Hoe de hyena aan zijn gevlekte huid gekomen is! avonturen van Koko VOOR ONZE JEUGD. DE PRINSES en de kikvorsch. ïcippcnnialiers ©h hun slachtoffer. Ni De opmerkelijke. n Een bloeddorstig heer! GENERAAL MANNERHEïM DE VUURPROEF. PUZZLES. Oplossing der vorige puzzle. Nog missionarissen noodig? Het hondje van Sunny. ZATERDAG 24 FEBRUARI 1940 geloovenVoortaan hu" °°gen HTot belooning mag de vin in mijn oor Er was eens 'n koning, die een beeld- schoone dochter bezat! Prinses Zonneschijn! Van haar moeder, de Koningin, kreeg zij op haar verjaardag een mooien bal ten ge schenke Een gouden Daar speelde zij mee, dat het een lieve lust was! Maar eens op 'n dag gebeurde er iets ergs De gouden bal sprong over een marmeren rand En kwam in tien vijver van het paleis terecht. Dat vond Zonneschijntje erg ver drietig. Wie zou niet verdrietig zijn, als hij zijn gouden bal moest missen Ze begon te schreien en haar traantjes vielen in 't heldere water. „Wat as dat nou, Zonneschijn"'" kwam een deftige, groene wi J Heb ie ynn'r, V bikker haar troosten. verdriet den bal over je mooien, gou- m'n moSnGr°e"rok Ik heb verdriet over Prinsesje. g0uden balsnikte het mjf'iNNN2 ie traantjes maar gauw af, Maar breng je dien bal 200 terug kind!"''6 m°et me drie dinSen beloven, m'n „Wel vier 1" meende het bedroefde meisje. "Ik mag aan je marmeren tafel eten uit je gouden bordjeen in je blanke bedje slapen 1" ••Gerustvond de kleine Zonneschijn. conrtPnrKerlr0k deed 'n duik" H« haalde den hem ffl-or b°Ven water- De Prinses Pakte Haar a aan- En holde den tuin weer in. geten beIoften was ze gTad en al ver" Mar bbt WaS Ze Jdar s avonds zat ze met haar vader en haar moeder aan tafel. Voor het gemak had- ddll IdiCi. oor O' p<?n zij hun gouden kroontjes afgezet. Kronen drukken zwaar. Daar kwam er eentje de zilveren trappen opPlets plats plets platsJuist, ja, de kikker Groenrok maakte zijn schoonste en diepste buiging voor den Koning. Hij vertelde zijn leed. De vorst luisterde vol aandacht. Namens Zonneschijn sprak hij „Maar, heer Groenrok, mijn dochtertje e°ft uit blijdschap vergeten, wat ze je be- oofde Ze is ook nog zoo jong Wil je het aar niet kwalijk nemen En kom aan tafel 'm eet mee uit haar gouden bordje! We ""ebben vandaag juist palingsoep pe kikker liet zich geen tweemaal nooden. 'L.zette zich neder aan den koningsdisch. JJ lepelde mee uit den gouden schotel Prinraag me nou maar naar je blanke bedje, vorschS! beb slaap gekregen!" gebood de nrinst' bielp geen lieve-moederen aan de p j uses moest het griezelige dier naar haar slaapvertrek brengen. Zij was woestEen kikker in kaar bed om het uit te gillen Ja, denk je Cens in, een kikker naast je? En toen deed ze iets héél leelijks. Ze sméét den kikker op bed. Oogenblikkelijk veran derde hij in een schoonen prins jfc „Prinses, ik dank uzei de prins. „Een booze fee heeft mij ééns de gedaante van een kakker laten aannemen. Alléén door de hand Deu. prinses kon ik weer 'n prins worden koninkliiki gftbeurd- Geleid mij naar uw tw i ouders i" U<3t CÏ6£cI 7 r\ de konintrin i°nn®schijn! En de koning en komen «.