Doctor H. Moller. Cr NNAUW TE NAUW WOENSDAG 8 NOVEMBER 1939 Bij zijn zeventigsten verjaardag. li;:l MAATREGELEN TEGEN SMOKKELHANDEL. DEN UITVOER VAN EIEREN NAAR DUITSCHLAND. TL vchhamln mo Gq(/öA ONrnORPLN W£6 mRM DE VEILPLICHT VOOR FRUIT. HOE KNAUW AAN ZIJN NAAM KWAM. Het was midden in den winter. Knauw was vijf jaar. In geen drie weken hadden de Eskimo's van zijn stam versch vleesch gezien, laat staan geproefd. Ze leefden al geruimen tijd van wat ze in den zomer gedroogd hadden en gerookt. Zelfs voor Eskimo's was dit vleesch op den duur ongenietbaar. Er heerschte dan ook heelemaal geen prettige stemming in de igloo van Knauw's vader. Daarin woonden niet alleen vader en moeder Knauw, maar ook de ouders van beiden. Knauw had twee grootmoeders, om hem te helpen verzorgen en twee grootvaders, die hem zoo klein als hij was, van alles en nog wat wilden leeren. Ze zaten nu triestig in een hoek. Zijn vader had in een paar dagen geen woord gezegd. Want hij voelde zich verantwoordelijk voor den toestand. Op hem rustte de taak, voor voedsel te zorgen. De vier oudjes waren niet krachtig genoeg meer voor de jacht op groot wild. Knauw's moeder had al enkele malen voorge steld, met zijn vader een grooten tocht te gaan maken, in de hoop, iets eetbaars te pakken te zullen krijgen. Knauw's vader had er niet van willen hooren. Hij wist, hoe gevaarlijk het was, in dezen tijd van het jaar, nu de winter langzaam ten einde liep, met z'n tweeën er op uit te trekken. Ten eerste zou dat voor een vrouw heusch niet mee vallen, ofschoon Knauw's moeder zoo sterk was als een man. En ten tweede, alleen wanneer de heele stam een jacht organiseerde, was er kans op. dat er niemand onder de klauwen van een ijsbeer het leven liet. De meeste hoofden van gezinnen beschikten in ieder geval nog over voldoende voedsel en ze stelden zich tevreden met het akelige, gedroogde en gerookte vleesch. Eskimo's kunnen heel wat verdragen en het komt vaak genoeg voor, dat ze de zachtste gedeelten van dierenhuiden eten. Eigenlijk was er heelemaal geen reden tot droefheid in de igloo van den vader van Knauw. Maar die was een trotsche Eskimo. Hij was er sinds zijn huwelijk met Si Sa, Knauw's moeder, groot op gegaan, dat haar en zijn ouders bij hem een best thuis hadden en bijna het heele jaar door versch vleesch aten. Hij heette Too Ta Bo. Dit beteekent „De speer die altijd raak is". Knauw's vader had dien naam gekregen, omdat hij zoo goed met zijn speer kon omgaan en die met groote kracht naar het doel wierp, hetzij dit een ijsbeer of een walrus was. Omdat hij uitstekend kon jagen, voelde hij zich vernederd, wanneer er een tijd lang niets onder zijn bereik was gekomen. Dan ging hij met strikken op jacht naar sneeuwkonijntjes. Die v/aren er nu niet. En Knauw's vader schaamde zich, omdat zijn grootouders zich voor elkander schaamden, dat de één een zoon had. die te weinig versch vleesch in huis bracht en de ander een dochter, die met zoo'n stumper van een jager was getrouwd. Eskimo's denken soms heel zonderling. Op een goeden dag werd het Too Ta Bo te machtig. Hij toog naar de igloo van Roe Ro Ta, zijn besten vriend. Die ontving hem heel vrien delijk en bood hem een stuk versch vleesch aan. Too Ta Bo weigerde hooghartig, ofschoon het water bijna uit zijn mond liep van verlangen. Het was zeehondenvleesch en eigenlijk niet veel zaaks. Aangezien het versch was, beschouw de Roe Ro Ta het niet zonder reden als een versnapering en hij voelde zich een beetje beleedigd, toen zijn vriend deze kortaf weigerde. Het was toch niet zijn schuld, dat hij zoo juist geluk had gehad met de jacht Ze zaten wel een uur tegenover elkander en zeiden geen boe of ba. Niet omdat ze boos waren. Zoo gaat het meestal bij de Eskimo's. Die zijn een beetje familie van de