De Oude LIEVE VROUWKES. Maagdelijkheid. H SINT PANCRAS EN ZIJN VEREERING. HET IDEAAL Patroondag 12 Mei ÉgS Ken de schoonheid van de aloude Maria-devotie van uw eigen land NAAR DE NIEUWE GEMEENSCHAP. der De speciale conditie der ongehuwden. W0EN3JAG 10 MEI 1039 Ich sehe dich in tausend Bildern, Maria, lieblich ausgedriickt. Noralis. door J. DE VREESE S.J. vK houd zoo van die oude Mariabeeldjes. Veel meer dan van de vele nieuwe. Die oude bonte beeldjes. Die Lieve Vrouwkes met die groote kronen, met die breede, kleurige mantels, met zoo'n spelend of spartelend kindeke op den schoot of op den arm. Verdeeldheid en strijd. hitiuiiii Ik houd van die boekjes die verschenen: De Lieve Vrouwkes van Limburg: de Madon na's van Vlaanderen: Lieve Vrouwkes van Brabant. Met die kleurige teekeningen, in die eindelooze afwisseling en toch allen met dezelfde goedheid, die er over ligt uitge spreid. Die beelden zijn niet allemaal even mooi, maar ik vind ze toch allemaal mooier dan de nieuwe- Omdat ze allemaal zoo vroom zijn, zoo natuurlijk en zoo moederlijk. En ook omdat ze allemaal zoo oud zijn. Zoo lang bewaard, zoo vurig vereerd, zoo harte lijk bemind, zoo zeldzaam geliefd bij 't Ka tholieke volk. Zoo wonderlijk milddadig ook, *00 zegen-spreidend, zoo liefderijk-bescher mend voor het dorp of voor de streek, waar ze sinds eeuwen thuis hooren; en waar ze in de menschen den goeden, echten, ouden Boomschen zin bewaren en de goede Room- schc zeden beschermen. Ze hebben alle hun geschiedenis of hun legende. En ook al is de legende opgesmukt, of verzonnen, hetgeen maar zelden is dan is er toch dit ééne waar in, en dat is een heerlijke waarheid: dat het geloovig gemoed en de liefde van 't volk zich de goedheid, de mildheid, de trouw en de wondermacht van Maria niet heerlijk en niet schoon ge noeg heeft kunnen denken: en zich niet gelukkig heeft kunnen voelen als ze óók in hun stad, of in hun streek geen eigen Lieve Vrouw hadden, die daar, op die plaats, voor deze kinderen een aparte liefde, een bijzon dere zorg en een geheel eigen toenadering toonde. Die vader en moeder hadden vereerd en grootvader en grootmoeder en alle voor ouders van eeuwen geleden. Die al voor kwam in het wapen van de stad, en op de banieren van de gilden en op de zegels van de oude kronieken en op de tegels in de mu ren van de heele oude huizen; of op oude penningen en munten. Waarvan de liederen nog bestaan, of op oude wijzen gezongen. Waar oude kapellen omheen zijn gebouwd en honderden ex-voto's bij zijn opgehangen. Waar eeuwenlang van heinde en ver bede vaarten heen zijn getogen; en waar bekende heiligen bij hebben gebeden en groote, in nige devotie voor hebben gehad. Waar bis schoppen hun wapenspreuk naar kozen en hun wapenschild mee sierden; en waar Pausen bij eeuwfeesten gouden en zilveren kronen heen zonden. Waar een stuk Roomsch geloof in vergroeid zit en waar een paar of een tiental eeuwen van onze geschiedenis omheen geleefd heeft en mede saamgeweven is- Waar ieder Christenmensch er een van in den geest en in het hart mee omdroeg. „Maria, schoone bruyd, schoon Coninghin, Ghy staat zoo vast in mijnen sin, dat ick nauw' een oogh-opslagh sonder U yet peinzen magh." Er moet meer liefde komen in ons land voor onze Oude Mariabeelden en onze Ma- ria-kapellen. Wij moeten alles doen, wat mogelijk is, om de belangstelling te verlevendigen, ook bij de Katholieken in het Noorden, voor