DE ZORG VAN PATER ELECTUS. OP DE KERMIS. DE MAN MET HET LIDTEEKEN. TOEN VADER JARIG WAS Mr. BODYBIG ALS VERZAMELAAR. WOENSDAG 28 JUNI 1939 ONZE GEZELLIGE LECTUUR. Pater Adrianus, die voor de boekhouding van het klooster was aangewezen, zei tot pater Electus: „We hebben geld noodig; jong. Je zult er op uit moeten." „Best," antwoordde pater Electus, „maar wat je nu eens moest doen? Je moest mij een paar briefjes van tien gulden meegeven, waar ik bij de boeren mee kan uitpakken, ■eens mee kan geuren," knipoogde pater Elec tus. „Dan denken ze, dat ik die bij andere boeren gekregen heb, snap je? Ik ken mijn Pappenheimers. Nu schepen ze mij veel af met een of twee rijksdaalders, maar dan zul je eens wat zien. Het is een onnoozel trucje, waar ik niemand kwaad mee berokken." „We kunnen het licht probeeren," beaamde pater Adrianus, „hoewel ik slecht een paar tientjes een week lang kan missen. Ge weet, we zijn kort bij kas en hangen van de lief dadigheid van de menschen af: daar moeten wij van leven. Dit is nu eenmaal de voor naamste regel van onze orde. En we moeten aan den winter gaan denken. Er komt zoo veel kijken." „Je zult zien, dat ik er wonderen mee verricht, Adrianus." „Wonderen worden alleen door O. L. Heer verricht," werd pater Electus terechtge wezen. „Nou ja, bij manier van spreken. Zal ik er morgen dan maar op uittrekken?" „Goed." Pater Electus kreeg twee briefjes van tien gulden in zijn grijs-linnen buideltje mee en ging welgemoed op stap .naar de dorpen, waar hij eenmaal per jaar voor een aalmoes by de boeren aanklopte. De pater had geen uiterlijk of houding, die. meelij opwekte. Hij had een opgewekt hu meur en het gebeurde dikwijls, dat hij lustig liep te fluiten, of te zingen. Zoo door de dorpen trekken, langs de we gen gaan, bij de boeren aankloppen en er wat blijven praten, was voor pater Electus een kolfje naar zijn hand. En pater Adrianus wist drommels goed, wien hij voor deze kar wei uitzocht, want pater Electus was in die streek geboren en kende veel van het boe renbedrijf. Zelfs de gierigste boeren begroet ten hem met een glimlach en heel dikwijls werd hij hier of daar uitgenoodigd een bord „mulksche pap" of een „gebakken errepel meej slaoj" mee te eten. „Zoo, .schooier, zedde daor wir? Ik docht, dè ge nauw ons deur wel is vurbij zodt gaon." „Ik ouw deur vurbijgaon, Jaansen, dè zodde toch zeker nie wille? Ik wed, dè ge oe al beleedigd vuulde, as ik zelfs nie ins nor oew huis keek." Dan hoorde hij weer: „Kek, naauw is aon, daor is paoter Electus, die wit naauw aaltij percies as 't eten klaor is. Die denkt: Ik zal bij boer Wilmse mar is fijn mijn voeten onder de taofel steken." Dan lachte pater Electus hartelijk en zei met een klopje op den schouder van de boerin: „Krek geraoje, moeder Wilmse. Wè witte gij dè goed." Zijn reis zette prachtig in. Het was heerlijk v/eer: juist zooals de boeren het graag had den. Zijn eerste „klant" was de boer van „De Witte Hoeve". Hel schitterde de zon op de wit-gekalkte boerderij. In den boomgaard rijpte het fruit. Een rijke boer, die Wierens, dacht pater Electus, maar wel een beetje al te erg op de duiten. Maar als het de vrouw is, dan ben ik goed aangeland. Het was vrouw Wierens. Een stevige boerin met een rond, blozend gelaat. Lachend drukte ze hem de hand, zeggend: „Ik heb van de week nog aon oew gedocht." Ze trok een stoel bij de tafel. „Zet oe, paoter. Ik dacht zoo," kwebbelde ze voort, „pater Electus zal wel wir gaauw komen, ik moet zien, dèk wè in mijnen sporspot heb vur 'm." „En hedder wè in gedaon, vrouw Wierens?" glimlachte de pater, „aanders zal ik van 'n kaauw mert thuiskomen, vrees ik." „Dè witte wel," zei ze, naar de goede ka mer gaande om het kistje met „pestoorssi- gaoren" te gaan halen. „Hier stik mar is op. 