SlP©€lBWlEeiEM IJzeren weg Hoe cle eerste tot stand kwam DONDERDAG 31 AUGUSTUS 1939 ID1E1Q, Qe Septembermaand zal, het politieke ijs en weer dienende, in ons land de maand van den jubileerenden, den honderd jarigen spoorweg wezen. Speciaal Amsterdam bereidt zich voor. Op 8 September zal de tentoonstelling „De trein 1839-1939" geopend worden. Wij leiden deze feestmaand in met een artikel van een autoriteit, die waarschijnlijk beter dan wie ook de geschiedenis van den honderdjarigen spoorweg kent: de directeur van het Nederlandsch Spoorwegmuseum te Utrecht. Hij verhaalt van de zorgen en weeën, waaronder die geschiedenis haar aanvang nam en Hollands eerste ijzeren spoorweg werd voorbereid. DE menschelijke gedachte ont wikkelt zich, zelfs waar zij uitsluitend zich beweegt tus- schen trekschuit en zeppelin. Oude hobbies verdwijnen, nieuwe komen er voor in de plaats. Het is nu eenmaal zoo: de wereld „gaat vooruit". Dit was honderd jaar geleden niet minder het geval dan thans. mm 10CI-JARI6 door HENRI ASSELBERGHS directeur van het Neder- landsch Spoorwegmuseum De eerste trein in Nederland vertrekt: Amsterdam Haarlem, op 20 September 1839. Een van de Diesselwagens. te Snuifdoos wisselt af met sigaret, pijpe- krullen met pagekopjes. Reizen in de trek schuit was en is wat anders dan zich ver plaatsen met een Diesel of een electrischen trein. De tegenstanders van het nieuwe ver keersmiddel in 1839 begrepen dat wellicht nog het beste. Hoe zou het voortaan gaan met de rustige rust, dat zoo bij uitstek vader- landsche goed? Je zat in het roefje zoo vast en zoo veilig! Dat zouden ze Holland niet licht afnemen! Hoorden de binnenwateren en kanalen niet even essentieel in het beeld van het land? En gedoogde dat onvergelijtce- lijk stelsel van waterwegen uiteindelijk wel een ander verkeersmiddel? De diligence mocht het, n'en déplaise de Camera Obscura, niet opgeven; haar ferr®1" was van huis uit en bleef toch eigenlijk het buitenland. Van Gend Loos had zijn in spiratie in Parijs gevonden. Daar benijdde men ons vanouds onze trekschuit, het Neder- landsche vervoermiddel bij uitnemendheid, zooals dr. P. L. Muller het in „Onze Gouden Eeuw" heeft genoemd. „De vreemdeling was er altijd vol van," schrijft hij, „in geen land bestond een zoo veilig, gemakkelijk, gere geld en snel middel van vervoer." Zoo was het in 1700 en zoo is het ten onzent gebleven tot diep in de XlXe eeuw toe. Nog omstreeks 1840 heerschte en overheerschte niet slechts de wijze maar ook de mentali teit van de trekschuit. Zelfs Hildebrand vindt, ondanks zijn onmiskenbare neiging tot bou- deeren, voor haar ook nog wel goede woor den, hij erkent n.l.: „men kan er in lezen, domino spelen, dammen en zoo de schipper inkt aan boord heeft en gij eene pen hebt meegebracht (want de zijne is tot boven toe zwart, zelfs schrijvenja, hij, Hilde brand, heeft een paar malen alleraangenaamst gesmousjast! De eerste voortrekkers. Midden, in deze sfeer van zelfgenoegzaam heid en verburgerlijking vielen de eerste po gingen om te komen tot een, neen tot „het" nieuwe verkeersmiddel. De impuls ervoor moest uit het buitenland komen en de voor trekkers hier waren slechts weinige. Leopold van Sakse n-K 0 b u r g, Het oorspronkelijk stationsgebouw Amsterdam, gelegen tegenover de herberg „Een Honderd Roe". Op de tentoonstelling „De Trein" is een reconstructie van dit gebouw geplaatst. de latere koning der Belgen had langeren tijd in Engeland gewoond, waar hij ook gehuwd was. Zijn verblijf viel samen met de eerste ontwikkeling der stoomspoorwegen daar te lande, waarin hij van meet af aan groot be lang had gesteld. Ook was hij persoonlijk zeer bevriend met George Stephen son, wiens genie zooveel tot de ontwikke ling van de locomotief heeft bijgedragen. Met zijn