de genade-oorden van Maria in onze Zuidelijke provinciën. Wie teekent er nu eens een kleurige kaart, waarop al de kapellen en beeldjes aantrek kelijk staan uitgeteekend; met een reisroute erlangs uitgestippeld? Zooals wij kaarten hebben van onze kleurige bollevelden en van onze bloeiende boomgaarden in de lente; Onze L. Vrouw, Sterre der Zee, te Maastricht, zoo vurig vereerd. en van heide en bosch in den herfst. Kaar ten, die vanzelf uitlokken om op wandel tochten, of per fiets, om in touringcars, of per auto zulk een route te maken; om in de Meimaand, of in de Zomermaanden al leen, of met een heel gezin, of een gezelschap een Mariabedevaart te houden en zoo op éénen dag eens 'n volledigen en diepen in druk te krijgen, hoe zeer onze katholieke streken echte oer-oude Maria-provinciën zijn en geweest zijn. Om diep te begrij pen, en liever nog, om zelf te ervaren, wat Noralis in zijn gedicht heeft uitgezon gen: Ich sehe dich in tausend Bildern, Maria, lieblich ausgedrückt. Doch keins von allen kann dich schildern Wie meine Seele dich erblickt. Ich weisz nur dasz der Welt Getümmel Seitdem mir wie ein Taum verweht, Und ein unnennbar süszer Himmel Mir ewig im Gemüte steht. Er moet meer warme belangstelling ko men, echte belangstelling, geen gejaagde toeristennieuwsgierigheid, voor onze kost bare Maria-Heiligdommen alom in Brabant en Limburg en elders in ons land verspreid. Waarom wordt er voor de jeugd in een Al manak, een agenda of een schoolkalender nooit een prijsvraag uitgeschreven, waarbij een heele reeks van deze mooie oude Maria beelden is afgedrukt en waar de inzenders dan van moeten bepalen „waar" dit Maria beeld vereerd wordt, en „onder welke aan roeping van de Moeder Gods"? Waarom wordt er nooit eens een serie artistieke kaarten of prentjes uitgegeven liefst in kleu ren, waarop deze vrome en vaak prachtige beelden staan geschilderd, met aan den ach terkant een korte uitleg over den oorsprong van die devotie? Het succes van zulk een serie is immers verzekerd, als zij werkelijk artistiek wordt uitgevoerd. Er wordt zoo vaak geschreven: „Ken uw eigen Land". Maar voor ons katholieken geldt toch ook: Ken de vroomheid van uw eigen Land; ken de schoonheid van de aloude Maria-devotie van uw eigen land. Wanneer wij zulk een reiskaart krijgen, en ook een artistieke serie afbeeldingen, dan zal tot ieders verrassing blijken, hoe talrijk deze wonderbeelden zijn en zal eenieder zien, hoe de Maria-devotie van oudsher met het Katholieke leven is samengeweven. Ook zakelijk gezien zal het geen waag stuk zijn om zulk een reiskaart uit te geven. Temeer nu reizen in het buitenland niet vei lig is. En nu de nood vanzelf de menschen meer leert bidden- Alle Maria-Congregaties zullen met vreug de deze gelegenheid aangrijpen om haar le den letterlijk den weg te wijzen naar Maria. En welke Katholieke Jeugdvereeniging zal dit niet gaarne doen? Vooruit! Wie neemt dit heerlijk werk op zich? Welke Katholieke uitgever zoekt een keurig teekenaar om hier iets moois en frisch te maken? Reeds vroeger werd er geschreven om bloeiende frissche boekjes over: De Lieve Vrouwkes van Noord-Brabant. Die zijn er nu. Van Luc. van Hoek één; en één van Johan Kuypers. Het eerste bij Teulings uit gegeven en het tweede by Van Aelst. Moge nu ook deze andere vrome wensch spoedig vrome werkelijkheid worden. Tot grooten zegen van ons Katholieke volk. En bovenal tot