avonturen van Koko
m
r
VOOR ONZE JEUGD.
De opmerkelijke.
I
en hum
St. Theunis' varkens.
One Barend onder de
mensclieneters.
De leeuw van Limbal.
ZATERDAG 17 FEBRUARI 1940
40!
IN BRETAGNE.
Een tunnel onder liet
Kanaal
Dans der Pensj es
PUZZLE.
Menhirs, dolmens, cromlechts..
De eerste duikboot.
COLUMBUS EN AMERIKA.
OPLOSSING DER VORIGE
PUZZLE
Een Koning als Nimrod
v<
En zoo is dan de H. Quadragesima, de
Veertigdaagsche Vasten begonnen, tijd van
versterving en offertjes van groot en klein.
Het getal 40 heeft in de Openbaring haast
altijd iets met boete te maken!
40 Dagen en 40 nachten openden zich de
sluizen van den grooten afgrond tijdens den
Zondvloed!
40 Jaar brachten de Joden door in een
onherbergzame woestijn!
Mozes vastte 40 dagen éér hij van God op
den Sinaï de Wet voor zijn volk ontving!
Na een vasten van 40 dagen trok de pro
leet Elias naar den berg Horeb en daar kreeg
hij een Gezicht, een wonderbare Openbaring!
Christus zelf vastte 40 dagen en 40 nachten
éér Hij de Goede Boodschap van het Evan
gelie ging verkondigen!
„Wanneer de H. Vastentijd verwaarloosd
Wordt" zeide Paus Benedictus XIV Se~
schiedt dit ten nadeele der eere Gods, to
smaad van onze H. Kerk, tot schade aan e
zielen der Christenen. Juist door den as en~
lijd behooren wij ons van de vijancen \an
Christus' Kruis te onderscheiden.
m°chten in vroegere eeuwen vrij rond-
•loopen door de straten van steden en dor-
Pen Gingen ze een stfl' binnen, niemand
mocht ze er uit jagen! Te Brugge werden
de krulstaarten door de burgerij gevoerd.
Wilde men zoo'n gast kwijt, dan lokte men
hem met 'n homp brood of zoo de straat op!
Moesten de buren maar weer verder zien!
Soms deed men den keuën bellen om den
nek! Het gerinkel wou zooveel zeggen als:
Hier ben ik! Geef me 'n hapje eten!" Bij
het tegenwoordige verkeer valt aan derge-
i.i ke varkens-voorrechten niet meer te den
ken!
St. Antonius-abt.
Sint Theunis of Sint Antonius verkocht
al zijn goederen en schonk de opbrengst aan
de armen. Hij ging leven in een eenzamen
grafkuil en vertrok later naar een woestijn
in Egypte. De laatste veertig, vijftig jaren
van zijn leven bracht hij in boete en ver
sterving door. Hij werd wel" honderd-en-
V'R jaar, de H. Abt Antonius (t 357). Zijn
relikwie wordt denkelijk nabij Arles be
waard, in de befaamde abdij van Montma-
jour. Maar een arm kwam naar Brugge, in
Vlaanderen en trok een groote menigte van
vrome pelgrims. Over de veertig kerken in
België zijn aan Sint Antonius-abt toegewijd.
Daar wordt hij bizonder aangeroepen tegen
huidziekten van mensch en dier.
In de XI en XII eeuw heerschte in West-
Europa een akelige ziekte. De ledematen
werden zwart en vielen vervolgens af. De
menschen durfden het kwaad niet bij zijn
Waren naam te noemen. Dan zou het wel
fehs nog nijdiger kunnen worden! Ze spra
in dus van het „Ignis Sacer», van het
"Heilig Vuur1" Te Atrecht verscheen de H.
Maagd Maria' in de cathedraal. Waar Mon
seigneur de Bisschop bü was, schonk zij
twee speellieden een wonderbare kaars.
