Van een jongetje dat briefjes schreef
aan Onzen Lieven Heer
avonturen van Koko
VOOR ONZE JEUGD.
De kleine Livio.
De opmerkelijke.
Tw
ee
en
slachtoffer.
I
MIE, DE KNORREPOT!
IM mÈ
PUZZLES.
Oplossing der vorige
puzzles.
Nuttige spinnekoppen
ZATERDAG 2 MAART 1940
f
(T
Dan
kan
Mie liep altijd en eeuwig te brommen en
te knorren. Ze praatte net, of ze gedurig de
grootste ruzie had! En niemand lei haar
een stroobreed in den weg Dat was het
gekste nog van het onaamgeRame gevalDe
deur van de keuken deed ze niet dicht, maai
sméét ze dichtDe pannen zétte ze niet op
het vuur, maar góóide ze op het vul
kachel póökte ze niet op, maar hamer e ze
op Geen wonder, dat én deur èn schoor een
èn stoel en nog veel méér dingen er op e
laatst den brui van gaven Ze wouen mets
meer met Mie-de-Knorrepot^ te maken heb
ben Geef ze eens ongelijk
„Ik zeg haar den dienst opverzekerde
de deto. „Ik heb altijd goed gesloten. Nooit
gepiept! Geen tocht doorgelaten! En nóg
smijt ze me zóó hard dicht, dat ik heel den
dag buikpijn heb Ik zal haar nu een reden
geven om nijdig te zijn. Ik sluit niet ®«r
„Best gesproken!" prees de schoorsteen
„De volg je voorbeeld! Dat gegoo1 P
fomuit ben ik meer dan zat!
gasaanval op haar openen!
^.AlshUeVln opstand komt wil de braadslee
niet achterblijven!" meen gioote
braadpan. „Mij hangt dat g*«nj» met pannen
en feilen zeven meter Ik ga
aanbranden voortaan. Dan moppert ze ten- Je knorrepot, in een moeilijk parket,
minste niet voor niks
Er, ik laat me van mn stekkie vallen!"
besloot de keukenstoel. „Is ze heelemaal
besuikerd Ze me telkens zóó hard
neer dat ik rheumatiek in m'n beenen zou
kriie'en! En dat is je wat! Ik heb er twee
méér dan zij
Mie-de-Knorrepox hoorde van deze samen
zwering geen sikkepit. Ze was op weg naar
de markt. Ze schold in d'r eigen op den wind.
Ze pruttelde tegen het stof. Ze gooide een schoon gelijk. Wie prettig
steen naar een blaffend hondje. Niets was worden, moet zelf óók prettig handelen,
haar naar den zinDe felle kleur der voor- En ze hield met pruttelen op.
jaarsbloemen niet. 't Lammetje niet, dat aan En de deur klemde nooit meer - Het fornuis
de zijde van ziin moeder dartelde. De leeuwe- I ondernam nooit meer gasaanvallen! De braad-
rik niet, die jubelend omhoog wiekte. Niets! slee deed haar plicht. En de
°P de markt zocht ze ruzie met de kooplui, geen buitelingen!
„Begin jij óók al? En je hebt me steeds
trouw gedragen!"
„Had je nooit zoo met me moeten smijten!"
„Ik zal het nooit meer doen!" beloofde Mie.
De rook verdween door de kier. Mie
krabbelde overeind. En keek de keuken eens
rond!* Ze zei:
Jullie hebt
behandeld wil
„Erlijk is eerlijk, jongens
lew
eb
Ze keurde hfcm waren af. Ze vond den prijs
Ie hoog. Met niemand maakte ze 'n praatje.
Er deugde niks van de heéle marktMaar
Waarom was zij er dan naar toe gegaan
Mopperend en afdingend kocht ze tenslotte
wat boodschappen. En keerde naar huis terug
„Meerijden, Mie vroeg -boer Nobels. En
bij hield Bruin al in
Mie liep zóó te brommen, d«t ze Nobels
uitnoodiging geen eens hoorde De goede
man reed teen natuurlijk door
„Kijk me nou zoo'n vetbobbel op 'n wagen
zittenkeurde Mie af. „Meneer rijdtEn
'n oud mensch kan maar loopen
'n Auto kwam voorbij. Er wolkte stof op
Had je Mie moeten hoorenAls het haér
te doen stond, bleef er geen auto meer heel
Thuis gekomen, maakte ze de deur open.
