DE ZORG VAN
PATER ELECTUS.
OP DE KERMIS.
DE MAN MET HET
LIDTEEKEN.
TOEN VADER
JARIG WAS
Mr. BODYBIG ALS
VERZAMELAAR.
WOENSDAG 28 JUNI 1939
ONZE GEZELLIGE LECTUUR.
Pater Adrianus, die voor de boekhouding
van het klooster was aangewezen, zei tot
pater Electus: „We hebben geld noodig; jong.
Je zult er op uit moeten."
„Best," antwoordde pater Electus, „maar
wat je nu eens moest doen? Je moest mij
een paar briefjes van tien gulden meegeven,
waar ik bij de boeren mee kan uitpakken,
■eens mee kan geuren," knipoogde pater Elec
tus. „Dan denken ze, dat ik die bij andere
boeren gekregen heb, snap je? Ik ken mijn
Pappenheimers. Nu schepen ze mij veel af
met een of twee rijksdaalders, maar dan zul
je eens wat zien. Het is een onnoozel trucje,
waar ik niemand kwaad mee berokken."
„We kunnen het licht probeeren," beaamde
pater Adrianus, „hoewel ik slecht een paar
tientjes een week lang kan missen. Ge weet,
we zijn kort bij kas en hangen van de lief
dadigheid van de menschen af: daar moeten
wij van leven. Dit is nu eenmaal de voor
naamste regel van onze orde. En we moeten
aan den winter gaan denken. Er komt zoo
veel kijken."
„Je zult zien, dat ik er wonderen mee
verricht, Adrianus."
„Wonderen worden alleen door O. L. Heer
verricht," werd pater Electus terechtge
wezen.
„Nou ja, bij manier van spreken. Zal ik er
morgen dan maar op uittrekken?"
„Goed."
Pater Electus kreeg twee briefjes van tien
gulden in zijn grijs-linnen buideltje mee en
ging welgemoed op stap .naar de dorpen,
waar hij eenmaal per jaar voor een aalmoes
by de boeren aanklopte.
De pater had geen uiterlijk of houding, die.
meelij opwekte. Hij had een opgewekt hu
meur en het gebeurde dikwijls, dat hij lustig
liep te fluiten, of te zingen.
Zoo door de dorpen trekken, langs de we
gen gaan, bij de boeren aankloppen en er
wat blijven praten, was voor pater Electus
een kolfje naar zijn hand. En pater Adrianus
wist drommels goed, wien hij voor deze kar
wei uitzocht, want pater Electus was in die
streek geboren en kende veel van het boe
renbedrijf. Zelfs de gierigste boeren begroet
ten hem met een glimlach en heel dikwijls
werd hij hier of daar uitgenoodigd een bord
„mulksche pap" of een „gebakken errepel
meej slaoj" mee te eten.
„Zoo, .schooier, zedde daor wir? Ik docht,
dè ge nauw ons deur wel is vurbij zodt
gaon."
„Ik ouw deur vurbijgaon, Jaansen, dè zodde
toch zeker nie wille? Ik wed, dè ge oe al
beleedigd vuulde, as ik zelfs nie ins nor oew
huis keek."
Dan hoorde hij weer: „Kek, naauw is aon,
daor is paoter Electus, die wit naauw aaltij
percies as 't eten klaor is. Die denkt: Ik zal
bij boer Wilmse mar is fijn mijn voeten onder
de taofel steken."
Dan lachte pater Electus hartelijk en zei
met een klopje op den schouder van de
boerin: „Krek geraoje, moeder Wilmse. Wè
witte gij dè goed."
Zijn reis zette prachtig in. Het was heerlijk
v/eer: juist zooals de boeren het graag had
den.
Zijn eerste „klant" was de boer van „De
Witte Hoeve". Hel schitterde de zon op de
wit-gekalkte boerderij. In den boomgaard
rijpte het fruit. Een rijke boer, die Wierens,
dacht pater Electus, maar wel een beetje al
te erg op de duiten. Maar als het de vrouw
is, dan ben ik goed aangeland.
Het was vrouw Wierens. Een stevige boerin
met een rond, blozend gelaat. Lachend drukte
ze hem de hand, zeggend: „Ik heb van de
week nog aon oew gedocht." Ze trok een
stoel bij de tafel. „Zet oe, paoter. Ik dacht
zoo," kwebbelde ze voort, „pater Electus zal
wel wir gaauw komen, ik moet zien, dèk wè
in mijnen sporspot heb vur 'm."
„En hedder wè in gedaon, vrouw Wierens?"
glimlachte de pater, „aanders zal ik van 'n
kaauw mert thuiskomen, vrees ik."
„Dè witte wel," zei ze, naar de goede ka
mer gaande om het kistje met „pestoorssi-
gaoren" te gaan halen. „Hier stik mar is op.
'i Zijn goeij. Ze koste twee stuivers 't stuk.