Door de zieken met die kaars aan te raken,
verdween het „Heilig Vuur" uit hun veege
h.if. De abdij van Groeninghe, in de buurt
laa Kortl'ijk> bewaart de wonderkaars. Elk
zii 'dpn he,t hoogfeest van Pinksteren, wordt
toond. Maar°amfn °P plechtige w«ze Ver"
aan, den heiu^n "k? riepen Sint AntoP1US
gen baard. En ook k'ulzenaar met zijn lan-
euvel bevrijd. De fü.,^'erden van het lastige
verbreidde zich als op E^an, deze wonderen
geheel België en FrankrJk n"Wieken °V6r
De H. Antonius-Abt w-ordt «m™
een doodskop afgebeeld, en uit me*
door vasten en boetvaardigheid. Een va If
is nabij hem. In dit varken huist de h*™en
die den kluizenaar tot zonde wilPa
zw»°kken- Maar anderen houden, dat het
Van het6 macht uitdrukt, om ook de dieren
een stAvUur" te genezen. Vaak ziet men
een To„^ den Heilige, in vorm van
wanneer L Ze kn,k steunde hy zyn oksel,
ren verm^Van he* bidden en psaknodiee-
den E raakte" Soms wemelt het rond
achter -a etvan kwelen, duivelen vóór en
op het' h £?lt 2it de geest uit den afgrond
korin-m Van den H- Abt- 0ver de.
ken Jl ,Van Sint Antonius zijn talrijke boe-
geschreven.
tecer,Vlaanderen roept men St Antonius aan
hij j gekten van het vee. Te Gent was
den 6 Petroon der busschieters. Deze lie*
varkm°Chten. V00r Karel V over de veertig
Slager'S vr^ door de stad laten weiden!
en SchS en suikerbakkers, porceleinwerkers
hup P eePstimmerlieden zien in den Heilige
z'jn f a °n' Den 17en Januari herdenkt men
b°etvffSt; de H' Athanasius beschreef het
„VariBP rfig en verstorven leven van den
U r monniken!"
Van e' hidden U, o Heer, de voorspraak
Velen H' Abt Antonius ons bij U aanbe-
hetee' °Pdat wij d00r zijn bi.istand bekomen,
Sj fn wij uit eigen kracht niet vermogen.
1 ^ntonius-Abt, bid voor ons.
wel4eens "is l°r™en euen spreekwoord, dat
kinderen wordt S:,bedreiging tegen stoute
„ooren" te maken! Zlg Het heeft iets met
28 Hemellichaam
Beroemde Spaansche ridder.
Gemalen eikenbast
Voorzetsel.
Gebiedend voorschrift
Proper, zindelijk.
Om mee te snijden.
Ook wel: „Save".
Kip
Niet te scheiden!
Plechtig beroep op God.
Noodsein der schepen.
29
16
26
32
21
19
3
II
17
27
30
14
25
1
10
24
2
9
33
4
18
23
22
25
6
5
12
31
20
7
13
8
34
6
15
Het Fransohe schiereiland Bretagne be
waart nog veel herinneringen aan lang ver
vlogen eeuwen. Toen woonden daar stam
men, die de „dolmen" bouwen ('n dol-men
is wat wij noemen een hunebed). Het waren
herders en landbouwers. Zij maalden hun
graan tusschen harde steenen. Hun hutten
vestigden zij bij 'n beek. De graven hunner
dooden lagen in de naaste omgeving. Uit
het vinden van vazen, gereedschap enz. in
die graven of „dolmens", leidt men af, dat
zij aan een toekomstig leven geloofden. De
ze gereedschappen waren meest van steen
(bijlen .speerpunten). De „dolmens" waren
dus: graftomben géén: „dolle menschen"
„Menhirs" (men-ier; Keltisch: men
steen; hir lang) of lange opstaande stee
nen, zijn, voorzoover ik weet, in Nederland
nooit aangetroffen. Bretagne heeft er heel
wat. Ook deze oude steenen hadden iets met
den godsdienst der oudste bewoners te ma
ken. Tevens dienden zij om den weg aan te
duiden. Ook .werd wel een „menhir" neer
gepoot op een gedenkwaardige plek. Zelfs
kent men „menhirs' 'als afgodsbeelden.
Julius Caesar heeft reeds over deze eigen
aardige dingen geschreven. Bekend is de
„menhir" bij Huelgoat in de buurt.
'n „Cromlech" (Krom-Jek) is eveneens
eenniet schrikken, hoor! megalithisch
overblijfsel of monument uit den steentijd
(megas groot; lithos steen). Eigenlijk
is 'n „cromlech" 'n kring van afzonderlijk
staande „menhirs" rond één grooten steen.