Indianen en houden er Indiaansche gewoonten op na. Het zou van Roe Ro Ta volstrekt niet netjes zijn geweest, indien hij naar de reden van Too Ta Bo's bezoek had gevraagd. Hij diende rustig te wachten, tot zijn vriend hem zou vertellen, wat hem naar zijn igloo had gevoerd. Tenslotte wenkte Too Ta Bo met zijn oogen. Knauw vóór de igloo van zijn vader. Het gebaar was duidelijk genoeg. Hij wilde de anderen weg hebben. Een paar woorden waren genoeg, om Roe Ro Ta's vrouw en de kinderen naar buiten te sturen. Het was bitter koud. Ze moesten maar zien, dat ze zoolang ergens anders een warm plekje vonden. Twee stoere Eskimo-mannen wilden alleen zijn en met elkander iets ernstigs bespreken. Daar hóórden vrouwen en kinderen niet bij. Weer zaten ze in het vuur en naar de zoldering te staren, die zwart was van het roet uit de walpaende olielamp. Tenslotte was Roe Ro Ta zoo vriendelijk, het eerst iets te zeggen. Dat maakte het voor Too Ta Bo gemakkelijker. Inderdaad, het was een slechte winter en in sommige igloo's viel niet veel meer te eten. Het zou werkelijk noodig zijn, een jachtexpeditie te organiseeren. Roe Ro Ta schüdde het hoofd. De oude, wijze "mannen van den stam wilden er niet van weten. Too Ta Bo wist even goed als hij, dat het voorstel al herhaaldelijk ter sprake was gekopen. De oude wijze mannen woonden toevallig in igloo's met veel jonge, sterke, ongetrouwde kerels, die geen vrouwen en kinderen te eten behoefden te geven. Ze vonden, dat de voorraden wel tot de lente zouden reiken en er geen reden bestond, om alle weerbare mannen op te roepen en voor een paar weken het ijs op te sturen, op zoek naar versch vleesch. De oude wijze mannen hadden verhalen ver teld uit vroeger tijden, toen een Eskimo nog iets verduren kon en niet direct begon te jam meren, als hij geen versch vleesch meer had. Too Ta Bo beaamde dit ten volle. Hij keek (Nadruk verboden Roe Ro Ta desondanks verwijtend aan. Die wist toch waarlijk ook wel, waarom hij naar hem toe gekomen was. Roe Ro Ta begon te schaterlachen. Hij had zijn vriend even willen plagen. Met zijn vette hij niet meer kon. Hij was een grappenmaker en wilde zijn naam eer aandoen, ook tegenover zijn vriend. Tenslotte werd hij weer ernstig. Hij vertelde, heel goed te begrijpen, dat Too Ta Bo zijn ouders en die van zijn vrouw graag versch vleesch wilde voorzetten. En hij verklaarde zich bereid, hem te vergezellen naar een plaats, waar ze vroeger wel eens meer geluk hadden gehad. Alleen kon Too Ta Bo het niet aan. Met z n tweeën zou het best lukken, sprak Ro'e Ro Ta bemoedigend. En zoo trokken ze weg, zonder iets te hebben uitgelaten. In de andere igloo's wist men er niets van en iedereen was dan ook stomverbaasd, toen Roe Ro Ta onverwacht overal naar binnen schreeuwde, dat hij en Too Ta Bo een zeekoe hadden gevangen en aller hulp inriepen, om de massa vleesch te bergen. Het heele dorp liep leeg. Mannen, vrouwen, jongens en meisjes zwaaiden met groote messen en sleepten sleetjes achter zich aan. Een zeekoe gaf versch vleesch genoeg. Alle gezinnen zouden er een paar weken op kunnen teren. Twee mannen könden het niet aan, het allemaal naar huis te brengen. Verder was het nu eenmaal gewoonte, dat men zooveel mogelijk deelde. Daardoor had iedereen een buitenkansje. En Too Ta Bo was zoo trotsch geweest op zij" vangst, dat hij het heele dorp in zjjn vreug e liet deelen. Hij keek alleen een beetje geërger toen ook de oude, wijze mannen hun eei opeischten, notabene het eerste van al emaal. Het werd een waar festijn. Overal, aHe hutten, zaten Eskimo's met groote s ukken vleesch in hun glibberige handen. staken de stukken zóó in hun mond, kauw en het en sneden het telkens door, zoodra ze een keel vol hadden. .Hun messen glinsterden vlak langs hun van vet druipende