avonturen van Koko m r VOOR ONZE JEUGD. De opmerkelijke. I en hum St. Theunis' varkens. One Barend onder de mensclieneters. De leeuw van Limbal. ZATERDAG 17 FEBRUARI 1940 40! IN BRETAGNE. Een tunnel onder liet Kanaal Dans der Pensj es PUZZLE. Menhirs, dolmens, cromlechts.. De eerste duikboot. COLUMBUS EN AMERIKA. OPLOSSING DER VORIGE PUZZLE Een Koning als Nimrod v< En zoo is dan de H. Quadragesima, de Veertigdaagsche Vasten begonnen, tijd van versterving en offertjes van groot en klein. Het getal 40 heeft in de Openbaring haast altijd iets met boete te maken! 40 Dagen en 40 nachten openden zich de sluizen van den grooten afgrond tijdens den Zondvloed! 40 Jaar brachten de Joden door in een onherbergzame woestijn! Mozes vastte 40 dagen éér hij van God op den Sinaï de Wet voor zijn volk ontving! Na een vasten van 40 dagen trok de pro leet Elias naar den berg Horeb en daar kreeg hij een Gezicht, een wonderbare Openbaring! Christus zelf vastte 40 dagen en 40 nachten éér Hij de Goede Boodschap van het Evan gelie ging verkondigen! „Wanneer de H. Vastentijd verwaarloosd Wordt" zeide Paus Benedictus XIV Se~ schiedt dit ten nadeele der eere Gods, to smaad van onze H. Kerk, tot schade aan e zielen der Christenen. Juist door den as en~ lijd behooren wij ons van de vijancen \an Christus' Kruis te onderscheiden. m°chten in vroegere eeuwen vrij rond- •loopen door de straten van steden en dor- Pen Gingen ze een stfl' binnen, niemand mocht ze er uit jagen! Te Brugge werden de krulstaarten door de burgerij gevoerd. Wilde men zoo'n gast kwijt, dan lokte men hem met 'n homp brood of zoo de straat op! Moesten de buren maar weer verder zien! Soms deed men den keuën bellen om den nek! Het gerinkel wou zooveel zeggen als: Hier ben ik! Geef me 'n hapje eten!" Bij het tegenwoordige verkeer valt aan derge- i.i ke varkens-voorrechten niet meer te den ken! St. Antonius-abt. Sint Theunis of Sint Antonius verkocht al zijn goederen en schonk de opbrengst aan de armen. Hij ging leven in een eenzamen grafkuil en vertrok later naar een woestijn in Egypte. De laatste veertig, vijftig jaren van zijn leven bracht hij in boete en ver sterving door. Hij werd wel" honderd-en- V'R jaar, de H. Abt Antonius (t 357). Zijn relikwie wordt denkelijk nabij Arles be waard, in de befaamde abdij van Montma- jour. Maar een arm kwam naar Brugge, in Vlaanderen en trok een groote menigte van vrome pelgrims. Over de veertig kerken in België zijn aan Sint Antonius-abt toegewijd. Daar wordt hij bizonder aangeroepen tegen huidziekten van mensch en dier. In de XI en XII eeuw heerschte in West- Europa een akelige ziekte. De ledematen werden zwart en vielen vervolgens af. De menschen durfden het kwaad niet bij zijn Waren naam te noemen. Dan zou het wel fehs nog nijdiger kunnen worden! Ze spra in dus van het „Ignis Sacer», van het "Heilig Vuur1" Te Atrecht verscheen de H. Maagd Maria' in de cathedraal. Waar Mon seigneur de Bisschop bü was, schonk zij twee speellieden een wonderbare kaars. Door de zieken met die kaars aan te raken, verdween het „Heilig Vuur" uit hun veege h.if. De abdij van Groeninghe, in de buurt laa Kortl'ijk> bewaart de wonderkaars. Elk zii 'dpn he,t hoogfeest van Pinksteren, wordt toond. Maar°amfn °P plechtige w«ze Ver" aan, den heiu^n "k? riepen Sint AntoP1US gen baard. En ook k'ulzenaar met zijn lan- euvel bevrijd. De fü.,^'erden van het lastige verbreidde zich als op E^an, deze