Ook zulke „steenen kringen" hadden een
godsdienstige beteekenis. Men neemt wel
aan, dat deze oude monumenten 4500 jaar
geleden in Bretagne werden neergezet.
Waarom niet? Waarom zouden Parijs en
Londen, Frankrijk en Engeland, elkaar niet
onder water door de hand toesteken?
Den 30en Juni 1930 kwam het gesprek In
de Engelsche „Tweede Kamer" op den tun
nel. Er werd gestemd. Vóór den onderdoor
gang spraken zich 172 lieden uit; tegen 179!
Slechts met zeven stemmen meerderheid
werd het grootsche plan van de baan ge
kegeld! Had men toen geweten, dat in 1939
deze oorlog zou komen? Dan had men het
ontwerp misschien aangenomen!
Het maakt veel uit, of een divisie soldaten
binnen luttele uren Frankrijk van Engeland
uit bereikt, of in 'n kleinen dag.
Bommen op de tunnel? Terwijl er 50 M.
water boven staat, dat voortdurend in stroo
ming is? Uitgeslooten! Bovendien een dak
van nóg 50 M.
Hardheid van den bodem? Kaas, meneer,
Kaas! Krijt! Grauwe krijt van Rouaan! 'n
Kolfje naar den hand van iederen boor-inge-
nieur!
De lengte? Amper 40 K.M.! De Simplon-
tunnel is 20 K.M. En door welk materiaal
moest die geboord worden! Door nog - lang -
geen - krijt, allesbehalve kaas! Nee, in de
lengte zit 't 'm óók al niet.
In de kosten dan?
5 Milliard francs of 30 millioen pond Ster
ling! Drie slagkruisers kosten méér! En hoe
lang heb je daar plezier van? Eén torpedo
daar gaan ze! Géén torpedona tien,
twintig jaar verouderd! En zoo'n tunnel ver
oudert nooit! Wordt nooit oud roest!
Helaas!! De werken der beschaving trek
ken aan het kortste eind. Al het geld gaat
nu heen aan kanonnen en oorlog. Voor de
tunnel blijft er voorloopig niets over!
Jammer!
moet gebouwd zijn door Corn. Jacobsz.
Drebbel, een Nederlandschen instrumentma
ker, natuurkundige en ontdekker. Langen
tijd vertoefde hij aan het Hof van Rudolf II
te Praag, dien hij met zijn proeven aange
naam bezig hield. Hij vervaardigde ther
mometers, broedmachines, microscopen en
een duikboot met luchtverversching, mano
meters enzgelijk Jan Lg, uit
Nijmegen ons terecht bericht. Met deze duik
boot schijnt hij op de Theems te hebben ge
varen. Gedurende drie uur bleef Drebbel
onder water. Dit moet in 1621 gebeurd zijn;
tien jaar later stierf de knappe uitvinder.
Een toovenaar van
I\ieutv-Guinea.
„En kan jij me nou ook vertellen, Koko"
vervolgde ouë Barend zijn verhaal, „wat of
kannibalen wel zijn?"
Koko krabde zich achter zijn flap-oor. Hij
had dien naam, meende hij, niéér gehoord
in de vaderlandsche geschiedenis? Aha, daar
had hij het
„Kannibalen vormden een Germaanschen
volksstam in Kennemerland Met de Bata
vieren stonden zijn op tegen de Romeinen.
Hun aanvoerder heette Brinio!" flapte hij er
vlot uit
„Ik ben wèl oud, zeuntje", zuchtte de zee
rob, „maar zóó oud toch nietOnder de kan
nibalen die jij bedoelt, ben ik nooit geweest.
Het waren de Kaninefaten!"
Koko keek leelijk op z'n neus. Had hij daar
even 'n flater gemaaktMaar onverstoord
ging hij verder:
„Wat waren jouw Kannibalen dan, Ba
rend?"
„Menscheneters, zeuntje, menscheneters
van Nieuw Guinee Geen Kaninefaten, maar
bloeddorstige roovers
„En heb je daar avonturen mee beleefd
„Niet zoo'n klein beetje, Koko
Direct, toen we met ons schip voor anker
gingen, was het al mis. Wilden uit Rapa had
den een boot gebouwd, een prauw. Dat ding
moest gedoopt worden
„Zeker met champagne opperde Koko
„Nee, met een nog veel kostelijker sap, met
bloed, menschenbloed! Twee dagen lang la
gen de schobbejakken op de loer naar een
offer. Toen kregen ze een kerel uit Bioto te
pakken. Ze sleepten hem naar hun prauw.