grooter glorie van Maria. Tenslotte gaat dan misschien ook nog een derde wensch in vervulling aangaande onze Oude Lieve Vrouwkes. Dat is deze: Dat in de naaste toekomst van onze oude beroemde Mariabeelden, weer mooie, artis tieke copieën in omloop komen. Ik denk bij voorbeeld aan het mooie, prachtig-weerge- geven beeldje van „Onze Lieve Vrouw, Zetel der Wijsheid", dat te krijgen is in de Gena de-kapel van Onze Lieve Vrouw in Aarle- Rixtel, bij Helmond. Zoodat spoedig de tijd zal komen, dat elke Bosschenaar in zijn huis een beeldje heeft van „De Zoete Lieve Vrouw'- En elke Maas trichtenaar een beeld van de „Sterre der Zee". En ieder Katholiek in Uden een beeld van „Onze Lieve Vrouw ter Linde". En elke Eindhovenaar een beeld van „Onze Lieve Vrouw van Meerveldhoven" of van „Ommel"- Waar moeder aan de kinderen van vertelt. En waar vader eiken avond zijn gezin om heen vergadert om volgens kostbaar, aloud Roomsch gebruik tezamen den „Rozen krans" bij te bidden: zooals de pas overleden Paus met zooveel klem heeft aanbevolen. Dit artikel was geschreven, toen van on zen Heiligen Vader Paus Pius XII de oproep kwam aan héél de Katholieke wereld, dat in de Meimaand alle katholieke ouders hun kinderen rond het Mariabeeld zullen verga deren; opdat het alvermogend kindergebed N alle landen bestudeerden de Katholieken de oplossing van het arbeidersvraagstuk. Tijd schriften werden opgericht, congressen werden gehouden. Maar steeds meer bleek er een diepgaand meeningsverschil aanwezig te zijn, vooral over het vraagstuk der staatsbe moeiing; over de vraag wat de werkgevers verplicht waren uit rechtvaardigheid, en wat uit liefde; welke de rechten der arbei ders waren, waarvoor het staatsgezag als beschermer moest optreden; wat de taak van den werkgever was als patroon, als vader van zijn werklieden; over de noodzakelijk heid van het oprichten van arbeidersvak- vereenigingen; over de wenschelijkheid van te streven naar een corporatief maatschap pelijk systeem. Het meeningsverschil leidde tot steeds scherper wordenden stry'd. En het ging daarbij, zooals het bij steeds heftiger wor dende polemieken altijd gaat: de meeningen der tegenstanders werden vaak onjuist be grepen en al te eng opgevat, ja zelfs de eigen meeningen werden in de hitte van den strijd meermalen scherper geformuleerd, dan met de oorspronkelijke en eigenlijke bedoeling overeenstemde. Het woord van onzen dr. Schaepman, dat alle polemiek tus- schen geestverwanten uit den booze is, werd ook hier bewaarheid. Zoo vormden zich twee scholen, die steeds feller tegenover elkaar kwamen te staan. De eene, ontegenzeggelijk onder den in vloed staande der liberale individualistische economie en staatsopvatting, maar wier de gelijk katholieke aanhangers toch ten on rechte voor liberaal-katholieken werden uitgemaakt, werd genoemd de School van Angers, die zich groepeerde om mgr- Frep- pel. De andere, evenmin zonder eiken invloed van de Duitsche economische school der dus genaamde katheder-socialisten, en een vér gaande staatsbemoeiing bepleitende, werd, evenzeer ten onrechte, voor staatssocialis tisch uitgekreten. Zij werd genoemd de School van Luik, die zich groepeerde om graaf De Mun. Tot haar behoorden in ons land dr. Schaepman en dr. Nolens. De stryd, in 1890 tot hoogste felheid ge stegen, drong den Paus zich tusschen de beide strijdende partijen te werpen, en leidde aldus tot het verschijnen