wonderen geheel België en FrankrJk n"Wieken °V6r De H. Antonius-Abt w-ordt «m™ een doodskop afgebeeld, en uit me* door vasten en boetvaardigheid. Een va If is nabij hem. In dit varken huist de h*™en die den kluizenaar tot zonde wilPa zw»°kken- Maar anderen houden, dat het Van het6 macht uitdrukt, om ook de dieren een stAvUur" te genezen. Vaak ziet men een To„^ den Heilige, in vorm van wanneer L Ze kn,k steunde hy zyn oksel, ren verm^Van he* bidden en psaknodiee- den E raakte" Soms wemelt het rond achter -a etvan kwelen, duivelen vóór en op het' h £?lt 2it de geest uit den afgrond korin-m Van den H- Abt- 0ver de. ken Jl ,Van Sint Antonius zijn talrijke boe- geschreven. tecer,Vlaanderen roept men St Antonius aan hij j gekten van het vee. Te Gent was den 6 Petroon der busschieters. Deze lie* varkm°Chten. V00r Karel V over de veertig Slager'S vr^ door de stad laten weiden! en SchS en suikerbakkers, porceleinwerkers hup P eePstimmerlieden zien in den Heilige z'jn f a °n' Den 17en Januari herdenkt men b°etvffSt; de H' Athanasius beschreef het „VariBP rfig en verstorven leven van den U r monniken!" Van e' hidden U, o Heer, de voorspraak Velen H' Abt Antonius ons bij U aanbe- hetee' °Pdat wij d00r zijn bi.istand bekomen, Sj fn wij uit eigen kracht niet vermogen. 1 ^ntonius-Abt, bid voor ons. wel4eens "is l°r™en euen spreekwoord, dat kinderen wordt S:,bedreiging tegen stoute „ooren" te maken! Zlg Het heeft iets met 28 Hemellichaam Beroemde Spaansche ridder. Gemalen eikenbast Voorzetsel. Gebiedend voorschrift Proper, zindelijk. Om mee te snijden. Ook wel: „Save". Kip Niet te scheiden! Plechtig beroep op God. Noodsein der schepen. 29 16 26 32 21 19 3 II 17 27 30 14 25 1 10 24 2 9 33 4 18 23 22 25 6 5 12 31 20 7 13 8 34 6 15 Het Fransohe schiereiland Bretagne be waart nog veel herinneringen aan lang ver vlogen eeuwen. Toen woonden daar stam men, die de „dolmen" bouwen ('n dol-men is wat wij noemen een hunebed). Het waren herders en landbouwers. Zij maalden hun graan tusschen harde steenen. Hun hutten vestigden zij bij 'n beek. De graven hunner dooden lagen in de naaste omgeving. Uit het vinden van vazen, gereedschap enz. in die graven of „dolmens", leidt men af, dat zij aan een toekomstig leven geloofden. De ze gereedschappen waren meest van steen (bijlen .speerpunten). De „dolmens" waren dus: graftomben géén: „dolle menschen" „Menhirs" (men-ier; Keltisch: men steen; hir lang) of lange opstaande stee nen, zijn, voorzoover ik weet, in Nederland nooit aangetroffen. Bretagne heeft er heel wat. Ook deze oude steenen hadden iets met den godsdienst der oudste bewoners te ma ken. Tevens dienden zij om den weg aan te duiden. Ook .werd wel een „menhir" neer gepoot op een gedenkwaardige plek. Zelfs kent men „menhirs' 'als afgodsbeelden. Julius Caesar heeft reeds over deze eigen aardige dingen geschreven. Bekend is de „menhir" bij Huelgoat in de buurt. 'n „Cromlech" (Krom-Jek) is eveneens eenniet schrikken, hoor! megalithisch overblijfsel of monument uit den steentijd (megas groot; lithos steen). Eigenlijk is 'n „cromlech" 'n kring van afzonderlijk staande „menhirs" rond één grooten steen. Ook zulke „steenen kringen" hadden een godsdienstige beteekenis. Men neemt wel aan, dat deze oude monumenten 4500 jaar geleden in Bretagne werden neergezet. Waarom niet? Waarom zouden Parijs en Londen, Frankrijk en Engeland, elkaar niet onder water door de hand toesteken? Den 