Ze wilde 'm óók weer dichtsmakken Maar
dat zat haar niet glad De deur bleek niet
meer te willen sBaiten
„Wel heb ik van m'n leven raasde Mie.
T)ie deur heeft altijd prachtig gesloten En
'nóu is 'het opeens mis Daar snap ik geen
lor van
„O, héb ik altijd goed gesloten?" vroeg
de "deur. „Waarom héb je me dan gedurig
dicht gesmakt 1"
„Ik zal het nooit meer doenbeloofde Mie.
Toen ging de deur gedwee toe.
besloot "m - 1111 Zal aard appels opzetten
Ze zette de paT1 te rakelde dit
met geweldig spektakel op. Aanstonds be
gonnen er dikke rookwolken uit den schoor
steen te komen. Ze dreven als ,n onweersbui
door de keuken
„Wat zal ons nóu gebeuren informeerde
Mie. „Het fornuis is altijd best geweestEn
nu schijnt de schoorsteen verstopt i"
„Altijd best geweest Waarom heb je me
dan zoo hardhandig behandeld verweet
het fornuis
„Ik zal het nooit meer doen beloofde Mie.
En' er kwamen geen wolken meer bij Ze
zette de deüx op 'n kier. Het „onweer" kon
af Nu^kwam de beurt aan de braadslee Het
ling werd met boter besmeerd. De boter
kte aan tot een vuile, zwarte korst, die
niet bepaald smakelijk uitzag
„Heb ik van m'n leven raasde Mie. Staat
?le braadslee óók al tegen me op - En er
ls hooit wat mee aan de hand geweest.
>Had je ook nóóit moeten mopperen, Mie
^aagde de pan. En het aanbranden hield op,
etJ Mie beterschap beloofde.
,'k neem eens even m'n gemak!" zuchtte
le" pakte den keukenstoel. Boem Daar
maakte 2e een kuitenflikker over de vloer
mat. Ze 2ette een gezicht als 'n oorwurm!
Na een tijdje was Mie haar leelijken bij
naam voor goed kwijt!
Nu, dat was heUsch geen verlies!
Mijn geheel is een spreekwoord van 47
letters. Het beteekent: zonder moeite of in
spanning krijgt men den kost niet
331821 Kloostervrouw.
143847 Hemellichaam.
1025 Snavel.
28—35—31 Zindelijk.
131817 Opperlijn van een dak.
394317 Snik.
1724 Aarden wal.
411242 Vangknip.
33819 Harssoort.
649 Klein hert.
81516 Naaldboom.
272244 Aanwijzend voornaamwoord.
373223 Vóórnaam (vrouw.).
112024 Afkorting van gemeente.
342526 Stad in Palestina.
402930 Betrekkelijk voornaamwoord.
463645 Gering van wijdte.
Op de kruisjes de naam van zeker onkruid
in het graan met groote, fraaie paarse bloe
men.
In de buurt van Napels werd de kleine
Livio (lie-wio) geboren. Hoe lang is dat ge
leden? Dat is nu dertig jaar geleden. Het
water van de zee bij Napels is diepblauw.
Wijngaarden, olijfboomen en parasol-sparren
groeien langs de heuvels. En dikwijls komt
er een sliert rook uit den vuurspuwenden
berg, den Vesuvius. Het is er heel mooi, rond
Napels. Het spreekwoord zegt: „Napels zien
en daarna sterven!"
Livio heeft Napels gezien en is heel jong
naar God gegaan.' Al toen hij pas zeven jaar
oud was!
