De Oude
LIEVE VROUWKES.
Maagdelijkheid.
H
SINT PANCRAS EN ZIJN
VEREERING.
HET IDEAAL
Patroondag 12 Mei
ÉgS
Ken de schoonheid van de
aloude Maria-devotie
van uw eigen land
NAAR DE NIEUWE
GEMEENSCHAP.
der
De speciale conditie der
ongehuwden.
W0EN3JAG 10 MEI 1039
Ich sehe dich in tausend Bildern,
Maria, lieblich ausgedriickt. Noralis.
door J. DE VREESE S.J.
vK houd zoo van die oude
Mariabeeldjes. Veel meer
dan van de vele nieuwe.
Die oude bonte beeldjes.
Die Lieve Vrouwkes met
die groote kronen, met die breede,
kleurige mantels, met zoo'n spelend of
spartelend kindeke op den schoot of
op den arm.
Verdeeldheid en strijd.
hitiuiiii
Ik houd van die boekjes die verschenen:
De Lieve Vrouwkes van Limburg: de Madon
na's van Vlaanderen: Lieve Vrouwkes van
Brabant. Met die kleurige teekeningen, in
die eindelooze afwisseling en toch allen met
dezelfde goedheid, die er over ligt uitge
spreid.
Die beelden zijn niet allemaal even mooi,
maar ik vind ze toch allemaal mooier dan
de nieuwe- Omdat ze allemaal zoo vroom
zijn, zoo natuurlijk en zoo moederlijk. En
ook omdat ze allemaal zoo oud zijn. Zoo
lang bewaard, zoo vurig vereerd, zoo harte
lijk bemind, zoo zeldzaam geliefd bij 't Ka
tholieke volk. Zoo wonderlijk milddadig ook,
*00 zegen-spreidend, zoo liefderijk-bescher
mend voor het dorp of voor de streek, waar
ze sinds eeuwen thuis hooren; en waar ze in
de menschen den goeden, echten, ouden
Boomschen zin bewaren en de goede Room-
schc zeden beschermen.
Ze hebben alle hun geschiedenis of hun
legende. En ook al is de legende opgesmukt,
of verzonnen, hetgeen maar zelden is
dan is er toch dit ééne waar in, en dat is een
heerlijke waarheid: dat het geloovig gemoed
en de liefde van 't volk zich de goedheid,
de mildheid, de trouw en de wondermacht
van Maria niet heerlijk en niet schoon ge
noeg heeft kunnen denken: en zich niet
gelukkig heeft kunnen voelen als ze óók in
hun stad, of in hun streek geen eigen Lieve
Vrouw hadden, die daar, op die plaats, voor
deze kinderen een aparte liefde, een bijzon
dere zorg en een geheel eigen toenadering
toonde. Die vader en moeder hadden vereerd
en grootvader en grootmoeder en alle voor
ouders van eeuwen geleden. Die al voor
kwam in het wapen van de stad, en op de
banieren van de gilden en op de zegels van
de oude kronieken en op de tegels in de mu
ren van de heele oude huizen; of op oude
penningen en munten. Waarvan de liederen
nog bestaan, of op oude wijzen gezongen.
Waar oude kapellen omheen zijn gebouwd
en honderden ex-voto's bij zijn opgehangen.
Waar eeuwenlang van heinde en ver bede
vaarten heen zijn getogen; en waar bekende
heiligen bij hebben gebeden en groote, in
nige devotie voor hebben gehad. Waar bis
schoppen hun wapenspreuk naar kozen en
hun wapenschild mee sierden; en waar
Pausen bij eeuwfeesten gouden en zilveren
kronen heen zonden. Waar een stuk Roomsch
geloof in vergroeid zit en waar een paar of
een tiental eeuwen van onze geschiedenis
omheen geleefd heeft en mede saamgeweven
is- Waar ieder Christenmensch er een van
in den geest en in het hart mee omdroeg.
„Maria, schoone bruyd, schoon Coninghin,
Ghy staat zoo vast in mijnen sin,
dat ick nauw' een oogh-opslagh
sonder U yet peinzen magh."