^1 mocht de prins mee trouwdePn-en met den gouden bal. En later trouwde hu met Zonneschijn. De grootste rivier van Zuid-Amerika is ds Amazone. Zij heeft het omvangrijkste stroomgebied der aarde. Op sommige plaat- sen is zij tientallen kilometers breed en on geveer honderd meter diep. In deze geweldige watermassa leeft een Zeér bloeddorstig heer, een roofvisch, pirania denaamd Onder de zeshonderd verschillen- zöne-beifk viscb, aangetroffen in het Ama- de geduchtstebeh00rt de soort »Pirania" tot de roode soort f,,' Zbn eH soorten pirania's zone-bekke uungeiroiien m de geduchtst'ebeboort de soort „pirania" to de roode soort Zbn eH soorten pirania'? Het dier woruw bloeddorstigste. lang en heeft wel j v«f-en-twintig C.m. per. Op de borst zit egS weg van een kar- ken zijn voorzien vannsr,oode vlek- De ka de pirania kwaad is, laat tanden- Als dreigend zien, zij schitteren daf26, tanden Wat daar tusschenkomt, is nog U ivo?r; gelukkig! De kop van 'n eend is er zóó^fï En de poot van 't „kamichi" (groot als 'n gans) eveneens! Voor Dadende of zwemmende menschen beteekent de pirania geen gevaar. Tenmins'e zoolang zij niet gewond zijn! Hulpelooze en gekwetste drenkelingen vormen evenwel een welkome prooi. In minder dan geen tijd zien zij zich door heele scholen pirania's omringd. Er blijft niet veel meer over dan 'n hoop botjes. De pirania's voeren een verbitterden strijd onder elkaar. De tactiek is: mekaar de staartvin af te bijten! Eenmaal deze zwem- wiek kwijt, sterft het dier na vijftien tot achttien uur. Iedereen heeft wel van de Mannerheim- linie gehoord De versterkingen der Finnen, die het Rijk-van-den-afgrond tegenhouden De linie is genoemd naar maarschalk baron Gustaaf Mannerheim, geboren in 1867. Hij is de groote held van heel Finland geworden! We zullen hier iets over zijn levensloop vertellen. Toen Mannerheim geboren werd, hoorde Finland aan de Russen. Hij nam dienst in het Russische leger en onderscheidde zich tij dens den Russisch-Japanschen oorlog. Rus land leed de nederlaag zijn soldaten heb ben nog nooit bewezen veel waard te zijn. Mannerheim kreeg toen de opdracht Midden- Azië te verkennen. Hij legde 9000 mijl af en vond allerlei interessante dingen. De Finsche musea waren daar erg blij mee. Gedurende den wereld-oorlog (1914—'18) genoot Mannerheim de vriendschap van Tsaar Nicolaas II, op beestachtige wijze door de communisten neergeschoten en verbrand. Later keerde hij naar zijn vrienden, de Fin nen, terug. Weldra gordde hij zich aan tegen de com munisten, die Finland met dezelfde ellende wilden opschepen als het Czarenrijk. Den 6den April 1918 leverde hij hun slag bij Tampere. Duizenden vijanden bedekten het slagveld, duizenden werden als krijgsge vangenen buiten gevecht gesteld. Geen wonder, dat Mannerheim regent over het onafhankelijke Finland werd. En in 1931 benoemden zijn landgenooten den vechters baas tot president van de landsverdediging. Hoe hij die aangepakt heeft, dat ondervin den de Rooden tegenwoordig dagelijks, tot hun schade. Maarschalk Mannerheim is nu ver over de zeventig jaar, maar zijn hart is jong geble ven! Hij vuurt de soldaten aan en het is uiterst moeilijk een zwakke stee aan zijn karakter te ontdekken. De Engelsche „Times" (tijmz) noemt hem „een koel berekenenden soldaat, 'n scherpzinnigen en bezonnen raad gever, een staatsman, die de toekomst door grondt en die de wereld omvat met zijn blik!" Voorwaar, geen klein compliment Generaal Mannerheim. rf-ii.ni I i i u i ii l i l i 111 ii Iedereen heeft wel eens een hyena gezien. Met zijn kleine oogen, groote ooren en schuin afloopenden rug is hij niet bepaald een schoonheid, onder de roofdieren Maar hoe is de gevlekte hyena nu aan die vlekken op zijn huid gekomen Moet je hooren Heel lang geleden vonden de wilde dieren het wat erg