30en Juni 1930 kwam het gesprek In de Engelsche „Tweede Kamer" op den tun nel. Er werd gestemd. Vóór den onderdoor gang spraken zich 172 lieden uit; tegen 179! Slechts met zeven stemmen meerderheid werd het grootsche plan van de baan ge kegeld! Had men toen geweten, dat in 1939 deze oorlog zou komen? Dan had men het ontwerp misschien aangenomen! Het maakt veel uit, of een divisie soldaten binnen luttele uren Frankrijk van Engeland uit bereikt, of in 'n kleinen dag. Bommen op de tunnel? Terwijl er 50 M. water boven staat, dat voortdurend in stroo ming is? Uitgeslooten! Bovendien een dak van nóg 50 M. Hardheid van den bodem? Kaas, meneer, Kaas! Krijt! Grauwe krijt van Rouaan! 'n Kolfje naar den hand van iederen boor-inge- nieur! De lengte? Amper 40 K.M.! De Simplon- tunnel is 20 K.M. En door welk materiaal moest die geboord worden! Door nog - lang - geen - krijt, allesbehalve kaas! Nee, in de lengte zit 't 'm óók al niet. In de kosten dan? 5 Milliard francs of 30 millioen pond Ster ling! Drie slagkruisers kosten méér! En hoe lang heb je daar plezier van? Eén torpedo daar gaan ze! Géén torpedona tien, twintig jaar verouderd! En zoo'n tunnel ver oudert nooit! Wordt nooit oud roest! Helaas!! De werken der beschaving trek ken aan het kortste eind. Al het geld gaat nu heen aan kanonnen en oorlog. Voor de tunnel blijft er voorloopig niets over! Jammer! moet gebouwd zijn door Corn. Jacobsz. Drebbel, een Nederlandschen instrumentma ker, natuurkundige en ontdekker. Langen tijd vertoefde hij aan het Hof van Rudolf II te Praag, dien hij met zijn proeven aange naam bezig hield. Hij vervaardigde ther mometers, broedmachines, microscopen en een duikboot met luchtverversching, mano meters enzgelijk Jan Lg, uit Nijmegen ons terecht bericht. Met deze duik boot schijnt hij op de Theems te hebben ge varen. Gedurende drie uur bleef Drebbel onder water. Dit moet in 1621 gebeurd zijn; tien jaar later stierf de knappe uitvinder. Een toovenaar van I\ieutv-Guinea. „En kan jij me nou ook vertellen, Koko" vervolgde ouë Barend zijn verhaal, „wat of kannibalen wel zijn?" Koko krabde zich achter zijn flap-oor. Hij had dien naam, meende hij, niéér gehoord in de vaderlandsche geschiedenis? Aha, daar had hij het „Kannibalen vormden een Germaanschen volksstam in Kennemerland Met de Bata vieren stonden zijn op tegen de Romeinen. Hun aanvoerder heette Brinio!" flapte hij er vlot uit „Ik ben wèl oud, zeuntje", zuchtte de zee rob, „maar zóó oud toch nietOnder de kan nibalen die jij bedoelt, ben ik nooit geweest. Het waren de Kaninefaten!" Koko keek leelijk op z'n neus. Had hij daar even 'n flater gemaaktMaar onverstoord ging hij verder: „Wat waren jouw Kannibalen dan, Ba rend?" „Menscheneters, zeuntje, menscheneters van Nieuw Guinee Geen Kaninefaten, maar bloeddorstige roovers „En heb je daar avonturen mee beleefd „Niet zoo'n klein beetje, Koko Direct, toen we met ons schip voor anker gingen, was het al mis. Wilden uit Rapa had den een boot gebouwd, een prauw. Dat ding moest gedoopt worden „Zeker met champagne opperde Koko „Nee, met een nog veel kostelijker sap, met bloed, menschenbloed! Twee dagen lang la gen de schobbejakken op de loer naar een offer. Toen kregen ze een kerel uit Bioto te pakken. Ze sleepten hem naar hun prauw. Wij hadden nergens erg in, dom genoeg Rang Daar kapten ze z'n ruigen kop af en lieten het bloed tappelings langs den boeg vloeien. Dat was nou hun