Livio zijn vader was graaf! Graaf Capece
Galeota. En hij was de jongste van zes kin
deren. In de kapel van het grafelijk kasteel
ontving hij den eersten December 1910 het
H. Doopsel.
Toen hij een kereltje was van negentien
maanden, werd hij erg ziek. De menschen
zeiden: „Onze Lieve Heer heeft zeker een
Engeltje meer noodig in den Hemel?" Maar
zijn vrome moeder droeg hem aan Maria op.
Een Maria-kindje zou Livio worden! Hij
werd spoedig beter! En als de goede men
schen hem met de juf door hun dorpje zagen
wandelen, riepen ze: „EccoloHier is hij,
onze kleine Engel!"
Livio moet wel heel bij-de-hand zijn ge
weest! Want in zijn vierde jaar mocht hij al
gaan biechten! En hij kreeg zelfs een peni
tentie op van den biechtvader! Twee wees
gegroetjes! Dat vond hij tamelijk streng! Was
een weesgegroetje niet genoeg geweest?
Voortaan ging hij haast iedere week 'n keer
biechten. En als zijn broertjes en zusjes naar
de Communiebank gingen, mocht hij mee!
Maar de priester gaf hem de Heilige Hostie
niet! ,,'n Volgenden keer!" zei de priester.
Livio dacht: „Zeker morgen?" Maar dat had
de goede kapelaan niet bedoeld! Hij sloeg
Livio over! En de kleine baas huilde de heele
kapel bij elkaar! Zoo'n teleurstelling ook!
„Moeder, wilt u voor mij een briefje naar
Onzen Lieven Heer schrijven?" vroeg hij
op zekeren dag!
Moeder nam pen en papier. Ze maakte
haar mooiste letters! Ja, naar Onzen Lieven
Heer, dat moet keurig in orde zijn! En
Livio zei, dat ze schrijven moest:
„Lieve Jezus!
Wanneer mag ik naar den Hemel komen?
Vader is uitgegaan. Moeder schrijft. En kleine
Annie slaapt!
Uw LIVIO!"
Het briefje kwam onder den schoorsteen
terecht, juist, ja, net als wij voor Sint Nico-
laas doen. En 'n paar dagen later kwam het
antwoord! Uit den Hemel! „Moeder, pak u
het?" vleide Livio. Het antwoord werd gele
zen. Och, moeder kende het al! Zij had het
zelf geschreven en bij den schoorsteen neer-
Een Maria-kindie zou Livio worden!"
J
X
X
X
X
X
X
X
X
Lange vischkabel.
Eetbare boomvruchten.
Geweven band.
Grondsop.
Spijs tot zich nemen.
Scheepskamert j e.
Zwaardlelie.
Handschrift voor de pers.
I"
I. De zotten dragen het water uit, en de
wijzen vangen de visch
Zoen
wang chic zwijn reet
doosje voor de slechte daden, de ongehoor
zaamheid, de kuren, de bazigheid, bleef hee
lemaal leeg! Zeven-en-twintig „goede" snij-
boonen tegen geen enkele „kwade!" Was dat
niet mooi gedaan?
De biechtvader van Livio, de Jesuiet, pa
ter Francesco Paoli, had voor zijn eerste
heilige Communie den laatsten Juli vastge
steld. Het feest van den H. Ignatius van
Loyola, den H. Stichter der Jesuieten-Orde
1556). Drie dagen van tevoren ging de
kleine baas naar de Zusters toe. Dat was om
Jesus des te waardiger te ontvanger. De Zus
ters vertelden hem van het Laatste Avond
maal, waar Jesus het brood brak en Zijn
Apostelen gaf. „Dit is mijn Lichaam!' zei
Jesus. En datzelfde deed de Priester in de
H. Mis.
„Livio" vroeg de zuster.
„Is de lieve Jesus óók aanwezig in het
kleinste deeltje van de Heilige Hostie?"
„Ja, zuster!"
„Maar ook in het aller-, allerkleinste?
„Ook, zuster!"
„En óók in de hosties ,die de pater in de
sacristie bewaart?"
Livio lachte even! Wou de zuster hem fop
pen? Niks, hoor!
„Nee, zuster, want die zijn immers niet
geconsacreerd?"
„Goed geantwoord, Livio!"
