HET VOORLOOPIG VERSLAG. Levensverzekering in oorlogstijd. 200 loopgraven en KONINKLIJKE BESLUITEN. Poging tot dekking van het risico. denis van een man, die langs veel hardheid en miserie opklom op de maatschappelijke ladder, het tot arts brengt en door hard wer ken een goede practijk krijgt. Door zijn aan houdende liefde wint hij tenslotte de hand van Anne Farkas. Het huwelijk schijnt op pervlakkig gelukkig, maar de jonge arts kan niet nalaten, de verstandhouding van hem en zijn vrouw tot in de uiterste bijzonder heden na te pluizen. Hij wil tot in het diep ste van de ziel zijner vrouw doordringen en bespeurt tenslotte. dat de gestalte van zijn iroegeren schoolvriend, Christof Kömives, tusschen haar en hem staat. Toen zijn vrouw twee dagen voor de echt scheiding terugkeerde om een laatste be spreking met hem te hebben, had zij, terwij] haar man even afwezig was, vergif genomen. In de kamer terugkeerend, vond hij haar in de eerste verdooving. Terwijl hij haar als arts kon redden, stak hij geen hand naar haar uit. Natuurlijk wordt het den rechter bij dit1 verhaal plotseling duidelijk> dat on bewust het beeld van Anne Farkas hem ook heel zijn huwelijksleven voor den geest heeft gestaan. Dit is heel de inhoud .van deze tragische en toch zoo onaandoenlijke geschiedenis; on aandoenlijk omdat het boek liefdeloos te genover liet leven staat, dat wordt verrafeld en verdaan door onvruchtbare analyse. Er ligt een dunne weerschijn van Christen dom over het boek, maar dit blijkt ten slotte zeer uiterlijk. Er wordt gesproken over „fat- soendelijke Christenmenschen" en er komt een vage figuur in voor van een pater Nor- bert, die veel invloed moet hebben uitge oefend op het leven van Kömives. De pries ter in deze persoonlijkheid is echter 'zeer vaag en van een groote religieuze diepte blijkt niet veel: Pater Norbert kastijdde zich niet, verweerde zich niet tegen den twijfel, die hem soms in de verzoeking bracht en hij eischte van zijn me- demenschen, van de aan zijn zorg toevertrouw de leerlingen, in het geheel geen opvallenden, eerzuchtigen geloofsijver. Waarschijnlijk wist hij, dat de vroomheid een onvrijwillige toestand is, dat men daarvoor de genade deelachtig ge worden moet zijn: de ziel wordt dan vervuld van vrede, de duisternis van de ziel wordt, dan doorlicht, gewoonlijk niet scherp en plotseling, als door'een scherp en wreedborenden Saulus- straal, maar meer door een droomerigen en mildaangroeienden schemer. Het is buiten twijfel verwonderlijk, dat juist zij, die den slechtsten kijk op het Ka tholicisme en de geestelijken hebben, op de meeste kennis daarvan schijnen aanspraak te maken. Het dictaat over de komst der ge nade en over de vroomheid, die een onvrij willige toestand zou zijn, klinkt voor hem, die nooit een heiligenleven gelezen heeft, heel aardig; maar met dat al zijn dat bewe ringen, die kant noch wal raken. De Fransche schrijvers Mauriac en Bernanos weten van defce materie meer af dan deze Hongaar. De begrippen van iemand, die door zoo'n pater werd opgevoed, kunnen dan ook niet klaar en lucide zijn. Toch heeft Kömives een zeer klare opvatting omtrent het wezen van het huwelijk en het kwaad der echtscheiding: Het huwelijk is een sacrament, een bijzondere genade, is Gods wil. De mensch heeft dit te aan vaarden als al het andere, dat uit God is en rake het niet met onbevoegde handen aan! Het hu welijk was voor hem (Kömives) geen „volmaak te" 'of „onvolmaakte" instelling, hij beschouwde het als den zedelijken vorm, die aan het samen leven van menschen van verschillend geslacht, aan het gezin de goddelijke omlijsting geeft. Dus.... wat kan de mensch dan hier nog wil len? Een „volmaakter" huwelijk? Maar immers alles wat de mensch aanraakt, wordt bezoedeld, blijft onvolmaakt 13e menschen houden immers zelfs de tien geboden niet eens! Zij stelen, lie gen, plegen overspel, en begeeren huns naasten akker, knecht, vee en vrouw! Maar alleen een krankzinnige zou op het idee kunnen komen om de „herziening" der tien geboden te eischen. De goddelijke wet was volmaakt, zoo stelde Kömives vast alleen de mensch, die haar niet verdragen kon, is onvolmaakt, gebrekkig, en dit geloof sproot voort, diep uit zijn ziel, putte uit mysterieuze bronnen, Was sterker dan alle spitsvondigheden van het verstand. Verdroegen de menschen den last van het gezin, van het ouwelijk zóó moeilijk? Ja, te oordeelen naar de teekenen, en hoe verschrikkelijk waren die teekenen! was het fort van het gezinsleven bouwvallig geworden, de menschen vluchtten uit het wankele gebouw, Mefdelooze thuis, allerlei magiërs, walgelijke mode-profeten doemden op, wouwelden over Kamraadschap-huwelijk", over „proefhuwe- lijk", raaskalden over „de crisis van het huwe lijk". Hoe haatte Kömives al die valsche profe ten en hun volgelingen, al die overspannen of enkel maar laffe onverantwoordelijke genot- zieke echtgenooten, die dan op een goeden dag met neergeslagen oogen voor hem verschenen, bewerend, dat zij de plichten en lasten van het huwelijk „niet langer konden dragen."