manier van doo- pen. En het lijk van den armen drommel gooiden ze in het water, voor de krokodil len „En wat deden jullie, toen jullie het merkten „SchrikkenEn niet zoo'n klein beetje Maar toen stopten we een versche pruim achter onze kiezen en namen den aanvoer der gevangen, den toovenaar van Rapa „Toovenaar Wonen daar dan toove- naars, op Nieuw-Guinee?" „Meer as hier, zeuntje, méér as hierDe toovenaars is yoor die wilden alles Ze zul len geen bataten planten of suikerriet, geen feest geven of een kop snellen, of de toove naar komt erbij te pas De lekkerste noten en vruchtenDe malschste stukken men- schenvleesch gebraden op gloeiende stee nen de smakelijkste bouten rotskangoeroe gaan allemaal naar den toovenaar Krijgt hij het niet, dan maakt hij „poeri-poeri" tegen je, nou, dan is je leven geen cent meer waard „Hij kan je toch niet dood tooveren be streed Koko. „Nee ,dat niet, maar hij kan je je dood wèl aanzeggen „Hoe weet hij dat nou „Let op, KokoVan tweeën één: óf je gaat werkelijk gauw dood, en dan be weert de schurk: héb ik het niet voorspeld óf je gaat niet gauw dood En dan helpt hij je 'n handje „Hoe dan „Bij voorbeeld zóó: hij doopt een puntigen stok in slangengif en strijkt er toevallig mee langs je huid Klaar ben je „En als er nou geen slangen in de buurt zijn eer «u. plAfZA ■pirioM, „Nou, dan steekt hij den stok een paar da gen in rottend vleeseh en geeft je dan een schram Dat komt voor jou en voor hem op hetzelfde neer Maar mij wou de ouë schobbejak op an dere manieren uit den weg ruimen „Vertel op, Barend noodigde Koko. „Moet je hooren De toovenaar van Rapa heette Mira-Oa. Hij vervloekte ons met zijn ruigste vloeken. Maar wij gingen tóch met hem op ntarsch, naar den naasten politie-post. We bonden hem voor het gemak een baal tje rijst over zijn rug, had-ie meteen wat te dóen. Onze weg leidde langs sagobosschen, langs modder en water, langs alang-alang gras, zoo hoog als onze schoudersEn 'n „En hoe is het, tenslotte met dien toove naar afgeloopen. Barend?" „Moet je hoorenOp den vierden nacht van onzen tocht wist de schurk het zóó aan te leggen, dat wij overnachtten bij de Lang- staartmenschen „Langstaart-apen, bedoel je zeker, Barend?" verbeterde Koko onthust. „Ik zeg precies wat ik bedoel, zeuntje, Langstaart menschenhield de ouë zee rob koppig volZe woonden in huizen op palen. De vloer bestond uit naast elkaar ge- hitte! Bar! Ik kreeg 'n dorst! Geweldig! En dronk de eene kokosnoot naar de andere leeg Laat nu, tijdens de rust, die gemeene Mira Oa óók met een kokosnoot aankomen „„Tau bada"" zei hij „drink!Nou, „Taubada" beteekent daarginder zooiets als: heer, en drinken, dat hoef ik je niet uit te leggen. BestIk pak de halve noot met de lekkere melk van hem aan. Ik zet het ding aan m'n lippen. En juist op dat oogenblik gaf m'n kameraad me 'n slag, dat de noot over den grond roldeHaast niets zat er meer in „Waarom deed hij dat vroeg Koko. „Kijk eens even hier, Barend riep hij Ik keek. Zag niks Keek nóg eens Niks Toen streek hij de overgebleven melk over zijn hand uit! Er zaten fijne bamboesplin tertjes in! Hééle fijne bamboe-naalden! 