De groote dag brak aan; 31 Juli 1916!
„Livio!" zei moeder: „Dat wordt de
mooiste dag van heel je leven. (Moeder kon
jaar, of hij zat al in de derde klas! Bij mij in
de derde klas zitten er genoeg van negen en
tien!
In October 1917 ruim een jaar dus na
zijn eerste, heilige Communie, werd Livio
ziek. Wat scheelde hem eigenlijk? De dokter
wist het niet. De graaf Capece Galeota liet
andere dokters komen, van verre. Livio keek
hen verwonderd aan.
Wat 'n drukte rond het bed van zoo'n klein
manneke!
Maar zijn moeder had in haar hart het ge
bedje bewaard: „Laat mij liever doodgaan,
dan ook zelfs maar de kleinste zonde te
doen!" En de bede: „Ik zou U zoo graag wil
len zien, o Jesus!"
De geleerde heeren vonden, dat zij voor
een zeer vreemd geval stonden. Zij schud
den het hoofd en schreven drankjes voor.
„Maar" zeide ze „alleen God kan den
kleinen Livio redden!" Nu, zoo was het ook.
Menschen kunnen niets, als de Engelen niet
waken.
Uit het boek van pater Bessières van Tou
louse, dat hier naast mij ligt, kan ik niet op
maken, wat Livio eigenlijk gescheeld heeft?
Het moet een „vreemde, zeldzame en ge
heimzinnige" ziekte geweest zijn. En mis
schien had het iets met het hart te maken,
want de dokter schreef een bekend hartmid-
del voor (strophantus). Deze medicijn
smaakte Livio heelemaal niet. Hij kon haar
haast niet innemen. Maar hij beschouwde het
als een offertje. En gehoorzaamde!
In de ziekenkamer zette zijn moeder op
een Octobermorgen een altaartje neer. Een
altaartje met een crucifix en blanke kaarsen
die op de reinheid des harten duiden. Over
het altaar spreidde zij een zuiveren, linnen
dwaal. Er was ook een gewijde palmtak en
wat wijwater.
„Vrede zij dit huis!" bad de goede pater
bij zijn intrede.
„En allen die het bewonen!"
In de kleine ciborie droeg hij de hulpe voor
de verre reis naar het wuivend Palmen
strand: de H. Teerspijze. Hij kon nauwelijks
zijn aandoening bedwingen, toen hij Livio de
blanke Hostie schonk: „Ontvang, broertje,
tot hulpe voor de verre reis het Lichaam On-
zes Heeren Jesus Christus, die Je beware van
den boozen vijand en Je geleide ten eeuwi
gen Leven!" bad de priester.
Des middags kwam Monseigneur de Bis
schop op het grafelijk kasteel. Livio had al
tijd zoo graag met soldaatjes gespeeld. Nu
zou hij zelf soldaat worden! Soldaat van
Christus. De Bisschop legde hem de handen
op zijn blonde krullen. „Ik teeken Je met
het teeken des kruises, en vorm Je met het
Chrisma des Heils!" bad de kerkvorst. En
wenschte den kleinen vormeling den vrede,
die alle volheid te boven gaat. En in vele
kerken en kloosters werd voor een goede
uitkomst gebeden.
Het laatste speelgoed van Livio, dat was
zijn kom met goudvischjes. Hij beduidde met
zijn bleeke vingers, dat de vischjes wat te
eten moesten hebben. Want praten, dat ging
haast niet meer. Ook keek hij nog in het
album met al die mooie ansichtkaarten! En
uit een illustratie las hij de namen van de
oorlogsschepen. Maar hij voelde zich zoo
moe, zoo doodelijk moe!
Mijnheer pastoor bracht het Laatste Olie
sel. De Bisschop kwam mee, Monseigneur
Carcaterra, die hem gevormd had. „Alle
macht des duivels worde in U vernietigd"
bad de priester „door de oplegging onzer
handen en door de aanroeping van alle hei
lige Engelen, Aartsengelen, Aartsvaders, Pro
feten, Apostelen, Martelaren, Belijders,
Maagden en van alle Heiligen Gods samen!"