Er moet meer liefde komen in ons land
voor onze Oude Mariabeelden en onze Ma-
ria-kapellen.
Wij moeten alles doen, wat mogelijk is,
om de belangstelling te verlevendigen, ook
bij de Katholieken in het Noorden, voor de
genade-oorden van Maria in onze Zuidelijke
provinciën.
Wie teekent er nu eens een kleurige kaart,
waarop al de kapellen en beeldjes aantrek
kelijk staan uitgeteekend; met een reisroute
erlangs uitgestippeld? Zooals wij kaarten
hebben van onze kleurige bollevelden en
van onze bloeiende boomgaarden in de lente;
Onze L. Vrouw,
Sterre der Zee, te
Maastricht, zoo
vurig vereerd.
en van heide en bosch in den herfst. Kaar
ten, die vanzelf uitlokken om op wandel
tochten, of per fiets, om in touringcars,
of per auto zulk een route te maken; om in
de Meimaand, of in de Zomermaanden al
leen, of met een heel gezin, of een gezelschap
een Mariabedevaart te houden en zoo op
éénen dag eens 'n volledigen en diepen in
druk te krijgen, hoe zeer onze katholieke
streken echte oer-oude Maria-provinciën
zijn en geweest zijn. Om diep te begrij
pen, en liever nog, om zelf te ervaren,
wat Noralis in zijn gedicht heeft uitgezon
gen:
Ich sehe dich in tausend Bildern,
Maria, lieblich ausgedrückt.
Doch keins von allen kann dich schildern
Wie meine Seele dich erblickt.
Ich weisz nur dasz der Welt Getümmel
Seitdem mir wie ein Taum verweht,
Und ein unnennbar süszer Himmel
Mir ewig im Gemüte steht.
Er moet meer warme belangstelling ko
men, echte belangstelling, geen gejaagde
toeristennieuwsgierigheid, voor onze kost
bare Maria-Heiligdommen alom in Brabant
en Limburg en elders in ons land verspreid.
Waarom wordt er voor de jeugd in een Al
manak, een agenda of een schoolkalender
nooit een prijsvraag uitgeschreven, waarbij
een heele reeks van deze mooie oude Maria
beelden is afgedrukt en waar de inzenders
dan van moeten bepalen „waar" dit Maria
beeld vereerd wordt, en „onder welke aan
roeping van de Moeder Gods"? Waarom
wordt er nooit eens een serie artistieke
kaarten of prentjes uitgegeven liefst in kleu
ren, waarop deze vrome en vaak prachtige
beelden staan geschilderd, met aan den ach
terkant een korte uitleg over den oorsprong
van die devotie? Het succes van zulk een
serie is immers verzekerd, als zij werkelijk
artistiek wordt uitgevoerd. Er wordt zoo
vaak geschreven: „Ken uw eigen Land".
Maar voor ons katholieken geldt toch ook:
Ken de vroomheid van uw eigen Land; ken
de schoonheid van de aloude Maria-devotie
van uw eigen land.
Wanneer wij zulk een reiskaart krijgen,
en ook een artistieke serie afbeeldingen, dan
zal tot ieders verrassing blijken, hoe talrijk
deze wonderbeelden zijn en zal eenieder
zien, hoe de Maria-devotie van oudsher met
het Katholieke leven is samengeweven.
Ook zakelijk gezien zal het geen waag
stuk zijn om zulk een reiskaart uit te geven.
Temeer nu reizen in het buitenland niet vei
lig is. En nu de nood vanzelf de menschen
meer leert bidden-
Alle Maria-Congregaties zullen met vreug
de deze gelegenheid aangrijpen om haar le
den letterlijk den weg te wijzen naar Maria.
En welke Katholieke Jeugdvereeniging zal
dit niet gaarne doen?
Vooruit! Wie neemt dit heerlijk werk op
zich? Welke Katholieke uitgever zoekt een
keurig teekenaar om hier iets moois en frisch
te maken?
Reeds vroeger werd er geschreven om
bloeiende frissche boekjes over: De Lieve
Vrouwkes van Noord-Brabant. Die zijn
er nu. Van Luc. van Hoek één; en één van
Johan Kuypers. Het eerste bij Teulings uit
gegeven en het tweede by Van Aelst.