'i Zijn goeij. Ze koste twee stuivers 't stuk. Dan meuge ze wel puik zijn, war? Onze pestoor zeej teminste dè ze goed zijn." Na nog wat over koetjes en kalfjes gepraat te hebben, ging de boerin naar de opkamer. Ze kwam aandragen met twee rijksdaalders. De pater haalde zijn grijslinnen zakje voor den dag en schudde het om, wijzend: „Kijk is, de dae begint al goed vur mij. Twee briefkes van tien gulden. Ge kunt zien, dè de oogst goed gewist is." „Hedde die bij....?" polste de boerin. „Ik ben bij Jaansen en bij Smits vurbyge- komen," onderbrak de pater haar. „Meer meug ik nie verklappen. Mar ik heb ze, xdè ziedde wel." 1 Vrouw Wierens beklom weer de drie trap int "aar opkamer en duwde hem even e( n°S twee rijksdaalders in de hand. „Wè hoeven vS hkunnen wiJ ook" zei ze- "Wi.ï h,un nie onder te doen." Het gaat uitstekend, genoot pater Electus. Ik ben ei oo r voorbijgekomen, maar ik weet, dat ik daai e er erecht kan, als die boeren en boerinnen hun middagdutje uit hebben Bij andere hoevebewoners en menschen waar hij wist, niet tevergeefs te zullen aan kloppen, zorgde hij er wel voor, dat ze zijn blauwe briefjes zagen en zijn rijksdaalders hoorden rinkelen. Pater Electus was tevreden. Zijn trucje le verde hem meer op, dan hij had durven ho pen. De twee biljetten van pater Adrianus zaten nu niet meer eenzaam in het buideltje: ze hadden van andere biljetten gezelschap gekregen. Het was de laatste dag. Pater Electus be vond zich op weg naar een bushalte. Hij dacht aan zijn goed-gevulden buidel en was nieuwsgierig, hoeveel hij wel gekregen had. Hij ging langs den weg op een berm zitten en schudde het zakje leeg in zijn schoot. Maar daar opeens kwam een speelsche wind vlaag en nam twee briefjes van hem weg, om ze, wie weet, waarheen te brengen. Pater Electus schrok geweldig. Hij wilde ze haastig Eerlijke bekentenis. De familie zat bij het middageten. „En nou, moeder," vroeg vader terwijl hij behagel ijk in z'n stoel leunde „wat krijgen We nou toe?" x >.Ik denk 'n standje," zei kleine Piet. „Hoe zoo?" „Och, ik zal 't maar zeggen, ik heb de pud- tég al te voren heelemaal alleen opgegeten". achterna snellen, maar dacht niet aan het geld op zijn pij, dat aanstonds verspreid lag in het mulle zand. Pater Electus had benauwde oogenblikken. Hij grabbelde gauw alles bij elkaar en ging op zoek naar zijn briefjes, die hij als Sjlauwe vlinders had zien wegdwarrelen. Na lang scharrelen in een droge sloot en tusschen het struikgewas, vond hij er eindelijk een. Dit gaf hem moed om verder te zoeken. Maar hoe hij ook zocht, geen briefje meer te be speuren. Met een vuurrood gezicht van het bukken verkende hij den omtrek en maakte zichzelf voor de zooveelste maal uit voor grooten stommerik. Het werd donker. Hij moest het zoeken op geven. Aanstonds zou de laatste bus langs komen en die mocht hij niet missen. Steeds nog uitkijkend en zoekend en het gemoed met zorg belast, stapte hij voort. Hij zag er vreeselijk tegen op, om pater Adrianus het gebeurde te moeten vertellen. Een soldaat, die aan de bushalte stond en hem groette, kreeg maar een kort knikje. „Ik heb daar net 'n gelukske gehad," be gon de soldaat, die als smokkelaar In het dorp bekend stond. „Daor kwaamp mij zoo inins mar 'n briefke van tien gulden vur mijn voeten gewaaid." „Dès van mij," zei de pater verheugd. „Ik wilde daor net is tellen, hoeveul ik bij de minsen gekregen haai en 't vloog perdoes weg." „Des gemaklijk gezeed, paoter," lachte Kees Verdonken. „Kunde gij dè bewijzen?" Toen schoot pater Electus plotseling een gedachte door het hoofd. Pater Adrianus noteerde altijd de nummers van de biljetten. Als dit nu eens een van die briefjes was? Daardoor kon hij het dan redden. Hij zei: „Muschiens kan ik oe merregen 't nummer van 't biljet opgeven." „As dè zoo is, dan krijgdet vrom," zei Kees. „Hier is mijn adres." Pater Electus hoopte: misschien komt het wel terecht. Ik zal Adrianus dan voorstellen, hem de helft te laten houden, want voor zoo'n jongen is het heel wat, zijn vondst af te moe ten geven. Met een bedrukt gezicht stelde hij pater Adrianus van zijn wedervaren op de hoogte. Deze sloeg zijn boek open, vergeleek de num mers van de ontvangen briefjes en consta teerde, dat een van de biljetten, welke hij meegegeven had, ontbrak. Pater Electus zuchtte