Hij zalfde het kereltje op de gesloten oogen,
op de ooren, den neus, den gesloten mond,
op handen en voeten ook. „Vergeve U de
Heer" smeekte hij „al wat gij misdreven
hebt door uw oogen, uw ooren."
Onder de plechtigheid droegen de kleine
Engelen Livio's zieltje naar den Hemel, om
daar voor eeuwig in God te zijn. Het was
juist Allerzielendag, tegen elf uur in den
morgen, 1917.
Zijn moeder legde de lelie van zijn eerste,
heilige communie op zijn borst. In zijn smal.e
handjes, kleiner dan ooit te voren, deed ze
het kruis van den goeden dood en den ro
zenkrans. Haar hart schreide, maar zij ze
gende den Heer, omdat Hij haar kindje be
waard had voor het groote kwaad.
Bij het maken van verrekijkers, lenzen-
voor-verre afstanden enz., heeft men een
zéér fijnen draad noodig om over het „dia-
phragma" te spannen; wij kunnen daar niet
verder op ingaan.
Nu werd voor dien draad meestal een
stukje metaal gebruikt, maar dit bleek on
derhevig aan invloeden van warmte of
koude.
'n Engelsche fabriek te Clerkenwell is nu
op het idee gekomen in plaats van een me
taaldraad spinrag te gebruiken Een tiental
spinnekoppen werkt voortaan aan de ver
vaardiging van kijkers enz mee
Hun „baas" noemt ze stuk voor stuk bij
'n naam. „Zwartje „Streepje „Dikbuik-
je krijgen 'n bescheiden tikje, laten zich
naar beneden glijden ènde draad is kant
en klaar. Hij hoeft nu alleen nog maar op
het „diaphragma" gelijmd te worden
„Zwartje" is bijterig Maar ze werkt hard!
Doch „Streepje" is véél liever Zooveel spin
nen zooveel zinnen
mooiste dag van new jc acven.
immers niet denken, dat Livio maar zeven Qiig llcU'dlCl dl CIC LiODl'cl
jaar zou worden? „Hèèl je leven!" zei ze!)
tent vest daad vuns hand geer
eind teen.
II. Bosch-anemoon.
Brik oker stijf cent hars
aker neet
oord naad.
echo
mars onyx
to» AU. «4UHTi
'9V» V'kHa tfi
De H. Ignatius, op iviens feestdag Livio
zijn eerste H. Communie mocht doen.
gelegd! Eigenlijk had zij Livio een beetje ge
fopt, hè? Ja, dat had ze ook! Met de beste
bedoelingen! Maar ze had het toch niet moe
ten doen!
Den tweeden Juni 1916 wijdde de familie
Capece Galeota zich toe aan Jesus' Heilig
Hart. Dat was een schoon feest! Het kasteel
stond vol bloemen en planten! De zomerzon
overgoot alles met lichtend goud. De graaf
en de gravin, de zes kinderen waren er.
Mijnheer Pastoor en veel genoodigden. Al
len moesten hooren en zien, dat dit huis
houden voortaan in het Hart van God wilde
leven. De kinderen waren in het wit. Zij
droegen een blanke waskaars. Die kaars wou
zeggen: mogen wij het blank kleed der on
schuld nooit verliezen!
Livio had zijn voornemens op een briefje
geschreven! Het had moeite gekost! Maar
het was hem toch gelukt! „Ik zal nooit jok
ken!" stond er op dat brieftje! „Ik zal mij
graag iets ontzeggen. Ik zal 'n beetje zoeter
zijn dan vroeger! Ik zal haast nooit kuren
hebben!" („Haast nooit!" Livio was erg voor
zichtig! Want kuren, die komen soms zóó
maar!) „Ik zal dikwijls gaan biechten! Ik zal
mijn broertjes mijn tinnen soldaatjes uitlee-
nen! En een-beetje beter mijn best doen op
het Engelsch! Ik zal geen ruzie maken. Ik zal
niet meer zeggen: Jullie hebben wél wat ge
had en ik niet! Ik zal véél snijboonen in de
„„doos van goede daden"" doen en in „„de
doos van het kwade"" zal ik zorgen, dat er
geen één in komt! Ik zal niets wegnemen!