Moge nu ook deze andere vrome wensch
spoedig vrome werkelijkheid worden. Tot
grooten zegen van ons Katholieke volk. En
bovenal tot grooter glorie van Maria.
Tenslotte gaat dan misschien ook nog een
derde wensch in vervulling aangaande onze
Oude Lieve Vrouwkes. Dat is deze:
Dat in de naaste toekomst van onze oude
beroemde Mariabeelden, weer mooie, artis
tieke copieën in omloop komen. Ik denk bij
voorbeeld aan het mooie, prachtig-weerge-
geven beeldje van „Onze Lieve Vrouw, Zetel
der Wijsheid", dat te krijgen is in de Gena
de-kapel van Onze Lieve Vrouw in Aarle-
Rixtel, bij Helmond.
Zoodat spoedig de tijd zal komen, dat elke
Bosschenaar in zijn huis een beeldje heeft
van „De Zoete Lieve Vrouw'- En elke Maas
trichtenaar een beeld van de „Sterre der
Zee". En ieder Katholiek in Uden een beeld
van „Onze Lieve Vrouw ter Linde". En elke
Eindhovenaar een beeld van „Onze Lieve
Vrouw van Meerveldhoven" of van „Ommel"-
Waar moeder aan de kinderen van vertelt.
En waar vader eiken avond zijn gezin om
heen vergadert om volgens kostbaar, aloud
Roomsch gebruik tezamen den „Rozen
krans" bij te bidden: zooals de pas overleden
Paus met zooveel klem heeft aanbevolen.
Dit artikel was geschreven, toen van on
zen Heiligen Vader Paus Pius XII de oproep
kwam aan héél de Katholieke wereld, dat in
de Meimaand alle katholieke ouders hun
kinderen rond het Mariabeeld zullen verga
deren; opdat het alvermogend kindergebed
N alle landen bestudeerden de
Katholieken de oplossing van
het arbeidersvraagstuk. Tijd
schriften werden opgericht,
congressen werden gehouden.
Maar steeds meer bleek er een
diepgaand meeningsverschil aanwezig te zijn,
vooral over het vraagstuk der staatsbe
moeiing; over de vraag wat de werkgevers
verplicht waren uit rechtvaardigheid, en
wat uit liefde; welke de rechten der arbei
ders waren, waarvoor het staatsgezag als
beschermer moest optreden; wat de taak van
den werkgever was als patroon, als vader
van zijn werklieden; over de noodzakelijk
heid van het oprichten van arbeidersvak-
vereenigingen; over de wenschelijkheid van
te streven naar een corporatief maatschap
pelijk systeem.
Het meeningsverschil leidde tot steeds
scherper wordenden stry'd. En het ging
daarbij, zooals het bij steeds heftiger wor
dende polemieken altijd gaat: de meeningen
der tegenstanders werden vaak onjuist be
grepen en al te eng opgevat, ja zelfs de
eigen meeningen werden in de hitte van den
strijd meermalen scherper geformuleerd,
dan met de oorspronkelijke en eigenlijke
bedoeling overeenstemde. Het woord van
onzen dr. Schaepman, dat alle polemiek tus-
schen geestverwanten uit den booze is,
werd ook hier bewaarheid.
Zoo vormden zich twee scholen, die steeds
feller tegenover elkaar kwamen te staan.
De eene, ontegenzeggelijk onder den in
vloed staande der liberale individualistische
economie en staatsopvatting, maar wier de
gelijk katholieke aanhangers toch ten on
rechte voor liberaal-katholieken werden
uitgemaakt, werd genoemd de School van
Angers, die zich groepeerde om mgr- Frep-
pel.
De andere, evenmin zonder eiken invloed
van de Duitsche economische school der dus
genaamde katheder-socialisten, en een vér
gaande staatsbemoeiing bepleitende, werd,
evenzeer ten onrechte, voor staatssocialis
tisch uitgekreten. Zij werd genoemd de
School van Luik, die zich groepeerde om
graaf De Mun. Tot haar behoorden in ons
land dr. Schaepman en dr. Nolens.