verlicht. „We kunnen het dien armen soldaat wel laten houden," vond pater Adrianus. „Dat is best," antwoordde pater Electus, „maar dan laat ik hem toch weten, welk nummer het is, want anders zal hij mij voor een leugenaar houden. Met mijn trucje zoo uit te halen, doe ik niemand kwaad," lachte hij, „maarik bij er toch wei een beetje voor gestraft geweest, want ik heb leelijk in angst gezeten. Dus zal ik er voor een vol gende reis maar weer van afzien, hoeveel het ons ook opgeleverd heeft." R. C. (NADRUK VERBODEN) Hoe gaat het met het jonge kunstenaars paar BestHij teekent en zij schildert. Andries Voortwij k was door kennissen ge waarschuwd, dat zijn dochter hier en daar werd gezien met Peter Klampers, een armen schoenmakerszoon, die zich toegelegd had op wielrennen en hiermee al wat naam be gon te maken. Voortwijk had Rita daarover ondervraagd, die eerlijk bekende, dat ze verkeering had met Peter. Toen was het een moeilijke tijd voor beiden geworden; voor den vader, omdat Rita vast hield aan haar liefde voor Peter en voor het jonge meisje, omdat de vader alles in het werk stelde, om haar, die zijn eenig kind was, van deze ver keering af te brengen. Andries Voortwijk had in het stadje, waar ook de ouders van Peter wooilden, een ma- nufacturenmagazijn en zat er goed bij. Rita was hem een goede hulp, maar meer nog om dat hij haar zou moeten missen, keerde hij zich tegen een huwelijk met Peter om het groote verschil in stand en het geldgebrek, waaraan de ouders van Peter chronisch sche nen te lijden. Ze waren in het stadje maar al te goed bekend om hun schulden. Ook bij Voortwijk stonden ze in het krijt en was hij hen ook als klant kwijtgeraakt. Goede raad noch dreigementen hadden ge holpen. Rita was gétrouwd. Zij woonden op een dorp niet ver van het stadje. Hij had zijn dochter een uitzet; gegeven en de bruiloft was door hem bekostigd. Hij was er niet bij tegenwoordig geweest. Voor haar vertrek had hij haar verboden nog ooit een voet over den drempel van het ouderlijke huis te zet ten. Hij had zich \ierweten, dat hij zelf de schuld droeg van hetgeen was voorgevallen, want hij had haar ééns toegestaan met hem den zesdaagsche te bezoeken, waar Peter eveneens zijn kracht op de pist toonde. Het was hem niet opgevallen, dat Rita bijzonder enthousiast was over de triomfen van Peter, want alle stadsgenooten waren even geest driftig, als Peter een voorsprong had, of pun ten behaalde. En nu was Peter een renner van naam. Zijn foto's verschenen in kranten en perio dieken. Dikwijls zag Voortwijk zijn dochter naast Peter staan, glimlachend en gelukkig. De renner werd gehuldigd en met lauwer kransen omhangen. Later stond ook hun dochtertje op de kiekeh- Men had hem, den grootvader, de geboorte gemeld, maar hij had er taal noch teeken op gegeven, hoewel „Hij was voor den vierden keer gesigna leerd, de man met het lidteeken. Ditmaal had hij een brutalen roofoverval gepleegd in een juwelierswinkel. Hij kwam er binnen, om een pakje af te geven, trok opeens een revol ver, greep snel om zich heen, met groote handigheid de spiten der vitrines instootend en gaf daarna den juwelier een watjekou, waarvan deze pas na vijf minuten herstelde. Toen was de vogel gevlogen. Verder had hij inbraken op zijn naam staan en een moord. Door dien moord had hij eigenlijk de aandacht op zich gevestigd. De politie was in staat geweest, een tamelijk vaag signalement op te maken en aldus had men hem hier en daar meenen te herkennen. Inspecteur Van Zon zou den kerel als het ware kunnen uitteekenen. Dit was inmiddels volstrekt niet noodig. Want de menschen, door wie een aanvulling van het signalement verstrekt was, waren het allemaal over het lidteeken eens geweest. Gewoonlijk geven drie personen drie totaal verschillende beschrijvingen van een perso nage, dat ze slechts vluchtig, of in eén oogen- blik van opwinding hebben gezien. De poli tie moet dan maar uitzoeken, wat er van waar is. Maar minstens tien „ooggetuigen" hadden verklaard, dat de man een lidteeken had. Het lag