Langzamerhand ging Livio zich voorberei
den op zijn eerste heilige Communie!
„Lieve Jesus". schreef hij! „Weet u, dat
ik al den catechismus leer? Ik mag héél gauw
mijn eerste Communie doen. Ik ken haast
alle vragen en Moeder helpt me en vandaag
heb ik ook geleerd!
II tuo piccolo Livio!"
Uw kleine Livio!"
Al stuurde Onze Lieve Heer geen antwoord
onder den schoorsteen, Hij las het briefje
wel! Onze Lieve Heer leest alle briefjes voor
Hem bestemd! Probeer het maar gerust!
Het doosje van de goede daden raakte vol
snijboonen! Natuurlijk, als je je voorbereidt
op de komst van den Lieven Heer! En het
jaar
Je mag aan den kleinen Jesus vragen wat je
wilt. Vraag een groote genade. Maar denk
eerst goed na! Jesus Zelf zal je influisteren,
wat je vragen moet!"
„Ik weet het al moeder! Dit vraag ik aan
den kleinen Jesus: laat mij liever doodgaan,
dan groot kwaad te doen! Nee, ik vraag het
nog anders: laat mij liever doodgaan, dan
ook zelfs maar de kleinste zonde te doen!"
En de kleine Jesus verhoorde dat gebed.
In de eenvoudige kapel van de klooster
zusters knielde Livio neer. Zijn moeder had
een wit linnen pakje voor hem gemaakt. En
de kaars, die hij in zijn kleine hand hield,
daar zat een blanke lelie aan. De onschuld
stelde die lelie voor. De onschuld, dat is een
zeer hoog goed. Wie zijn onschuld verliest,
smaakt geen enkele vreugde meer.
Wie zal kunnen beschrijven, wat er om
ging tusschen den kleinen Jesus en het klei
ne, wijze jongetje? Dat hebben alleen de En
gelen gehoord! En die vertelden het verder
door heel den Hemel heen!
Luid-op klonk de dankzegging, die alle
aanwezigen stichtte:
Jesus! Laat ik U nooit meer verdriet
doen. Laat mij alleen leven om U te troos
ten! Ik bid voor den Paus, de Kerk, voor de
priesters en voor de Zusters. Ik bid voor al
lemaal, die het mij gevraagd hebben. Laat
dezen vreeselijken oorlog toch ophouden
(1916 viel in den eersten Wereldoorlog).
Heb medelijden met de arme soldaten, met
de gewonden, de gevangenen, de stervenden,
de dooden, ook met onze vijanden. Ontferm
U over de zondaars; want zij weten niet wat
zij doen. Zegen mij en bescherm mij! Amen!"
Zóó bad een kind van vijf jaar. Voortaan
ontving Livio haast iederen dag den kleinen
Jesus in zijn hart. En nimmer zou hij den
Vrijdag overslaan om te communiceeren.
Hier is nog een briefje van Livio aan zijn
Vriendje in dén Hemel.
Vertel nog eens van je ontmoeting met
de cobra, Barend?" vleide Koko.
Jij denkt zeker, dat ik die gifslang voor
m'n plezier ontmoette, zeuntje? Maar dan sla
je de plank toch leelijk mis!" vond Barend.
„Ik kom liever 'n lekkere rookworst tegen.
„Maar dat is geen avontuur! 'n Rookworst
komt een gewoon mensch óók wel eens
tegen! Maar 'n cobra
„Zoodat je dus wilt zeggen, dat ik een
buiten-gewoon mensch ben? Nou, dat doet
m'n ouë hart goed! Ik houd nu eenmaal van
beleefde broekemannetjes. Ik zal m n pijpje
even stoppen, dat praat makkelijker! Daar
gaat ie, hoor:
Zooals je weet, ben ik een tijd in Indie
geweest. In Engelsch-Indië, wel te verstaan.