Wij hadden nergens erg in, dom genoeg
Rang Daar kapten ze z'n ruigen kop af en
lieten het bloed tappelings langs den boeg
vloeien. Dat was nou hun manier van doo-
pen. En het lijk van den armen drommel
gooiden ze in het water, voor de krokodil
len
„En wat deden jullie, toen jullie het
merkten
„SchrikkenEn niet zoo'n klein beetje
Maar toen stopten we een versche pruim
achter onze kiezen en namen den aanvoer
der gevangen, den toovenaar van Rapa
„Toovenaar Wonen daar dan toove-
naars, op Nieuw-Guinee?"
„Meer as hier, zeuntje, méér as hierDe
toovenaars is yoor die wilden alles Ze zul
len geen bataten planten of suikerriet, geen
feest geven of een kop snellen, of de toove
naar komt erbij te pas De lekkerste noten
en vruchtenDe malschste stukken men-
schenvleesch gebraden op gloeiende stee
nen de smakelijkste bouten rotskangoeroe
gaan allemaal naar den toovenaar Krijgt hij
het niet, dan maakt hij „poeri-poeri" tegen
je, nou, dan is je leven geen cent meer
waard
„Hij kan je toch niet dood tooveren be
streed Koko.
„Nee ,dat niet, maar hij kan je je dood
wèl aanzeggen
„Hoe weet hij dat nou
„Let op, KokoVan tweeën één:
óf je gaat werkelijk gauw dood, en dan be
weert de schurk: héb ik het niet voorspeld
óf je gaat niet gauw dood En dan helpt
hij je 'n handje
„Hoe dan
„Bij voorbeeld zóó: hij doopt een puntigen
stok in slangengif en strijkt er toevallig mee
langs je huid Klaar ben je
„En als er nou geen slangen in de buurt
zijn
eer «u.
plAfZA ■pirioM,
„Nou, dan steekt hij den stok een paar da
gen in rottend vleeseh en geeft je dan een
schram Dat komt voor jou en voor hem op
hetzelfde neer
Maar mij wou de ouë schobbejak op an
dere manieren uit den weg ruimen
„Vertel op, Barend noodigde Koko.
„Moet je hooren De toovenaar van Rapa
heette Mira-Oa. Hij vervloekte ons met zijn
ruigste vloeken. Maar wij gingen tóch met
hem op ntarsch, naar den naasten politie-post.
We bonden hem voor het gemak een baal
tje rijst over zijn rug, had-ie meteen wat te
dóen. Onze weg leidde langs sagobosschen,
langs modder en water, langs alang-alang
gras, zoo hoog als onze schoudersEn 'n
„En hoe is het, tenslotte met dien toove
naar afgeloopen. Barend?"
„Moet je hoorenOp den vierden nacht
van onzen tocht wist de schurk het zóó aan
te leggen, dat wij overnachtten bij de Lang-
staartmenschen
„Langstaart-apen, bedoel je zeker, Barend?"
verbeterde Koko onthust.
„Ik zeg precies wat ik bedoel, zeuntje,
Langstaart menschenhield de ouë zee
rob koppig volZe woonden in huizen op
palen. De vloer bestond uit naast elkaar ge-
hitte! Bar! Ik kreeg 'n dorst! Geweldig! En
dronk de eene kokosnoot naar de andere
leeg Laat nu, tijdens de rust, die gemeene
Mira Oa óók met een kokosnoot aankomen
„„Tau bada"" zei hij „drink!Nou,
„Taubada" beteekent daarginder zooiets als:
heer, en drinken, dat hoef ik je niet uit te
leggen. BestIk pak de halve noot met de
lekkere melk van hem aan. Ik zet het ding
aan m'n lippen. En juist op dat oogenblik
gaf m'n kameraad me 'n slag, dat de noot
over den grond roldeHaast niets zat er
meer in
„Waarom deed hij dat vroeg Koko.
