Doctor H. Moller.
Cr
NNAUW
TE NAUW
WOENSDAG 8 NOVEMBER 1939
Bij zijn zeventigsten
verjaardag.
li;:l
MAATREGELEN TEGEN
SMOKKELHANDEL.
DEN
UITVOER VAN EIEREN NAAR
DUITSCHLAND.
TL vchhamln mo Gq(/öA
ONrnORPLN W£6
mRM
DE VEILPLICHT VOOR FRUIT.
HOE KNAUW AAN ZIJN NAAM KWAM.
Het was midden in den winter. Knauw was
vijf jaar. In geen drie weken hadden de Eskimo's
van zijn stam versch vleesch gezien, laat staan
geproefd. Ze leefden al geruimen tijd van wat
ze in den zomer gedroogd hadden en gerookt.
Zelfs voor Eskimo's was dit vleesch op den duur
ongenietbaar. Er heerschte dan ook heelemaal
geen prettige stemming in de igloo van Knauw's
vader. Daarin woonden niet alleen vader en
moeder Knauw, maar ook de ouders van beiden.
Knauw had twee grootmoeders, om hem te
helpen verzorgen en twee grootvaders, die hem
zoo klein als hij was, van alles en nog wat wilden
leeren.
Ze zaten nu triestig in een hoek. Zijn vader
had in een paar dagen geen woord gezegd. Want
hij voelde zich verantwoordelijk voor den
toestand. Op hem rustte de taak, voor voedsel
te zorgen. De vier oudjes waren niet krachtig
genoeg meer voor de jacht op groot wild.
Knauw's moeder had al enkele malen voorge
steld, met zijn vader een grooten tocht te gaan
maken, in de hoop, iets eetbaars te pakken te
zullen krijgen. Knauw's vader had er niet van
willen hooren.
Hij wist, hoe gevaarlijk het was, in dezen tijd
van het jaar, nu de winter langzaam ten einde
liep, met z'n tweeën er op uit te trekken. Ten
eerste zou dat voor een vrouw heusch niet mee
vallen, ofschoon Knauw's moeder zoo sterk was
als een man. En ten tweede, alleen wanneer de
heele stam een jacht organiseerde, was er kans
op. dat er niemand onder de klauwen van een
ijsbeer het leven liet.
De meeste hoofden van gezinnen beschikten
in ieder geval nog over voldoende voedsel en ze
stelden zich tevreden met het akelige, gedroogde
en gerookte vleesch. Eskimo's kunnen heel wat
verdragen en het komt vaak genoeg voor, dat
ze de zachtste gedeelten van dierenhuiden eten.
Eigenlijk was er heelemaal geen reden tot
droefheid in de igloo van den vader van Knauw.
Maar die was een trotsche Eskimo. Hij was er
sinds zijn huwelijk met Si Sa, Knauw's moeder,
groot op gegaan, dat haar en zijn ouders bij
hem een best thuis hadden en bijna het heele
jaar door versch vleesch aten.
Hij heette Too Ta Bo. Dit beteekent „De speer
die altijd raak is". Knauw's vader had dien naam
gekregen, omdat hij zoo goed met zijn speer
kon omgaan en die met groote kracht naar het
doel wierp, hetzij dit een ijsbeer of een walrus
was. Omdat hij uitstekend kon jagen, voelde
hij zich vernederd, wanneer er een tijd lang
niets onder zijn bereik was gekomen. Dan ging
hij met strikken op jacht naar sneeuwkonijntjes.
Die v/aren er nu niet. En Knauw's vader
schaamde zich, omdat zijn grootouders zich voor
elkander schaamden, dat de één een zoon had.
die te weinig versch vleesch in huis bracht en
de ander een dochter, die met zoo'n stumper van
een jager was getrouwd. Eskimo's denken soms
heel zonderling.
Op een goeden dag werd het Too Ta Bo te
machtig. Hij toog naar de igloo van Roe Ro Ta,
zijn besten vriend. Die ontving hem heel vrien
delijk en bood hem een stuk versch vleesch aan.