Dan meuge ze wel puik zijn, war? Onze
pestoor zeej teminste dè ze goed zijn."
Na nog wat over koetjes en kalfjes gepraat
te hebben, ging de boerin naar de opkamer.
Ze kwam aandragen met twee rijksdaalders.
De pater haalde zijn grijslinnen zakje voor
den dag en schudde het om, wijzend: „Kijk is,
de dae begint al goed vur mij. Twee briefkes
van tien gulden. Ge kunt zien, dè de oogst
goed gewist is."
„Hedde die bij....?" polste de boerin.
„Ik ben bij Jaansen en bij Smits vurbyge-
komen," onderbrak de pater haar. „Meer
meug ik nie verklappen. Mar ik heb ze, xdè
ziedde wel." 1
Vrouw Wierens beklom weer de drie trap
int "aar opkamer en duwde hem even
e( n°S twee rijksdaalders in de hand. „Wè
hoeven vS hkunnen wiJ ook" zei ze- "Wi.ï
h,un nie onder te doen."
Het gaat uitstekend, genoot pater Electus.
Ik ben ei oo r voorbijgekomen, maar ik weet,
dat ik daai e er erecht kan, als die boeren
en boerinnen hun middagdutje uit hebben
Bij andere hoevebewoners en menschen
waar hij wist, niet tevergeefs te zullen aan
kloppen, zorgde hij er wel voor, dat ze zijn
blauwe briefjes zagen en zijn rijksdaalders
hoorden rinkelen.
Pater Electus was tevreden. Zijn trucje le
verde hem meer op, dan hij had durven ho
pen. De twee biljetten van pater Adrianus
zaten nu niet meer eenzaam in het buideltje:
ze hadden van andere biljetten gezelschap
gekregen.
Het was de laatste dag. Pater Electus be
vond zich op weg naar een bushalte. Hij dacht
aan zijn goed-gevulden buidel en was
nieuwsgierig, hoeveel hij wel gekregen had.
Hij ging langs den weg op een berm zitten
en schudde het zakje leeg in zijn schoot.
Maar daar opeens kwam een speelsche wind
vlaag en nam twee briefjes van hem weg,
om ze, wie weet, waarheen te brengen. Pater
Electus schrok geweldig. Hij wilde ze haastig
Eerlijke bekentenis.
De familie zat bij het middageten.
„En nou, moeder," vroeg vader terwijl hij
behagel ijk in z'n stoel leunde „wat krijgen
We nou toe?" x
>.Ik denk 'n standje," zei kleine Piet.
„Hoe zoo?"
„Och, ik zal 't maar zeggen, ik heb de pud-
tég al te voren heelemaal alleen opgegeten".
achterna snellen, maar dacht niet aan het
geld op zijn pij, dat aanstonds verspreid lag
in het mulle zand.
Pater Electus had benauwde oogenblikken.
Hij grabbelde gauw alles bij elkaar en ging
op zoek naar zijn briefjes, die hij als Sjlauwe
vlinders had zien wegdwarrelen. Na lang
scharrelen in een droge sloot en tusschen het
struikgewas, vond hij er eindelijk een. Dit
gaf hem moed om verder te zoeken. Maar
hoe hij ook zocht, geen briefje meer te be
speuren. Met een vuurrood gezicht van het
bukken verkende hij den omtrek en maakte
zichzelf voor de zooveelste maal uit voor
grooten stommerik.
Het werd donker. Hij moest het zoeken op
geven. Aanstonds zou de laatste bus langs
komen en die mocht hij niet missen. Steeds
nog uitkijkend en zoekend en het gemoed
met zorg belast, stapte hij voort. Hij zag er
vreeselijk tegen op, om pater Adrianus het
gebeurde te moeten vertellen.
Een soldaat, die aan de bushalte stond en
hem groette, kreeg maar een kort knikje.
„Ik heb daar net 'n gelukske gehad," be
gon de soldaat, die als smokkelaar In het
dorp bekend stond. „Daor kwaamp mij zoo
inins mar 'n briefke van tien gulden vur mijn
voeten gewaaid."
„Dès van mij," zei de pater verheugd. „Ik
wilde daor net is tellen, hoeveul ik bij de
minsen gekregen haai en 't vloog perdoes
weg."
„Des gemaklijk gezeed, paoter," lachte
Kees Verdonken. „Kunde gij dè bewijzen?"
Toen schoot pater Electus plotseling een
gedachte door het hoofd. Pater Adrianus
noteerde altijd de nummers van de biljetten.
Als dit nu eens een van die briefjes was?
Daardoor kon hij het dan redden. Hij zei:
„Muschiens kan ik oe merregen 't nummer
van 't biljet opgeven."
„As dè zoo is, dan krijgdet vrom," zei
Kees. „Hier is mijn adres."
Pater Electus hoopte: misschien komt het
wel terecht. Ik zal Adrianus dan voorstellen,
hem de helft te laten houden, want voor zoo'n
jongen is het heel wat, zijn vondst af te moe
ten geven.