„Kijk eens even hier, Barend riep hij
Ik keek. Zag niks Keek nóg eens Niks
Toen streek hij de overgebleven melk over
zijn hand uit! Er zaten fijne bamboesplin
tertjes in! Hééle fijne bamboe-naalden! 'n
Paar van die naalden in je maag, of in je
ingewanden, en je kan je testament wel ma
ken Mijn kameraad, beter bekend dan ik
met de manieren van de kannibalen, had mij
het leven gered De goeie kerel is nou dood
maar ik zal hem nooit vergeten beloofde
de ouë zeerob. En er viel een plechtige stilte
in het kamertje. Barend nam een glaasje
zonder-voetje en schonk zich een kleine
hartversterking in. „Niks voor jou, Koko,
deugt niet voor jou ,maar wij, ouë zeerobben,
wij weten niet beter of het hoort zoo stelde
Barend vast.
„En toen wou Koko voort
„Toen?" vervolgde Barend „Toen pro
beerde hij het op een andere manier, die ouë
toovenaar Je moet weten, die wilden ver
eeren daarginder een slang, Baigona ge
naamd. Het ondier moet ergens op een berg
huizen en geldt zooveel als de godheid voor
de Mambara-provincie. De toovenaars geven
te kennen, wat dat ondier wil of niet wil,
allemaal zwendel natuurlijk. Maar de wil
den geiooven dat. Komen ze een slang tegen,
dan kijken ze den anderen kant uit. Het
staat niet netjes om een zoo hoog iemand te
begluren, of na te gaan, zie je! Ja, het is
daar een raar stelletje menschen, Koko.
De ouë Mira-Oa wist een slang te pakken
te krijgen. Tijdens de rust genoten de gevan
genen en de dragers nogal wat vrijheid. Weg
Konden ze tóch nietHet betreden van het
gebied van een anderen stam beteekende den
dood. Ze hadden geen wapensZoodoende
bleven ze een beetje in de buurt. BestDe
toovenaar pakte de slang uit het hooge gras
op en deed het onder in een aarden pot.
Op dat potje kwamen een paar steenen. Om
den ondersten steen zat een zakdoek, dien
ik kwijt was geraakt onderweg. Wat deed
de dierenbeul toen Hij zette den aarden
Pot met slang en al op de gloeiende asch van
het kampvuur. Niemand durfde hem te ver
raden. Ze waren allemaal vol eerbied voor
het ondier. De slang kreeg het leelijk te
kwaad natuurlijk. En zij rook als maar mijn
zakdoek, mijn geurtjes Toen het woedend
genoeg geworden was, het arme dier, lichte
de toovenaar de steenen op. Onmiddellijk
kwam de slang te voorschijn ,dat spreekt!
Zóó prettig was 't niet in dat stoofpannetje!
En op wien kwam het giftige monster af Op
mij natuurlijk Ik was de dader; ik had de
zelfde geurtjes rond mij als in den zakdoek
zaten
„Vluchtriep mijn kameraad! Ik had niets
gezien van den naderenden vijand, maar ik
maakte beenen! Sissend en blazend kwam het
getergde dier op mij af. 'n SchotDóód was
hetMaar toen kregen we last met de ge
vangenen en de dragers .We hadden het
hoogste wezen gedood uit de heele Mam-
bara-streek Slechts met de grootste moeite
konden wij het roerige volkje in bedwang
houden! Pas later kwamen wij aan den weet,
wie ons deze kool gestoofd had en hoe!"
vlijde boomstammen. Als je wat uit je zak
liet rollen, kwam het vast en zeker tusschen
een spleet en rolde het op den boschgrond
„Maar hadden die lui dan staarten?" wou
Koko met alle geweld weten.
„Natuurlijk hadden ze staarten. En geen
eens zulke korteHet waren de banden
waar ze hun lendendoek mee vasthielden
Die banden lieten ze vlot en vroolijk achte'
zich aan bungelen. En zóó waren ze aan den
naam gekomen, dien jij zoo gek vindt
Eigenlijk heetten ze: Mekeo'sNou had
Mira-Oa hun getelegrafeerd wat er gebeurd
was, met die heilige slang en zoo
„Getelegrafeerd viel Koko ontzet in
„Maar die wilden hebben toch geen tele
graaf
„Als ze geen telegraaf hadden, konden se
niet telegraiëeren. zeuntjeZe hadden
sjuustement wèl een telegraafEen draad
looze nog wèl De woud-telegraaf 1 Geklop
te seinen tegen de boomstammen 1 En dat
gaat héél snelDaar had Mira-Oa best voor
gezorgd 1
„Taubada" zei de listige toovenaar. „Heer!