De stryd, in 1890 tot hoogste felheid ge
stegen, drong den Paus zich tusschen de
beide strijdende partijen te werpen, en
leidde aldus tot het verschijnen van de
encycliek „Rerum Novarum".
zal opstijgen tot de „Koningin des Vredes",
die meermalen in den loop van de geschie
denis Europa voor een dreigenden ondergang
van godsdienst en cultuur op wondervolle
wijze heeft gered.
Hoeveel vuriger en inniger zal dit gebed
opstijgen, als het geschiedt in elk gezin, voor
een van onze mooie, oude, vrome vaderiand-
sche Mariabeelden, waarbij in tijden van
nood onze voorvaderen met zooveel vertrou
wen en met zooveel vrucht hebben gebeden:
„Onder Uwe Bescherming nemen wij onze
toevlucht Heilige Moeder Gods. Verstoot on
ze gebeden niet in onzen nood. Maar verlos
ons altijd van alle gevaren."
door
Dr. JOS. CREYGHTON S.J.
iTEEDS voor oogen houdend wat
wij in ons artikel van een week
geleden betoogden (dat n.l. de
„voordeelen", aan het onge-
huwd-blijven verbonden, op
zichzelf en alleen nog geen
volledig argument opleveren voor de maag
delijkheid) gaan wij nu verder met het be
spreken der speciale mogelijkheden, die de
ongehuwde mensch voor zich ziet opengaan.
„Dienen".
En dan is het aanstonds duidelijk, dat hij,
in vergelijking met de gehuwden, over een
grootere bewegingsvrijheid beschikt. De
gehuwde mensch is gehouden zijn tijd, zijn
geld, zijn aandacht, zijn liefde voor een zeer
belangrijk gedeelte (en in zekeren zin zelfs
geheel en al) te geven aan zijn gezin. Hij
moet „thuis" blijven, habitueel althans: hij-
behoort te verkeeren te midden van de zij
nen. Langdurige afwezigheden kunnen nood
zakelijk zijn; maar altijd beteekenen zij een
ernstig nadeel en meestal een groot gevaar.
In dezen zin heeft Sint Thomas eens gezegd:
het huwelijk is een soort slavernij servi-
tus quidam; en, als men in 's hemelsnaam
nu maar goed vasthoudt, dat het hier gaat
over een goed, ja een prachtig soort „sla
vernij", over een dienen, waar de mensch op
Is aangelegd en dat hem juist ertoe brengen
kan al zijn krachten en vermogens grandioos
te ontvouwen: dan kan men den heiligen
Thomas volkomen gelijk geven. Trouwens,
ook het leven van den ongehuwde moet, als
het verantwoord zijn wil, een „servitus qui
dam" zijn! Ook hij moet dienen, zooals iedere
mensch dienen moet- Maar het „dienen"
van den gehuwde is er een, dat uit zijn aard
van een minder universeel karakter is
(direct althans). Want de gehuwde „dient"
de menschheid door de zijnen te dienen; pri
mair in den kring der zijnen.
Daarom is het ook, dat de gehuwde over
zijn eigen persoon minder vrij beschikken
kan. De ongehuwde kan zich, in veel ster
kere mate, in gevaren werpen voor leven en
gezondheid. Als hij het tenminste doet voor
een grooter goed. Hij kan leven in grootere
ontbering. Hy behoeft niet zoo sterk, bij alles
wat hij onderneemt, aan de toekomst te
denken. Hij mag meer wagen.
Functie der ongehuwden.