Met een bedrukt gezicht stelde hij pater
Adrianus van zijn wedervaren op de hoogte.
Deze sloeg zijn boek open, vergeleek de num
mers van de ontvangen briefjes en consta
teerde, dat een van de biljetten, welke hij
meegegeven had, ontbrak.
Pater Electus zuchtte verlicht.
„We kunnen het dien armen soldaat wel
laten houden," vond pater Adrianus.
„Dat is best," antwoordde pater Electus,
„maar dan laat ik hem toch weten, welk
nummer het is, want anders zal hij mij voor
een leugenaar houden. Met mijn trucje zoo
uit te halen, doe ik niemand kwaad," lachte
hij, „maarik bij er toch wei een beetje
voor gestraft geweest, want ik heb leelijk
in angst gezeten. Dus zal ik er voor een vol
gende reis maar weer van afzien, hoeveel het
ons ook opgeleverd heeft."
R. C.
(NADRUK VERBODEN)
Hoe gaat het met het jonge kunstenaars
paar
BestHij teekent en zij schildert.
Andries Voortwij k was door kennissen ge
waarschuwd, dat zijn dochter hier en daar
werd gezien met Peter Klampers, een armen
schoenmakerszoon, die zich toegelegd had
op wielrennen en hiermee al wat naam be
gon te maken. Voortwijk had Rita daarover
ondervraagd, die eerlijk bekende, dat ze
verkeering had met Peter. Toen was het een
moeilijke tijd voor beiden geworden; voor
den vader, omdat Rita vast hield aan haar
liefde voor Peter en voor het jonge meisje,
omdat de vader alles in het werk stelde, om
haar, die zijn eenig kind was, van deze ver
keering af te brengen.
Andries Voortwijk had in het stadje, waar
ook de ouders van Peter wooilden, een ma-
nufacturenmagazijn en zat er goed bij. Rita
was hem een goede hulp, maar meer nog om
dat hij haar zou moeten missen, keerde hij
zich tegen een huwelijk met Peter om het
groote verschil in stand en het geldgebrek,
waaraan de ouders van Peter chronisch sche
nen te lijden. Ze waren in het stadje maar
al te goed bekend om hun schulden. Ook bij
Voortwijk stonden ze in het krijt en was hij
hen ook als klant kwijtgeraakt.
Goede raad noch dreigementen hadden ge
holpen. Rita was gétrouwd. Zij woonden op
een dorp niet ver van het stadje. Hij had zijn
dochter een uitzet; gegeven en de bruiloft
was door hem bekostigd. Hij was er niet bij
tegenwoordig geweest. Voor haar vertrek
had hij haar verboden nog ooit een voet over
den drempel van het ouderlijke huis te zet
ten. Hij had zich \ierweten, dat hij zelf de
schuld droeg van hetgeen was voorgevallen,
want hij had haar ééns toegestaan met hem
den zesdaagsche te bezoeken, waar Peter
eveneens zijn kracht op de pist toonde. Het
was hem niet opgevallen, dat Rita bijzonder
enthousiast was over de triomfen van Peter,
want alle stadsgenooten waren even geest
driftig, als Peter een voorsprong had, of pun
ten behaalde.
En nu was Peter een renner van naam.
Zijn foto's verschenen in kranten en perio
dieken. Dikwijls zag Voortwijk zijn dochter
naast Peter staan, glimlachend en gelukkig.
De renner werd gehuldigd en met lauwer
kransen omhangen. Later stond ook hun
dochtertje op de kiekeh- Men had hem, den
grootvader, de geboorte gemeld, maar hij
had er taal noch teeken op gegeven, hoewel
„Hij was voor den vierden keer gesigna
leerd, de man met het lidteeken. Ditmaal had
hij een brutalen roofoverval gepleegd in een
juwelierswinkel. Hij kwam er binnen, om
een pakje af te geven, trok opeens een revol
ver, greep snel om zich heen, met groote
handigheid de spiten der vitrines instootend
en gaf daarna den juwelier een watjekou,
waarvan deze pas na vijf minuten herstelde.
Toen was de vogel gevlogen.
Verder had hij inbraken op zijn naam
staan en een moord. Door dien moord had
hij eigenlijk de aandacht op zich gevestigd.
De politie was in staat geweest, een tamelijk
vaag signalement op te maken en aldus had
men hem hier en daar meenen te herkennen.
Inspecteur Van Zon zou den kerel als het
ware kunnen uitteekenen. Dit was inmiddels
volstrekt niet noodig. Want de menschen,
door wie een aanvulling van het signalement
verstrekt was, waren het allemaal over het
lidteeken eens geweest.
Gewoonlijk geven drie personen drie totaal
verschillende beschrijvingen van een perso
nage, dat ze slechts vluchtig, of in eén oogen-
blik van opwinding hebben gezien. De poli
tie moet dan maar uitzoeken, wat er van
waar is.