Dat was, laat me 'ns kijken, juist, ja, dat
was omtrent het jaar zeventig achttien ze
ventig, wel te verstaan!
Ja 1970 zou moeilijk gaan, Barend!"
„In verhaaltjes gaat alles, zeuntje, maar
in ware geschiedenissen niet! Ik zei dus:
1870! Er leefden toen nog afstammelingen
van de Sepoys daarginder
Bedoel je van inktvisschen, Barend?"
,Nee, want dan had ik gezegd: Sépia's!
Ik zei: Sepoys! En die Sepoys, dat waren
niks anders als Indische soldaten, die een
hekel aan de Engelschen hadden. Eigenlijk
breed verslagen!
„Lieve Jesus!
Ik schrijf U, dat de priesters op de oor
logsschepen mogen komen, om 's Zondags de
H Mis te lezen en voor de matrozen te zor
gen. Ik bid iederen avond om vrede. U moet
den leelijken oorlog maar laten ophouden.
En laat Joseph door zijn examen komen!
Ook moet U ons geen aardbevingen meer
sturen, anders gaan we dood. En laten de
vliegmachines op het huis van tante Mina
geen bommen laten vallen! Wil ook het gas
verbieden, want door het gas gaan onze arme
soldaten dood!
Doe maar gerust Uw eigen Zin en luister
maar niet naar die slechte menschen en geef
ze hun zin lekker niet!
Ik zou U zoo graag willen zien!
Uw kleine vriend:
LIVIO!"
Livio moest ook naar school. Dat was wat,
stilzitten en lessen leeren. En hij was zoo'n
beweeglijke jongen! „Moeder! De katten zijn
veel beter af! En de vogeltjes en de vlin
ders!"
„Waarom, Livio?" „Wel, die hoeven met
naar school toe!" Maar hij zou toch nooit
gaan spelen, of éérst moest zijn schoolwerk
af zijn! Als dat in orde was, dan holde hij
den tuin door! Naar zee toe! Soms waagde
hij zich te ver, in zijn zwarte badpakje. Dan
moest hij worden opgevischt! En ééns was hij
in den vijver van het kasteel bijna verdron
ken, die kleine durfal! Nee, 'n dooie diender
was' Livio heelemaal niet! En op school was
hij op één na de knapste! Nog geen zeven
waren ze in '70 lang en
Maar telkens stak deze of gene z'n eigen
wijzen kop weer op!
Zekeren dag reed ik met een Engelschen
korporaal door de wildernis de dzjung 1
zeggen ze daar. Onze aandacht werd getrok
ken door een stelletje gieren. Ze beschreven
groote kringen boven één bepaald punt.
„Daar zal een aas liggen!" zei m'n maat.
„Zonder aas geen gieren!"
Ik zeg: daar kon je wel eens gelijk in
hebben! We gingen kijken. We vonden een
stervende, 'n Engelschen jachtopziener. Ach
ter in z'n uniform zat een gaatje. En daar
sijpelde het bloed uit. We gaven hem wat
te drinken uit 'n veldflesch.
„Laat maar!" fluisterde ie. 't Is zóó ge
beurd".
„Wie heeft je dat bezorgd?" vroeg ik.
„Sepoy Eén oog!"
Dat waren zijn laatste woorden. We baden
'n Onzevader en 'n Weesgegroet. En toen
begroeven we 'm! Ja, 't was 'rj harde tijd,
Koko, 'n barre tijd! We mochten al blij zijn,
dat de gieren hem niet hadden aangevallen.
Soms wachten die schobbejakken niet eens
tot het einde!
We praatten nog wat na! Dien Eén oog
konden we maar nooit te pakken krijgen!
Het was een zéér berucht, maar tevens een
zeer sluw heerschap.
„Kijk!" zegt m'n maat. Daar komt nog
wat aan!"
Door het hooge gras zagen we iets be
wegen. We hielden onze 'wapens gereed.