De Mekeo-menschen zijn mijn vrienden. Zij
zullen ons gastvrij opnemen. Laten wij "in
hun hut overnachten. Daar zijn we veiliger
dan buiten 1"
„Wij waren zoo dom op dat voorstel in te
gaan. We werden heel vriendelijk ontvangen,
dat moet ik zeggenMaar één ding stond mii
bijster slecht aan, zeuntje Ze droegen mij
teveel Kaketoe-veeren in hun pruik 'n Ka
ketoe, dat is een papegaai met 'n kuif, dat
weet je. Maar wat je niet weet is dat: vooi
ieder mensch, dien ze verwond hebben mogen
ze één kaketoe-veer in d'r haar steken We
waren dus onder een uitgezocht stelletje Ka
ninefaten, ik bedoel: kannibalen verzeild ge
raakt Des nachts deden we geen oog dicht
Wij zaten rechts in de hut. Onze gastheeren
links. Ze behandelden Mira-Oa met bijge-
loovigen eerbied. En dat leek al een hee!
slecht teeken. En toen m'n ouë kameraad
een paar woorden opving van „steenen tegen
den morgen vast heet maken" en „huid
afstroopen" en „de handen en de voeten
gaan naar 'ons opperhoofd" nou, toen wis
ten we genoeg ZatGelukkig hadden wij
revolvers en geweren en die menschen-eters
niet Maar wij hadden het nadeel van de min
derheid
Ik verzon een krijgslist. Ik liet mij langs
één der palen naar omlaag zakken. De Me
keo's hadden hun staarten, voor 't gemak,
door de reten tusschen de boomstammen van
den vloer gestoken Er bungelden er heel wat
rond! Wat deed ik? Ik knoopte ze vast met
zeemans-knoopen Stevige strikken Be
hoedzaam klom ik weer naar boven, maar
m'n kameraad
Tegen den morgen braken we opDe
Langstaarten wilden ons tegenhouden Ze
vlogen naar ons toe Maar ze vielen even
hard over den vloer! De een gaf den ander
de schuld! Er brak een soort paniek uitEr
werd gescholden, geslagen, gestokenWij
wachtten den uitslag niet af, maar maakten
ons snel uit de voeten! Zonder Mira-Oa! Aan
den avond van dien dag bereikten we ein
delijk den politie-post. Blij dat we nog in le
ven warenEr werd een patrouille uitge
stuurd tegen de Langstaarten, maar er wa
ren geen Langstaarten meer
„Hadden ze mekaar dan opgegeten?" in
formeerde Koko.
„Welnee, maar ze hadden hun staart afge
sneden En dat is zoo gebleven tot op dezen
dag toebesloot de ouë zeerob zijn ver
haal
In ons verhaaltje over Columbus en
Amerika schreven we, dat de Spanjaarden
hem „Columbo" noemden. Wij meenden dit,
omdat de Portugeezen den ontdekker der
San Salvadór-eilanden zoo noemen. En
Spaansch en Portugeesch lijken méér op
elkaar dan zelfs Duitsch en Nederlandsch
Een geachte lezer maakt ons er nu op
attent, dat de Spaansche naam „Cristobal
Colon" is. Waarvoor dank
Den 17en Januari van ieder jaar vindt te
Barjols, een dorpje van 'n drie duizend
inwoners ten Noorden van Toulon (Fr.) een
hoogst eigenaardige „plechtigheid" plaats,
de „Danse des tripettes", de „Dans der pens-
jes!" 'n Pens is de eerste afdeeling van 'n
rundermaag maar wat heeft dat met dan
sen te maken?
Luister:
In het jaar onzes Heeren 463 was Sint Mar
cellus Bisschop van Die. Vóór zijn dood
wenschte hij der Bisschoppen Bisschop, den
Paus van Rome te gaan bezoeken. Maar op
de terugreis werd hij door den dood overval
len. In het klooster van Saint-Maurice zetten
vrome kloosterlingen zijn resten bij. Talrijke
processies bezochten het graf om de voorbe
de van den heiligen apostel af te smeeken.