Too Ta Bo weigerde hooghartig, ofschoon het
water bijna uit zijn mond liep van verlangen.
Het was zeehondenvleesch en eigenlijk niet
veel zaaks. Aangezien het versch was, beschouw
de Roe Ro Ta het niet zonder reden als een
versnapering en hij voelde zich een beetje
beleedigd, toen zijn vriend deze kortaf weigerde.
Het was toch niet zijn schuld, dat hij zoo juist
geluk had gehad met de jacht
Ze zaten wel een uur tegenover elkander en
zeiden geen boe of ba. Niet omdat ze boos
waren. Zoo gaat het meestal bij de Eskimo's.
Die zijn een beetje familie van de Indianen en
houden er Indiaansche gewoonten op na. Het
zou van Roe Ro Ta volstrekt niet netjes zijn
geweest, indien hij naar de reden van Too Ta
Bo's bezoek had gevraagd. Hij diende rustig te
wachten, tot zijn vriend hem zou vertellen, wat
hem naar zijn igloo had gevoerd.
Tenslotte wenkte Too Ta Bo met zijn oogen.
Knauw vóór de igloo van zijn vader.
Het gebaar was duidelijk genoeg. Hij wilde de
anderen weg hebben. Een paar woorden waren
genoeg, om Roe Ro Ta's vrouw en de kinderen
naar buiten te sturen. Het was bitter koud. Ze
moesten maar zien, dat ze zoolang ergens anders
een warm plekje vonden.
Twee stoere Eskimo-mannen wilden alleen
zijn en met elkander iets ernstigs bespreken.
Daar hóórden vrouwen en kinderen niet bij.
Weer zaten ze in het vuur en naar de zoldering
te staren, die zwart was van het roet uit de
walpaende olielamp.
Tenslotte was Roe Ro Ta zoo vriendelijk, het
eerst iets te zeggen. Dat maakte het voor Too
Ta Bo gemakkelijker.
Inderdaad, het was een slechte winter en in
sommige igloo's viel niet veel meer te eten. Het
zou werkelijk noodig zijn, een jachtexpeditie te
organiseeren.
Roe Ro Ta schüdde het hoofd. De oude, wijze
"mannen van den stam wilden er niet van weten.
Too Ta Bo wist even goed als hij, dat het voorstel
al herhaaldelijk ter sprake was gekopen. De
oude wijze mannen woonden toevallig in igloo's
met veel jonge, sterke, ongetrouwde kerels, die
geen vrouwen en kinderen te eten behoefden te
geven. Ze vonden, dat de voorraden wel tot de
lente zouden reiken en er geen reden bestond,
om alle weerbare mannen op te roepen en voor
een paar weken het ijs op te sturen, op zoek
naar versch vleesch.
De oude wijze mannen hadden verhalen ver
teld uit vroeger tijden, toen een Eskimo nog
iets verduren kon en niet direct begon te jam
meren, als hij geen versch vleesch meer had.
Too Ta Bo beaamde dit ten volle. Hij keek
(Nadruk verboden
Roe Ro Ta desondanks verwijtend aan. Die
wist toch waarlijk ook wel, waarom hij naar
hem toe gekomen was.
Roe Ro Ta begon te schaterlachen. Hij had
zijn vriend even willen plagen. Met zijn vette
hij niet meer kon. Hij was een grappenmaker en
wilde zijn naam eer aandoen, ook tegenover
zijn vriend.
Tenslotte werd hij weer ernstig. Hij vertelde,
heel goed te begrijpen, dat Too Ta Bo zijn ouders
en die van zijn vrouw graag versch vleesch
wilde voorzetten. En hij verklaarde zich bereid,
hem te vergezellen naar een plaats, waar ze
vroeger wel eens meer geluk hadden gehad.
Alleen kon Too Ta Bo het niet aan. Met z n
tweeën zou het best lukken, sprak Ro'e Ro Ta
bemoedigend.