stil in het bosch. Ze dachten daar moet een eind aan komen. We zullen een trommel maken Ieder van ons moet dan maar een stukje van zijn huid afstaan! En de eekhoorn was bereid het hout in den vorm te knagen, het hout en de trommel stokken. Zoo gebeurde het. Ieder dier kon best een I stukje vel missen. De mieren naaiden die stukjes aan elkaar. Alleen de spin, die wou niets afstaan „Nooit van m'n leven zei ze. „Bestvonden de anderen. „Dan mag jij ook nooit een deuntje op onze trommel ten beste geven!" „Dat zal mij benieuwen!" lachte de eigenwijze spin De trommel werd aan een apenbroodboom opgehangen. Het ding zag er keurig uit. De stokken waren prachtig rond bijgeknaagd. De olifant was het éérste aan beurt om te trommelen. „Boem-boem gonsde de trom mel. Dat leek nergens naar „Jij, leeuw, doe jij het eens „Tam tam bromde de trommel. Dat was nog minder. „De buffel dan „Krang-krang" zei het ding. Het scheelde niet veel, of het was ge barsten. Die buffel was ook zóó sterk „Dan de aap „Pim-pam deed de trommel. Je kon het nauwelijks hooren. Neen, de aap was óók de ware, trommelslager niet „We zullen morgen wel eens wéér zien stelde de hyena voor. En toen gingen ze alle maal op jacht, de eene in deze, de andere in die richting. Dat duurde niet lang of er werd op de trommel geslagen En goed ook Veel beter dan de leeuw of de aap het gedaan hadden Aanstonds renden ze allemaal naai den apenbroodboom terug. Dat gaf een ge kraak van je welsteMaar er was Seen sterveling bij de trommel te zien En tóch was er getrommeld Bést getrommeld Maar ze konden den trommelslager niet vinden Dat was vreemd, erg vreemd „EekhoornGa jij eens op de loer liggen Misschen zie je dan, wie het doet De bruine knager verschool zich tusschen de takken van een hazelaar. Hij keek en hij keek. Hij spitste zijn geestige oortjes. Maar hij hoorde of zag geen steek! Toen kreeg hij honger. Hij peuzelde een hazelnoot op. Aan een anderen struik zag hij grootere. Zoo dwaalde hij al verder en verder af. „Waarom bewaak je de trommel niet snauwde de olifant hem toe. „Ik zal gek wezenIk zal wachten, tot ik een ons weeg i" schimpte de eekhoorn brutaalEn toen rende hij naar het topje van een boom, want de olifant begon met zijn ooren te flappen en zijn staart te krommen. Hij werd nijdig „Toe vos, ga jij bij de trommel liggen gelastte de olifant. „Om u te dienen antwoordde de vos. Hij had slaap. Eerst deed hij zijn ééne oog toe, het andere waakte. Toen deed hij het andere toe. Het ééne waakte. Toen vielen ze allebei toe Roodpels snurkte als een wildzwijn. En onderwijl werd er lustig getrommeld, zonder dat hij het hoorde De leeuw kwam aan rennen. Maar toen was de tamboer al ver dwenen. De vos kreeg een geducht standje „Nu zal ik zelf eens op de trommel pas sen vond de olifant. Hij hield het lang vol. Hij stond alsmaar heen en weer te wiegelen, op zijn pilaren van pooten. En je kon ge durig zijn maag hooren rommelen Op het laatst kreeg hij dorst. Hij draafde naar den Poel. En goot met zijn slurf water tusschen zÜn keien van kiezen Juist was hij daar mee klaar, toen hij duidelijk de trommel hoordeHij draafde weerom; zag niets meer. anderen durfden hem geen standje te geven. De leeuw evenmin. Hij was ook zóó sterk Een roofvogel werd op wacht gezet. Hij klapwiekte voortdurend met zijn vlerken. Daar zag hij een haas door het bosch loopen. Hij liet trommel en al in den steek en zette het dier na. Toen pas begon het