'n Paar van die naalden in je maag, of in je ingewanden, en je kan je testament wel ma ken Mijn kameraad, beter bekend dan ik met de manieren van de kannibalen, had mij het leven gered De goeie kerel is nou dood maar ik zal hem nooit vergeten beloofde de ouë zeerob. En er viel een plechtige stilte in het kamertje. Barend nam een glaasje zonder-voetje en schonk zich een kleine hartversterking in. „Niks voor jou, Koko, deugt niet voor jou ,maar wij, ouë zeerobben, wij weten niet beter of het hoort zoo stelde Barend vast. „En toen wou Koko voort „Toen?" vervolgde Barend „Toen pro beerde hij het op een andere manier, die ouë toovenaar Je moet weten, die wilden ver eeren daarginder een slang, Baigona ge naamd. Het ondier moet ergens op een berg huizen en geldt zooveel als de godheid voor de Mambara-provincie. De toovenaars geven te kennen, wat dat ondier wil of niet wil, allemaal zwendel natuurlijk. Maar de wil den geiooven dat. Komen ze een slang tegen, dan kijken ze den anderen kant uit. Het staat niet netjes om een zoo hoog iemand te begluren, of na te gaan, zie je! Ja, het is daar een raar stelletje menschen, Koko. De ouë Mira-Oa wist een slang te pakken te krijgen. Tijdens de rust genoten de gevan genen en de dragers nogal wat vrijheid. Weg Konden ze tóch nietHet betreden van het gebied van een anderen stam beteekende den dood. Ze hadden geen wapensZoodoende bleven ze een beetje in de buurt. BestDe toovenaar pakte de slang uit het hooge gras op en deed het onder in een aarden pot. Op dat potje kwamen een paar steenen. Om den ondersten steen zat een zakdoek, dien ik kwijt was geraakt onderweg. Wat deed de dierenbeul toen Hij zette den aarden Pot met slang en al op de gloeiende asch van het kampvuur. Niemand durfde hem te ver raden. Ze waren allemaal vol eerbied voor het ondier. De slang kreeg het leelijk te kwaad natuurlijk. En zij rook als maar mijn zakdoek, mijn geurtjes Toen het woedend genoeg geworden was, het arme dier, lichte de toovenaar de steenen op. Onmiddellijk kwam de slang te voorschijn ,dat spreekt! Zóó prettig was 't niet in dat stoofpannetje! En op wien kwam het giftige monster af Op mij natuurlijk Ik was de dader; ik had de zelfde geurtjes rond mij als in den zakdoek zaten „Vluchtriep mijn kameraad! Ik had niets gezien van den naderenden vijand, maar ik maakte beenen! Sissend en blazend kwam het getergde dier op mij af. 'n SchotDóód was hetMaar toen kregen we last met de ge vangenen en de dragers .We hadden het hoogste wezen gedood uit de heele Mam- bara-streek Slechts met de grootste moeite konden wij het roerige volkje in bedwang houden! Pas later kwamen wij aan den weet, wie ons deze kool gestoofd had en hoe!" vlijde boomstammen. Als je wat uit je zak liet rollen, kwam het vast en zeker tusschen een spleet en rolde het op den boschgrond „Maar hadden die lui dan staarten?" wou Koko met alle geweld weten. „Natuurlijk hadden ze staarten. En geen eens zulke korteHet waren de banden waar ze hun lendendoek mee vasthielden Die banden lieten ze vlot en vroolijk achte' zich aan bungelen. En zóó waren ze aan den naam gekomen, dien jij zoo gek vindt Eigenlijk heetten ze: Mekeo'sNou had Mira-Oa hun getelegrafeerd wat er gebeurd was, met die heilige slang en zoo „Getelegrafeerd viel Koko ontzet in „Maar die wilden hebben toch geen tele graaf „Als ze geen telegraaf hadden, konden se niet telegraiëeren. zeuntjeZe hadden sjuustement wèl een telegraafEen draad looze nog wèl De woud-telegraaf 1 Geklop te seinen tegen de boomstammen 1 En dat gaat héél snelDaar had Mira-Oa best voor gezorgd 1 „Taubada" zei de listige toovenaar. „Heer! De Mekeo-menschen zijn mijn vrienden. Zij zullen ons gastvrij opnemen. Laten wij "in hun hut overnachten. Daar