Hét gevolg van dit alles is, dat de onge
huwde mensch een geschiktheid verkrijgt
voor sommige functies in het gemeenschaps
leven, die (ten eerste) noodzakelijk vervuld
moeten worden, die (ten tweede) door de
gehuwden minder goed kunnen worden
waargenomen, en die (ten derde), in zich
beschouwd, hooger staan. Welke die functies
zijn is uit het voorgaande gedeeltelijk reeds
duidelijk: het zijn die werkzaamheden, die
groote gevaren meebrengen, groote beweeg-
■KW
door
J. M. STERCKPROOT.
EN heilige, die in vroeger
eeuwen in veel grootere
mate en meer uitgebreid
vereerd werd dan thans, is
de jonge Romeinsche mar
telaar St. Pancratius, die als ijsheilige
(waarover straks meer) tot onze nood
helpers behoorde. Uitvoerig worden we
over St. Pancras ingelicht door het
academisch proefschrift waarmede
de ^Haagsche leerares in de Duitsche
taal, mej. A. Z. Huisman, het vorig jaar
te Amsterdam den doctorstitel ver
wierf. Haar degelijke critische studie
der oude handschriften over de ver
eering van dezen heilige kan haar zelfs
de stelling doen poneeren, dat wat H.
Leclercq in 1937 over Saint Pancrace
schreef in de „Dictionnaire d'Archéo-
logie chrétienne" etc. als verouderd
beschouwd moet worden.
St. Pancratius, wiens sterfdag op 12 Mei
wordt herdacht, werd een enkele maal ver
ward met een S. Pancratius uit de eerste
eeuw na Chr. die door Petrus zelf werd aan
gesteld tot bisschop van Taormina.
Zijn passio luidt in het kort als volgt: Zeer
vroeg ouderloos, kwam hij met een oom uit
zijn geboorteland Phrygië naar Rome, waar
tijdens zware christenvervolgingen om
streeks 400 zelfs in het verborgen jn°est
leven Paus Cornelius die de beide vreemde
lingen bekeerde en doopte. Als na den dood
van zijn oom de keizer (waarvoor verschil
lende namen gegeven worden) hem gevan
gen neemt en probeert hem zijn geloof te
doen afzweren, blijft hij trouw aan zijn eed
en wordt, slechts 14 jaar oud, onthoofd. Als
patroon van de heiligheid der eeden, werden
volgens de legenden meineeden, voor zijn
graf uitgesproken, gestraft met dood, waan
zin of verstijving van de opgestoken hand.
Als bijzonder jeugdige martelaar wordt hij
ook tegen kinderziekten aangeroepen, in
België wordt zoo vaak het gezicht van chro
nisch huilende of kwijnende kinderen aan
zijn beeld aangestreken, dat het volk hem
daar de „huilmuil" noemde. t
Het oudste getuigenis van Pancratius'
wonderkracht brengt de bekende bisschop
Gregorius van Tours, die ook melding maakt
van de basiliek aan hem 500 door Paus
Symmachus te Rome gewijd, de statie voor
den „Witten Zondag", den Zondag, waarop
de neophieten hun witte doopkleed aflegden
en trouw aan hun doopbeloften zwoeren.
De grootste stoot tot zijn vereering in
West-Europa gaf Paus Gregorius de Groote,
nadat diens directe voorganger Paus Pela-
gius II op verzoek van Gregorius van Tours
reeds relieken van den heilige naar Marseille
had doen overbrengen- Gregorius de Groote
was namelijk eerst abas geweest van het
klooster van St. Andreas te Rome, gesticht
op het erfgoed van den rijken jongeling
Pancratius. De voorliefde van dezen Paus
voor St. Pancratius wordt door verschillende
brieven bewezen.
Zoo hangt ook de ontwikkeling van de
St. Pancratlus-vereering noordwaarts nauw
samen met de aansluiting der Angel-saksi-
sche kerk bij Rome onder dezen Paus Gre
gorius. De groote bekeerder van Engeland
in die dagen St. Augustinus wijdt nog vóór
het jaar 600 een heidenschen tempel in Can
terbury toe aan St. Pancratius, een basiliek,
die hoofdkerk daar was, vóór in 604 de Sint
Peter en Pauluskerk gereed kwam. Zeer
oud is ook de Pancratiuskerk te Coldred in
Canterbury's omgeving.