getrommel Eindelijk kreeg de jakhals opdracht hei zonderlinge instrument te bewaken. Het dier was net 'n kleine hond en zijn huid zag vuil geel. Veel moois was er niet aan. Maar slim mer dan hij waren er maar weinigHij trok zich in het dichte onderhout rond den apen broodboom terug. Tusschen een paar weg- gebogen takken door loerde hij naar de trom mel. Dat duurde en dat duurde. Tegen den avondja, hoor Daar kroop een groote spin uit haar hol in den boom. Zij spiedde rond. Werd zij niet bewaakt Neen Dan gauw een deuntje op de trommelMaar aan stonds sprong de slimme jakhals uit zijn schuilhoek vandaan. „Daar heb ik je riep hij tegen de spin. De spin schrok zich een hoedje. Maar zij dacht niets laten merken „Ik ben blij je te zien, jakhals Zóó blib dat ik van vreugde een mopje op de trommel ben gaan slaanjokte de spin. „Ik kom dadelijk bij je En alle dieren kwamen aandraven, de oli fant voorop Zij riepen „Jakhals, heb je 'den trommelslager ge vangen Want wij hoorden slechts een paar slagen en toen niets meer „Ik heb den tamboer gevangen jubel de de slimme rakker„En de spin zal voor ons allemaal een liedje op de trommel ten beste geven, nietwaar spin De spin dachtloop naar je grootje Of misschienik wou, dat je op de Mookerhei zatMaar die heb je daarginder geloof ik niet. Zij begon te trommelen. Er kwam be weging in de dieren der wildernis. De slurf van den olifant wiegelde. Een oude aap zwaaide met zijn staart. En de eekhoorn voerde zijn sierlijkste sprongen uitEinde lijk werden ze moe. „Een roofvogel hield de wacht slapen beloofde de olifant. Nu, dat was een grootmoedig aanbod. Want een spin in je ooren laten slapen durf jij dat, Els Ik denk van nietMaar de olifant gaf er niets om. Hij had ook zulke groote ooren. Grooter ooren heeft geen enkel dierEr was dus volop ruimte, zelfs voor dezen knaap van een spin! En den volgenden morgen, daar begon het lieve leven opnieuw Trommelen, dansen, wiegelen, schommelen, ga maar doorEn 's avonds opnieuw. Hét werd echt vroolijk in het bosch De bewoners kregen schik in hun leven En dat kwam allemaal door die muzi kale spin. Ja, je moet maar talent hebben Dan kan je den boel nog eens vermaken. Maar 's nachts kreeg de spin het in het oor van den olifant wat benauwd. Ze besloot een ,Het eekhorentje verschool zich tusschen de takken luchtje ie gaan scheppen. Ze kroop langs een hooge zuil naar beneden (Wat was dat voor zuil, Sun?) De hyena had het gezien. Hij sprong toe en hapte het arme dier op. Nou had de spin nog niks aan al haar talenten! Maar de pooten van de spin lustte het valsche dier niet.. Die stopte hij gemeen hè? tus schen de borstels van het wildzwijn. Weet je niet wat borstels zijn, Jantje? Dat zijn de haren! Den volgenden morgen vonden de dieren de spin niet in het oor van den olifant. Ze keken en ze keken. De vos ontdekte versch bloed op den grond. De hyena riep: „iemand heeft de spin om het leven gebracht!" Ja, wat een gemeenerd, niet? „Wie danv' bromde de olifant door zijn lange slurf! „Als ik hem vind, stamp ik hem tot appelmoes!" „Ik weet wat!" stelde de jakhals voor. „Alle dieren moeten langs den roofvogel loopen. Die heeft de scherpste oogen van ons alle maal! Hij zal het gauwste kunnen ontdekken wie het gedaan heeft!" Best! Met algemeene stemmen werd dat voorstel aangenomen. Nu, toen kwam ook het wildzwijn langs den roofvogel. (De pooten van de vermoorde spin konden niet verbor gen blijven. Het waren er ook maar