In de XIV eeuw werd de hoeder van dat
klooster begnadigd met een visioen, een
verschijning. Sint Marcellus stond vóór hem
en gelastte, dat zijn gebeente zou worden
overgebracht naar „het vroomste der nabu
rige dorpen". Barjols en Aups betwisten el
kander dit voorecht. En het viel héél moeilijk
af te wegen waar het godsdienstig en zede
lijk peil der goede burgers hooger stond, te
Aups of te Barjols?
De graaf werd als scheidsrechter aange
zocht; een onderzoek gelast. Maar dat duur
de den vromen lieden van Barjols te lang!
Zij maakten zich meester van de kostbare
reliquie en brachten haar naar hun dorpje
over. Dat was op 17 Januari 1351.
.Juist toen de roovers met het gebeente van
Sint Marcellus aan kwamen zetten heerschte
er een vroolijk feest in Barjols; „het feest
van den os!" Tijdens een vroegere schaarsch-
te was er eens een vette os gearriveerd in
het plaatsje. De menschen hadden dit buiten
kansje gegrepen en geslacht! Toen er nu
even later ook nog levensmiddelen te krij
gen waren, kende de vreugde geen grenzen
meer! Voortaan moest 17 Januari een feest
dag zijn, een herdenking van den os!
Prachtig! Daar kwamen dan geestelijken
en burgers met de reliquie van Sint Marcel-
lus aan. De jeugd was juist bezig de inge
wanden van een geslachten os, pens, nieren
enz., schoon te maken. Zij sloot zich bij den
stoet aan en trok mee naar de kerk. Er
werd gedanst, gezongen en zelfs de geeste
lijken waagden een dansje mee! Danste óók
koning David niet voor de Ark? En is er
soms geen dans in den Hemel, een reidans
van Engelen? O, zoo! Drie dagen duurden de
feesten en dat is dóór blijven gaan tot op den
dag van heden toe!
Dne 17en Januari wordt een os voor het
schrijn met Sint Marcellus relieken geleid
na de H. Mis. Het dier ontvangt een zegen
van den priester. Onder het lossen van ge
weerschoten leidt men het naar de dorps
pomp. Den volgenden dag wordt de os ge
slacht en op een versierde kar gelegd. Sla
gers en koks volgen die kar. Daarna wordt
het dier aan het spit geregen en op de markt
gebraden. De jeugd voert den pensjes-dans
weer uit en men blijft vroolijk bijeen.
Den derden dag. tijdens een kermis, wor
den de gebraden deelen dan uitgepond en
verkocht!
Waar de dijk het laagst is, loopt het water
het eerst over!
Wal tijk var was hes hit
lat rot dor eed ges ert pot
het eer,
„Toen wij in Limbal aankwamen" ver
haalt een Afrika-reziger in Köhlers Kolo-
nial-kalender-1940 „waren we over-ver-
moeid en begaven ons dadelijk ter ruste.
Acht dagen in het zadel, daar valt ni^t mee
te spottenNauwelijks hadden we onze
oogen toe, of we hoorden door de stilte van
den Afrikaanschen nacht een gebrul. Het
deed het merg in onze botten sidderen Tk
ging overeind zitten en luisterde. Het Zui
derkruis het befaamde sterrenbeeld in de
nabijheid der Zuidpool, stond vurig aan de
hemel. Opnieuw liet het gebrul zich hooren,
maar nu van zeer dichtbij.
,,'n Leeuw!" riep een van de reisgenooten.
„Opstaan Dien moeten we hebben. Z'n huid
stuur ik naar mijn verloofde ,om aan den
kerstboom te hangen
„In Neurenberg hangen ze niemand op,
vóór ze hem gepakt hebben!" liet een spot
vogel zich hooren
Ik gebood stilte. Mijn ooren floten. De her
bergier kwam het slaapvertrek binnen. Hij
was heelemaal van de kook, de goeie man.
„Hebben jullie 'm gehoord?" vroeg-ie.
„D'n leeuw?"
Hij knikte van ja! Mijn kameraden grepen
hun geweer.
„Hij moet vlak in de buurt zijn!" opperde
de herbergier „We wisten wel, dat er hier
nog zoo'n ouë schobbejak ronddoolde! Maav
dat-ie zelfs in of vlakbij een huis durfde te
sluipen, nee, dat hadden we niet gedacht!"