De twee Ijverige helpers by St. Augusti
nus' missiewerk, de door den Paus hem toe
gezonden bisschoppen Paulinus en Mellitus
hebben de vereering verder verbreid en
wel Paulinus speciaal aan het hof van
Northumbrië met oude St. Pancratiuskerken
in Wroot en Lincoln-
De oudste St. Pancraskerk in Londen, die
in the Fields, zou dan ook slechts iets jonger
zijn geweest dan die van Canterbury, tot
wier invloed zij terug te brengen is. Ook in
Sussex, bekeerd door Paulinus' opvolger
bisschop Eilfred van York, worden oude
St. Pancras-kerken vermeld. Zéér vroeg
komt deze heilige dan ook in den Engelschen
kalender voor en de 15tal kerken in Enge
land hem toegewijd mogen voor de oudsten
van dit land gehouden worden.
Was in Frankrijk reeds onder de Mero-
vingers de St. Pancras-vereering gebracht
doordat Karei de Groote den Gregoriaan-
schen kalender daar invoerde, ook de feest
dag van St. Pancras werd tot 'n algemeenen
feestdag. De Karolingische vorsten beves
tigden zelfs hun verdragen in den naam van
dezen heiligen eedbewaarder. Nog is de
St. Pancras-kapel van Isle sur Sorgue in het
Rhóne-gebied een zeer druk-bezochte bede
vaartsplaat*.
Zilveren borstbeeld, dat den schedel van
Sint Pancratius bevat, voorkomend in de
basiliek van den heilige te Rome.
In Duitschland bracht Arnulf van Karin-
thië bij zijn verovering van Rome in 886 re
lieken en daarmede de vereering van dezen
Romeinschen heilige naar Duitschland. Bij
het beleg van Rome had juist de bestorming
van de St- Pancras-poort hem de overwin
ning gebracht. Maar dr. Huisman acht het
ook zeer goed mogelijk, dat de relaties van
Bonifacius met de Engelsche missionarissen
reeds die vereering naar Echternach a
gebracht. Ver over de honderd kerken en
kapellen weet zij in Oostenrijk en Duitsch
land te noemen.
In Frankrijk zoowel als Duitschland werd
St. Pancras nog in het bijzonder als ridder-
heilige vereerd, hem was zoo de slotkapel
van Chartres en in Duitschland en Oosten
rijk waren hem verschillende slotkapellen
toegewijd. De Grieksche beteekenis van
Pancratius, albesturende, zou op deze toe
passing van invloed zijn geweest. Met den
bloemennaam Pancratium is de beteekenis
van uitblinkend bedoeld. Nog heeten in Bel
gië de 'seringen pankrassen ook wijl ze
bloeien in zijn maand: Mei.
Frankrijk kenmerkt zich ook door de
meest uiteenloopende naamswijzigingen: van
Pancrace kwam Pancrassy en Bramquassus.
voorts Blaocard naast Plancard, Blanchart
en Blanquart. Zelfs werd de naam tot Cam-
prace vervormd en zoo wordt de heilige
tegen krampen en hoofdpijnen aangeroepen.
In Duitschland stammen van St- Pancratius
o.a. af de familienamen Pancras naast Pon-
kratz, Bonkratz en zelfs Kratzius en Kratzel.
In ons land Pancras, Pancard, Pane en Bank.
Komen we zoo tot onze streken, den lezen
we, hoe een Engelsche prinses met een
Vlaamschen graaf gehuwd in 985 een reliek
van St. Pancras medebracht en ten ge
schenke gaf aan den abt van de Gentsche
St. Bavo-abdy, een overbrenging die met
wonderen gepaard ging. Vermeld is reeds de
bijzondere vereering in België als heilige
tegen kinderkwalen. Wat Noord-Nederland
betreft ziet de schrijfster door Gent de ver
eering in de Egmondsche bezittingen ver
breid. Zoo kreeg de Noord-Hollandsche
plaats Pancras, de geboorteplaats van de
schrijfster, dien naam. Castricum, Enkhui
zen, Middelie, Sloten en Sassenheim hadden
S. Pancras tot patroon en de fraaie vroeg-
gotische bouw van de Leidsche St- Pancras,
of Hoogelandsche kerk was oorspronkelijk
een kapel van Leiderdorp aan hem gewijd.