liefst acht. En geen kleine! „Jij bent de moordenaar!" trompette de olifant. „Ik ben de moordenaar niet! Op mijn woord van eer!" betuigde het wildzwijn. „Dan gaan we over tot de vuurproef!" be sliste de leeuw. Apen, eekhorens en marters sleepten dood hout aan. Nijvere mieren vlijden dat neer in een kuil. Een vlugge haas was glimwormjes wezen halen. Deze lichtkevertjes staken het vuur aan! Brr, wat 'n hitte! „Ieder van ons moet door het vuur heen- springen!" gebood de olifant. „En bij den rand van den kuil moet hij dit zeggen: „Als ik de arme, muzikale spin heb ver moord; als ik weet wie de gemeene moor denaar is; als ik tegen een ander gezegd heb: bega jij dien moord, dan zal dit vuur mij schroeien!" Zélf ging de leeuw het éérst door de vlammen. Geen haar van zijn ruige manen werd gezengd. Toen kwam de olifant. Ook aan hem was niet te merken! Zelfs het bosje haar onder aan zijn staart bleek niet ge schroeid. De luipaard volgde. Zijn snorharen mankeerden niets. De lynx (links.) De leuke kwastjes boven aan zijn ooren scheelden niets! Toen riep de jakhals: „Nu is de hyena aan de beurt!" Maar waar was het valsche dier geble ven? Het eekhorentje haalde het te voor schijn uit het hol van 'n das. „Vooruit!" moedigde de leeuw aan! „Eerst de gelofte uitspreken en dan door de vlam men. „Ja, zoo gauw als ik gek ben!" dacht de hyena. Maar hij moest wel. Sprak zeer lang zaam de gelofte uit en bleef toen stokstijf voor het vuur staan! Dat vond de olifant erg verdacht. Eerst dat schuilevinkje spelen in een dassenhol. Nu dit aarzelen met de vuur proef. Dat was vast geen zuivere koffie. Hij gaf het dier een pats met zijn slurf. Het tui melde in het vuur. Daar zagen alle dieren dat het vuur de huid zengde. De hyena was de moordenaar. En zóó is hij aan zijn ge vlekte vel gekomen. Mijn geheel is een spreekwoord van 47 letters. Het beteekent: moeite voor iets doen, waarvan ooit anderen de voordeelen genie ten. I. 32— 4— 7—27 18—11— 8—38 46—15—24—46 3—30—31—40 10— 2—13— 6 5—16—14—17 43—26—45—25 1—36—11— 9 35—23—37—45 47—19—3441 12—2129—22 3344—27—28 2042398 Het vrede sluiten. Deel van het gezicht. Elegant in kleeding. Varken; losbol. Nauwe opening. Linnen woonplaats. Kleed ingstuk van heeren. Handeling. Duf, muf. Pols tot uiteinde vingers. Schuine strook. Tegendeel van: begin. Vinger v. d. Voet. II. 'n Witte bloem, van buiten vaak rood achtig, meest zes-bladig. Van Maart tot Mei. De naam van de bloem langs de kruisjes. X X X X X X X X Kleine zee-tweemaster. Gele kleurstof. Onbuigzaam. Bronzen pasmunt. Gom uit een den. Kleine emmer. Luizenei. Terugklank. Rugkorf. Gestreepte, edele steen. Landstreek. Verbinding van 2 stukken. Iemands neus tusschen twee ooren zetten! Zon Cid run tot wet net mes Sau (rivier) hen ééneed S.O.S. (Save Our Souls; red ons Zijn er nog véél missionarissen noodig? Hoeveel menschen moeten het Evangelie nog leeren kennen? Millioenen en millioenen De heele aarde heeft 'n 2.000.000.000 in woners; van deze menschen behooren er 700.000.000 tot den Christelijken godsdienst Ongeveer het derde deel dusBlijft over te bekeeren: 'n 1300.000.000 De Mohammedanen tellen samen 267 mil- lioen aanhangers. De Hindoes 242.000.000. Van hen wonen er pl.m. een millioen op het schoone eiland Bali. De Boeddhisten zijn 213.000.000 man sterk! Van hen wonen er 82.000.000 in China, 47.000.000 in Japan. Doch de eigenlijke gods dienst van Japan is het Sjintoïsme, met 25 millioen