En zoo trokken ze weg, zonder iets te hebben
uitgelaten. In de andere igloo's wist men er
niets van en iedereen was dan ook stomverbaasd,
toen Roe Ro Ta onverwacht overal naar binnen
schreeuwde, dat hij en Too Ta Bo een zeekoe
hadden gevangen en aller hulp inriepen, om
de massa vleesch te bergen.
Het heele dorp liep leeg. Mannen, vrouwen,
jongens en meisjes zwaaiden met groote messen
en sleepten sleetjes achter zich aan. Een zeekoe
gaf versch vleesch genoeg. Alle gezinnen zouden
er een paar weken op kunnen teren. Twee
mannen könden het niet aan, het allemaal naar
huis te brengen. Verder was het nu eenmaal
gewoonte, dat men zooveel mogelijk deelde.
Daardoor had iedereen een buitenkansje.
En Too Ta Bo was zoo trotsch geweest op zij"
vangst, dat hij het heele dorp in zjjn vreug e
liet deelen. Hij keek alleen een beetje geërger
toen ook de oude, wijze mannen hun eei
opeischten, notabene het eerste van al emaal.
Het werd een waar festijn. Overal, aHe
hutten, zaten Eskimo's met groote s ukken
vleesch in hun glibberige handen. staken
de stukken zóó in hun mond, kauw en het en
sneden het telkens door, zoodra ze een keel vol
hadden. .Hun messen glinsterden vlak langs
hun van vet druipende lippen- wie hen zoo
bezig zag, zou werkelijk bang zijn, dat ze al
snijdend minstens een stuk van neus of lippen
mee zouden nemen. Maar dat was nooit gebeurd,
zoo handig waren de Eskimo's hierin.
In zijn igloo deelde Too Ta Bo eerst de beste
gedeelten uit aan de vier oudjes. Daarna nam
hij zelf een brok, gaf iets aan zijn vrouw en hield
lachend zijn oudsten, vijf-jarigen jongen een
hap voor, waarmee menige kerel moeite zou
hebben gehad.
Knauw had tot dan zacht en goed toebereid
voedsel gekregen. Het was de eerste keer, dat
hij gewoon, versch en rauw vleesch voor zijn
kleinen neus en half toegeknepen oogen zag
bengelen.
Hij aarzelde geen oogenblik, de kleine aap, en
beet in het stuk vleesch, met een vinnig
„knauw". En hij hield het tusschen zijn jonge,
sterke tanden vast, toen zijn moeder het wilde
afnemen, omdat ze bang was, dat hij er in zou
stikken. Knauw, zei hij weer en hij bleef een
half uur bezig, kreeg zijn portie echter glansrijk
naar binnen.
Zijn vader had dikwijls geprakkezeerd, hoe
hij zijn zoontje zou noemen.
Op dien dag wist hij het. De jongen zou Knauw
heeten. Met een forschen knauw zou hij zich
door het leven heen bijten. Hij had de aken
van een ijsbeer.
Zoo kwam het, dat de twaalf-jarige Eskimo
jongen, die ergens in Baffins Land opgroeide,
Knauw genoemd werd.
(WORDT VERVOLGD).
RIJKSWEG ROTTERDAM -
MAASSLUIS- DEN HAAG.
Rechtstreeksche verbinding van
Rotterdam met het Westland
en Hoek van Holland.
DE „GEULDERTOREN" IN
yLAMMEN.
Groote boerderij in de asch gelegd*
Maandagavond heeft te Geulle (L.) een
felle brand gewoed, waarbij jle kapitale
ONDERVOEDE JEUGDWERKLOOZEN.
MOORDAANSLAG TE DRIEL.
Op 8 November 1869 is doctor H. W. E.
Moller geboren: vandaag wordt hij dus ze
ventig jaar. Weinigen zullen er zich over
verwonderen, want hoelang kennen velen
niet zijn naam en wat is hij voor een heel
geslacht anders geweest dan de doctor,
leeraar van ongemeene begaafdheid en
groot didactisch talent, waar hij zich ook
bevond en op welk podium hij ook stond.