dus voor de hand, dat het niet zoo heel moeilijk kon zijn, hem te vatten. En toch wist hij uit de handen der politie te blijven en hij bedreef langzamerhand nog stouter stukjes dan te voren. Behalve den moord, konden nog twee moordaanslagen in zijn dossier worden bij geschreven. Het ging, zooals het gewoonlijk gaat. De kranten, die aanvankelijk zich ver genoegd hadden met het geven van kolom men over allerlei finesses, begonnen zich te roeren en maakten zich tot tolk van het pu bliek, dat van het gevaarlijke individu ver lost wenschte te worden. Inspecteur Van Zon besloot, in de onder wereld onder te duiken en zich aan het ge vaar van een kogel uit een donkeren hoek bloot te stellen, in de hoop, den man met het lidteeken te ontmoeten. En hij ging ver momd alle kroegen en bars af, zag af en toe een 'type, dat wel op het signalement leek, maar het lidteeken ontbrak. Omdat inspecteur Van Zon niet wilde op vallen, huilde hij met de wolven in het bosch. Hij dronk hier en daar een stevig glas, in- tusschen zorgend, door een hartigen brok en een kop koffie er tusschen door zijn zin nen bij elkaar te houden. En op een avond werden .zijn pogingen be loond. Hij ontdekte een verdachte verschij ning. Na zijn mannetje langen tijd oplettend te hebben gadegeslagen, merkte inspecteur Van Zon, dat het heerschap onder een breè- den lok een lidteeken verborg. Een telefoontje en er was direct' hulp.1'IMö met revolvers gewapende agenten drongen het cafétje binnen en met donderende stem riep inspecteur Van Zon den man met het lidteeken toe, dat hij gearresteerd was. 1 Een schaterlach was het eenige antwoord. Ook de andere gasten van het cafétje lach ten, alsof ze de kolossaalste grap van hun leven beleefden. De gearresteerde schudde het hoofd. „Man" riep iemand, „laat ze hun gang gaan. We kunnen er lol van beleven. Ze denken na tuurlijk, dat je de kerel bent, dien ze zoeken voor dien moord en al die inbraken. Morgen zul je alles in de krant kunnen lezen. Wij bellen de reporters wel op". Inspecteur Van Zon liet zich niet van de wijs brengen. Blijkbaar werd er gepoogd hem zijn vangst te ontnemen, door hem be lachelijk te maken. Hij voelde er niets' voor, zich in een twistgesprek met al dl' geboefte te mengen en gebood, den arres tant weg te leiden. Den volgenden dag kwamen de krantef met een prachtig verhaal. Japie de Stale was opgebracht, nadat hij 's morgens pas uit de gevangenis van A. was ontslagen, Japie do het hem diep ontroerd had nu grootvader tc zijn en omdat het kind den naam droeg van wijlen zijn vrouw. Soms kwam er even verlangen naar zijn kleinkind in hem op, maar dit trachtte hij weer haastig van zich af te zetten, door zich zelf voor sentimenteel te verklaren. En wat zouden de menschen van het stadje wel zeg gen? „Andries Voortwijk houdt zich ook niet aan zijn woord. Hij heeft altijd beweerd, dat eeuwig alles tusschen hem en zijn dochter uit is en nu, zie jeJa, dit zou men zeg gen en men zou de waarheid spreken, want hoe dikwijls had hij die woorden niet al aan zijn klanten herhaald? Sommigen gaven hem gelijk met zijn besluit. Dit waren de onge- voeligen. Anderen verheelden hem hun mee ning niet en zeiden: Ik zou het maar in orde maken, Voortwijk. Wat heb je aan dien haat? Je dochter is gelukkig. Deze verhouding ver bittert uw en Rita's leven maar. Geloof ge rust, dat zij er verdriet over heeft, dat je zoo dwars blijft". Dit waren de vergevensgezin- den, de goeden van hart. Maar Andries Voortwijk luisterde niet naar dezen. Hij wist, dat Rita wel eens bij haar schoonouders kwam en dat ze ook steeds met de kermis een paar dagen bij hen verbleef. Maar de vader deed geen moeite, om haar te zien- En Rita, wetende, dat vader haar de deur zou wijzen, als ze hem goeden dag ging zeggen, waagde het niet naar hem' toe te gaan. Peter was in tusschen een bekend figuur in de sportwereld geworden. Armoe had Rita niet. Peter kon zelfs de schulden van zijn ouders betalen en hen mee onderhouden. Ook 'de schuld aan Voortwijk was afgelost. Dit had hem, ondanks