet gelden St. Thomas' woord: „een kleine dwaling in het begin wordt groot op het einde". Wegen, die aanvankelijk van elkan der een zeer kleine afwijking vertoonen, komen ten slotte op een onmetelijke afstand van elkaar te liggen, wanneer men ze ver genoeg doortrekt. Volgt een gemeenschap, hetzfj in snelle étappes, hetzij in moeizaam wikken en wegen, een verkeerde richting, dan kan het niet anders, of spoedig zal alles wat zij opbouwt weer ineen storten. Geen enkel volk heeft zich ooit kunnen hand haven, dat niet godsdienstig was; geen enkel godsdienstig-denkend volk 'is ooit tot ver val gekomen, als het niet met zijn eigen be ginselen de hand lichtte. Om te ordenen moet men met „verstand" te werk gaan. Dat wil zeggen: wie middelen kiest moet een doel voor oogen hebben, en in staat zijn de middelen te beoordeelen in hun geschiktheid voor het doel. Heeft men geen doel, of kent men het niet, dan werki men dus in het honderd. Dan spant men zich in, zonder te weten of men niet spoedig verplicht zal zijn, weer alles van voren af aan te herbeginnen. Een der eerste kwali teiten, die een doel dus moet bezitten is deze: zeker en onveranderlijk goed te zijn. Anders kan er geen licht van uitstralen. Waarom „absoluut" Daarom moet iedere gemeenschap zich oriënteeren op een eind-ideaal van absoluut karakter. Slechts daarin kan zij haar leids- ster vinden. Idealen, die de volle realiteit niet omvatten, zijn daartoe ongeschikt. Fes- sard heeft in zijn „Pax Nostra" gewezen op de tegenstelling „Nationalisme - Pacifisme" Een eigen, sterk, rijk-ontwikkeld nationaal leven, is zonder twijfel een ideaal, waarop eventueel alle krachten eener gemeenschap zich kunnen samentrekken; maar het is geen absoluut ideaal. Gaat het zich in alle rich tingen ontwikkelen, drijft het naar volko men autarkie en naar onder-schikking van andere nationale eenheden aan zichzelve, dan komt het met andere idealen in con flict, bijvoorbeeld met het pacifisme. Ook de vrede is een ideaal, dat alle krachten schijnt te kunnen absorbeeren. Maar vrede zonder recht is wanorde. De Fransche revolutie zag in de gelijkheid der menschen haar leids-ster; en zij verwoestte het sociale or ganisme; het liberalisme in 's menschen in- dividueele vrijheid, en het tastte de ge meenschapswaarden aan. Niemand kan ont kennen, dat er in al deze idealen goede aspecten lagen: maar alle waren zij relatief. De mogelijkheid van conflict met andere waarden bestond. De feiten bewijzen het Zij moeten dus met hoeveel andere idea len nog! in onderling evenwicht gehouden worden. Er moet een maatstaf zijn, met be hulp waarvan zij èn in hun eigenwaarde, èn in hun evenwichtsverhoudingen, beoordeeld kunnen worden. Deze laatste maatstaf-zelf moet uiteraard boven alle critiek verheven staan. Hij mag niets relatiefs meer hebben; want anders zal het geheele proces van voren af aan herbeginnen. Hij moet dus absoluut zijn. Een rustpunt voor "nart en geest. Hij moet onafwijsbaar zijn. Voor ieder kenbaar. Stand houdend tegenover de diep zinnigste critiek. Een ideaal vertegenwoor- door EN heeft niet hoeven wachten tot in de XXe eeuw om een debat te zien ontstaan rondom het vraagstuk: of de Spaansche Inquisitie door keizer Karei al dan niet in de Nederlanden werd ingevoerd. Dit vraagstuk werd reeds druk besproken tijdens de regeering van keizer Karei. De geheime correspondentie tusschen den keizer en zijn zuster, koningin Maria van Hon garije, gouvernante-generaal der Nederlan