Als deze man ergens dankbaar voor is, dan
zal het zijn voor twee dingen: dat geheel
zijn lagere en humaniore vorming katholiek
■was en dat dit heeft hij ons eens zeer
uitdrukkelijk gezegd hij zijn geestelijke en
cultureele vorming genoot bij de Jesuieten.
Hij heeft zijn dankbaarheid metterdaad ge
toond: zijn leven is één strijd geweest voor
het katholieke onderwijs, terwijl zijn eerste
boek van eenigen omvang gewijd werd aan
de verdediging van de Jesuieten. Het was
een zelfstandige bewerking van B. Duhr's
bekende „Jesuietenfabeln."
Indien de Sociëteit in Nederland een leek
moest aanwijzen, die haar ideaal van den ka
tholiek in de wereld benadert, dan moet
Moller het zijn. Man zonder persoonlijke
behoeften, sober en van ontoombare werk
kracht, van alles omvattende belangstelling,
van hooge cultuur, van gloeiende begeeste
ring vervuld voor de verbinding van gods
dienst en beschaving.
Dr. Moller is allereerst een bijzonder
kenner van klassieke talen. Hij citeert in
redevoeringen voor de vuist weg de groote
latijnsche dichters en kan tijdens een poli
tieke rede in geestvervoering geraken over
Homerus. Dan krijgen de verbaasde luister
aars grieksche les, zooals zij van hun levens
dagen nooit meer vergeten. Hij is daarnaast
een groot kenner van de nationale geschiede
nis en een geestdriftig letterkundige, die te
vens werkelijk taalwetenschap bestudeerd
heeft. In eigen taal heeft het hoogste hem
reeds in jonge jaren gegrepen: Vondel. Lang
voor Verkade was Moller het, die te Amster
dam in het paleis voor Volksvlijt het eerst
weer de „Lucifer" bracht op de later door
Verkade vervolmaakte wijze, met vereischte
kleur en stemming, waarbij gerekend wordt
op den metalen klank van Vondels taal
Tusschen ongelooflijk veel werk in hij
gaf veertig uur les per week studeerde
Moller letteren aan de Amsterdamsche Uni
versiteit en zou daar op de „Altaargeheime
nissen" promoveeren. Welke leek zou zoo
iets wagen behalve Moller? Er was er slechts
één, die dat in zijn hoofd kon halen en die
eene was Gerard Brom. Van hem ging het
gerucht, dat hij het ook bestaan zou, op
„Altaargeheimenissen" te promoveeren. Twee
is teveel, dacht Moller, en zwaaide over naar
Vondels „de heerlijkheid der Kerke". Daar
op promoveerde hij tot doctor, begin 1907.
De promotor had alleen de drukproeven ge
zien en de promovendus rende uit een van
zijn vele lessen naar de aula, waar de hoog
leeraren, de paranymfen en de zenuwachtig
geworden mevr. Moller al op den doctoran
dus zaten te wachten, die nog net op tijd
kwam.
Zoo is dr. Moller gebleven: rennend van
het eene werk naar het andere. Zijn vriend
Rudolf van Oppenraay SJ. die een beroemd
classicus zou worden, maar een groot opvoe
der bleef, prikkelde hem steeds tot schrij -
ven. Aldus kwam de jonge Moller er al toe.
wat kranten te verrijken met kopij. Ongeveer
tegelijk bespreekt hij het later zoo bekend
geworden „Gulden Wierookvat" van kape
laan Eppink en Sam van Houten's uiting
ever de Kroon als ornament. Godsdienst en
staatkunde bleken hem geen van tweeën
vreemd. Tot het eerste terrein kan men ten
deele ook nog rekenen zijn spraakkunsten
van het latijn in zooverre zij vooral bestemd
waren voor degenen, die het kerklatijn wil
den leeren.
Dan grijpt hem eigen vak en het onder
wijs. „Karei ende Elegast" verschijnt, her
haaldelijk herdrukt; ..Lectuur" net nog
bestaande „Boekenschouw" wordt opge
richt; het „Paedagogisch Tijdschrift" volgt;
het „Bijblad voor Taal en Letteren" komt;
de „Geschiedkundige Bladen" ijlen ons „His
torisch Tijdschrift" reeds vooruit. „Roeping"
begint. Deze man sticht tijdschriften, zooals
een ander een artikel ontwerpt. En hij is tel
kens den tijd ver vooruit.