dat hij nu zijn geld had gekweld. Het leek wel, of men hem het bewijs wilde geven, dat Peter zijn schoon vader geen cent schuldig wilde zijn. Dit moest voor den renner en vooral voor Rita een triomf zijn geweest. Zeven jaren was zij nu van huis en in al dien tijd had hij haar niet gezien dan met Peter op een sport-foto. Zijn kleinkind moest nu zes zijn. Hij wist, dat Anneliesje het even beeld was van Rita op dien leeftijd. Hij had het opgemerkt, toen de foto van Peter, naar aanleiding van zijn huldiging door het stadje in de krant stond en zij naast hem zat. Hij had gegrijnslacht om die huldiging en gesmaald: Of die schoenmakerszoon die groote eer toekwam, als iemand, die een held De toren is de eenige kamer in de heele stad die nog vrij is. Als u iets noodig hebt, luidt u maar. Stale behoorde in A. tot de goede bekenden van de politie, maar in B. was hij niet be kend, al stond hij dan in het Algemeen Po litieblad. Na enkele uren had men hem weer moe ten vrijlaten en bij zijn terugkeer was er in heel de buurt feest geweest. Hij had zich overal vertoond, met zijn lidteeken flink rood geverfd. Ret liep nu van zijn kruin tot zijn kin. Inspecteur van Zon beleefde hierna alles behalve vroolijke dagen. Zijn collega's draaiden zich om, want ze wilden den glim lach op hun gezicht niet laten zien. Toch gaf hij het niet op. Trouwens, do zaak was hem toevertrouwd en hij behoord; haar af te wikkelen. Indien hij geen succes Had, zou dit niet goed voor zijn verdere car rière zijn. Op een triesten middag wandelde in specteur Van Zon door een der buitenwij ken van B. Opeens herinerde hij zich, dar in de buurt zijn grootmoeder van vaders kant woonde, een heel aardig, hartelijk menschje. Hij was er in geen maanden en rriaandén geweest. Nu voelde hij er bepaald behoefte aan efen uurtje in haar gezellige huiskamer te Vertoeven. Hij zou er eenige rust vinden. Bh bovendien, hij voelde veel voor een lek- kjer kopje thee. Het duurde niet lang, of hij stortte zijn hart uit. Grootmoeder luisterde aandacht.g, zdo nu en dan over haar brilleglazen heen kjjkend. „Jongen" zei ze, toen inspecteur Van Zon zweeg. „Ik heb al die stukken in de kran' gelezen. Ik heb niets anders te doen. En ojndat ik niets anders te doen heb, ben ik op een keer aan het peinzen gegaan. Ik Vond bet vreemd, .dat een berucht individu ^iQh overal met zoo'n door iedereen zicht baar lidteeken vertoonde." Inspecteur Van Zon keek zijn grootmoe- ö?h verrast'dan'. Inderdaad, het was Vreemd, bfpt schoot hem te binnen, dat sommige getuigen hadden verklaard, dat het lidtee- kèn rechts zat, anderen hadden volgehou den, dat ze het aan den linkerkant van «sjmans gezicht hadden opgemerkt. Er 'ging hem een licht op en hij staarde höopvol in grootmoeder's pientere oogjes. .„Grootmoeder, je hebt gelijk", riep hij uit „Wat bedoel je?"v vroeg ze leep. „Wel, die man heeft natuurlijk geen lid- tëeken. Hij plakt het op zijn gezicht, wan neer hij er op uit gaat. En in het gewon? Isjven .beantwoordt hij heelemaal niet aan hét signalement. Grpotmoeder knikte instemmend. „Dat is precies, wat ik óók dacht. Die boeven zijn nog zoo stom niet", lachte ze. Twee dagen later had inspecteur van fcbn z'n mannetje. Het bleek de belhamel je zijn, die in het Cafe'tje gezegd had, de reporters te zullen opbellen K. van 't St. (NADRUK VERBODEN) was, of den Nobelprijs behaald had! Dien dag was hij niet buiten de deur ge weest- Hij had den stoet en de muziek door de straat hooren komen, maar was in zij n kamér gebleven. Overal hingen vlaggen. Bij hem niet. Nu was het kermis. Op de markt stonden tenten, kramen en een paar mallemolens. Andries Voortwijk wandelde er langs. Hij bleef bij een mallemolentje staan, waar de kleine peuter? zich vermaakten. Plots zag hij den vader van Peter. Hij hield een klein meisje van een jaar of zes aan de hand en hoorde haar vragen: „Mag ik er ook eens op, grootvader?" Dat is Anneliesje, dacht Andries Voortwijk, terwijl hem een schok doorvoer. Hij kon zijn blik niet van het kind afwenden. Het