den, is in dit opzicht beteekenisvol. Het is algemeen bekend, dat de keizer in Maria van Hongarije. het jaar 1550 nieuwe plakkaten tegen de gereformeerden had uitgevaardigd. In ver band hiermede werden alom geestelijke in quisiteurs benoemd, aan wie de taak werd opgedragen in hun resp. provincie de ge reformeerden op te sporen en te onderzoe ken. De benoeming dezer inquisiteurs gaf digend, dat den drang van het edelste hart vervullen kan. Welnu: een van de weinige waarheden, waarover de menschheid, in alle eeuwen en over geheel de aarde, vrij wel eenstemmig geoordeeld heeft is deze: dit Ideaal is God. God is de Waarheid. Richt de staats-gemeenschap zich op Hem, dan richt zij zich op de waarheid. En op het Licht. Zeker, dan lost zij al haar problemen niet met één slag op:* maar dan brengt zij zichzelf in de conditie die onafwijsbaar noodzakelijk is om haar problemen der op lossing nader te brengen. Doet zij het niet, dan veroordeelt zij zich zelve rond te tasten in dit moeilijke leven als een blinde. Wie zijn eigen diepste wezen niet erkent, hoe zal hij niet wandelen in de duisternis Sint Valentijnsdag Bilderdijk „Urzyn en Valentijn". ET de viering van St. Valentijn werd weer een der oud-heiden- sche natuurfeesten verker- stend. Deze dag van de jonge gelieven werd aan St. Valen- tinus vastgeknoopt, doordat 14 Februari als diens sterfdag vastgesteld, juist de daium was door de traditie der buitenlieden vroe ger en nog beschouwd als de eerste voor jaarsdag, waarop onze vogels, die de win termaanden in vrijgezellentroepen hebben doorgebracht, weer de vogel vrouwtjes op zoeken. Een enkel oud handschrift ziet in St. Valentijnsdag de kerstening van een dergelijk feest voor de oud-Romeinsche jeugd ter eere van Februata Juno. De volksetymologie, die Valentijn afleidt van Galantyn, in verband gebracht met ga lant, is pure onzin. Ten onrechte heeft men ook verkondigd, dat een der beide Valentijns, op 14 Februari herdacht, in het bijzonder zou hebben uit gemunt in liefde voor anderen en dat de oorzaak zou zijn van de eigenaardige volks viering van dezen dag. De oudste St. Valentinus was een vroon» Romeinsch priester, die, na door keizer Claudius (Goticus) ter verantwoording te zijn geroepen over zijn geloofsverkondiging, op diens bevel werd onthoofd in 280 n. Chr. (Volgens anderen in 270). De marteling ge schiedde op de Via Flaminia, den ouden heerweg, die bij de Ponte Molle in Rome begint, waar de heilige ook werd begraven en door keizer Theodosius een kerk aan hem werd gewijd. Een tweede St. Valentinus was een der eerste bisschoppen van Terni en ook deze werd in 306 aan den hierbovengenoemden weg begraven en wordt ook op 14 Februari herdacht. Nog kennen we uit de 5de eeuw een Va lentinus, de apostel van Rhaetie genoemd en als eerste bisschop van Passau vereerd. Ofschoon deze heiligendag al van ouds in Engeland en Frankrijk door hoog en laag werd gevierd, vinden we daar geen kerken aan St. Valentijn gewijd. Als doopnaam is ook St. Valentijn vrij zeldzaam; hij werd in onze taal tot St. Velten gemaakt. Wel ken nen wij den achternaam Valentijn, o.a. vai den 17den eeuwschen dominé Frans Valen- tyn, den oudsten historie-schrijver van ons Indië. Voor de volledigheid vermelden we hier nog den titel van een oud katholiek volkstijdschrift: Het dompertje van den ouden Valentijn. Al in de vroege middeleeuwen schijnt de St. Valentijnsdag bij uitstek de dag te zijn geweest voor de eerste kuische toenadering