! Van deze diepgewortelde overtuiging, een harde waarheid in harde woorden uitge drukt, die eer een felle satyre inhoudt, ge dragen door een redelijke verontwaardiging, dan dat zij verzacht wordt door een mede lijdend inzicht in de mensehelijke zwakheid en onvolmaaktheid, vinden we in de rest van het boek weinig of niets. Als het boek in zijn geheel op dit stramien geborduurd was, had het een felle apologie kunnen worden voor het katholieke huwelijk. Maar het lijkt zoo, of er deze redeneering als een bont patroon van heel andere teekening dan het geheel er ter afwisseling tusschen geworpen is. Het is een bespiegeling van den rechter zelf, die hij later in zijn woorden tegenover zijn vriend niet tot leven weet te brengen. Tusschen deze passage en de rest van dit abrupt beginnend en eindigend boek ligt een diepe kloof. Het blijkt de kwaal van schrijvers, die niet diep en diep-geloovig zijn, dat zij immer weer voor duistere problemen komen en den moed niet hebben deze op de eenvoudigste manier op te lossen, langs den weg van het geloof. De duisternis lokt nu eenmaal, óók in het boek, en het zijn slechts zeer groote geesten, die een boek weten te schrijven, waarin het Christendom als uitgangspunt van alles alle duisternis en moeilijkheid van het leven overspoelt met de golven van zijn wit licht. In dit soort boeken wordt te veel gerede neerd. De rhetoriek van de telkens terugkee- rende „beklemmende stilte" van de quasi- subtiele analyse met het telkens herhaalde „begrijp je me?" wordt vervelend. We zijn zoo gelukkig, dat we dit soort spanningen niet meer aanvoelen. Het is romantiek te ge- looven, dat een woord dat door een verliefd meisje op een gegeven moment niet werd gesproken, een leven moet verwoesten en als een onweerswolk over alle verdere dagen van een leven moet blijven hangen. Aldus Huxbey laat een van zijn personen in een roman zich beklagen over het gebrek aan waarachtigheid, zelfs in onze beste verbeel dingslitteratuur: dat veel schrijvers de kleine gebeurtenissen van het leven, die het aange naam of onaangenaam karakter van het leven van alledag bepalen, totaal verwaar- loozen. In dezen roman is een groot feit to taal voorbij gezien, dat het leven zelf uit- wischt en redresseert en dat de tijd de beste heelmeester is. Dit boek van Sandor Marai in de Neder- landsehe bewerking van Szekely-Lulofs is een in vele opzichten onvruchtbaar boek. De geheele conceptie is ongeacheveerd en er wordt de nederlaag van drie menschen in beleden, die noch grootsch is, noch eenige bedoeling kan hebben. Het is het boek van menschen die aan een slap geloof en zelf- analyse iri tien decimalen vergaan. U. N. De Meidenkamp schuil gang. Deze schuilgangen hebben op de loopgra ven dit voor, dat ze niet zoo diep in den grond behoeven te worden uitgegraven en men derhalve ook geen hinder heeft van grondwater. Ze zijn zeer eenvoudig van con structie: schuins tegen elkaar geplaatste be tonnen platen, rustend in een ijzeren bint, en tot op manshoogte nog eens met groote betonnen tegels afgedekt. Door den Gem. Technischen Dienst is een zware proef geno men met zulk een schuilgang. Men heeft zoo'n betonnen schuilgang geplaatst naast LEGER EN VLOOT. Bij Kon. besluit is aan den heer ds. G. C. P o s t m a, predikant te Oudenbosch, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend als reserve veldprediker voor den tijd van oorlog bij het leger te velde. Bij Kon. besluit zijn benoemd en aange steld, bij het reserve-PersoneeJ der landmacht, bij den militairen pharmaceutischen dienst, tot reserve-miHtaire_aP°theker der tweede klasse de heeren D. J. tea Bosch en A. J. T h i e 1 e, beiden apotheker. Bij K.B- is met ingang van 1 November 1939 bij de Koninklijke Marine benoemd voor vast tot officier van gezondheid der 2de klasse de heer D. J. van Driesum, arts; is met ingang van 23 October 1939 be noemd voor vast, tot officier van gezondheid der 2e klasse bij de Koninklijke Marine de heer G. de Wit, arts. Zijn benoemd tot officier-vlieger der 3e klasse bij de Koninklijke Marine voor vast, de adspiranten officier-vlieger: A. Bruin- sma, A. E hb e 1, G. Hoes en J. W e b er. De „Utrecht", R.V.S., Olveh e.a. ontbreken waarsch'iinlijk om andere, uiteenloopende re denen (Redactie). Reeds verzekerden zijn uiteraard niet ver plicht deze voorstellen te accepteeren. Redactie. ....zoodat anderen hun bocht ver- w keerd moeten nemen en het uit zicht belemmerd wordt NOOIT 1

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1939 | | pagina 2