lippen- wie hen zoo bezig zag, zou werkelijk bang zijn, dat ze al snijdend minstens een stuk van neus of lippen mee zouden nemen. Maar dat was nooit gebeurd, zoo handig waren de Eskimo's hierin. In zijn igloo deelde Too Ta Bo eerst de beste gedeelten uit aan de vier oudjes. Daarna nam hij zelf een brok, gaf iets aan zijn vrouw en hield lachend zijn oudsten, vijf-jarigen jongen een hap voor, waarmee menige kerel moeite zou hebben gehad. Knauw had tot dan zacht en goed toebereid voedsel gekregen. Het was de eerste keer, dat hij gewoon, versch en rauw vleesch voor zijn kleinen neus en half toegeknepen oogen zag bengelen. Hij aarzelde geen oogenblik, de kleine aap, en beet in het stuk vleesch, met een vinnig „knauw". En hij hield het tusschen zijn jonge, sterke tanden vast, toen zijn moeder het wilde afnemen, omdat ze bang was, dat hij er in zou stikken. Knauw, zei hij weer en hij bleef een half uur bezig, kreeg zijn portie echter glansrijk naar binnen. Zijn vader had dikwijls geprakkezeerd, hoe hij zijn zoontje zou noemen. Op dien dag wist hij het. De jongen zou Knauw heeten. Met een forschen knauw zou hij zich door het leven heen bijten. Hij had de aken van een ijsbeer. Zoo kwam het, dat de twaalf-jarige Eskimo jongen, die ergens in Baffins Land opgroeide, Knauw genoemd werd. (WORDT VERVOLGD). RIJKSWEG ROTTERDAM - MAASSLUIS- DEN HAAG. Rechtstreeksche verbinding van Rotterdam met het Westland en Hoek van Holland. DE „GEULDERTOREN" IN yLAMMEN. Groote boerderij in de asch gelegd* Maandagavond heeft te Geulle (L.) een felle brand gewoed, waarbij jle kapitale ONDERVOEDE JEUGDWERKLOOZEN. MOORDAANSLAG TE DRIEL. Op 8 November 1869 is doctor H. W. E. Moller geboren: vandaag wordt hij dus ze ventig jaar. Weinigen zullen er zich over verwonderen, want hoelang kennen velen niet zijn naam en wat is hij voor een heel geslacht anders geweest dan de doctor, leeraar van ongemeene begaafdheid en groot didactisch talent, waar hij zich ook bevond en op welk podium hij ook stond. Als deze man ergens dankbaar voor is, dan zal het zijn voor twee dingen: dat geheel zijn lagere en humaniore vorming katholiek ■was en dat dit heeft hij ons eens zeer uitdrukkelijk gezegd hij zijn geestelijke en cultureele vorming genoot bij de Jesuieten. Hij heeft zijn dankbaarheid metterdaad ge toond: zijn leven is één strijd geweest voor het katholieke onderwijs, terwijl zijn eerste boek van eenigen omvang gewijd werd aan de verdediging van de Jesuieten. Het was een zelfstandige bewerking van B. Duhr's bekende „Jesuietenfabeln." Indien de Sociëteit in Nederland een leek moest aanwijzen, die haar ideaal van den ka tholiek in de wereld benadert, dan moet Moller het zijn. Man zonder persoonlijke behoeften, sober en van ontoombare werk kracht, van alles omvattende belangstelling, van hooge cultuur, van gloeiende begeeste ring vervuld voor de verbinding van gods dienst en beschaving. Dr. Moller is allereerst een bijzonder kenner van klassieke talen. Hij citeert in redevoeringen voor de vuist weg de groote latijnsche dichters en kan tijdens een poli tieke rede in geestvervoering geraken over Homerus. Dan krijgen de verbaasde luister aars grieksche les, zooals zij van hun levens dagen nooit meer vergeten. Hij is daarnaast een groot kenner van de nationale geschiede nis en een geestdriftig letterkundige, die te vens werkelijk taalwetenschap bestudeerd heeft. In eigen taal heeft het hoogste hem reeds in jonge jaren gegrepen: Vondel. Lang voor Verkade was Moller het, die te Amster dam in het paleis voor Volksvlijt het eerst weer de „Lucifer" bracht op de later door Verkade vervolmaakte wijze, met vereischte kleur en stemming, waarbij gerekend wordt op den metalen klank van Vondels taal Tusschen ongelooflijk veel werk in hij gaf veertig uur les