kwam hem voor, of zijn kleine Rita naast Peters vader stond. Dan vroeg ze hem ook om in den mallemolen te mogen. Hij zette Rita er in en waarschuwde haar, zich goed vast te houden- En net, zooals grootvader1 Klam pers, volgde Andries Voortwijk met zijn oogen het kind en knikte het lachend tóe, als het hem voorbijkwam. Dë mallemolen stond stil. Grootvader Klampers tilde Anneliesje er uit, maar het kiiid bedelde: „Mag ik nog een keer, groot vader? Ik vind het zoo prettig". Hoé het zoo opeens gekomen was, wist Andries Voortwijk later zelf niet te vertellen, maar hij was naar het meisje toegegaan en had het een gulden in de hand geduwd en het gezegd: „Ik ben ook een grootvader van je, Anneliesje. Hier, ga er maar in, zoo dikwijls als je wilt". Toen hadden beide grootvaders naar de kleine staan kijken en lachten elkaar toe, omdat Anneliesje pret had. En aarzelend had hij aan den vader van Peter gevraagd, Rita te willen zeggen, dat ze eens een dagje -met Anneliesje bij hem moest komen doorbrengen. Maar wat An dries Voortwijk zijn dóchter niet vertelde: dat hij jaloersch was geweest op Klampers, omdat het kind hem grootvader noemde en tegen hem lachte. Dit en het terugzien van Rita als kind had in hem een omkeer te- tveeg gebracht, waardoor hij ipzag, hoe men zichzelf het leven onaangenaam maakt door wrok te koesteren. ERCO. (NADRUK VERBODEN) Glimlachend vertelde mevrouw Bormer aan haar beiden kinderen: „Weet je, wat wij' zullen doen? Wij gaan Zondag, op va ders verjaardag, naar hem toe, maar we schrijven hem niet, dat we komen en staan daar zoo ineens voor hem". Uitgelaten van vreugde stemden Henk en Ria met dit idee van moeder in. „En jullie nemen je cadeautjes voor vader mee en ik het mijne en een bos bloemen.... Wat zal vader het heerlijk vinden, dat wij hem ko men verrassen". „En blijven wij daar dan den heelen dag, moeder" vroeg Henk met schitterende oogen. ,,Ja, den heelen dag". Henk ging van louter blijdschap even op zijn kop staan en Ria spoedde zich naar een kast, waar haar geschenkje voor vaders ver jaardag klaar lag, om het al in te pakken. „En gaan we daar dan ook naar de bos- schen, moeder?" stelde Henk rood van op winding en van zijn buiteling, haar de vraag: „Vader zegt altijd, dat die daar zoo mooi zijn". „Ja dan gaan we daar wandelen. En dan ergens met vader ook dineeren". Met verrukte gezichtjes keken de kinderen naar hun moeder op. Nu was alles goed. Hun spijt over de afwezigheid van vader, die nu bij de grensbewaking was ingedeeld, be stond niet meer. En 't heerlijke vooruitzicht van de verrassing, welke zij vader gingen be reiden en zoo den ganschen dag bij hem te mogen zijn en dóór de bosschen te mogen dwalen, werd nu het onderwerp van hun ge sprek. Henri Bormer zat met een lang gezicht een pijp te rooken, verdiept in onaangename ge dachten. Dat hij nu juist op zijn verjaardag dienst had!! Hoe jammer voor zijn vrouw en kinderen! Wat zou de dag nu triestig voor hen zijn! En Gonda, die er altijd zooveel werk van maakte, om hem gezellig te vieren. Bloe men, geschenken, een bijzonder menu.en nu was hij afwezig, X. zat zich hier in dit nest te verbijten Stom was hij geweest, er niet aan gedacht te hebben, verleden week met een kameraad zijn verlof te ruilen, om dezen dag vrij te zijn Maar, als fjij nu eens probeerde met iemand voor de vuJg^nde week? En dan Gonda en de kinderen, die" meenden, dat hij geen vrij had, eens ging ver rassen? Dat zou een vreugde geven! Hij zag hen al met verheugde gezichten komen aan stormen en hem om den hals vliegen. Wat zouden ze juichen! Henri Bormer stond op en ging op ver kenning uit, om te weten, wie van zijn ka meraden eventueel kon invallen. En dan moest hij, als hij ruilen kon, ook nog de toe stemming van zijn meerdere hebben. Dit was eèn moeilijk punt, want op het gebied van verlof waren die zeer streng, vooral voor zoo'n gewoon geval. Maar desniettemin zag Henri Bormer een vervanger te krijgen. „Ik wil wel", zei Jan Weeters, die nog on getrouwd was en blijkbaar niemand had, die zijn