Maar minstens tien „ooggetuigen" hadden
verklaard, dat de man een lidteeken had. Het
lag dus voor de hand, dat het niet zoo heel
moeilijk kon zijn, hem te vatten. En toch
wist hij uit de handen der politie te blijven
en hij bedreef langzamerhand nog stouter
stukjes dan te voren.
Behalve den moord, konden nog twee
moordaanslagen in zijn dossier worden bij
geschreven. Het ging, zooals het gewoonlijk
gaat. De kranten, die aanvankelijk zich ver
genoegd hadden met het geven van kolom
men over allerlei finesses, begonnen zich te
roeren en maakten zich tot tolk van het pu
bliek, dat van het gevaarlijke individu ver
lost wenschte te worden.
Inspecteur Van Zon besloot, in de onder
wereld onder te duiken en zich aan het ge
vaar van een kogel uit een donkeren hoek
bloot te stellen, in de hoop, den man met het
lidteeken te ontmoeten. En hij ging ver
momd alle kroegen en bars af, zag af en toe
een 'type, dat wel op het signalement leek,
maar het lidteeken ontbrak.
Omdat inspecteur Van Zon niet wilde op
vallen, huilde hij met de wolven in het bosch.
Hij dronk hier en daar een stevig glas, in-
tusschen zorgend, door een hartigen brok
en een kop koffie er tusschen door zijn zin
nen bij elkaar te houden.
En op een avond werden .zijn pogingen be
loond. Hij ontdekte een verdachte verschij
ning. Na zijn mannetje langen tijd oplettend
te hebben gadegeslagen, merkte inspecteur
Van Zon, dat het heerschap onder een breè-
den lok een lidteeken verborg.
Een telefoontje en er was direct' hulp.1'IMö
met revolvers gewapende agenten drongen
het cafétje binnen en met donderende stem
riep inspecteur Van Zon den man met het
lidteeken toe, dat hij gearresteerd was. 1
Een schaterlach was het eenige antwoord.
Ook de andere gasten van het cafétje lach
ten, alsof ze de kolossaalste grap van hun
leven beleefden.
De gearresteerde schudde het hoofd. „Man"
riep iemand, „laat ze hun gang gaan. We
kunnen er lol van beleven. Ze denken na
tuurlijk, dat je de kerel bent, dien ze zoeken
voor dien moord en al die inbraken. Morgen
zul je alles in de krant kunnen lezen. Wij
bellen de reporters wel op".
Inspecteur Van Zon liet zich niet van de
wijs brengen. Blijkbaar werd er gepoogd
hem zijn vangst te ontnemen, door hem be
lachelijk te maken. Hij voelde er niets'
voor, zich in een twistgesprek met al dl'
geboefte te mengen en gebood, den arres
tant weg te leiden.
Den volgenden dag kwamen de krantef
met een prachtig verhaal. Japie de Stale was
opgebracht, nadat hij 's morgens pas uit de
gevangenis van A. was ontslagen, Japie do
het hem diep ontroerd had nu grootvader tc
zijn en omdat het kind den naam droeg van
wijlen zijn vrouw.
Soms kwam er even verlangen naar zijn
kleinkind in hem op, maar dit trachtte hij
weer haastig van zich af te zetten, door zich
zelf voor sentimenteel te verklaren. En wat
zouden de menschen van het stadje wel zeg
gen? „Andries Voortwijk houdt zich ook niet
aan zijn woord. Hij heeft altijd beweerd, dat
eeuwig alles tusschen hem en zijn dochter
uit is en nu, zie jeJa, dit zou men zeg
gen en men zou de waarheid spreken, want
hoe dikwijls had hij die woorden niet al aan
zijn klanten herhaald? Sommigen gaven hem
gelijk met zijn besluit. Dit waren de onge-
voeligen. Anderen verheelden hem hun mee
ning niet en zeiden: Ik zou het maar in orde
maken, Voortwijk. Wat heb je aan dien haat?
Je dochter is gelukkig. Deze verhouding ver
bittert uw en Rita's leven maar. Geloof ge
rust, dat zij er verdriet over heeft, dat je zoo
dwars blijft". Dit waren de vergevensgezin-
den, de goeden van hart. Maar Andries
Voortwijk luisterde niet naar dezen.
Hij wist, dat Rita wel eens bij haar
schoonouders kwam en dat ze ook steeds met
de kermis een paar dagen bij hen verbleef.
Maar de vader deed geen moeite, om haar te
zien- En Rita, wetende, dat vader haar de
deur zou wijzen, als ze hem goeden dag ging
zeggen, waagde het niet naar hem' toe te
gaan.
Peter was in tusschen een bekend figuur
in de sportwereld geworden. Armoe had Rita
niet. Peter kon zelfs de schulden van zijn
ouders betalen en hen mee onderhouden.
Ook 'de schuld aan Voortwijk was afgelost.