per week studeerde Moller letteren aan de Amsterdamsche Uni versiteit en zou daar op de „Altaargeheime nissen" promoveeren. Welke leek zou zoo iets wagen behalve Moller? Er was er slechts één, die dat in zijn hoofd kon halen en die eene was Gerard Brom. Van hem ging het gerucht, dat hij het ook bestaan zou, op „Altaargeheimenissen" te promoveeren. Twee is teveel, dacht Moller, en zwaaide over naar Vondels „de heerlijkheid der Kerke". Daar op promoveerde hij tot doctor, begin 1907. De promotor had alleen de drukproeven ge zien en de promovendus rende uit een van zijn vele lessen naar de aula, waar de hoog leeraren, de paranymfen en de zenuwachtig geworden mevr. Moller al op den doctoran dus zaten te wachten, die nog net op tijd kwam. Zoo is dr. Moller gebleven: rennend van het eene werk naar het andere. Zijn vriend Rudolf van Oppenraay SJ. die een beroemd classicus zou worden, maar een groot opvoe der bleef, prikkelde hem steeds tot schrij - ven. Aldus kwam de jonge Moller er al toe. wat kranten te verrijken met kopij. Ongeveer tegelijk bespreekt hij het later zoo bekend geworden „Gulden Wierookvat" van kape laan Eppink en Sam van Houten's uiting ever de Kroon als ornament. Godsdienst en staatkunde bleken hem geen van tweeën vreemd. Tot het eerste terrein kan men ten deele ook nog rekenen zijn spraakkunsten van het latijn in zooverre zij vooral bestemd waren voor degenen, die het kerklatijn wil den leeren. Dan grijpt hem eigen vak en het onder wijs. „Karei ende Elegast" verschijnt, her haaldelijk herdrukt; ..Lectuur" net nog bestaande „Boekenschouw" wordt opge richt; het „Paedagogisch Tijdschrift" volgt; het „Bijblad voor Taal en Letteren" komt; de „Geschiedkundige Bladen" ijlen ons „His torisch Tijdschrift" reeds vooruit. „Roeping" begint. Deze man sticht tijdschriften, zooals een ander een artikel ontwerpt. En hij is tel kens den tijd ver vooruit. Hij levert het eerste deel van „Ruusbroec" met de prachtige inleiding, hij bezorgt een ïierhaaldelijk herdrukte uitgave van Von dels „Lucifer", hij geeft later noig zijn „Ge schiedenis van de Nederlandse Letterkunde", waarvan zoo pas de vijfde druk verscheen en bewerkt de eerste deelen van de nationale Vondel-uitgaven: arbeid waarover wij ons geen oordeel aanmatigen, maar dien wij werkelijke vakgeleerden hooren prijzen als <van ongewoon hooge hoedanigheid. De doc tor is intusschen weer bezig aan een andere 6tandaard-uitgave voor de Maatschappij van Jetteren. Er zit iets zonderlings in het lot, dat deze man nooit tot een professoraat of tot een ze tel in de Akademie werd geroepen en het wordt bepaald lachwekkend te bedenken, dat men zulk een docent te Amsterdam, of schoon hij de eenige op de voordracht was, zelfs als leeraar aan een openbare hoogere burgerschool poogde te weren. Hij was de eenige katholieke leeraar aan alle stedelijke inrichtingen van middelbaar onderwijs, maar die eene telt voor tien, schijnt Cornelis Bel laar Spruyt te hebben gedacht en dat had deze Kantiaan nog niet zoo kwaad bezien. Vier jaar is dr. Moller leeraar bij het open baar onderwijs te Amsterdam geweest. Daar begon hij de grondslagen te leggen voor wat eens de Leergangen en de Tilburgsche Hoo- geschool worden zou. De Leergangen zijn 4 Juni 1912 gesticht: uit Mailer's particulier ondernemen gegroeid, heeft hij zelf er den geheelen opzet van ontworpen en wijlen Bisschop Callier van Haarlem, wiens regen tengaven Ruijs steeds roemde, veranderde niets, maar keurde alles goed. Nog is Dr. Moller dankbaar voor veler me dewerking in die dagen. Er waren er, die zijn onderneming te stout gedacht vonden: zoo een professor De Groot, zoo zijn vriend Van Oppenraaij. Maar Moller zette door en zijn helpers kwamen; twee curatoren, een pries ter en een leek uit elk bisdom. Het werk