Zoo worden nog een groote tiental kerken
en kapellen in Nederland vermeld. tn Oos
voorne en op Ter Horst (Veluwe) waren dc
slotkapellen hem gewijd. In utrecht bezaten
zoowel St. Salvator als de St. Maartensdom
relieken van dezen heilige.
Wat de voorstellingen van S ancras be
treft: op oudste stads- en kerkzegels, op Ro-
maansche doopvonten en "j. vroeg beeld-
houw- en schilderwerk is hy Weergegeven
als een baardelooze jonge lnS in lange Ro
meinsche toga met zwaard en martelaars
palm. Op latere voorstellingen draagt hij de
korte ridderkleerlinS' S°ms met den valk op
de hand, als bij het, helaas, verloren gegane
houten beeldje van Oostvoorne.
Ten slotte vmroeldt de schrijfster St. Pan
cras ook als ijsheilige. De jjsheiligen zijn St-
Mamertius (11 Mei), St. Pancratius (12 Mei)
en St. Servatius (13 Mei). Als nL in zuid-
Oost Europa de sneeuw gesmolten is, ont
wikkelt zich daar een luchtcirculatie, die ons
tot in midden Mei de ijskoude Noord-Oosten
winden bezorgt die de eerste helft onzer
schoonste maand komen bederven. Zoo
dicht de Genestet in „Het haantje van den
Toren":
„Doch onze Noordsche Mei, helaas,
is arm aan zonneschijn,
Hij kan zoo koud, zoo droeg, zoo guur,
hij kan November zijn".
Reeds in de middeleeuwen riep men
daartegen als noodhelpers de drie heiligen
aan, in die dagen vereerd, en die daardoor
den naam van ijsheiligen kregen.
Het proefschrift van dr. Huisman geeft
behalve de laatste verklaring een werkelijk
afdoend overzicht van de vereering van
dezen thans weinig meer vereerden heilige.
Het werk is geheel op geografische basis
opgebouwd en zoo ook voorzien van een
kaartje, waarop de vereering is uitgestip
peld; maar de moderne wetenschappelijke
zakelijkheid van tellen en uitmeten geeft,
toegepast op heiligen vereering een kilheid,
die bij zulk onderwerp weinig past. Was er
niet alle reden om de schrijfster dankbaar
te zijn voor haar volledige gegevens, dan
zouden we zeggen, dat hier deze ijsheilige
zelf in het ijs is gezet-
Die Verehrung des heiligen Pancratius in
West- und Mittel-Europa, Tjeenk Willink en Zn.
Haarlem 1938.
O. L. Vrouw ter Linde te Uden.
lijkheid vereischen en die, economisch ge
sproken niet loonend kunnen zijn. Functies
ook, die een direct, volledig inzetten van de
geheele persoonlijkheid vereischen. Bij de
antieke moralisten vindt men als voorbeeld
niet zelden aangevoerd: het militaire hand
werk, ontdekkingsreizen, cultureele arbeid
in verre en vreemde landen, directe en in
tense bemoeiingen met het politiek gemeen
schapsleven, en dergelijke meer- De tijden
veranderen; en met de tijden de wijze, waar
op de mensch in gemeenschappelijke in
spanning „de aarde bewerkt"; maar iedere
tijd brengt nieuwe eischen mee; en daar
onder zijn er steeds, die speciale vrijwilli
gers.... en vrij-bewegelyken vragen. Laat
ons er, voordat wij verder gaan, opnieuw op
wijzen, dat, indien deze Juncties voor het
geheele gemeenschapsleven van beteekenis
zijn, zij steeds en noodzakelijk ook aan het
gezinsleven ten goede komen! Laten wij het
eens aldus uitdrukken: wie in het huwelijk
treedt, hij rekent erop (stilzwijgend en im
pliciet) dat anderen bereid zullen zijn het
werk te verrichten dat buiten hun arbeids
veld, als gehuwden, valt. Ook in dit opzicht
(vergelijk ons artikel van de vorige week)
staat de orde der ongehuwden in dienst van
het gezinsleven.