van de encycliek „Rerum Novarum". zal opstijgen tot de „Koningin des Vredes", die meermalen in den loop van de geschie denis Europa voor een dreigenden ondergang van godsdienst en cultuur op wondervolle wijze heeft gered. Hoeveel vuriger en inniger zal dit gebed opstijgen, als het geschiedt in elk gezin, voor een van onze mooie, oude, vrome vaderiand- sche Mariabeelden, waarbij in tijden van nood onze voorvaderen met zooveel vertrou wen en met zooveel vrucht hebben gebeden: „Onder Uwe Bescherming nemen wij onze toevlucht Heilige Moeder Gods. Verstoot on ze gebeden niet in onzen nood. Maar verlos ons altijd van alle gevaren." door Dr. JOS. CREYGHTON S.J. iTEEDS voor oogen houdend wat wij in ons artikel van een week geleden betoogden (dat n.l. de „voordeelen", aan het onge- huwd-blijven verbonden, op zichzelf en alleen nog geen volledig argument opleveren voor de maag delijkheid) gaan wij nu verder met het be spreken der speciale mogelijkheden, die de ongehuwde mensch voor zich ziet opengaan. „Dienen". En dan is het aanstonds duidelijk, dat hij, in vergelijking met de gehuwden, over een grootere bewegingsvrijheid beschikt. De gehuwde mensch is gehouden zijn tijd, zijn geld, zijn aandacht, zijn liefde voor een zeer belangrijk gedeelte (en in zekeren zin zelfs geheel en al) te geven aan zijn gezin. Hij moet „thuis" blijven, habitueel althans: hij- behoort te verkeeren te midden van de zij nen. Langdurige afwezigheden kunnen nood zakelijk zijn; maar altijd beteekenen zij een ernstig nadeel en meestal een groot gevaar. In dezen zin heeft Sint Thomas eens gezegd: het huwelijk is een soort slavernij servi- tus quidam; en, als men in 's hemelsnaam nu maar goed vasthoudt, dat het hier gaat over een goed, ja een prachtig soort „sla vernij", over een dienen, waar de mensch op Is aangelegd en dat hem juist ertoe brengen kan al zijn krachten en vermogens grandioos te ontvouwen: dan kan men den heiligen Thomas volkomen gelijk geven. Trouwens, ook het leven van den ongehuwde moet, als het verantwoord zijn wil, een „servitus qui dam" zijn! Ook hij moet dienen, zooals iedere mensch dienen moet- Maar het „dienen" van den gehuwde is er een, dat uit zijn aard van een minder universeel karakter is (direct althans). Want de gehuwde „dient" de menschheid door de zijnen te dienen; pri mair in den kring der zijnen. Daarom is het ook, dat de gehuwde over zijn eigen persoon minder vrij beschikken kan. De ongehuwde kan zich, in veel ster kere mate, in gevaren werpen voor leven en gezondheid. Als hij het tenminste doet voor een grooter goed. Hij kan leven in grootere ontbering. Hy behoeft niet zoo sterk, bij alles wat hij onderneemt, aan de toekomst te denken. Hij mag meer wagen. Functie der ongehuwden. Hét gevolg van dit alles is, dat de onge huwde mensch een geschiktheid verkrijgt voor sommige functies in het gemeenschaps leven, die (ten eerste) noodzakelijk vervuld moeten worden, die (ten tweede) door de gehuwden minder goed kunnen worden waargenomen, en die (ten derde), in zich beschouwd, hooger staan. Welke die functies zijn is uit het voorgaande gedeeltelijk reeds duidelijk: het zijn die werkzaamheden, die groote gevaren meebrengen, groote beweeg- ■KW door J. M. STERCKPROOT. EN heilige, die in vroeger eeuwen in veel grootere mate en meer uitgebreid vereerd werd dan thans, is de jonge Romeinsche mar telaar St. Pancratius, die als ijsheilige (waarover