pakte, maar het sloeg vooral in het Zuiden zóó in, dat Moller begreep: daar moet ik zijn. Hij had zijn jeugd twaalf jaar lang al stu- deerend in Brabant doorgebracht. Hij zou naar Brabant teruggaan en daar blijven wer ken, nu bijkans dertig jaar. De Brabantsche Bisschoppen ontvingen den doctor, die leeken-leeraren vormen kwam met open armen. „Ons Middelbaar Onderwijs" ontstond. Het heette toen nog ,Ons Handelsonderwijs"; anders kon de pro vincie immers niet subsidieeren. Wat het Rijk in 1916 nog dacht, blijkt wel uit den korten maar hevigen strijd, dien dr. Moller te voe- Dr. H. Moller. ren had met de toenmalige afdeeling Onder wijs van Binnenlandsche Zaken. Hij heeft dien strijd gewonnen: aan hem dankt Brabant in de eerste plaats zijn voorbereidend hoo- ger en middelbaar onderwijs. Mede aan hem danken o.a. Den Haag en Alkmaar hun katho lieke lycea. En de man, die in Professor Broms boeiende boek „Herleving van de Ka tholieke Wetenschap in Nederland' terecht geteekend staat als de vermetele Prome theus, die individueel den grooten greep deed naar een Katholieke Universiteit, mag zich niet alleen een der werkelijke grondleggers van de Tilburgsche Hoogeschool noemen, doch het moet hem een blije voldoening zijn geweest, den Nijmeegschen hoogleer aar on langs ook te hebben hooren getuigen van dien eigen Tilburgschen geest, welken Mol ler heeft helpen wekken. De politiek, heeft Schaepman geschreven, is een Sirene, die veel groote geesten trekt. Dr. Moller, ofschoon in jonge jaren zelf aan politieke journalistiek doende, is in de po litiek getrokken. „Ik heb het gedaan, omdat zij mij riepen", hoorden wij den doctor eens zeggen, en wij weten, dat vooral Ruijs de Beerenbrouck hem in de politieke arena sleurde en er op stond, dat hij bij den eersten partijraad het woord zou voeren en nog wel over artikel 177 van het Indisch Regeerings- reglement. Daarmee was Moller's weg gewezen. Ka merlid geworden in 1915, kwam hij in de Indische commissie van de fractie. Zijn bui tengewone kennis van Indië verbaasde niet slechts een man als jhr. Van Rijckevorsel, maar ook een deskundige als wijlen de chris- telijk-historische dr. Lovink kon eerst niet gelooven, dat iemand, die nooit een voet in Indië had gezet, over Nieuw Guinea sprak alsof hij er jaren lang gewoond had. Dat de befaamde scheidingslijn daar opgeheven werd, is grootendeels dr. Mollers werk ge weest. Weinigen weten, wat de Mis sie hem dankt. Wat hij daarnaast op parlementair terrein deed voor het onderwijs en welk werk hij verzette als wethouder van Sociale Zaken en later van Onderwijs in Tilburg, behoeven wij niet in den breede uiteen te zetten. Wanneer wij Doctor Moller op dezen dag van harte gelukwenschen en hem danken voor zijn voorbeeld en "werk, waarvan de in vloed ook ver buiten Nederland, vooral in Vlaanderen is uitgestraald, dan weten wij ons tolk van zeer velen, wanneer wij hem huldigen als een groot man, voorbeeld van onbaatzuchtige toewijding en onwaardeer bare werkkracht. Nijmegen, zoo luidt de mare, zal ons de vertaling schenken van Newman's „Univer sity Education". Wie dr. Moller kent, denkt, dit wondere proza van Newman lezend, dik wijls aan hem. Zijn portret staat geteekend in deze woorden van den lateren kardinaal „Alleen het intellect, dat zijn vermogens vol maakt leert beheerschen, dat kent en al ken nende denkt, dat de massa feiten en gebeur tenissen weet te schiften met elastische re- deneerkracht, zulk een intellect kan niet par tijdig, noch exclusief, noch hartstochtelijk, noch in verwarring zijn, maar het is geduldig, omvattend, majestueus kalm, omdat het be gin en einde onderscheidt, den oorsprong van elk doel, de wet van elke onderbreking, de grens van elk oponthoud; want het weet al tijd, waar het staat en waar zijn