Engelsche ervaringen voor oogen trachtte Leopold nu den voorsprong, dien Nederland door het bezit van de Rijn-mondingen op de economische ontwikkeling van België vóór had, zooveel mogelijk in te loopen door den aanleg van een grandioos geconcipieerd net van ijzeren wegen, dat vooral beoogde de havens van Antwerpen en Ostende te verbin den met den Rijn. Ook Brussel was in het systeem opgenomen; 5 Mei 1835 reeds kon de lijn vandaar naar Mechelen als eerste stoomspoorweg op het Europeesche con tinent en in het bijzijn van niemand minder dan Stephenson, worden geopend. Slechts weinigen in Nederland beseften op dat oogenblik het gevaar, dat van deze zijde onzen doorvoerhandel bedreigde, die zich nog nauwelijks had kunnen herstellen van de in den Franschen tijd ontvangen sla gen. Onder deze weinigen was W il 1 i a m Archibald Bake, luitenant-kolonel der artillerie, een der eersten. Tijdens een lang durig verblijf, op last van de regeering, voor wapenaankoopen in Engeland en Schotland was hij mede een belangstellend getuige geweest van den aanleg van den spoorweg van Liverpool naar Manchester, waarvan hij de opening had meegemaakt. Geweldig was de begeestering, die destijds van dezen spoor weg op het toen levend geslacht i s uit- gegaan. Het plan van Bake. Bake nu, hij mocht nog zoo'n vérzienden blik hebben en, in het vaderland terugge keerd, blaken van enthousiasme voor het nieuwe verkeersmiddel, was jammer genoeg niet de man om op dit punt de Noord-Neder- landsche mentaliteit in beweging te brengen. Zijn plan, dat een spoorwegverbinding be oogde van Amsterdam over Amersfoort DierenAnhalt naar Dusseldorf en Keulen, kon zich in genialiteit met het Belgische meten. De verwezenlijking ervan veronder stelde echter in breede kringen zooveel door zicht en vooral ook zooveel saamhoorigheids- gevoel, dat van meet af aan wel haast moest vaststaan, dat van de verwezenlijking voors hands niets kon komen. Bake zelf heeft dit door een tekort aan zakelijken kijk op zijn medemenschen eerst veel te laat ingezien. Wel bezat hij reeds de aangevraagde con cessie op Pruissisch gebied, maar hier te lande ontmoette hij zoo vinnige critiek op zijn plan, dat een door hem geopende kapi taalsinschrijving, nog vóór de noodige ver gunning verkregen werd, totaal mislukte. Toch heeft Bake in groote lijnen ongetwij feld de dingen heel juist ingezien. In een in het begin van 1834 door hem opgestelde „raming der vermoedelijke ontvangsten en uitgaven van een spoorweg tusschen Amster dam en Keulen" lezen we o.a. „Dat er, bij zulk eene gewigtige verbetering in het mid del van vervoer, eene aanmerkelijke ver meerdering van reizenden zal plaats hebben, lijdt wel geenen twijfel. Hiervan geeft het- gene men op de Liverpoolsche en andere Spoorwegen heeft gezien, het onwederspreke- lijke bewijs, en toch gaven de verbeteringen in het middel van vervoer eene tijdsbespa ring van eenige weinige uren, welke be sparing, zoo wel als die van de verteringen, onder weg veel aanmerkelijker zullen zijn op den Amsterdamschen Spoorweg, verge leken met de transportmiddelen, welke thans ter beschikking der reizenden zijn. (Voor de reis te land van Amsterdam naar Keu len heeft men 36 uren noodig; en maakt men van de stoomboot tusschen Keulen en N ij m e g e n gebruik, dan heeft men voor de reis van Keulen naar Amsterdam 34 uren, en in de tegenovergestelde richting doorgaans 52 uren noodig, terwijl men op den spoorweg deze reis in 11 uren zoude afleggen. Het lang onder weg zijn maakt de reis zeer kostbaar door de verteringen, welke men onderweg maken moet, zoo dat men voor deze reis, met inbegrip der verterin gen, op 25 moet rekenen)". Na de financieele mislukking van Bake's spoorwegplan verging het een wetsontwerp, dat beoogde het plan met