straks meer) tot onze nood helpers behoorde. Uitvoerig worden we over St. Pancras ingelicht door het academisch proefschrift waarmede de ^Haagsche leerares in de Duitsche taal, mej. A. Z. Huisman, het vorig jaar te Amsterdam den doctorstitel ver wierf. Haar degelijke critische studie der oude handschriften over de ver eering van dezen heilige kan haar zelfs de stelling doen poneeren, dat wat H. Leclercq in 1937 over Saint Pancrace schreef in de „Dictionnaire d'Archéo- logie chrétienne" etc. als verouderd beschouwd moet worden. St. Pancratius, wiens sterfdag op 12 Mei wordt herdacht, werd een enkele maal ver ward met een S. Pancratius uit de eerste eeuw na Chr. die door Petrus zelf werd aan gesteld tot bisschop van Taormina. Zijn passio luidt in het kort als volgt: Zeer vroeg ouderloos, kwam hij met een oom uit zijn geboorteland Phrygië naar Rome, waar tijdens zware christenvervolgingen om streeks 400 zelfs in het verborgen jn°est leven Paus Cornelius die de beide vreemde lingen bekeerde en doopte. Als na den dood van zijn oom de keizer (waarvoor verschil lende namen gegeven worden) hem gevan gen neemt en probeert hem zijn geloof te doen afzweren, blijft hij trouw aan zijn eed en wordt, slechts 14 jaar oud, onthoofd. Als patroon van de heiligheid der eeden, werden volgens de legenden meineeden, voor zijn graf uitgesproken, gestraft met dood, waan zin of verstijving van de opgestoken hand. Als bijzonder jeugdige martelaar wordt hij ook tegen kinderziekten aangeroepen, in België wordt zoo vaak het gezicht van chro nisch huilende of kwijnende kinderen aan zijn beeld aangestreken, dat het volk hem daar de „huilmuil" noemde. t Het oudste getuigenis van Pancratius' wonderkracht brengt de bekende bisschop Gregorius van Tours, die ook melding maakt van de basiliek aan hem 500 door Paus Symmachus te Rome gewijd, de statie voor den „Witten Zondag", den Zondag, waarop de neophieten hun witte doopkleed aflegden en trouw aan hun doopbeloften zwoeren. De grootste stoot tot zijn vereering in West-Europa gaf Paus Gregorius de Groote, nadat diens directe voorganger Paus Pela- gius II op verzoek van Gregorius van Tours reeds relieken van den heilige naar Marseille had doen overbrengen- Gregorius de Groote was namelijk eerst abas geweest van het klooster van St. Andreas te Rome, gesticht op het erfgoed van den rijken jongeling Pancratius. De voorliefde van dezen Paus voor St. Pancratius wordt door verschillende brieven bewezen. Zoo hangt ook de ontwikkeling van de St. Pancratlus-vereering noordwaarts nauw samen met de aansluiting der Angel-saksi- sche kerk bij Rome onder dezen Paus Gre gorius. De groote bekeerder van Engeland in die dagen St. Augustinus wijdt nog vóór het jaar 600 een heidenschen tempel in Can terbury toe aan St. Pancratius, een basiliek, die hoofdkerk daar was, vóór in 604 de Sint Peter en Pauluskerk gereed kwam. Zeer oud is ook de Pancratiuskerk te Coldred in Canterbury's omgeving. De twee Ijverige helpers by St. Augusti nus' missiewerk, de door den Paus hem toe gezonden bisschoppen Paulinus en Mellitus hebben de vereering verder verbreid en wel Paulinus speciaal aan het hof van Northumbrië met oude St. Pancratiuskerken in Wroot en Lincoln- De oudste St. Pancraskerk in Londen, die in the Fields, zou dan ook slechts iets jonger zijn geweest dan die van Canterbury, tot wier invloed zij terug te brengen is. Ook in Sussex, bekeerd