weg ligt van het eene punt tot het andere." Dit ideaal van den katholieken geleerde heeft Dr. Moller in een leven van zwaren arbeid en niet zonder offers trachten te be naderen. Hij heeft het velen voor oogen doen schitteren en niet weinigen geholpen dit ideaal te bereiken. God mogen hem en den zijnen vergelden, wat nij katholiek Nederland en daarmee ons heele vaderland vooral aan cultureele verrijking geschonken heeft! P. K. De Minister van Staat, Minister van Finan ciën heeft bepaald, dat in 'n strook van 100 meter breedte langs de Rijksgrens in de ge meente Kerkrade, beginnende bij het grens- kantoor der invoerrechten te Bleijerheide (grenspaal 229) en eindigende bij grenspaal 232, met uitzondering van het afgesloten ge deelte der Domaniale mijn, het vervoer van alle goederen in buitenwaartsche richting is verboden. Het verbod geldt niet voor zoover het ver voer plaats heeft langs de Holzstraat of de Pannesheiderstraat met bestemming tot ge- oorloofden uitvoer. De inspecteur der invoerrechten en accijn zen te Kerkrade kan onder de door hem te stellen voorwaarden afwijking van het ver bod foestaan. lo. Behoudens onvoorziene omstandighe den gelden in het tijdvak 7 t.m. 9 November voor uitvoer van kippeneieren naar Duitsch- land de volgende franco-grens-prijzen per 10G stuks: voor D-eieren 4.50; C-eieren 4,65; B-eieren 5.20; A-eieren 5,20; S. eieren 5,25. 2o. De Reichsstelle für Eier heeft de franco-grens-prijzen voor uit ons land in het tijdvak 7 t.m. 9 November 1939 in Duitsch- land in te voeren eendeneieren per 100 stuks als volgt vastgesteld: voor eieren beneden 50 kg. per 1000 stuks f 2,45; eieren van 50 tot 54 kg. per 1000 stuks f 2,75; eieren van 54 tot 60 kg. per 1000 stuks 3,15; eieren van 60 kg. per 1000 stuks en daarboven 3,45. DUF 'MIOWMr UAHÜ WSiLUU Ófl/tlL Wij vernemen van den secretaris van den Alg. Nederl. Bond van Fruit-, Groenten- en Aardappelen-Exporteurs te 's Gravenhage, die enkele maanden geleden een uitvoerig re quest aan den minister van Economische Za ken heeft gericht, strekkende tot de afschaf fing van den veilplicht voor fruit, waarop vele adhaesie-betuigingen uit de fruitdistric- ten zijn ontvangen, dat hij zich opnieuw tot den Minister gewend heeft. Erkennende, dat een rustige bespreking van het onderhavige vraagstuk in de zeer bijzon deze omstandigheden, waarin ons land thans verkeert, niet wel mogelijk is, acht de bond het niettemin absoluut noodzakelijk, dat, han gende de definitieve beslissing, de betreffende bepalingen zoo soepel mogelijk worden toe gepast en de mogelijkheid van administra tief veilen op zeer ruime schaal wordt toe gestaan. (Dit laatste schijnt ook wel in de bedoeling van de regeering te liggen, die, gelijk wij in ons blad van 23 Oct. j.l. reeds opmerkten, den veilplicht, hoewel zij de daartegen aangevoer de bezwaren niet alle licht telt, wil handha ven om de teelt in handen te hebben en de verbetering ervan te kunnen stimuleeren Red.) handen zijn buik vasthoudend, lachte hij, tot De 21sten November a.s. zal, zoo schrijft de A.N.W.B. door den Rijks Waterstaat te sGravenhage wordien aanbesteed het aan brengen van verhardingen op het nieuwe gedeelte van den Rijksplanweg No. 20 Rot terdamMaassluisDen Haag tusschen Vlaardingen en het reeds voltooide gedeelte van dezen Rijksplanweg, met bijbehoorende werken. In dit werk is bovendien begrepen het maken van aansluitingen aan dit weg gedeelte en aan den Maasdijk ter plaatse als mede naar Maassluis en Vlaardingen. De verharding zal bestaan uit klinkers of beton breed 6 M. opgesloten resp. tusschen betonrabatten en kantstrooken van klinkers breed 0.5 M. Van dezer weg, welke is ontworpen met twee door een middenberm gescheiden rij banen, zal voorloopig één rijbaan worden verhard, terwijl aansluitend