zijn we veiliger dan buiten 1" „Wij waren zoo dom op dat voorstel in te gaan. We werden heel vriendelijk ontvangen, dat moet ik zeggenMaar één ding stond mii bijster slecht aan, zeuntje Ze droegen mij teveel Kaketoe-veeren in hun pruik 'n Ka ketoe, dat is een papegaai met 'n kuif, dat weet je. Maar wat je niet weet is dat: vooi ieder mensch, dien ze verwond hebben mogen ze één kaketoe-veer in d'r haar steken We waren dus onder een uitgezocht stelletje Ka ninefaten, ik bedoel: kannibalen verzeild ge raakt Des nachts deden we geen oog dicht Wij zaten rechts in de hut. Onze gastheeren links. Ze behandelden Mira-Oa met bijge- loovigen eerbied. En dat leek al een hee! slecht teeken. En toen m'n ouë kameraad een paar woorden opving van „steenen tegen den morgen vast heet maken" en „huid afstroopen" en „de handen en de voeten gaan naar 'ons opperhoofd" nou, toen wis ten we genoeg ZatGelukkig hadden wij revolvers en geweren en die menschen-eters niet Maar wij hadden het nadeel van de min derheid Ik verzon een krijgslist. Ik liet mij langs één der palen naar omlaag zakken. De Me keo's hadden hun staarten, voor 't gemak, door de reten tusschen de boomstammen van den vloer gestoken Er bungelden er heel wat rond! Wat deed ik? Ik knoopte ze vast met zeemans-knoopen Stevige strikken Be hoedzaam klom ik weer naar boven, maar m'n kameraad Tegen den morgen braken we opDe Langstaarten wilden ons tegenhouden Ze vlogen naar ons toe Maar ze vielen even hard over den vloer! De een gaf den ander de schuld! Er brak een soort paniek uitEr werd gescholden, geslagen, gestokenWij wachtten den uitslag niet af, maar maakten ons snel uit de voeten! Zonder Mira-Oa! Aan den avond van dien dag bereikten we ein delijk den politie-post. Blij dat we nog in le ven warenEr werd een patrouille uitge stuurd tegen de Langstaarten, maar er wa ren geen Langstaarten meer „Hadden ze mekaar dan opgegeten?" in formeerde Koko. „Welnee, maar ze hadden hun staart afge sneden En dat is zoo gebleven tot op dezen dag toebesloot de ouë zeerob zijn ver haal In ons verhaaltje over Columbus en Amerika schreven we, dat de Spanjaarden hem „Columbo" noemden. Wij meenden dit, omdat de Portugeezen den ontdekker der San Salvadór-eilanden zoo noemen. En Spaansch en Portugeesch lijken méér op elkaar dan zelfs Duitsch en Nederlandsch Een geachte lezer maakt ons er nu op attent, dat de Spaansche naam „Cristobal Colon" is. Waarvoor dank Den 17en Januari van ieder jaar vindt te Barjols, een dorpje van 'n drie duizend inwoners ten Noorden van Toulon (Fr.) een hoogst eigenaardige „plechtigheid" plaats, de „Danse des tripettes", de „Dans der pens- jes!" 'n Pens is de eerste afdeeling van 'n rundermaag maar wat heeft dat met dan sen te maken? Luister: In het jaar onzes Heeren 463 was Sint Mar cellus Bisschop van Die. Vóór zijn dood wenschte hij der Bisschoppen Bisschop, den Paus van Rome te gaan bezoeken. Maar op de terugreis werd hij door den dood overval len. In het klooster van Saint-Maurice zetten vrome kloosterlingen zijn resten bij. Talrijke processies bezochten het graf om de voorbe de van den heiligen apostel af te smeeken. In de XIV eeuw werd de hoeder van dat klooster begnadigd met een visioen, een verschijning. Sint Marcellus stond vóór hem en gelastte, dat zijn gebeente zou worden overgebracht naar „het vroomste der nabu rige dorpen". Barjols en Aups betwisten el kander dit voorecht. En het