aanhangers. Het Confusianisme is geen godsdienst. Men bewijst in China Confucius eer; men vereert hem niet. Onder omstandigheden mogen Ka tholieken aan plechtigheden jegens Confu cius deelnemen. Dan zijn er nog 'n 15.000.000 Joden over geheel de aarde verspreid en tenslotte millioenen heidenen in de wildernissen van Africa en Oceanië. Er valt dus nog héél wat te doen voor den wijngaard des Heeren „Brrr!"zei Koko! Stampte als een keu rige jongen de sneeuw van zijn schoenen. En viel op 'n stoel bij tante Stijntje haar kachel neer. De goede vrouw waagde zich met dit barre Weer amper buiten. Zij breide bivak-mut sen voor haar uitgebreide familie. En putte zoo nu en dan nieuwen moed uit een onzicht bare flesch. „Koko! Er is een boodschap van Sunny! Of je dadelijk bij haar komt!" „Nogal wat lekkers met dit weer!" meen- de Koko te zeggen. Maar hij bedacht zich n°g juist bijtijds! Sunny was een ziek kind uit de buurt. En zieken moet je altijd graag een plezier doen, ook al vergt het een of fertje van je. „Is ze erger, tante?" „Dat zeiden ze er niet bij. Ik hoop van niet! Ga maar 'ns gauw kijken! Hier, neem 'n dubbeltje mee en koop 'n paar hazel- noot-reepen voor de lieve meid. Hazelnoot- reepen en witchoc, daar houdt ze het meeste van!" „Dank u wel, tante!" 'n Paar minuten later stond Koko in de kamer, waar Sunny lag. Haar gezichtje was nog smaller en matter geworden. Maar haar "ogen leken grooter. Zij was er blijkbaar niet op vooruit gegaan, den laatsten tijd. „Lief, dat je dadelijk gekomen bent, Ko- ko!" prees Sunny haar moeder. In haar ver standige, donker-bruine oogen las de jongen een goedkeuring. „Wat is er aan de hand met Sunny?" „Wel, haar witte Keeshond is weg. Ai 'n paar dagen. Denkelijk gestolen! Het was een pracht van 'n dier dat weet je wel. En daar- ligt ze maar over te prakkizeeren, waar Sun?" Sun zei niet veel. Eigenlijk was ze een beetje verlegen! Ze kroop haast heelemaal op den divan weg. Haar witte bedje stond boven. Maar haar kamertje lag in soo'n kou- „Kijk eens, St;ijntje", zei de agent vol waar digheid. „Het is met honden net als met menschen" den hoek. En bovendien, beneden kon moeder haar makkelijker met alles helpen, dat spreekt. „Hebben jullie de politie dan niet gewaar schuwd?" informeerde de bij-de-hande Koko. Sun haar matte gezichtje werd rood: „Nee, Koko!" zei ze „We hadden Kees niet aangegeven voor de honden-belasting. Zeven gulden vijftig, dat is een boel geld om zoo ineens op tafel te leggen!" „Maar nog meer heb je noodig om zoo'n hond te koopen!" „Ik heb hem van m'n oom gekregen, voor m'n dertienden verjaardag!" „En wanneer heb je Kees het laatst ge zien?" „Drie dagen geleden. Zijn voetstappen staan nog in het tuintje in de sneeuw, zegt moeder!" „Zóó is 't, Koko!" bevestigde moeder. „En zou jij voor Sun dat hondje op willen spo ren? Ik wed. dat ze dan al dadelijk een heel stuk opknapt!" „Koko heeft al meer dieven bij de politie aangebracht!" loofde het zieke meisje. En ze streek met iets, dat nog een hand worden moest, het donkere haar van d'r voorhoofd. „Tante Stijntje en ik brengen je je hondje terug. Sunny! En anders wil ik geen Koko meer heeten1" verzekerde de dieven-jager! Dienzelfden middag bezochten Stijn-in- eigen-persoon en Koko het tuintje van Sun ny haar huis. Behoedzaam schepten ze de bevroren sneeuw op. In die sneeuw had Kees z'n pootjes afgedrukt. Daar stonden z'n „spo ren" in! Met die sporen ging het tweetal naar den dikken