Het „beschouwen der waarheid
Daarmede is, wat wij zoo even onder „ten
eerste" en „ten tweede" vermeldden, vol
doende verklaard. Voordat wij (de volgende
week) ons „ten derde" nader verantwoorden
gaan (de hoogere waarde van de taak der
ongehuwden) moeten wij nog een nieuwe
categorie van „celibataire functies" bespre
ken. Het is de voornaamste; en in zekeren
zin houdt zij alle anderen in zioti besioton.
Wij bedoelen die functies, die een volledige
concentratie van de menschelijke persoon
lijkheid vereischen. Functies, waarin de
mensch, wil hij ze goed verrichten, „geheel
moet opgaan". Hier is het centrale voor
beeld: de „contemplatio veritatis" het
beschouwen der waarheid. Met „cultureelen
arbeid" dekt deze term zich niet volkomen.
Iets anders is bijvoorbeeld de cultureele
arbeid der kunstenaars, iets anders die van
de beoefenaars der wetenschappen, en nog
iets anders de (welhaast onzichtbare, maar
uiterst gewichtige) „cultureele arbeid" van
hen, die zwijgend zich verdiepen in de be
schouwing van wat Augustinus noemde
„God en de ziel; en anders niets". Daarover
meer, als wij gaan handelen over de „evaiv
gelische maagdelijkheid"....
Tusschen kunstenaarschap en wetenschaps
beoefening bestaat dit groote verschil, dat
de kunstenaar In de materie den geest tot
uitdrukking brengt, terwijl de man van we
tenschap (en van alle menschelijke weten
schap is de wijsbegeerte als de wezensvorm)
zich, voorzooverre dit den mensch gegeven
is, boven de condities van het stoffelijke te
verheffen tracht-Kunstenaarschap is hooger
inzooverre het menschelyk-integraler is;
wetenschap inzooverre zy zich bezighoudt
met wat verhevener is in zichzelf. Kunste
naarschap vraagt een vollediger, fijner, af
gestemd ,(in zichzelf intenser, en door den
geest dieper door-licht) zinne-leven; weten
schap grootere zinne-tucht. Het is daarom
dat wat wij bedoelen veel algemeener geldt
voor den denker (en, a fortiori voor den Be
schouwer) dan voor den kunstenaar.
De geschiktheid der ongehuwden.
Welnu, uit wat voorafging volgt: dat, wat
het element vry-zyn betreft, de ongehuwde
voor de „beschouwing der waarheid" in be
tere conditie verkeert dan de gehuwde. In
dien iemand, dan moet hij de gelegenheid
hebben alles, heel zijn denken en doen, te
„concentreeren". Onder de menschelijke
werkzaamheden is er geen taak, zwaarder
dan de zijne. En geen gewichtiger taal is er
ook! Trots allen schijn! Waarom?
Sint Thomas heeft eens geschreven: als
men de wereld goed bekijkt, zal men tot de
bevinding komen, dat al het doen en laten
van de menschen omnia humana officia
(alles wat dient voor het welzijn van ons
lichaam, alle deugden die ons de inwendige
rust verzekeren, de publieke orde die
ons verzekeren moet de uitwendige rust)
dat dit alles in dienst staat van hen, die de
waarheid beschouwen (CG, III, 37).
Hun eigenlijke taak.
Maar daar volgt iets uit. Dit, dat er dan
ook niets is, dat zin en waarde heèft als het
niet op de „beschouwing der waarheid" ge
richt staat. Hij, de denker, is het, die het
leven richten moet. Als het denken stil valt
in de menschheid, dan is alle doen ijdel spel.
Verloren moeite. De mensch dient gaarne;
hij is van nature geneigd voor het goede zijn
beste krachten in te zetten- Maar hij moet
en wil weten dat zijn zwoegen niet ijdel is.
Daarom moet er, voor alles, goed over doel
en middelen worden nagedacht. Licht moet
er zijn. En het is geen weelde, neen, het is
absoluut noodzakelijk, dat de menschheid
voor het denken zijn „vrijgestelden" heeft.
Dit nu is de speciale en centrale taak dier
genen, die ongehuwd blijven terwille van de
„beschouwing der waarheid".
Zooals het in de Kerk de taak der Maag
den is: God te loven en door hun bruidsliefd*
tot Jesus alles te richten op zijn doel.