Even later lieten we ze zakken, 't Was 'n
hond! Hij kwam met in pas-gevangen haas
aanzetten. Zeker voor d'n baas? Maar de
baas lag al onder de aarde! De hond scheen
er iets van te snappen. Hij krabde met zijn
ruige pooten in de aarde. Ik zag, dat de
lens van zijn linkeroog melk geworden was;
dof! In 'n gevecht had 'n ander dier hem
zeker gekrabd? En dat had staar veroor
zaakt, melkstaar. Ja, 'n oog is 'n teer ding,
Koko! We stapelden steenen op het graf. En
reden verder.
's Middags kwam ik er wéér langs. In
m'n eentje. De hond lag er nog. Hij begon
vervaa .lijk t* grommen. En zette al 4jn
haren overeind! 't Was 'n knaap van 'n
hond! Ik gaf 'm 'n homp vleesch. En goot
water voor 'm in de holte van n steen. Al
het water, dat ik bij me had. Toen ik ver
der reed, liep het dier achter me aan. Hij
had 'n nieuwen baas gekregen!
Het werd al laat. Ik gaf m'n paard een
tikje met de zweep. Boem! Daar lagen we,
op den grond!! Ik maakte 'n smak! Crimi-
neele wat 'n smak! Iemand had 'n koord
over het rijpad gespannen. En toen ik weer
bij m'n positieven kwam, stond sepoy Één
oog voor me! In levenden lijve! Ik begreep,
dat m'n laatste uur geslagen had. Dadelijk
tastte ik naar mijn revolver
„Die moeite kan je je sparen, bleekneus!'
zei de schurk. „Die zware dingen bij deze
hitte, niks gedaan voor jullie! Ik ben zoo
vrij geweest ze van je over te nemen!!"
Hij had ze net zoo goed kunnen laten zit
ten. Ik merkte, dat ik aan handen en voe
ten geboeid was! De schurk hield een revol
verloop op m'n voorhoofd gericht. Ik dacht,
dat hij ieder oogenblik zou losbranden.
„Schieten?" hoonde de schurk. „Éénoog
schiet slechts als het niet anders kan! Zoo
als met den jachtopziener! Dien kon ik al
léén niet mannen. Eén schot, en ik zit bin
nen het half uur rondom in de lieve Engel
schen! Zóó gek ben ik niet! Maar ik heb
wat anders voor je meegebracht. Iets, dat
ik voor den jachtopziener niet had. Kijk
maar eens hier! Dat maakt geen leven!
Hij haalde een bamboe-mand uit het on
derhout. Ik zag iets geelachtig-bruins kron
kelen in die mand. Het plooide een kraag
om zijn kop. Mijn hart stond stil: 'n cóbra,
een slang met doodelijk vergif Binnen 'n
half uur zou ik onder vreeselijke pijnen den
verstikkingsdood sterven!
De schurk trok van achteren aan een
touwtje. En sprong ter 3 in het onderhout.
Steeds hield hij zijn revolver op me ge
richt. Sissend en blazend kronkelde het ser
pent op mij af! Zijn gespleten tong werkte
onheilspellend! Toen riep ik iets héél geks!
Ik riep zoo hard ik kon in mijn doodsangst:
„Moeder!"
,'n Beest sprong uit het struikgewas. De
hond, die mij was gevolgd. Het slimme dier
begreep, dat zijn nieuwe baas in nood ver
keerde. Met één hap beet hij de cobra den
strot door! Éénoog sprong toe. Dat moet ik
eerlijk zeggen; bang was hij niet! Hij greep
den woedenden hond bij zijn nek. Plotseling
ging de revolver af. En hij had juist niet
willen schieten! Ik denk, dat de hond op
de een of andere wijze den gespannen haan
had geraakt. Maar gezien heb ik dat niet!
Als door den bliksem getroffen stortte de
schurk naast de cobra neer. 'n Kogel was
hem dwars door z'n kop gegaan! Ik was
gered!
,'n Half uur later werd ik gevonden. En
gelsche soldaten hadden het schot gehoord.
En ze wisten, dat Éénoog niet ver uit de
buurt kon zijn. Het luide bldffen van m'n
trouwen hond had hun den weg gewezen!
En dat was nou m'n avontuur met de co
bra, Koko!"