daaraan op bepaalde afstanden op den buitenberm par keerplaatsen worden aangebracht van klin kers ter breedte van 2.5 M. Na voltooiing van den geheelen weg zal Rotterdam een rechtstreeksche verbinding hebben met het Westland en bovendien met Hoek van Holland via het aan dezen weg aansluitende en reeds verbeterde gedeelte van den Maasdijk, waardoor de smalle boch tige dijkweg via Schiedam, Vlaardingen en Maassluis zal kunnen worden vermeden, terwijl m voltooiing van het vorenoflPSchre-. ven werk deze verbinding reeds van Vlaar dingen af zal kunnen worden gebruikt. Dit werk, waarvan de kosten zijn geraamd op 200.000 zal uiterlijk 15 November 1940 moeten zijn voltooid. boerenhoeve de „Geul der to ren", eifieiKloni van de gez. Schoeneveld te Heerlen, lot den grond is afgebrand. Omstreeks acht uur in den avond ontdekte de pachter, de heer Roe broek, dat er brand was uitgebroken. Door de eigenaardige ligging van de hoeve aan den grooten rijksweg BeekMaastricht, in de nabijheid van de gemeenten Beek en Geulle, is ter plaatse geen waterleiding aan wezig,'zoodat aan blusschen niet te denken viel. Het vuur deelde zich spoedig mede aan de schuur, de stalling en den inventaris van het woonhuis en vond daarin gretig voedsel. Het geheel was weldra één vuurzee, welke de omgeving in gloed zette en talrijke nieuwsgierigen naar het terrein van den brand trok. Te twee uur vanacht woedde het vuur nog onverminderd voort. Het geheele complex is tenslotte totaal Uitgebrand, zonder dat er een brandweer aan te pas kwam- Men is er evenwel nog tijdig in geslaagd het aanwezige vee uit de stallen in een aangrenzende weide in veiligheid te brengen- Omtrent de oorzaak van dezen brand tast men nog in het duister. Vermoedelijk is er een vonk gewaaid in een hooiberg, die daar door in brand geraakte. De schade wordt op minstens 20.000 geschat, doch wordt door verzekering gedekt. Marechaussee en gemeentepolitie hebben het publiek, dat naar het fantastisch schouwspel was komen kij ken, op behoorlijken afstand gehouden. De „Geuldertoren" was een modelboer derij, welke ongeveer tien jaar geleden was gebouwd. Naar wij vernemen, heeft de keuring te Djokja van de jeugdwerkloozen evenals in Malang uitgewezen, dat een belangrijk per centage ernstig ondervoed is, meld 't „B.N." Niet minder dan 40 pet. vam de 68 Djok- jasche jongens lijden aan ernstige ondervoe ding; bij de overigen is dit in mindere of meer mate het geval. Te Semarang moet thans een negentigtal jongens gekeurd worden; ook daar maken de jeugdwerkloozen physiek over het alge meen geen gunstigen indruk. Op de andere groote plaatsen is men met het verzamelen der jongelui nog n'et erg opgeschoten: vooral te Bandoeng en te Soe- rabaja schijnen vele voormalige jeugdwerk loozen thans emplooi gevonden te hebben in de technische bedrijven van leger en marine. Zooals men weet> zullen jongelieden, die niet in staat geweest zijn de lagere school of de eerste klas van een H.B.S. of Mulo met vrucht te doorloopen en om deza jongens gaat het hoofdzakelijk een voor bereidenden cursus moeten doorloopen, voor zy tot de technische cursussen worden toe gelaten. Tijdens den voorbereidenden cur sus wordt tevens het physiek zooveel mo gelijk verbeterd, waarbij de jongens onder voortdurende medische controle staan. Voor de rechtbank te Arnhem stond Dins dag terecht J. A. van W. 41 jaar, arbeider te Rotterdam, wien ten laste was gelegd, dat hij op 7 Augustus Geertruida V. vrouw van een orgeldraaier te Driel, door een revolver schot opzettelijk van het leven heeft be roofd. Verd. had aan de politie bekend, doch ver klaarde voor de rechtbank zich niets meer te herinneren. Het O.M. eischte vier jaren gevangenisstraf. i

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1939 | | pagina 4