door Paulinus' opvolger bisschop Eilfred van York, worden oude St. Pancras-kerken vermeld. Zéér vroeg komt deze heilige dan ook in den Engelschen kalender voor en de 15tal kerken in Enge land hem toegewijd mogen voor de oudsten van dit land gehouden worden. Was in Frankrijk reeds onder de Mero- vingers de St. Pancras-vereering gebracht doordat Karei de Groote den Gregoriaan- schen kalender daar invoerde, ook de feest dag van St. Pancras werd tot 'n algemeenen feestdag. De Karolingische vorsten beves tigden zelfs hun verdragen in den naam van dezen heiligen eedbewaarder. Nog is de St. Pancras-kapel van Isle sur Sorgue in het Rhóne-gebied een zeer druk-bezochte bede vaartsplaat*. Zilveren borstbeeld, dat den schedel van Sint Pancratius bevat, voorkomend in de basiliek van den heilige te Rome. In Duitschland bracht Arnulf van Karin- thië bij zijn verovering van Rome in 886 re lieken en daarmede de vereering van dezen Romeinschen heilige naar Duitschland. Bij het beleg van Rome had juist de bestorming van de St- Pancras-poort hem de overwin ning gebracht. Maar dr. Huisman acht het ook zeer goed mogelijk, dat de relaties van Bonifacius met de Engelsche missionarissen reeds die vereering naar Echternach a gebracht. Ver over de honderd kerken en kapellen weet zij in Oostenrijk en Duitsch land te noemen. In Frankrijk zoowel als Duitschland werd St. Pancras nog in het bijzonder als ridder- heilige vereerd, hem was zoo de slotkapel van Chartres en in Duitschland en Oosten rijk waren hem verschillende slotkapellen toegewijd. De Grieksche beteekenis van Pancratius, albesturende, zou op deze toe passing van invloed zijn geweest. Met den bloemennaam Pancratium is de beteekenis van uitblinkend bedoeld. Nog heeten in Bel gië de 'seringen pankrassen ook wijl ze bloeien in zijn maand: Mei. Frankrijk kenmerkt zich ook door de meest uiteenloopende naamswijzigingen: van Pancrace kwam Pancrassy en Bramquassus. voorts Blaocard naast Plancard, Blanchart en Blanquart. Zelfs werd de naam tot Cam- prace vervormd en zoo wordt de heilige tegen krampen en hoofdpijnen aangeroepen. In Duitschland stammen van St- Pancratius o.a. af de familienamen Pancras naast Pon- kratz, Bonkratz en zelfs Kratzius en Kratzel. In ons land Pancras, Pancard, Pane en Bank. Komen we zoo tot onze streken, den lezen we, hoe een Engelsche prinses met een Vlaamschen graaf gehuwd in 985 een reliek van St. Pancras medebracht en ten ge schenke gaf aan den abt van de Gentsche St. Bavo-abdy, een overbrenging die met wonderen gepaard ging. Vermeld is reeds de bijzondere vereering in België als heilige tegen kinderkwalen. Wat Noord-Nederland betreft ziet de schrijfster door Gent de ver eering in de Egmondsche bezittingen ver breid. Zoo kreeg de Noord-Hollandsche plaats Pancras, de geboorteplaats van de schrijfster, dien naam. Castricum, Enkhui zen, Middelie, Sloten en Sassenheim hadden S. Pancras tot patroon en de fraaie vroeg- gotische bouw van de Leidsche St- Pancras, of Hoogelandsche kerk was oorspronkelijk een kapel van Leiderdorp aan hem gewijd. Zoo worden nog een groote tiental kerken en kapellen in Nederland vermeld. tn Oos voorne en op Ter Horst (Veluwe) waren dc slotkapellen hem gewijd. In utrecht bezaten zoowel St. Salvator als de St. Maartensdom relieken van dezen heilige. Wat de voorstellingen van S ancras be treft: op oudste stads- en kerkzegels, op Ro- maansche