Hij levert het eerste deel van „Ruusbroec"
met de prachtige inleiding, hij bezorgt een
ïierhaaldelijk herdrukte uitgave van Von
dels „Lucifer", hij geeft later noig zijn „Ge
schiedenis van de Nederlandse Letterkunde",
waarvan zoo pas de vijfde druk verscheen en
bewerkt de eerste deelen van de nationale
Vondel-uitgaven: arbeid waarover wij ons
geen oordeel aanmatigen, maar dien wij
werkelijke vakgeleerden hooren prijzen als
<van ongewoon hooge hoedanigheid. De doc
tor is intusschen weer bezig aan een andere
6tandaard-uitgave voor de Maatschappij van
Jetteren.
Er zit iets zonderlings in het lot, dat deze
man nooit tot een professoraat of tot een ze
tel in de Akademie werd geroepen en het
wordt bepaald lachwekkend te bedenken,
dat men zulk een docent te Amsterdam, of
schoon hij de eenige op de voordracht was,
zelfs als leeraar aan een openbare hoogere
burgerschool poogde te weren. Hij was de
eenige katholieke leeraar aan alle stedelijke
inrichtingen van middelbaar onderwijs, maar
die eene telt voor tien, schijnt Cornelis Bel
laar Spruyt te hebben gedacht en dat had
deze Kantiaan nog niet zoo kwaad bezien.
Vier jaar is dr. Moller leeraar bij het open
baar onderwijs te Amsterdam geweest. Daar
begon hij de grondslagen te leggen voor wat
eens de Leergangen en de Tilburgsche Hoo-
geschool worden zou. De Leergangen zijn 4
Juni 1912 gesticht: uit Mailer's particulier
ondernemen gegroeid, heeft hij zelf er den
geheelen opzet van ontworpen en wijlen
Bisschop Callier van Haarlem, wiens regen
tengaven Ruijs steeds roemde, veranderde
niets, maar keurde alles goed.
Nog is Dr. Moller dankbaar voor veler me
dewerking in die dagen. Er waren er, die zijn
onderneming te stout gedacht vonden: zoo
een professor De Groot, zoo zijn vriend Van
Oppenraaij. Maar Moller zette door en zijn
helpers kwamen; twee curatoren, een pries
ter en een leek uit elk bisdom. Het werk
pakte, maar het sloeg vooral in het Zuiden
zóó in, dat Moller begreep: daar moet ik zijn.
Hij had zijn jeugd twaalf jaar lang al stu-
deerend in Brabant doorgebracht. Hij zou
naar Brabant teruggaan en daar blijven wer
ken, nu bijkans dertig jaar.
De Brabantsche Bisschoppen ontvingen
den doctor, die leeken-leeraren vormen
kwam met open armen. „Ons Middelbaar
Onderwijs" ontstond. Het heette toen nog
,Ons Handelsonderwijs"; anders kon de pro
vincie immers niet subsidieeren. Wat het Rijk
in 1916 nog dacht, blijkt wel uit den korten
maar hevigen strijd, dien dr. Moller te voe-
Dr. H. Moller.
ren had met de toenmalige afdeeling Onder
wijs van Binnenlandsche Zaken. Hij heeft
dien strijd gewonnen: aan hem dankt Brabant
in de eerste plaats zijn voorbereidend hoo-
ger en middelbaar onderwijs. Mede aan hem
danken o.a. Den Haag en Alkmaar hun katho
lieke lycea. En de man, die in Professor
Broms boeiende boek „Herleving van de Ka
tholieke Wetenschap in Nederland' terecht
geteekend staat als de vermetele Prome
theus, die individueel den grooten greep deed
naar een Katholieke Universiteit, mag zich
niet alleen een der werkelijke grondleggers
van de Tilburgsche Hoogeschool noemen,
doch het moet hem een blije voldoening zijn
geweest, den Nijmeegschen hoogleer aar on
langs ook te hebben hooren getuigen van
dien eigen Tilburgschen geest, welken Mol
ler heeft helpen wekken.