Dit had hem, ondanks dat hij nu zijn geld
had gekweld. Het leek wel, of men hem het
bewijs wilde geven, dat Peter zijn schoon
vader geen cent schuldig wilde zijn. Dit
moest voor den renner en vooral voor Rita
een triomf zijn geweest.
Zeven jaren was zij nu van huis en in al
dien tijd had hij haar niet gezien dan met
Peter op een sport-foto. Zijn kleinkind moest
nu zes zijn. Hij wist, dat Anneliesje het even
beeld was van Rita op dien leeftijd. Hij had
het opgemerkt, toen de foto van Peter, naar
aanleiding van zijn huldiging door het
stadje in de krant stond en zij naast hem
zat. Hij had gegrijnslacht om die huldiging
en gesmaald: Of die schoenmakerszoon die
groote eer toekwam, als iemand, die een held
De toren is de eenige kamer in de heele
stad die nog vrij is. Als u iets noodig hebt,
luidt u maar.
Stale behoorde in A. tot de goede bekenden
van de politie, maar in B. was hij niet be
kend, al stond hij dan in het Algemeen Po
litieblad.
Na enkele uren had men hem weer moe
ten vrijlaten en bij zijn terugkeer was er in
heel de buurt feest geweest. Hij had zich
overal vertoond, met zijn lidteeken flink
rood geverfd. Ret liep nu van zijn kruin tot
zijn kin.
Inspecteur van Zon beleefde hierna alles
behalve vroolijke dagen. Zijn collega's
draaiden zich om, want ze wilden den glim
lach op hun gezicht niet laten zien.
Toch gaf hij het niet op. Trouwens, do
zaak was hem toevertrouwd en hij behoord;
haar af te wikkelen. Indien hij geen succes
Had, zou dit niet goed voor zijn verdere car
rière zijn.
Op een triesten middag wandelde in
specteur Van Zon door een der buitenwij
ken van B. Opeens herinerde hij zich, dar
in de buurt zijn grootmoeder van vaders
kant woonde, een heel aardig, hartelijk
menschje. Hij was er in geen maanden en
rriaandén geweest.
Nu voelde hij er bepaald behoefte aan
efen uurtje in haar gezellige huiskamer te
Vertoeven. Hij zou er eenige rust vinden.
Bh bovendien, hij voelde veel voor een lek-
kjer kopje thee.
Het duurde niet lang, of hij stortte zijn
hart uit. Grootmoeder luisterde aandacht.g,
zdo nu en dan over haar brilleglazen heen
kjjkend.
„Jongen" zei ze, toen inspecteur Van Zon
zweeg. „Ik heb al die stukken in de kran'
gelezen. Ik heb niets anders te doen. En
ojndat ik niets anders te doen heb, ben ik
op een keer aan het peinzen gegaan. Ik
Vond bet vreemd, .dat een berucht individu
^iQh overal met zoo'n door iedereen zicht
baar lidteeken vertoonde."
Inspecteur Van Zon keek zijn grootmoe-
ö?h verrast'dan'. Inderdaad, het was Vreemd,
bfpt schoot hem te binnen, dat sommige
getuigen hadden verklaard, dat het lidtee-
kèn rechts zat, anderen hadden volgehou
den, dat ze het aan den linkerkant van
«sjmans gezicht hadden opgemerkt.
Er 'ging hem een licht op en hij staarde
höopvol in grootmoeder's pientere oogjes.
.„Grootmoeder, je hebt gelijk", riep hij uit
„Wat bedoel je?"v vroeg ze leep.
„Wel, die man heeft natuurlijk geen lid-
tëeken. Hij plakt het op zijn gezicht, wan
neer hij er op uit gaat. En in het gewon?
Isjven .beantwoordt hij heelemaal niet aan
hét signalement.
Grpotmoeder knikte instemmend. „Dat
is precies, wat ik óók dacht. Die boeven
zijn nog zoo stom niet", lachte ze.
Twee dagen later had inspecteur van
fcbn z'n mannetje. Het bleek de belhamel
je zijn, die in het Cafe'tje gezegd had, de
reporters te zullen opbellen
K. van 't St.
(NADRUK VERBODEN)
was, of den Nobelprijs behaald had!
Dien dag was hij niet buiten de deur ge
weest- Hij had den stoet en de muziek door
de straat hooren komen, maar was in zij n
kamér gebleven. Overal hingen vlaggen. Bij
hem niet.
Nu was het kermis. Op de markt stonden
tenten, kramen en een paar mallemolens.
Andries Voortwijk wandelde er langs. Hij
bleef bij een mallemolentje staan, waar de
kleine peuter? zich vermaakten. Plots zag
hij den vader van Peter. Hij hield een klein
meisje van een jaar of zes aan de hand en
hoorde haar vragen: „Mag ik er ook eens op,
grootvader?"