van gelieven. Hij wordt dan steeds in ver band gebracht met het paren van vogels. Zoo vinden we er reeds een toespeling over bij Chaucer (Eng. dichter uit de 14e eeuw) en laat Shakespeare in zijn Midzo- mernachtsdroom Theseus zeggen: „Zoo goe den dag. St. Velten is voorbij. En paren deze vogels eerst vandaag?" Goethe laat in het tweede deel van zijn „Dichtung und Wahrheit" het Valintijn- loten handig gebruiken door een jongen Engelschman, die zijn zuster het hof maakte. Dit typisch gebruik bleef nog in enkele dee- len van Brittannië bestaan: op den voor avond van St. Valentijn (Valentineseve) ko men elkaar sympathieke jongens en meisjes bij elkaar om uit twee manden, waarin le namen, de sexen zijn uiteengehouden zi"^1 niet altijd geheel eerlijk een ValenVl1' en Valentine te trekken. En vaak 1 de wederhelft voor het leven. °P zelf stuurden de saamgèlotenen elkaar een toepasselijk plaatje met een liefdesmo o of klein gedicht. St. Franciscus van Sales trachtte dit te doen vervangen door opbou wende spreuken. Maar ook reeds ^nger verloofden en ge lukkig-gehuwden stuurden elkaar Valenti nes met opdrachten, waarbij de heeren mo reel verplicht waren hun meisjes of vrou wen voor die attentie te beloonen met een klein geschenk of een extra persoonlijke toelage. Alle heimelijke liefde kreeg op dien dag ook haar kans. De muzikaal-aangelegde jongelingen brachten hun uitverkorenen een serenade en de kinderen kozen zich een goedgeefsch familielid, vriend of buur uit om dien liefst reeds voor zonsopgang te wekken met een luid: goeden morgen Va lentijn, in de hoop hem of haar dan de beurs te zien openen. In de Engelsche literatuur zijn in proza en poëzie verschillende Valentijn-opdrachten bewaard en vaak geeft daarbij de minnaar aan zijn „Dorinde" of „Sweet Crocus" de vogels tot voorbeeld. Zoo werd Valentijns dag in Engeland en Schotland de groote voorjaars-surprisedag, waarbij de geefsters in haar simpele versjes den aard van hei geschenk vrijelijk zelf aangeven. Dit werd gewoonlijk eerst overhandigd met Paschen, den dag van den nieuwen voorjaarstooi der natuur. Toen onze Bilderdijk in 1795 naar Londen was uitgeweken, leerde hij daar den bundel oud-Engelsche balladen kennen, door den dichter S. Johnson in handschrift verzameld en later door Th. Percy uitgegeven als „Re- liques of ancient English poetry Daaron der vond Bilderdijk de romance van Urzyn en Valentyn, die hij vertaalde en aanving met het hierboven gegeven vers. Het ver haal van deze vorstelijke tweeling-vonde- lingen uit den Karolingischen cyclus had voor hem nog een bijzondere bekoring, door dat hij het genealogische kunststukje had gewrocht, zichzelf te doen afstammen van dezen Valentyn en zijn eerste vrouw over de Italiaansche Orsinis van Urzyn. Daar hij zijn lang gedicht doet voorafgaan door een Toewijding aan die vrouw, is het mogelijk, dat het geheel haar als langademige Va lentijn werd toegezonden. Een tiental jaren geleden zag South Kensington Museum een uitvoerige tentoonstelling van Valenttjn-plaatjes en -versjes. Slechts een heel enkele teekening of ver- siering getuigde van goeden smaak, hoe fraai de vorsten-Valentijns ook soms waren uitgedoscht. Maar verreweg de meeste dier calligrafieën, knipsels'Pruweis en uitge stoken randjes om P «plaatjes, getuigden van des te meergeui d. Cupido's, heertjes met ruikers in "and, jonge paartjes in het groen, vormden de kern dier producten. De onder teekening was meest een motto, een liefdesspreuk, een anagram, of beteekenisvol pseudoniem.