doopvonten en "j. vroeg beeld- houw- en schilderwerk is hy Weergegeven als een baardelooze jonge lnS in lange Ro meinsche toga met zwaard en martelaars palm. Op latere voorstellingen draagt hij de korte ridderkleerlinS' S°ms met den valk op de hand, als bij het, helaas, verloren gegane houten beeldje van Oostvoorne. Ten slotte vmroeldt de schrijfster St. Pan cras ook als ijsheilige. De jjsheiligen zijn St- Mamertius (11 Mei), St. Pancratius (12 Mei) en St. Servatius (13 Mei). Als nL in zuid- Oost Europa de sneeuw gesmolten is, ont wikkelt zich daar een luchtcirculatie, die ons tot in midden Mei de ijskoude Noord-Oosten winden bezorgt die de eerste helft onzer schoonste maand komen bederven. Zoo dicht de Genestet in „Het haantje van den Toren": „Doch onze Noordsche Mei, helaas, is arm aan zonneschijn, Hij kan zoo koud, zoo droeg, zoo guur, hij kan November zijn". Reeds in de middeleeuwen riep men daartegen als noodhelpers de drie heiligen aan, in die dagen vereerd, en die daardoor den naam van ijsheiligen kregen. Het proefschrift van dr. Huisman geeft behalve de laatste verklaring een werkelijk afdoend overzicht van de vereering van dezen thans weinig meer vereerden heilige. Het werk is geheel op geografische basis opgebouwd en zoo ook voorzien van een kaartje, waarop de vereering is uitgestip peld; maar de moderne wetenschappelijke zakelijkheid van tellen en uitmeten geeft, toegepast op heiligen vereering een kilheid, die bij zulk onderwerp weinig past. Was er niet alle reden om de schrijfster dankbaar te zijn voor haar volledige gegevens, dan zouden we zeggen, dat hier deze ijsheilige zelf in het ijs is gezet- Die Verehrung des heiligen Pancratius in West- und Mittel-Europa, Tjeenk Willink en Zn. Haarlem 1938. O. L. Vrouw ter Linde te Uden. lijkheid vereischen en die, economisch ge sproken niet loonend kunnen zijn. Functies ook, die een direct, volledig inzetten van de geheele persoonlijkheid vereischen. Bij de antieke moralisten vindt men als voorbeeld niet zelden aangevoerd: het militaire hand werk, ontdekkingsreizen, cultureele arbeid in verre en vreemde landen, directe en in tense bemoeiingen met het politiek gemeen schapsleven, en dergelijke meer- De tijden veranderen; en met de tijden de wijze, waar op de mensch in gemeenschappelijke in spanning „de aarde bewerkt"; maar iedere tijd brengt nieuwe eischen mee; en daar onder zijn er steeds, die speciale vrijwilli gers.... en vrij-bewegelyken vragen. Laat ons er, voordat wij verder gaan, opnieuw op wijzen, dat, indien deze Juncties voor het geheele gemeenschapsleven van beteekenis zijn, zij steeds en noodzakelijk ook aan het gezinsleven ten goede komen! Laten wij het eens aldus uitdrukken: wie in het huwelijk treedt, hij rekent erop (stilzwijgend en im pliciet) dat anderen bereid zullen zijn het werk te verrichten dat buiten hun arbeids veld, als gehuwden, valt. Ook in dit opzicht (vergelijk ons artikel van de vorige week) staat de orde der ongehuwden in dienst van het gezinsleven. Het „beschouwen der waarheid Daarmede is, wat wij zoo even onder „ten eerste" en „ten tweede" vermeldden, vol doende verklaard. Voordat wij (de volgende week) ons „ten derde" nader verantwoorden gaan (de hoogere waarde van de taak der ongehuwden) moeten wij nog een nieuwe categorie van „celibataire functies" bespre ken. Het is de voornaamste; en in zekeren zin houdt zij alle anderen in zioti