Dat is Anneliesje, dacht Andries Voortwijk,
terwijl hem een schok doorvoer. Hij kon zijn
blik niet van het kind afwenden. Het kwam
hem voor, of zijn kleine Rita naast Peters
vader stond. Dan vroeg ze hem ook om in
den mallemolen te mogen. Hij zette Rita
er in en waarschuwde haar, zich goed vast
te houden- En net, zooals grootvader1 Klam
pers, volgde Andries Voortwijk met zijn
oogen het kind en knikte het lachend tóe,
als het hem voorbijkwam.
Dë mallemolen stond stil. Grootvader
Klampers tilde Anneliesje er uit, maar het
kiiid bedelde: „Mag ik nog een keer, groot
vader? Ik vind het zoo prettig". Hoé het zoo
opeens gekomen was, wist Andries Voortwijk
later zelf niet te vertellen, maar hij was
naar het meisje toegegaan en had het een
gulden in de hand geduwd en het gezegd: „Ik
ben ook een grootvader van je, Anneliesje.
Hier, ga er maar in, zoo dikwijls als je wilt".
Toen hadden beide grootvaders naar de
kleine staan kijken en lachten elkaar toe,
omdat Anneliesje pret had.
En aarzelend had hij aan den vader van
Peter gevraagd, Rita te willen zeggen, dat
ze eens een dagje -met Anneliesje bij hem
moest komen doorbrengen. Maar wat An
dries Voortwijk zijn dóchter niet vertelde:
dat hij jaloersch was geweest op Klampers,
omdat het kind hem grootvader noemde en
tegen hem lachte. Dit en het terugzien van
Rita als kind had in hem een omkeer te-
tveeg gebracht, waardoor hij ipzag, hoe men
zichzelf het leven onaangenaam maakt door
wrok te koesteren.
ERCO.
(NADRUK VERBODEN)
Glimlachend vertelde mevrouw Bormer
aan haar beiden kinderen: „Weet je, wat
wij' zullen doen? Wij gaan Zondag, op va
ders verjaardag, naar hem toe, maar we
schrijven hem niet, dat we komen en staan
daar zoo ineens voor hem".
Uitgelaten van vreugde stemden Henk en
Ria met dit idee van moeder in. „En jullie
nemen je cadeautjes voor vader mee en ik
het mijne en een bos bloemen.... Wat zal
vader het heerlijk vinden, dat wij hem ko
men verrassen".
„En blijven wij daar dan den heelen dag,
moeder" vroeg Henk met schitterende oogen.
,,Ja, den heelen dag".
Henk ging van louter blijdschap even op
zijn kop staan en Ria spoedde zich naar een
kast, waar haar geschenkje voor vaders ver
jaardag klaar lag, om het al in te pakken.
„En gaan we daar dan ook naar de bos-
schen, moeder?" stelde Henk rood van op
winding en van zijn buiteling, haar de vraag:
„Vader zegt altijd, dat die daar zoo mooi
zijn".
„Ja dan gaan we daar wandelen. En dan
ergens met vader ook dineeren".
Met verrukte gezichtjes keken de kinderen
naar hun moeder op. Nu was alles goed. Hun
spijt over de afwezigheid van vader, die nu
bij de grensbewaking was ingedeeld, be
stond niet meer. En 't heerlijke vooruitzicht
van de verrassing, welke zij vader gingen be
reiden en zoo den ganschen dag bij hem te
mogen zijn en dóór de bosschen te mogen
dwalen, werd nu het onderwerp van hun ge
sprek.
Henri Bormer zat met een lang gezicht een
pijp te rooken, verdiept in onaangename ge
dachten. Dat hij nu juist op zijn verjaardag
dienst had!! Hoe jammer voor zijn vrouw en
kinderen! Wat zou de dag nu triestig voor
hen zijn! En Gonda, die er altijd zooveel werk
van maakte, om hem gezellig te vieren. Bloe
men, geschenken, een bijzonder menu.en
nu was hij afwezig, X. zat zich hier in dit
nest te verbijten Stom was hij geweest, er
niet aan gedacht te hebben, verleden week
met een kameraad zijn verlof te ruilen, om
dezen dag vrij te zijn Maar, als fjij nu eens
probeerde met iemand voor de vuJg^nde
week? En dan Gonda en de kinderen, die"
meenden, dat hij geen vrij had, eens ging ver
rassen? Dat zou een vreugde geven! Hij zag
hen al met verheugde gezichten komen aan
stormen en hem om den hals vliegen. Wat
zouden ze juichen!
Henri Bormer stond op en ging op ver
kenning uit, om te weten, wie van zijn ka
meraden eventueel kon invallen. En dan
moest hij, als hij ruilen kon, ook nog de toe
stemming van zijn meerdere hebben. Dit was
eèn moeilijk punt, want op het gebied van
verlof waren die zeer streng, vooral voor
zoo'n gewoon geval. Maar desniettemin zag
Henri Bormer een vervanger te krijgen.