^ Dickens geeft in zijn „Pick- wick-PaPers als een bijzonder geschikt Va- lentijns-motto: „Uw lief ben ik". De meesten dier vaardigheidsproducten gingen echter verloren doordat de jongens de hun toege zonden Valentfjns op de bals en feesten, die in den Carnavalstijd volgden, op borst en mouw lieten naaien. Werden vroeger de Valentijns in het ge heim persoonlijk gebracht, in de 19e eeuw kwam het groote voordeel, maar ook de grootste drukte ervan, aan de posterijen. In 1847 passeerden den Londenschen post op die beide dagen 420.000 brieven en in 1870 was dit voor de penny-post aangegroeid tot meer dan een half millioen. Maar met het toenemen der gedrukte prentbriefkaarten kwam de eigen kunst vaardigheid op den achtergrond. Ook het gebruik zelf kwijnde tegen het einde der 19de eeuw om echter in de laatste vijftien jaar weer sterk te herleven. Dit blijkt reeds uit de winkelétalages tegen dien datum, met in den toon der wenschen veel minder sentimentaliteit en in de uitbeelding vee] meer smaak. De Engelsche posterijen geven voor Valentijns zelfs speciale telegram-for mulieren uit in Victor ia-stijl versierd. In Amerika, waar oud-Engelsche ge woonten weer op nieuwe belangstelling kun nen rekenen, stellen in het hoofdpostkan toor van New-York zich zelfs op St. Valen tijnsdag zoogenaamde „crooners" of liedjes zangers op, die zich o.m. voor een kleinig heid beschikbaar stellen, door de telefoon poëtische liefdesboodschappen over te bren gen aan haar, die door den betaler daar voor wordt uitgekozen. Maar zulke wenschen per procuratie, staan wel wat heel ver af van de oorspronkelijke viering op dien dag. onmiddellijk aamelding tot allerlei tegen spraak. Onder meer andere zaken, begon men te zeggen, dat de Spaansche Inquisitie naar de Nederlanden was overgebracht. In een vertrouwelijk briefschrijven, op 16 Juli 1550 gezonden aan den keizer, bericht Maria van Hongarije, dat de Raad van Bra bant haar enkele bezwaren had gesigna leerd, welke in de nieuwe plakkaten tegen de gereformeerden waren te vinden. Wegens deze bezwaren, had de Raad van Brabant de publicatie dezer plakkaten momenteel uitgesteld. Nadien, zoo gaat koningin Maria verder, waren gedelegeerden der stad Antwerpen haar komen opzoeken. Deze hadden hun groot leedwezen uitgedrukt over genoemde plakkaten („se sont merveulleusement dou- luz desd. placcars"). Geheel hun stad, en op de eerste plaats de vreemde kooplui, voel den groote onrust. Laatstgenoemden maak ten zich, in groot aantal, klaar om de «tad te verlaten. Volgens het zeggen der afge vaardigden, gaven twee redenen hiertoe aan leiding: le. het instellen der Inquisitie; 2e. het feit, dat een vreemdeling voortaan niet meer in de Nederlanden zou mogen wonen, zonder een bewijs van goed gedrag, afgele verd door den pastoor van zijn vroegere verblijfplaats, overgereikt te hebben. Op het eerste punt, vervolgt koningin Ma ria, heb ik hun geantwoord, dat thans zoo min een Inquisitie bestaat als voorheen. In de nieuwe plakkaten werd alleen grooter nadruk gelegd op het opsporen der ketters; dooh dit beteekende niet, dat een Inquisitie, volgens Spaansche opvattingen, zou ingesteld wordfen. De keizer daoht er overigens niet aan de Spaansche Inquisitie in onze streken in te voeren („seullement on avoit pourveu ce que l'on fit meilleur debvoir de s'en" quérir des infectez, sans qu' il y fut faicte aucune mention de y tenir l'lnquisition