De politiek, heeft Schaepman geschreven,
is een Sirene, die veel groote geesten trekt.
Dr. Moller, ofschoon in jonge jaren zelf aan
politieke journalistiek doende, is in de po
litiek getrokken. „Ik heb het gedaan, omdat
zij mij riepen", hoorden wij den doctor eens
zeggen, en wij weten, dat vooral Ruijs de
Beerenbrouck hem in de politieke arena
sleurde en er op stond, dat hij bij den eersten
partijraad het woord zou voeren en nog wel
over artikel 177 van het Indisch Regeerings-
reglement.
Daarmee was Moller's weg gewezen. Ka
merlid geworden in 1915, kwam hij in de
Indische commissie van de fractie. Zijn bui
tengewone kennis van Indië verbaasde niet
slechts een man als jhr. Van Rijckevorsel,
maar ook een deskundige als wijlen de chris-
telijk-historische dr. Lovink kon eerst niet
gelooven, dat iemand, die nooit een voet in
Indië had gezet, over Nieuw Guinea sprak
alsof hij er jaren lang gewoond had. Dat de
befaamde scheidingslijn daar opgeheven
werd, is grootendeels dr. Mollers werk ge
weest. Weinigen weten, wat de Mis
sie hem dankt.
Wat hij daarnaast op parlementair terrein
deed voor het onderwijs en welk werk hij
verzette als wethouder van Sociale Zaken en
later van Onderwijs in Tilburg, behoeven wij
niet in den breede uiteen te zetten.
Wanneer wij Doctor Moller op dezen dag
van harte gelukwenschen en hem danken
voor zijn voorbeeld en "werk, waarvan de in
vloed ook ver buiten Nederland, vooral in
Vlaanderen is uitgestraald, dan weten wij
ons tolk van zeer velen, wanneer wij hem
huldigen als een groot man, voorbeeld van
onbaatzuchtige toewijding en onwaardeer
bare werkkracht.
Nijmegen, zoo luidt de mare, zal ons de
vertaling schenken van Newman's „Univer
sity Education". Wie dr. Moller kent, denkt,
dit wondere proza van Newman lezend, dik
wijls aan hem. Zijn portret staat geteekend
in deze woorden van den lateren kardinaal
„Alleen het intellect, dat zijn vermogens vol
maakt leert beheerschen, dat kent en al ken
nende denkt, dat de massa feiten en gebeur
tenissen weet te schiften met elastische re-
deneerkracht, zulk een intellect kan niet par
tijdig, noch exclusief, noch hartstochtelijk,
noch in verwarring zijn, maar het is geduldig,
omvattend, majestueus kalm, omdat het be
gin en einde onderscheidt, den oorsprong van
elk doel, de wet van elke onderbreking, de
grens van elk oponthoud; want het weet al
tijd, waar het staat en waar zijn weg ligt van
het eene punt tot het andere."
Dit ideaal van den katholieken geleerde
heeft Dr. Moller in een leven van zwaren
arbeid en niet zonder offers trachten te be
naderen. Hij heeft het velen voor oogen doen
schitteren en niet weinigen geholpen dit
ideaal te bereiken.
God mogen hem en den zijnen vergelden, wat
nij katholiek Nederland en daarmee ons heele
vaderland vooral aan cultureele verrijking
geschonken heeft!
P. K.
De Minister van Staat, Minister van Finan
ciën heeft bepaald, dat in 'n strook van 100
meter breedte langs de Rijksgrens in de ge
meente Kerkrade, beginnende bij het grens-
kantoor der invoerrechten te Bleijerheide
(grenspaal 229) en eindigende bij grenspaal
232, met uitzondering van het afgesloten ge
deelte der Domaniale mijn, het vervoer van
alle goederen in buitenwaartsche richting is
verboden.