besioton. Wij bedoelen die functies, die een volledige concentratie van de menschelijke persoon lijkheid vereischen. Functies, waarin de mensch, wil hij ze goed verrichten, „geheel moet opgaan". Hier is het centrale voor beeld: de „contemplatio veritatis" het beschouwen der waarheid. Met „cultureelen arbeid" dekt deze term zich niet volkomen. Iets anders is bijvoorbeeld de cultureele arbeid der kunstenaars, iets anders die van de beoefenaars der wetenschappen, en nog iets anders de (welhaast onzichtbare, maar uiterst gewichtige) „cultureele arbeid" van hen, die zwijgend zich verdiepen in de be schouwing van wat Augustinus noemde „God en de ziel; en anders niets". Daarover meer, als wij gaan handelen over de „evaiv gelische maagdelijkheid".... Tusschen kunstenaarschap en wetenschaps beoefening bestaat dit groote verschil, dat de kunstenaar In de materie den geest tot uitdrukking brengt, terwijl de man van we tenschap (en van alle menschelijke weten schap is de wijsbegeerte als de wezensvorm) zich, voorzooverre dit den mensch gegeven is, boven de condities van het stoffelijke te verheffen tracht-Kunstenaarschap is hooger inzooverre het menschelyk-integraler is; wetenschap inzooverre zy zich bezighoudt met wat verhevener is in zichzelf. Kunste naarschap vraagt een vollediger, fijner, af gestemd ,(in zichzelf intenser, en door den geest dieper door-licht) zinne-leven; weten schap grootere zinne-tucht. Het is daarom dat wat wij bedoelen veel algemeener geldt voor den denker (en, a fortiori voor den Be schouwer) dan voor den kunstenaar. De geschiktheid der ongehuwden. Welnu, uit wat voorafging volgt: dat, wat het element vry-zyn betreft, de ongehuwde voor de „beschouwing der waarheid" in be tere conditie verkeert dan de gehuwde. In dien iemand, dan moet hij de gelegenheid hebben alles, heel zijn denken en doen, te „concentreeren". Onder de menschelijke werkzaamheden is er geen taak, zwaarder dan de zijne. En geen gewichtiger taal is er ook! Trots allen schijn! Waarom? Sint Thomas heeft eens geschreven: als men de wereld goed bekijkt, zal men tot de bevinding komen, dat al het doen en laten van de menschen omnia humana officia (alles wat dient voor het welzijn van ons lichaam, alle deugden die ons de inwendige rust verzekeren, de publieke orde die ons verzekeren moet de uitwendige rust) dat dit alles in dienst staat van hen, die de waarheid beschouwen (CG, III, 37). Hun eigenlijke taak. Maar daar volgt iets uit. Dit, dat er dan ook niets is, dat zin en waarde heèft als het niet op de „beschouwing der waarheid" ge richt staat. Hij, de denker, is het, die het leven richten moet. Als het denken stil valt in de menschheid, dan is alle doen ijdel spel. Verloren moeite. De mensch dient gaarne; hij is van nature geneigd voor het goede zijn beste krachten in te zetten- Maar hij moet en wil weten dat zijn zwoegen niet ijdel is. Daarom moet er, voor alles, goed over doel en middelen worden nagedacht. Licht moet er zijn. En het is geen weelde, neen, het is absoluut noodzakelijk, dat de menschheid voor het denken zijn „vrijgestelden" heeft. Dit nu is de speciale en centrale taak dier genen, die ongehuwd blijven terwille van de „beschouwing der waarheid". Zooals het in de Kerk de taak der Maag den is: God te loven en door hun bruidsliefd* tot Jesus alles te richten op zijn doel.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1939 | | pagina 2