agent die altijd zijn gor del op het vobrste gaatje aanhaalde, vlak bij de punt. En die agent maakte van de sporen een afdruk in gips. „Kijk eens, Stijntje!" zei hij vol waardig heid. „Het is met honden net als met men schen. Er zijn géén twee vinger-afdrukken op de heele wereld aan elkaar gelijk! En er zijn géén twee hondenpooten aan elkaar ge lijk. Neem het afgietsel mee. En zie zelf maar verder! Het is je toevertrouwd, goeie ziel!" Tante Stijntje bedankte den goeden kerel. Hij was steeds een vriend van haar man za liger geweest, van wijlen Manus. Samen hadden ze menig uur met pandoeren (kaar ten) doorgebracht. Den volgenden avond verscheen er een Kabouter-advertentie in „De Maasbode". Tante Stijntje vroeg slim van haar! een zwarten keeshond te koop. Ze begreep, dat de gemeene dief Sunny haar lieveling zwart geverfd moest hebben, om niet in de gaten te loopen. Den volgenden dag kwamen de honden- kooplui aanzetten. Ondanks de felle kou en de verschgevallen sneeuw! „Een voor een, heerenbesliste de eer zame weduwe. „Hangen heeft geen haast!" In haar gangetje had ze sneeuw gestrooid. Iedere hond drukte zijn sporen in dat ver raderlijke spul. En als de man met zijn hond weg was, vergeleken Stijn en Koko dat spoor met het gipsafgietsel van den gemoedelijken agent. Ik bedoel: dat die agent gemaakt had! Geen afgietsel van hemzelf natuurlijk! Anders had je een tekort aan gips gekregen in de stad. Daarna strooiden zij weer versche sneeuw! Er viel zat en.... gratis! Al twaalf lieden hadden hun zwarten keeshond gepresenteerd. Om strijd loofden ze de goede hoedanigheden van hun vier voeters: waaksch, kamerzindelijk, vertrouwd bij kinderen, etend wat de pot schaft, niet verharenga maar doorstuipen en hondenziekte al lang achter den rug, maze len en roos De dertiende man vroeg maar eventjes honderd gulden voor zijn lieveling! Het beest had 'n stamboom! Als alles precies klopte, had zijn voorvader nog het kasteel van Jan van Schaffelaar bewaakt! Van dezen adellijken Kees vergeleken Stijn en haar neefje de sporen met het gips-afgietsel. Het klopte precies! Deze schurk had Sunny haar hond van straat meegelokt, zwart-geverfd, en van een stamboom voorzienHet papier was voor de zóóveelste maal geduldig ge bleken! Des avonds verschenen Stijn, Koko en de dikke agent-in-burger aan 's mans woning. Hij deed zelf open. „U komt zeker zeggen, dat u mijn hond wilt koopen vroeg hij gemaakt-vrien- delijk. „Hoelang hebt u het dier al in huis vroeg tante. ..Dat wordt komenden Zondag precies 'n jaar loog de schurk. „Je bedoelt 'n dag of drie. vier, leugenaar!" vlei Stijntje doelbewust uit. „Agent, doe je plicht!" Nu maakte de dikke diender zich bekend. Hij vertelde van de sporen en het gips-af- gietsel. Hij streek met een natte hand over den hond z'n zijde-achtig haar en dat gaf zwart af! Het bewijs was geleverd „Koko. breng jij den hond naar Sunny met den agent! Over 'n paar maanden is hij weer net zoo wit als sneeuw! En laten jullie mij 'ns effentjes alléén met dezen schobbejak! Dat spaart 'n proces-van-baal uit, agent Koko, de dikke diender en Kees sloegen den weg naar de tunnel in en hielden zóó op Sun haar huis aan. Tante Stijntje kwam 'n paar minuten later uit het huis van den dief. Haar knokkels zagen vuurrood! Ze hijgde als een vertrek kende locomotief. En ze liep er nèt bij, of de hèèle stad van haar was I

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1940 | | pagina 1