viel héél moeilijk af te wegen waar het godsdienstig en zede lijk peil der goede burgers hooger stond, te Aups of te Barjols? De graaf werd als scheidsrechter aange zocht; een onderzoek gelast. Maar dat duur de den vromen lieden van Barjols te lang! Zij maakten zich meester van de kostbare reliquie en brachten haar naar hun dorpje over. Dat was op 17 Januari 1351. .Juist toen de roovers met het gebeente van Sint Marcellus aan kwamen zetten heerschte er een vroolijk feest in Barjols; „het feest van den os!" Tijdens een vroegere schaarsch- te was er eens een vette os gearriveerd in het plaatsje. De menschen hadden dit buiten kansje gegrepen en geslacht! Toen er nu even later ook nog levensmiddelen te krij gen waren, kende de vreugde geen grenzen meer! Voortaan moest 17 Januari een feest dag zijn, een herdenking van den os! Prachtig! Daar kwamen dan geestelijken en burgers met de reliquie van Sint Marcel- lus aan. De jeugd was juist bezig de inge wanden van een geslachten os, pens, nieren enz., schoon te maken. Zij sloot zich bij den stoet aan en trok mee naar de kerk. Er werd gedanst, gezongen en zelfs de geeste lijken waagden een dansje mee! Danste óók koning David niet voor de Ark? En is er soms geen dans in den Hemel, een reidans van Engelen? O, zoo! Drie dagen duurden de feesten en dat is dóór blijven gaan tot op den dag van heden toe! Dne 17en Januari wordt een os voor het schrijn met Sint Marcellus relieken geleid na de H. Mis. Het dier ontvangt een zegen van den priester. Onder het lossen van ge weerschoten leidt men het naar de dorps pomp. Den volgenden dag wordt de os ge slacht en op een versierde kar gelegd. Sla gers en koks volgen die kar. Daarna wordt het dier aan het spit geregen en op de markt gebraden. De jeugd voert den pensjes-dans weer uit en men blijft vroolijk bijeen. Den derden dag. tijdens een kermis, wor den de gebraden deelen dan uitgepond en verkocht! Waar de dijk het laagst is, loopt het water het eerst over! Wal tijk var was hes hit lat rot dor eed ges ert pot het eer, „Toen wij in Limbal aankwamen" ver haalt een Afrika-reziger in Köhlers Kolo- nial-kalender-1940 „waren we over-ver- moeid en begaven ons dadelijk ter ruste. Acht dagen in het zadel, daar valt ni^t mee te spottenNauwelijks hadden we onze oogen toe, of we hoorden door de stilte van den Afrikaanschen nacht een gebrul. Het deed het merg in onze botten sidderen Tk ging overeind zitten en luisterde. Het Zui derkruis het befaamde sterrenbeeld in de nabijheid der Zuidpool, stond vurig aan de hemel. Opnieuw liet het gebrul zich hooren, maar nu van zeer dichtbij. ,,'n Leeuw!" riep een van de reisgenooten. „Opstaan Dien moeten we hebben. Z'n huid stuur ik naar mijn verloofde ,om aan den kerstboom te hangen „In Neurenberg hangen ze niemand op, vóór ze hem gepakt hebben!" liet een spot vogel zich hooren Ik gebood stilte. Mijn ooren floten. De her bergier kwam het slaapvertrek binnen. Hij was heelemaal van de kook, de goeie man. „Hebben jullie 'm gehoord?" vroeg-ie. „D'n leeuw?" Hij knikte van ja! Mijn kameraden grepen hun geweer. „Hij moet vlak in de buurt zijn!" opperde de herbergier „We wisten wel, dat er hier nog zoo'n ouë schobbejak ronddoolde! Maav dat-ie zelfs in of vlakbij een huis durfde te sluipen, nee, dat hadden we niet gedacht!" Ondertusschen herhaalde zich het angst aanjagend gebrul Het leek wel uit hel diep ste deel van de onderwereld op te stijgen! Mijn