medewerking van den staat tot stand te brengen, niet beter. Met liefst 46 tegen 2 stemmen werd het voor stel in de Tweede Kamer verworpen en wel licht zou daarmede de Amsterdamsch-Keul- sche spoorweg voor onbepaalden tijd uit den gedachtenkring zijn verdwenen, had hij niet een machtig promotor gevonden in Koning Willem I, die in het begin nog wat aar zelend, later meer resoluut en met inzetting zelfs van een deel van zijn privé-vermogen, uitvoering ervan ongeveer volgens het in middels gewijzigde schema van Bake heeft mogelijk gemaakt. De H.IJ.S.M. opgericht. Men schreef intusschen 1838 en niet lan ger was het alléén de verbinding Amster damKeulen, waarvan in 1843 het eerste gedeelte tot Utrecht en, na zeer vele wissel valligheden, in 1856 met het laatste stukje Arnhem-grens ten slotte ook de aansluiting met het Duitsche spoorwegnet tot stand zou komen, die nog in het midden der belang stelling stond. Reeds in 1835 hadden in Amsterdam drie vooruitstrevende mannen, L. J. J. S e r r u- rier, R. Ie Chevalier enW. C. Brade, vermoedelijk eveneens, maar op andere wijze, geïnspireerd door. het voorbeeld van den Liverpool-Manchesterschen spoorweg waar men immers vóórdat de spoorlijn er kwam ook reeds over twee kanalen en een uitstekenden postweg beschikte een adres aan den koning gericht, waarbij een voor- loopige toezegging werd gevraagd tot het aanleggen van een ijzeren spoorweg van Amsterdam naar Rotterdam of, bij wijze van proef, voorloopig naar Haarlem. Hier, waar zoo veel minder hoog gegrepen werd, slaag de men beter en 1 Juni 1836 werd de con cessie voor de lijn AmsterdamHaarlem, de eerste in Nederland, verkregen. 8 Augustus 1837 werd deze overgedragen aan de toen opgerichte Hollandsche IJzeren Spoorweg- maatschappij! Dat het 1847 zou worden eer Rotterdam zou zijn bereikt nog wel over het kromme lijntje bij Delft, dat zegt toch, evenals het reeds genoemde jaartal 1856, toen men eindelijk per trein van de Nederlandsche hoofdstad naar Keulen kon reizen, wel duidelijk welke enorme moeilijkheden, en niet alleen van theoretischen aard, nog te overwinnen ble ven. Lastige menschen. Wel waren de dagen voorbij dat, zooals in Engeland was voorgekomen, de ingenieurs van den spoorweg maanlichte nach ten moesten te baat nemen voor terreinopnamen, wilden zij niet door de vertoornde boerenbevol king worden doodgeknuppeld, maar ook hier te lande kwam medewerking toch vooral alleen dén maar tot stand, wan neer er wat aan te verdienen viel. Hoeveel futiliteiten werden opgeblazen tot hoogst ernstige zaken, wanneer het er om ging ergens een slaatje uit te slaan! Daar aan heeft Halfweg zijn 5 M. hooge en 200 meter lange schutting te danken gehad, al daar geplaatst „om het ijzige van de pas- sagie" te verminderen, en het onvoordeelige en bochtige tracé, dat daar aanvankelijk moest worden aangehouden en eerst later na zeer veel onderhandelingen met polder en gemeentebesturen, verbeterd kon worden. Haarlem had zijn commiezen-huisjes bij de spoorbruggen over het Spaarne en den Oost singel waarin stedelijke ambtenaren er voor waakten, dat het verschuldigde poortgeld voor eiken reiziger mitsgaders de stedelijke accijns voor accijnsplichtige goederen stipte- lijk werden betaald. Zoo moesten verder be delaars en behoeftigen en gevangenen kos teloos worden vervoerd. Belangrijk waren de gevolgen van het ont breken van een behoorlijke wet op de ont eigening. Groot is het aantal halten en sta tions, dat er ook veel later nog geko men is, of niet gekomen, of zóó gekomen is, al naar gelang onwillige eigenaren dit ver langden. In Rijswijk heeft uit dien hoofde langer dan 50 jaar een hooge houten afschei ding gestaan langs den eigendom van een veehouder, zoodat diens woning en kelder veilig verborgen zouden blijven