Het verbod geldt niet voor zoover het ver
voer plaats heeft langs de Holzstraat of de
Pannesheiderstraat met bestemming tot ge-
oorloofden uitvoer.
De inspecteur der invoerrechten en accijn
zen te Kerkrade kan onder de door hem te
stellen voorwaarden afwijking van het ver
bod foestaan.
lo. Behoudens onvoorziene omstandighe
den gelden in het tijdvak 7 t.m. 9 November
voor uitvoer van kippeneieren naar Duitsch-
land de volgende franco-grens-prijzen per
10G stuks: voor D-eieren 4.50; C-eieren
4,65; B-eieren 5.20; A-eieren 5,20; S.
eieren 5,25.
2o. De Reichsstelle für Eier heeft de
franco-grens-prijzen voor uit ons land in het
tijdvak 7 t.m. 9 November 1939 in Duitsch-
land in te voeren eendeneieren per 100 stuks
als volgt vastgesteld: voor eieren beneden
50 kg. per 1000 stuks f 2,45; eieren van 50 tot
54 kg. per 1000 stuks f 2,75; eieren van 54 tot
60 kg. per 1000 stuks 3,15; eieren van 60
kg. per 1000 stuks en daarboven 3,45.
DUF
'MIOWMr
UAHÜ
WSiLUU
Ófl/tlL
Wij vernemen van den secretaris van den
Alg. Nederl. Bond van Fruit-, Groenten- en
Aardappelen-Exporteurs te 's Gravenhage,
die enkele maanden geleden een uitvoerig re
quest aan den minister van Economische Za
ken heeft gericht, strekkende tot de afschaf
fing van den veilplicht voor fruit, waarop
vele adhaesie-betuigingen uit de fruitdistric-
ten zijn ontvangen, dat hij zich opnieuw tot
den Minister gewend heeft.
Erkennende, dat een rustige bespreking van
het onderhavige vraagstuk in de zeer bijzon
deze omstandigheden, waarin ons land thans
verkeert, niet wel mogelijk is, acht de bond
het niettemin absoluut noodzakelijk, dat, han
gende de definitieve beslissing, de betreffende
bepalingen zoo soepel mogelijk worden toe
gepast en de mogelijkheid van administra
tief veilen op zeer ruime schaal wordt toe
gestaan.
(Dit laatste schijnt ook wel in de bedoeling
van de regeering te liggen, die, gelijk wij in
ons blad van 23 Oct. j.l. reeds opmerkten, den
veilplicht, hoewel zij de daartegen aangevoer
de bezwaren niet alle licht telt, wil handha
ven om de teelt in handen te hebben en de
verbetering ervan te kunnen stimuleeren
Red.)
handen zijn buik vasthoudend, lachte hij, tot
De 21sten November a.s. zal, zoo schrijft
de A.N.W.B. door den Rijks Waterstaat te
sGravenhage wordien aanbesteed het aan
brengen van verhardingen op het nieuwe
gedeelte van den Rijksplanweg No. 20 Rot
terdamMaassluisDen Haag tusschen
Vlaardingen en het reeds voltooide gedeelte
van dezen Rijksplanweg, met bijbehoorende
werken. In dit werk is bovendien begrepen
het maken van aansluitingen aan dit weg
gedeelte en aan den Maasdijk ter plaatse als
mede naar Maassluis en Vlaardingen.
De verharding zal bestaan uit klinkers of
beton breed 6 M. opgesloten resp. tusschen
betonrabatten en kantstrooken van klinkers
breed 0.5 M.
Van dezer weg, welke is ontworpen met
twee door een middenberm gescheiden rij
banen, zal voorloopig één rijbaan worden
verhard, terwijl aansluitend daaraan op
bepaalde afstanden op den buitenberm par
keerplaatsen worden aangebracht van klin
kers ter breedte van 2.5 M.