Ondertusschen herhaalde zich het angst
aanjagend gebrul Het leek wel uit hel diep
ste deel van de onderwereld op te stijgen!
Mijn kameraads beefden van opwinding. De
karabijnen in hun gespierde vuisten beefden
méé! Moed en vastberadenheid straalden uit
aller oogen Ieder persoonlijk had den leeuw
maar liefst dadelijk te lijf gegaan!
„Kalm aan!" waarschuwde ik! ,,'n Leeu
wenjacht is geen schijfschieten!"
Terwijl ik nog sprak, was het gebrul na
derbij gekomen. Geen twijfel meer mogelijk!
De ouë schobbejak zat pal boven ons hoofd!
Misschien wel op het vlakke dak!
Een brullende leeuw.
„Hoe kan zoo'n ondier op het dak van uw
herberg komen?" vroeg ik den herbergier.
Maar de brave kerel moest mij het antwoord
schuldig blijven. Alleen, hij giste, dat het
verscheurende monster wel ergen honger
moest hebben. Anders zou hij zich niet aan
menschenvleesch wagen!
Ik besloot handelend en krachtdadig op te
treden. De herbergier had 'n vrouw en
lieve kinderen. En die zouden ter prooi aan
het brullende monster vallen? Voor geen
geld van de wereld!
„Kunnen wy van hier uit op het dak ko
men?"
„Ja, er is een luikje".
„Best! Dan ga ik bij een kier van dat luikje
staan. En jullie, kameraads, wapenbroeders,
omsingelen het logement! Maar héél stil! An
ders neemt het ondier de kuiten, ten prijs
van het bloed van één van ons, misschien! En
dan nog dit: niemand schiet, dan op mijn uit
drukkelijk bevel, öf hij moest in onmiddel
lijk levensgevaar komen te verkeeren!"
De mannen ontgrendelden hun karabijnen.
Ieder drukte mij de hand. Dan verspreidden
zij zich rond de woning. Ondertusschen was
het gebrul nog vertienvoudigd. Het was ge
woonweg niet meer om aan te hooren.
Voorzichtig tilde ik het luikje op. Mijn ge
weer drong ik door den kier. Ik kon het hééle
dak overzien. Daar zat de leeuw. Op den
rand van de dakgoot .Hij blies op een bom
bardon! Een blaasinstrument uit Silezië! De
leeuw was n.l. eenkameraad uit Silezië!!
Hij was met het ding op het dak geklauterd
en hanteerde daar met veel plezier het reus
achtige instrument! En dat maakte nou pre
cies een geluid als het gebrul van den ko
ning der wildernis! Wij hadden den jonge
man wèl met een groote tasch zien sjouwen,
maar niet te denken, dat daar een bombar
don in zat!
Voor het vervolg kreeg de jongeman den
bijnaam: „Leeuw van Limbal!" En dien had
hij eerlijk verdiend!"
Nimrod begon machtig te worden op aar
de. Hij was een geweldig jager voor het aan
gezicht des Heeren. Daarom zegt men: „Een
geweldig jager voor den Heer als Nimrod
Aanvankelijk heerschte hij over Babel...."
Aldus schrijft de H. Schrift over dezen
achterkleinzoon van Noë, koning der Chal
deeën en grondlegger van Babyion. Elke
groote liefhebber der jacht heeft sedertdien
„Nimrod" geheeten.
Koning Karei III van Spanje, zoon van
Philips V, mag met recht als 'n Nimrod onder
de koningen gelden (t 1788). Hij was ge
woonweg dol op wolven en reisde ze na waar
hy maar kon. Tijdens zijn leven moet hij
539 wolven hebben neergelegd. Maar ook de
vossen wekten zijn jachtlust wellicht juis
ter zijn jachtwoede opHy doodde er
5223 Zelfs op hooge feestdagen droeg hy
onder zijn staatsie-gewaad een jachtcos-
tuum, om maar weer zoo gauw mogelijk te
paard te kunnen stijgenJa, hij verwaar
loosde ooit zijn staatszaken door zijn aan
drift voor het jachtbedrijfEen uitgebreid
personeel moest zich steeds gereed houden
om het signaal van den jachthoren te vol
gen Groote uitgaven waren met dezen pg»
beteugelden hartstocht gemoeid«dj