en de zich daarin bevindende melk en andere voorwer pen geen gevaar zouden loopen te bederven door het vuur en den rook der voorbijsnel lende treinen". Al deze problemen en strubbelingen, hoofdzakelijk van juridischen en administra tieven aard, maar verstrekkend vaak in hun gevolgen, vonden hun oorsprong voor een froot deel in het bij ons steeds zoo sterk woe kerende particularisme en ons zoo jammerlijk tekort aan saamhoorigheidsgevoel. We stui ten hier op één van de schaduwzijden van ons volkskarakter, een gebrek dat ons meer dan eens belet heeft op kritieke oogenblik- ken in groote lijnen te zien. De aanleg van de baan. Nog een vierde naam mag haast den reeds genoemden, niet onvermeld blijven. 1 rod er ik Willem Conrad. Hoofdingenieur van den Rijks-Waterstaat heeft hij in Februari 1839, toen W. C. Brade zich genoopt zag de ban den met de mede door hem opgerichte Maat schappij te verbreken, zijn ontzaglijk kunnen in dienst gesteld van de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij, wier 9tamlijn hij voor het allergrootste deel heeft aangelegd en waarvan hij den volledigen dienst georgani seerd heeft. Bleek het in de meeste landen voldoende om groote vierkante hardsteenblokken op be paalde afstanden in den grond te plaatsen, die zonder meer als steunpunten voor de „ijzeren spoorregels" konden dienen, hier vergde de bodem een hechtere constructie, die behalve een onderlaag van soliede dwars liggers ook nog zware langsbalken vereisch- te, beide van deugdelijk eikenhout en door middel van inkepingen met stevige spieën tot een onwrikbaar roosterwerk aaneengespied. Op deze dwarsliggers werden dan de spoor regels met bouten en schroeven bevestigd. Hoe er verder geexperimenteerd en ge bouwd werd aan den onderbouw, die, in de buurt van Halfweg vooral, op beddingen van rijshout moest worden gelegd, hoe de baan, nauwelijks klaar, weer moest worden afge broken en overgemaakt, hoe zelfs de oor spronkelijke spoorstaven, waarmede de eerste baan in 1838 werd aangelegd de aanduiding dragen „nieuw model spoorregels" de af gekeurde teekeningen van een ouder model liggen mogelijk nog in een of ander archief begraven ach, dat alles is aan het tegen woordige geslacht geheel onbekend. En zelfs op dit terrein bestond er niet steeds eenheid van inzicht bij de leidende instanties! Zoo dwong de regeering de H.IJ.S M. om, nadat deze reeds een gedeelte van den weg tusschen Amsterdam en Haarlem had afgebouwd, de baan op een andere spoorwijdte aan te leg gen dan deze wenschte en zij (de regeering) oorspronkelijk had goedgevonden, ja zelfs voorgeschreven! Het 1.50 M. breede z.g. „smalle" spoor moest worden afgebroken en z.g. „breed" spoor van 2.00 m. spoorwijdte moest er voor in de plaats komen! Het materiaal wordt aangeschaft. Dat met het leggen van den weg onder de hierboven geschetste omstandigheden het jaar lö38 en een groot aeei van ioo9 Heengingen laat zich begrijpen. Hdt was intusschen niet alleen de weg, die moeilijkheden opleverde. Ook de aanschaffing van het rollend mate rieel bracht haar zorgen mee. Binnenlandsche industrieën, die het benoodigde konden leve ren, bestonden nog niet- Zoo kwam men er toe voor de levering van rijtuigen bij buiten- landsche fabrieken aan te kloppen. Reeds in 1837 werden zoowel in Engeland als in Nürnberg en in Brussel rijtuigen van de drie klassen besteld, die tot model zouden moeten dienen om hier te lande te worden nagebouwd. De twee in Nürnberg gebouwde rijtuigen schijnen het eerst gereed te zijn ge weest. 