komst met smart verbeidde, zooals de familie van Henri. „Maar dan alleen Zon dag, want ik heb voor Zaterdagmiddag bij den tandarts in G. afgesproken. Dit kan ik niet uitstellen". En daar het Henri Bormer juist om dien Zondag te doèn was, was hij zeer ingenomen met de welwillendheid van Weeters nn be loofde hem daarvoor een kistje sigaren. Maar nu het groote gevaar. Henri stond voor zijn overste en pleitte: „Het is mijn verjaardag. De kinderen zouden zoo dolblij zijn en mijn vrouw ook.... Zij is in blijde verwachting", voegde hij er bij, om beter tot zijn doel te geraken. „Zij vindt het toch al zoo erg, dat ik nu zoo lang van huis weg ben". „Goed", stemde de overste toe, „voor dezen keer dan. Maar u begrijpt, dat wij ons aan dergelijke gevallen anders niet kunnen sto ren". Hij nam een papier op en Henri vond hierin een wenk, om zich te verwijderen. Hij dankte voor de gunst, salueerde en spoedde zich weg. Hij nam zich /oor, niet al te vroeg te ver trekken, want Gonda ging altijd graag met de kinderen naar de Hoogmis. Maar, als zij nu terugkwamen, zou hij de koffietafel al klaar hebben staan en de gebakjes, die hij onderweg wilde koopen, zou hij op een schaal op het dressoir zetten. Zoodra hij hen zag aankomen, verstopte hij zich dan achter een gordijn. Met al deze gezellige voornemens ging hij den Zondag tegemoet. De kinderen hadden moeder gevraagd, vroeg te vertrekken, en Gonda had hierin toegestemd Ze waren naar de vroegmis ge weest en beladen met bloemen en geschen ken voor vader namen zij met gelukkige ge zichten den trein. Opgetogen keek Gonda naar haar kinderen en blij om de gedachte over de verrassing, die ze haar man ging bereiden. Henri Bormer zong dien morgen in de woning, waar hij ingekwartierd was, 't hoog ste lied. In opgewekte stemming gebruikte hij het ontbijt. Nog een paar uren en hij was weer eens thuis. De klok op het perron, waar hij in afwach ting van zijn trein stond, wees tien uur. Om elf uur zou hij te N. zijn, waar hij woonde. Om twaalf uur was gewoonlijk de Hoogmis uit, dus had hij plenty tijd, om thuis alles klaar te hebben. Een trein denderde binnen: de trein, dien hij moest nemen. Uit de andere richting kwam 'n Diesel'aangeschoven. Toen hij een plaats in zijn trein bemachtigd had, keek hij, of hij op het perron geen bekenden zag en daar opeens ontwaarde hij Gonda en de kin deren. Juist nog op het nippertje kon hij uit zijn compartiment springen. Henk zag hem het eerst en gilde: „Daar is vader!" „Hoe wist je, dat wij kwamen?" vroeg Gonda verwonderd. „Ik had verlof gevraagd en wilde jullie komen verrassen". „Verbeeld je, dat je ons niet gezien had", schrok ze. „Dan was jij thuis en wij hier". Even lag er een bezorgd trekje over de gezichten van allen, maar dan kreeg de vreug de om dit gelukkig toeval de bovenhand en het werd een dag om nooit te vergeten. R C (NADRUK VERBODEN) Ongewone bevolking. Geknipt uit „de Gazet van Antwerpen": „Burgelijke stand van St. Truiden: Biggen 220, kalveren 300, melkkoeien 31004000, zwijnen 100, koeien zonder tan den 213.... Zooals andere menschen postzegels ver zamelen, verzamelde mr. Bodybig beroemd heden. Geen handteekeningen der beroemd heden, neen, de beroemdheden zelf. Hij was nu eenmaal rijk en kon zich dat veroorloven. Mr. Bodybig bewoonde een prachtviila, nauwelijks een uur rijden van New-York. De villa stond midden in een tuin, die een sprookje was. Het onroerend goed was van alles voorzien, wat indien men de Ame- rikaansche films gelooven mag tot net bezit van een rijk man gerekend wordt. Ook van een zwembad. Het was een ontzaglijk kostbaar zwembad, heelemaal betegeld. Het was vlak bij het zuidelijk terras van de villa gelegen, aan de eene zijde overschaduwd door hooge boomen. Hierheen inviteerde mr. Bodybig iedereen, die in de wereld naam had gemaakt en New- York de eer van zijn bezoek waardig keurde, onverschillig of het een professor, een vio list, een voetballer of een stuntvlieger be trof. Hij was gewoon ze per auto die een droom was af te halen en gezamenlijk