Na voltooiing van den geheelen weg zal
Rotterdam een rechtstreeksche verbinding
hebben met het Westland en bovendien met
Hoek van Holland via het aan dezen weg
aansluitende en reeds verbeterde gedeelte
van den Maasdijk, waardoor de smalle boch
tige dijkweg via Schiedam, Vlaardingen en
Maassluis zal kunnen worden vermeden,
terwijl m voltooiing van het vorenoflPSchre-.
ven werk deze verbinding reeds van Vlaar
dingen af zal kunnen worden gebruikt.
Dit werk, waarvan de kosten zijn geraamd
op 200.000 zal uiterlijk 15 November 1940
moeten zijn voltooid.
boerenhoeve de „Geul der to ren", eifieiKloni
van de gez. Schoeneveld te Heerlen, lot den
grond is afgebrand. Omstreeks acht uur in
den avond ontdekte de pachter, de heer Roe
broek, dat er brand was uitgebroken. Door
de eigenaardige ligging van de hoeve aan
den grooten rijksweg BeekMaastricht, in
de nabijheid van de gemeenten Beek en
Geulle, is ter plaatse geen waterleiding aan
wezig,'zoodat aan blusschen niet te denken
viel. Het vuur deelde zich spoedig mede
aan de schuur, de stalling en den inventaris
van het woonhuis en vond daarin gretig
voedsel. Het geheel was weldra één vuurzee,
welke de omgeving in gloed zette en talrijke
nieuwsgierigen naar het terrein van den
brand trok. Te twee uur vanacht woedde
het vuur nog onverminderd voort.
Het geheele complex is tenslotte totaal
Uitgebrand, zonder dat er een brandweer aan
te pas kwam- Men is er evenwel nog tijdig
in geslaagd het aanwezige vee uit de stallen
in een aangrenzende weide in veiligheid te
brengen-
Omtrent de oorzaak van dezen brand tast
men nog in het duister. Vermoedelijk is er
een vonk gewaaid in een hooiberg, die daar
door in brand geraakte. De schade wordt
op minstens 20.000 geschat, doch wordt
door verzekering gedekt. Marechaussee en
gemeentepolitie hebben het publiek, dat naar
het fantastisch schouwspel was komen kij
ken, op behoorlijken afstand gehouden.
De „Geuldertoren" was een modelboer
derij, welke ongeveer tien jaar geleden was
gebouwd.
Naar wij vernemen, heeft de keuring te
Djokja van de jeugdwerkloozen evenals in
Malang uitgewezen, dat een belangrijk per
centage ernstig ondervoed is, meld 't „B.N."
Niet minder dan 40 pet. vam de 68 Djok-
jasche jongens lijden aan ernstige ondervoe
ding; bij de overigen is dit in mindere of
meer mate het geval.
Te Semarang moet thans een negentigtal
jongens gekeurd worden; ook daar maken
de jeugdwerkloozen physiek over het alge
meen geen gunstigen indruk.
Op de andere groote plaatsen is men met
het verzamelen der jongelui nog n'et erg
opgeschoten: vooral te Bandoeng en te Soe-
rabaja schijnen vele voormalige jeugdwerk
loozen thans emplooi gevonden te hebben
in de technische bedrijven van leger en
marine.
Zooals men weet> zullen jongelieden, die
niet in staat geweest zijn de lagere school
of de eerste klas van een H.B.S. of Mulo
met vrucht te doorloopen en om deza
jongens gaat het hoofdzakelijk een voor
bereidenden cursus moeten doorloopen, voor
zy tot de technische cursussen worden toe
gelaten. Tijdens den voorbereidenden cur
sus wordt tevens het physiek zooveel mo
gelijk verbeterd, waarbij de jongens onder
voortdurende medische controle staan.
Voor de rechtbank te Arnhem stond Dins
dag terecht J. A. van W. 41 jaar, arbeider
te Rotterdam, wien ten laste was gelegd, dat
hij op 7 Augustus Geertruida V. vrouw van
een orgeldraaier te Driel, door een revolver
schot opzettelijk van het leven heeft be
roofd.
Verd. had aan de politie bekend, doch ver
klaarde voor de rechtbank zich niets meer
te herinneren. Het O.M. eischte vier jaren
gevangenisstraf. i