13 of 14 Juni 1938 werden ze over land naar Mainz afgezonden. Het bezwaarlijke van zoo'n vervoer kan men zich indenken. Toch begonnen de moeilijkheden eerst in Mainz. Men had de beide rijtuigen vandaar nl. per beurtschipper willen verzenden, hetgeen niet mogelijk bleek, zonder ze uit elkaar te ne men. Ten slotte werd een schipper F. Hillen- brandt bereid gevonden de beide wagens met zijn schip „Julius Caesar" voor f 275 naar Amsterdam te brengen, waar ze op 8 Augus tus 1838 werden „gelost en opgeslagen" in een daarvoor gebouwde loods. Ongeveer vier weken vroeger waren daar reeds de beide in Brussel bestelde rijtuigen een diligence en een char-a-bancs aan gekomen, eveneens per schip. Eerst had men deze tegelijk met de uit Londen verwachte voertuigen in Rotterdam willen lossen en ze vandaar „met vreemde wielen", die geleend of gekocht moesten worden, over land naar bestemming willen brengen. Dat was om streeks 10 Mei. Waarschijnlijk echter doordat de uit Engeland verwachte rijtuigen, t.w. een Berline eerste klasse: de later in het Ge denkboek genoemde „groote Engelsche dili gence"), een tweede- en een derde klasse rij tuig zoo veel later ontvangen werden dan men gehoopt en ook bij de levering bedongen had, kwam van dit plan niets. Eindelijk, ein de September '38, werden ook de Engelsche rijtuigen ontvangen. In tegenstelling met die uit Nürnberg, waarvan de koetsen warem af- genomen en de onderstellen later terwagens hebben gediend, heeft men de En gelsche rijtuigen ook werkelijk voor den dienst gebruikt. Vooral de weelderig inge richte diligence stond jaren lang in blakende gunst van de eerste klasse reizigers. De Brusselsche voertuigen hebben aan het doel, waarvoor ze gekocht werden, het best beantwoord. Ze hebben eerst aan den rijtuig bouwer Gerrit Soedors te Maarsen, later aan C. M. van Eujen te Utrecht als voorbeeld ge diend, waarna alle tot het oorspronkelijke wagenpark van de H.IJ.S.M. behoord hebben de voertuigen gebouwd werden. Meer zorg dan de rijtuigen baarde de ver vaardiging van locomotieven. Hiervoor had men zich tot Stephenson's fabriek in New Castle gewend, die echter zoozeer met orders overladen was, dat hij ze niet tijdig kon le veren. Een andere fabriek in Engeland, Sharp Roberts, hield zich onledig met de afwerking van een order van zes locomotie ven voor den Rijnspoorweg. De keuze van de H.IJS.M. viel toen op Longridge en Co. in Bedlington, aan welke de levering van vier locomotieven, waaraan men voor den dienst op Haarlem voorlo°plg genoeg meende te hebben, werd °pgedraSe"- Ook hier, evenals bij alle onderdeele". H.IJ.S.M. voor haar bedrijf in de e dagen in Engeland bestelde, heeft de c eye. ring maanden lang op zich latenen. De eerste locomotief „De Sne kwam op 24 Juni 1938 aan, toen de weg al lang en breed klaar was. Zij was Se ep e4lk gede monteerd, en, in een kist verpakt, per schip naar Amsterdam gezonden" aar aanleiding van de ontpakking wordt er de volgende cu- rieuse noot vermeld: bi) s uitpakking bleek Oudste stationsgebouw te Haarlem. Het houten gebouw stond buiten de Amster- damsche poort, waar nu de werkplaats staat en heeft ongeveer drie jaar dienst gedaan. (Houtsnede door W. Bal in het Nederlandsch Spoorwegmuseum! nl. het naambordje foutief gespeld: er stond Snelhied in plaats van Snelheid. „Men zal zulks doen veranderen", rapporteerde op 24 Juni de adj. ing. directeur C. C. van Hall aan zijn chef, den heer Conrad- Bij de H.IJ.S.M. trad nu een drukke tijd in: met behulp van „de Snelheid" werd de baan over de geheele lengte aan een deugdelijk onderzoek onderworpen. Bijna dagelijks vonden proefritten plaats, waarbij nu een* met grootere, dein weer met kleinere snel heden gereden werd. Het moet zijn voorge komen dat de afstand AmsterdamHaarlem (16 KM.) in ongeveer 20 minuten werd afge legd. Gewoonlijk schommelde dit tusschen 26 en 28 minuten. Nadat op Zondag 15 Sep tember de tweede locomotief, „de Arend" aangekomen, en in korten tijd uitgepakt en gemonteerd was, kon op Vrijdag 20 Septem