kameraads beefden van opwinding. De karabijnen in hun gespierde vuisten beefden méé! Moed en vastberadenheid straalden uit aller oogen Ieder persoonlijk had den leeuw maar liefst dadelijk te lijf gegaan! „Kalm aan!" waarschuwde ik! ,,'n Leeu wenjacht is geen schijfschieten!" Terwijl ik nog sprak, was het gebrul na derbij gekomen. Geen twijfel meer mogelijk! De ouë schobbejak zat pal boven ons hoofd! Misschien wel op het vlakke dak! Een brullende leeuw. „Hoe kan zoo'n ondier op het dak van uw herberg komen?" vroeg ik den herbergier. Maar de brave kerel moest mij het antwoord schuldig blijven. Alleen, hij giste, dat het verscheurende monster wel ergen honger moest hebben. Anders zou hij zich niet aan menschenvleesch wagen! Ik besloot handelend en krachtdadig op te treden. De herbergier had 'n vrouw en lieve kinderen. En die zouden ter prooi aan het brullende monster vallen? Voor geen geld van de wereld! „Kunnen wy van hier uit op het dak ko men?" „Ja, er is een luikje". „Best! Dan ga ik bij een kier van dat luikje staan. En jullie, kameraads, wapenbroeders, omsingelen het logement! Maar héél stil! An ders neemt het ondier de kuiten, ten prijs van het bloed van één van ons, misschien! En dan nog dit: niemand schiet, dan op mijn uit drukkelijk bevel, öf hij moest in onmiddel lijk levensgevaar komen te verkeeren!" De mannen ontgrendelden hun karabijnen. Ieder drukte mij de hand. Dan verspreidden zij zich rond de woning. Ondertusschen was het gebrul nog vertienvoudigd. Het was ge woonweg niet meer om aan te hooren. Voorzichtig tilde ik het luikje op. Mijn ge weer drong ik door den kier. Ik kon het hééle dak overzien. Daar zat de leeuw. Op den rand van de dakgoot .Hij blies op een bom bardon! Een blaasinstrument uit Silezië! De leeuw was n.l. eenkameraad uit Silezië!! Hij was met het ding op het dak geklauterd en hanteerde daar met veel plezier het reus achtige instrument! En dat maakte nou pre cies een geluid als het gebrul van den ko ning der wildernis! Wij hadden den jonge man wèl met een groote tasch zien sjouwen, maar niet te denken, dat daar een bombar don in zat! Voor het vervolg kreeg de jongeman den bijnaam: „Leeuw van Limbal!" En dien had hij eerlijk verdiend!" Nimrod begon machtig te worden op aar de. Hij was een geweldig jager voor het aan gezicht des Heeren. Daarom zegt men: „Een geweldig jager voor den Heer als Nimrod Aanvankelijk heerschte hij over Babel...." Aldus schrijft de H. Schrift over dezen achterkleinzoon van Noë, koning der Chal deeën en grondlegger van Babyion. Elke groote liefhebber der jacht heeft sedertdien „Nimrod" geheeten. Koning Karei III van Spanje, zoon van Philips V, mag met recht als 'n Nimrod onder de koningen gelden (t 1788). Hij was ge woonweg dol op wolven en reisde ze na waar hy maar kon. Tijdens zijn leven moet hij 539 wolven hebben neergelegd. Maar ook de vossen wekten zijn jachtlust wellicht juis ter zijn jachtwoede opHy doodde er 5223 Zelfs op hooge feestdagen droeg hy onder zijn staatsie-gewaad een jachtcos- tuum, om maar weer zoo gauw mogelijk te paard te kunnen stijgenJa, hij verwaar loosde ooit zijn staatszaken door zijn aan drift voor het jachtbedrijfEen uitgebreid personeel moest zich steeds gereed houden om het signaal van den jachthoren te vol gen Groote uitgaven waren met dezen pg» beteugelden hartstocht gemoeid«dj

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1940 | | pagina 1