op het terras of in de bibliotheek te lunchen, al naar gelang den tijd van het jaar. Op een meer of minder geschikt oogenblik dook dan zijn secretaris op, voorzien van een foto toestel en nam een drietal kiekjes van mr. Bodybig en zijn illusteren gast. De beste van de drie foto's werd uitgezocht, in een album geplakt, van een onderschrift voorzien, ge registreerd en gecatalogiseerd. Twintig folianten, dik van de foto's van beroemdheden, allemaal in vriendschappe lijk gesprek met mr. Bodybig, lagen in een vuurvaste, gepantserde kast. Ze maakten Je trots uit van hun eigenaar. Mr. Bodybig voelde zich meer dan gelukkig. Toen kreeg hij dat geval aan de hand met Sam Knockson. Sam Knockson's voorouders kwamen uit de oerwouden van Canada. Zelf ging hij door voor den comingman in den ring. Hij had al verscheidene wedstrijden gebokst en nog nooit verloren. Menigeen koesterde groote verwachtingen van hem. Mr. Bodybig noo- digde hem uit zijn gast te zijn. Het was een snikheete zomerdag, toen Sam Knockson verscheen. Het was een nette jongeman, stil en bescheiden, breedgeschou derd maar slank. Zijn vuisten zagên er heelemaaT niet zoo gevaarlijk uit. Mr. Bodybïg" Cfïtying hem vanwege den hittegolf in hoog-zomtergdae., sportk,leedij en sloeg voor, na de gemeenschappéi'iyk.e^ lunch een verfrisschend bad te nemen. Daar-Jiad Sam Knockson geen bezwaar tegen, integeDt del. Een poosje plasten ze beiden rond in het kristal-heldere water. Vervolgens zegen ze neer in twee ligstoelen aan den Kant van het zwembad en begonnen een gesprek. En daarbij geschiedde 't, dat Sam Knockson indommelde. Mogelijk lag het aan het gesprek met mr. Bodybig, mogelijk was het de ontzaglijke hitte of lag het aan de omstandigheid, dat Sam Knockson pas een wedstrijd achter den rug had en nu behoefte had aan eenige rust. Hoe het zij, hij knikkebolde en sliep tien minuten lang als een os. Inmiddels hadden de bedienden op het ter ras gedekt voor de lunch en één hunner trad naar voren met een gong in de hand. Mr. Bodybig, die zijn ligstoel verlaten had en langs den rand van het bad zijn voeten koelde, rees op en keek lachend naar den slaper. Boemmm. Op het terras dreunde de gongslag. Sam Knockson wankelde slaapdronken van zijn zetel en stond op. In zijn oor weergalmde nog de dreun van den gong een vertrouwd ge luid uit zijn vele ontmoetingen in den ring. Knipoogend staarde hij voor zich uit. Doe zelig door de hitte en door den slaap, zag hij tien pas voor zich uit een man in short staan. Dat was voldoende. Vlug als een aai, de armen in bokshouding, schoot hij op zijn vermeenden tegenstander af en gaf hem volgens alle regelen der kunst en opdoffer. Waarop mr. Bodybig met zeer ongracieuse grimassen achterover in het zwembad tui melde, zoodat het water hoog opspoot. De verbazing van Sam Knockson was van drievoudigen aard. Op de eerste plaats, om dat zijn tegenstander zoo bliksemsnel ver dwenen was, ten tweede, omdat hij met geen mogelijkheid een ring ontdekken kon, niet eens een touw, en op de derde plaats, omdat de bediende op het terras, met de gong in de hand, als uit steen gehouwen stond en stom verwonderd naar beneden keek. Daarna werd Sam Knockson zich met één slag de werkelijke situatie bewust. Hij maakte een wanhoopsduik in het water en hielp den hevig snuivenden mr. Bodybig, woorden van excuus stamelend, op de lad der. Mr. Bodybig is nog altijd verzamelaar. Maar hij heeft zich weten te beperken. Ster ren uit de wereld van de krachtsport zijn uit zijn collectie verwijderd. Ze hebben geen kans meer. We kunnen ook nog gewag maken van een tweede verandering: de gong is afgeschaft. Mr. Bodybig duldt geen dergelijk instrument meer in zijn naaste omgeving. Wanneer het etenstijd is, treedt een bediende naar voren en zegt met sonoor geluid, rustig en vol waardigheid: Sir, er is opgediend! JAME. (NADRUK VERBODEN) i. Tandarts„Wat vreemd, ik meen toch, dat juffrouw Kruize zei dat de wachtkamer vol patiënten zat".

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1939 | | pagina 3