ber, nadat ook op Donderdag nog proefritten hadden plaats gehad, de plechtige opening van den Spoorweg plaats hebben. De plechtige opening. Een van de aardigste verhalen van deze opening bevat het Nederlandsch Penningma gazijn van 1839, waaruit ik het volgende ci teer: „Langs de trekvaart waren duizenden menschen bijeengestroomdom van den eer sten togt op den spoorweg getuigen te zijn. In het afrij gebouw bij Amsterdam, dat met de vaderlandsche vlaggen, de wapens der beide steden en toepasselijk schilderwerk was versierd, verzamelden zich de geweste lijke en plaatselijke overheden en andere ge- noodigden. Tegen twee ure namen zij in de voor h€ïl gereed gemaakte negen rijtuigen, THSgWijirat pronkende met vlaggen en wimpels, plaats. Die rijtuigen werden aan den stoomtrekker vastgehaakt, en de trein werd, onder het ge juich der tallooze menigte aansohouwers en onder de vroolijke tonen van bende muzikan ten, die deels zich in een der wagens, deels op een vlot in de vaart bevonden, in bewe ging gebragt. In den beginne ging, zoo als op spoorwegen gewoonlijk plaats heeft, de togt langzamer voort; maar allengs bewoog de wagentrein zich sneller en vloog eindelijk pijlsnel voort, zoodat nu geen paard, hoe sterk ook voortgedreven, den trein zou hebben kun nen inhalen. Een half uur duurde de togt, in welken korten tijd de reizigers niet eens ge legenheid hadden, om al wat deze spoorweg merkwaardigs aanbiedt te beschouwen. Men bewonderde intusschen algemeen de genomen voorzorgen put ongelukken voor te komen. Zoo zijn bijv. op bepaalde afstanden langs den weg wachthuisjes geplaatst, waarin zich personen bevinden, die door het opsteken van verschillenden gekleurde vaandeltjes, den be stuurder van het stoomwerktuig seinen ge ven. dat hij gerust zijnen togt kan vervolgen; °f ook, zoo dit noodig mogt zijn, dat hij de vaart van den trein moet doen ophouden. Te Haarlem werde de wagentrein op den dag der inwijding mede door de muziek verwel komd. Na eenig oponthoud namen de ge- noodigden den terugtogt aan, en nu bereikte de wagentrein in 28 minuten het andere ein de van den weg. Een gastmaal, in het Am- sterdamsche afrijgebouw aangerigt, ein digde de pelgtigheid van den dag" „Den 21sten September werd het inwij- ■dingsfeest als het ware voortgezet, daar 1 toen de houders van aandeelen in de Maat schappij, die den weg heeft tot stand gebragt, van deze hunne stichting voor het eerst ge bruik maakten. Ditmaal bewoog zich een trein van 18 rijtuigen, tezamen 500 personen bevattende, langs den weg. Den 24sten September eindelijk werd die nieuwe weg voor algemeen gebruik opengesteld, en sedert wordt daarvan dag aan dag door een overgroot aantal reizigers of nieuwsgierigen gebruik gemaakt. Op twee Zondagen ln de maand October, die trouwens door het schoone herfstweder <fe Amsterdammers zeer tot een uitstapje naar Haarlem uitlokten, be droeg dit aantal telkens meer dan 4.000 en in de 12 dagen na de opening 20.000. Als deze manier van reizen t aanlokkelijke der nieuwigheid zal Rebben verloren, kan men niet veronderstellen, dat die getallen zoo groot zullen blijven: maar zij zijn te opmer kelijker, als men weet, dat jaarlijks het aan tal dergenen, die tusschen de beide steden been en weder reisden, 200.000 250.000 plagt te bedragen". De ontwikkeling van het bedtrijf: post koets, trekschuit en spoortrein. Tot zoover dit bericht, het eenvoudig relaas van een belangrijk gebeuren. Honderd jaar zijn sedert ver loopen, hon- derd jaar van veel, van onaf gebroken strij den en van veel en onnoemelijk harden arbeid. En onder dit al les zijn de Spoorwegen, ook de Nederland sche Spoorwe gen, groot ge worden. Zij zijn met de wereld „vooruit ge* gaan".

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1939 | | pagina 2