a la fachon d'Espaigne, et que l'intention de 1 Vostre Majesté n'estoit de l'introduire icy en aucune manière"). Betreffend het tweede punt, gaat de ko- i ningin verder, heb ik gezegd, dat de plak katen niet te letterlijk moeten geïnterpre teerd worden. Indien de vreemde handelaars 1 door eenig document kunnen bewijzen leve ren van hun goede faam, en indien ze bo<# vendien leven volgens ons christen Geloof, zullen ze geheel met rust gelaten worden. De gedelegeerden der stad Antwerpen ver» zochten dan de gouvernante-generaal de publicatie der plakkaten voor onbepaalden tijd uit te stellen. Dit kon koningin Maria hun echter niet beloven. Niet zoolang nadien, gaat de brief steeds verder, is de heer van Praet, een der geziene raadsheeren van de koningin, te Antwerpen op bezoek geweest. Hij heeft door eigen er varing kunnen vaststelen ,dat de onrust onder de vreemde koolui inderdaad groot is. Velen, en op de eerste plaats dezen der Duitsche Natie, stonden klaar om te ver trekken. Haar brief besluitend, verzoekt de konin gin den keizer zeer dringend een verklaring af te leggen, waardoor de vreemde kooplui gerust mogen gesteld worden. Deze kooplui zijn te Antwerpen onmisbaar voor den ver deren bloei van handel en scheepvaart. Ge reformeerde koöplui zouden moeten met rust gelaten worden, op voorwaarde, dat ze te Antwerpen leven volgens de oude usanties van het christen geloof, en vooral ZÖ^fOGT Keizer Karei begreep, dat hij het antwoord niet lang mocht schuldig blijven op een zoo belangrijk briefschrijven. Hij antwoordde dan haast onmiddellijk. Zijn antwoord is ge dateerd 29 Juli 1550. Betreffend het vraagstuk, dat ons hier bij— zonder bezig houdt: of de Spaansche Inqui sitie in de Nederlanden ingevoerd zal wor den, is zijn antwoord zeer duidelijk. Wat het eerste punt betreft, schrijft hij, n.l. de Inquisitie, veronderstel ik, dat dit punt reeds zal opgelost zijn door uw goei\ zorg. Het is immers slechts een kwestie vam een naam. In werkelijkheid bestaat er geen\ andere inquisitie dan de gewone, die reeds vroeger in de Nederlanden was ingevoerd. Het is waarschijnlijk, dat sommige kwaad willigen, onder het voorwendsel van Inqui sitie, het volk hebben willen ophitsen. En het zou goed zijn die lui bescheiden op te sporen om hun de verdiende straf te kun nen geven. Betreffend het tweede punt, deelt de kei zer mede, dat de plakkaten ongewijzigd moeten blijven. Hij begrijpt echter, dat de toestand moeilijk is voor de kooplui, die te Antwerpen aankomen uit streken, waar de gereformeerde godsdienst reeds werd inge voerd. De gouvernanante-generaal zal dan deze kooplui mogen geruststellen en hun mededeelen, dat ze niet hoeven te vreezen. Ze zullen echter moeten beloven, tijdens hun verbliijf in de Nederlanden, katholiek en zonder ergernis („catholicquement et sans schandale") te leven. In het tegenover gestelde geval zullen ze volgens de plak katen moeten gestraf worden. Op de vraag, of de Spaansche Inquisitie in de Nederlanden al dan niet heeft bestaan, gaf keizer Karei zelf destijds het antwoord. Het was niet anders dan een twist rondom een woord. De eigenlijke Spaansche Inqui sitie werd inze streken niet ingevoerd. De brieven, die ik in dit artikel neb ont leed, staan in de bundels der corresponden tie van Maria van Hongarije. (Algemeen Rijkarchief te Brusel, Papiers d'Etat et de l'Audience, reg. 68, bl. 137143.) Keizer Karei y.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1939 | | pagina 4