„Ik wil wel", zei Jan Weeters, die nog on
getrouwd was en blijkbaar niemand had, die
zijn komst met smart verbeidde, zooals de
familie van Henri. „Maar dan alleen Zon
dag, want ik heb voor Zaterdagmiddag bij
den tandarts in G. afgesproken. Dit kan ik
niet uitstellen".
En daar het Henri Bormer juist om dien
Zondag te doèn was, was hij zeer ingenomen
met de welwillendheid van Weeters nn be
loofde hem daarvoor een kistje sigaren.
Maar nu het groote gevaar. Henri stond
voor zijn overste en pleitte: „Het is mijn
verjaardag. De kinderen zouden zoo dolblij
zijn en mijn vrouw ook.... Zij is in blijde
verwachting", voegde hij er bij, om beter tot
zijn doel te geraken. „Zij vindt het toch al
zoo erg, dat ik nu zoo lang van huis weg ben".
„Goed", stemde de overste toe, „voor dezen
keer dan. Maar u begrijpt, dat wij ons aan
dergelijke gevallen anders niet kunnen sto
ren". Hij nam een papier op en Henri vond
hierin een wenk, om zich te verwijderen. Hij
dankte voor de gunst, salueerde en spoedde
zich weg.
Hij nam zich /oor, niet al te vroeg te ver
trekken, want Gonda ging altijd graag met
de kinderen naar de Hoogmis. Maar, als zij
nu terugkwamen, zou hij de koffietafel al
klaar hebben staan en de gebakjes, die hij
onderweg wilde koopen, zou hij op een schaal
op het dressoir zetten. Zoodra hij hen zag
aankomen, verstopte hij zich dan achter een
gordijn. Met al deze gezellige voornemens
ging hij den Zondag tegemoet.
De kinderen hadden moeder gevraagd,
vroeg te vertrekken, en Gonda had hierin
toegestemd Ze waren naar de vroegmis ge
weest en beladen met bloemen en geschen
ken voor vader namen zij met gelukkige ge
zichten den trein.
Opgetogen keek Gonda naar haar kinderen
en blij om de gedachte over de verrassing,
die ze haar man ging bereiden.
Henri Bormer zong dien morgen in de
woning, waar hij ingekwartierd was, 't hoog
ste lied. In opgewekte stemming gebruikte
hij het ontbijt. Nog een paar uren en hij was
weer eens thuis.
De klok op het perron, waar hij in afwach
ting van zijn trein stond, wees tien uur. Om
elf uur zou hij te N. zijn, waar hij woonde.
Om twaalf uur was gewoonlijk de Hoogmis
uit, dus had hij plenty tijd, om thuis alles
klaar te hebben.
Een trein denderde binnen: de trein, dien
hij moest nemen. Uit de andere richting
kwam 'n Diesel'aangeschoven. Toen hij een
plaats in zijn trein bemachtigd had, keek hij,
of hij op het perron geen bekenden zag en
daar opeens ontwaarde hij Gonda en de kin
deren. Juist nog op het nippertje kon hij uit
zijn compartiment springen.
Henk zag hem het eerst en gilde: „Daar is
vader!"
„Hoe wist je, dat wij kwamen?" vroeg
Gonda verwonderd.
„Ik had verlof gevraagd en wilde jullie
komen verrassen".
„Verbeeld je, dat je ons niet gezien had",
schrok ze. „Dan was jij thuis en wij hier".
Even lag er een bezorgd trekje over de
gezichten van allen, maar dan kreeg de vreug
de om dit gelukkig toeval de bovenhand en
het werd een dag om nooit te vergeten.
R C
(NADRUK VERBODEN)
Ongewone bevolking.
Geknipt uit „de Gazet van Antwerpen":
„Burgelijke stand van St. Truiden:
Biggen 220, kalveren 300, melkkoeien
31004000, zwijnen 100, koeien zonder tan
den 213....
Zooals andere menschen postzegels ver
zamelen, verzamelde mr. Bodybig beroemd
heden. Geen handteekeningen der beroemd
heden, neen, de beroemdheden zelf. Hij was
nu eenmaal rijk en kon zich dat veroorloven.
Mr. Bodybig bewoonde een prachtviila,
nauwelijks een uur rijden van New-York.
De villa stond midden in een tuin, die een
sprookje was. Het onroerend goed was van
alles voorzien, wat indien men de Ame-
rikaansche films gelooven mag tot net
bezit van een rijk man gerekend wordt. Ook
van een zwembad. Het was een ontzaglijk
kostbaar zwembad, heelemaal betegeld. Het
was vlak bij het zuidelijk terras van de villa
gelegen, aan de eene zijde overschaduwd
door hooge boomen.
Hierheen inviteerde mr. Bodybig iedereen,
die in de wereld naam had gemaakt en New-
York de eer van zijn bezoek waardig keurde,
onverschillig of het een professor, een vio
list, een voetballer of een stuntvlieger be
trof. Hij was gewoon ze per auto die een
droom was af te halen en gezamenlijk
op het terras of in de bibliotheek te lunchen,
al naar gelang den tijd van het jaar. Op een
meer of minder geschikt oogenblik dook dan
zijn secretaris op, voorzien van een foto
toestel en nam een drietal kiekjes van mr.
Bodybig en zijn illusteren gast. De beste van
de drie foto's werd uitgezocht, in een album
geplakt, van een onderschrift voorzien, ge
registreerd en gecatalogiseerd.
Twintig folianten, dik van de foto's van
beroemdheden, allemaal in vriendschappe
lijk gesprek met mr. Bodybig, lagen in een
vuurvaste, gepantserde kast. Ze maakten Je
trots uit van hun eigenaar. Mr. Bodybig
voelde zich meer dan gelukkig.
Toen kreeg hij dat geval aan de hand met
Sam Knockson.
Sam Knockson's voorouders kwamen uit
de oerwouden van Canada. Zelf ging hij door
voor den comingman in den ring. Hij had
al verscheidene wedstrijden gebokst en nog
nooit verloren. Menigeen koesterde groote
verwachtingen van hem. Mr. Bodybig noo-
digde hem uit zijn gast te zijn.
Het was een snikheete zomerdag, toen Sam
Knockson verscheen. Het was een nette
jongeman, stil en bescheiden, breedgeschou
derd maar slank. Zijn vuisten zagên er
heelemaaT niet zoo gevaarlijk uit.
Mr. Bodybïg" Cfïtying hem vanwege den
hittegolf in hoog-zomtergdae., sportk,leedij en
sloeg voor, na de gemeenschappéi'iyk.e^ lunch
een verfrisschend bad te nemen. Daar-Jiad
Sam Knockson geen bezwaar tegen, integeDt
del. Een poosje plasten ze beiden rond in
het kristal-heldere water. Vervolgens zegen
ze neer in twee ligstoelen aan den Kant
van het zwembad en begonnen een gesprek.
En daarbij geschiedde 't, dat Sam Knockson
indommelde.
Mogelijk lag het aan het gesprek met mr.
Bodybig, mogelijk was het de ontzaglijke
hitte of lag het aan de omstandigheid, dat
Sam Knockson pas een wedstrijd achter den
rug had en nu behoefte had aan eenige rust.
Hoe het zij, hij knikkebolde en sliep tien
minuten lang als een os.
Inmiddels hadden de bedienden op het ter
ras gedekt voor de lunch en één hunner
trad naar voren met een gong in de hand.
Mr. Bodybig, die zijn ligstoel verlaten had
en langs den rand van het bad zijn voeten
koelde, rees op en keek lachend naar den
slaper.
Boemmm.
Op het terras dreunde de gongslag. Sam
Knockson wankelde slaapdronken van zijn
zetel en stond op. In zijn oor weergalmde nog
de dreun van den gong een vertrouwd ge
luid uit zijn vele ontmoetingen in den ring.
Knipoogend staarde hij voor zich uit. Doe
zelig door de hitte en door den slaap, zag
hij tien pas voor zich uit een man in short
staan. Dat was voldoende. Vlug als een aai,
de armen in bokshouding, schoot hij op zijn
vermeenden tegenstander af en gaf hem
volgens alle regelen der kunst en opdoffer.
Waarop mr. Bodybig met zeer ongracieuse
grimassen achterover in het zwembad tui
melde, zoodat het water hoog opspoot.
De verbazing van Sam Knockson was van
drievoudigen aard. Op de eerste plaats, om
dat zijn tegenstander zoo bliksemsnel ver
dwenen was, ten tweede, omdat hij met geen
mogelijkheid een ring ontdekken kon, niet
eens een touw, en op de derde plaats, omdat
de bediende op het terras, met de gong in
de hand, als uit steen gehouwen stond en
stom verwonderd naar beneden keek.
Daarna werd Sam Knockson zich met één
slag de werkelijke situatie bewust. Hij
maakte een wanhoopsduik in het water en
hielp den hevig snuivenden mr. Bodybig,
woorden van excuus stamelend, op de lad
der.
Mr. Bodybig is nog altijd verzamelaar.
Maar hij heeft zich weten te beperken. Ster
ren uit de wereld van de krachtsport zijn
uit zijn collectie verwijderd. Ze hebben geen
kans meer.
We kunnen ook nog gewag maken van een
tweede verandering: de gong is afgeschaft.
Mr. Bodybig duldt geen dergelijk instrument
meer in zijn naaste omgeving. Wanneer het
etenstijd is, treedt een bediende naar voren
en zegt met sonoor geluid, rustig en vol
waardigheid: Sir, er is opgediend!
JAME.
(NADRUK VERBODEN)
i.
Tandarts„Wat vreemd, ik meen toch,
dat juffrouw Kruize zei dat de wachtkamer
vol patiënten zat".