DE AREND OUE BAREND JAAGT OP NEUSHOORNS avonturen van Koko in de H. Schrift. r Twee grappenmakers en liun Breng ze levend mee I De opmerkelijke. slachtoffer. ZATERDAG 9 MAART 194Ö VOOR ONZE JEUGD. NUTTIGE BOONEN! PUZZLES. Oplossing der vorige puzzles. J Tante Stijntje bedwingt een tijger! Het diocees Québec Priester-soldaten. «as, De arend, de koning der vogels, wordt in de H. Schriftuur dikwijls genoemd. De moed, de kracht, de snelle en hooge vlucht, het scherpe gezicht van den roofvogel wekten de bewondering der gewijde schrijvers op. Het Boek der Spreuken, gedeeltelijk aan den wijzen koning Salomon toegeschreven, zegt: „Drie dingen zijn mij te wonderlijk: de weg van een arend door de lucht, de weg van een slang over de rots; en de weg van een I»» schip midden door zee En laat deze vreeselijke bedreiging voor- afgaan: „Een oog, dat met vader spot, en met de gehoorzaamheid aan moeder lacht: de raven uit het dal zullen het uitpikken, de jonge arenden zullen het opvreten". (Spr. 30—17 e.v.). Over Petra, dat geheel op ontoegankelijke rotsen was gebouwd, spreekt Jeremias dit vonnis uit: „Gij, die in rotskloven woont, en de steilste toppen bezet: al bouwt ge uw nest zoo hc'°° als de arend, Ik haal u omlaag, is de S° s spraak van Jahweh (God)!" St. Joannes, de Evangelist. Inderdaad, de adelaar nestelt op de steilste r°Van tyd tot tijd worden bij een arend de oude veeren verwisseld tegen nieuwe. Hier doelt het Psalmvers op m psalm 103: „Loof God, mijn ziel, en vergeet Zijn tal- looze weldaden niet. Hij is het, die al uw zonden vergeeft en al uw zwakheid "eneest1 Die uw leven behoedt voor het graf u kroont met genade en ontferming; al uw verlangens bevredigt en als een adelaar uw jeugd ver jongt De profeet Isaïas zegt in gelijken geest- „Die op God vertrouwen, vernieuwen hun kracht, slaan hun vleugels uit gelijk arenden!' Wanneer een arendsjong van het-vliegen moe wordt, neemt de oude arend hem op zijn rug. Van deze mooie eigenschap gewaagt het boek Exodus, waar God tot Mozes spreekt aldus: „Gij hebt gezien, wat ik aan Egypte gedaan heb, hoe ik u op aflelaars-vlerken heb ge- dragen en u tot Mij heb gebracht!" Voor de Joden was de adelaar een onrein jjie,. evenals, trouwens, de ooievaar: „Van de gevleugelde dieren moet ge de volgende verfoeien. Omdat ze een gruwel zijn, mogen ze niet worden gegeten: de arend, de lammergier en de aasgierde ooievaar, de kraanvogels, de specht en de vleermuis!" De lammergier is nog grooter dan de arend. Hij sleurt kinderen mee naar zijn nest en pikt hun de oogen uit! De arend is het zinnebeeld van kracht en geweld: aan de Vrouw werden de twee vleu gels'van den grooten adelaar gegeven om te vliegen naar de woestijn.ee e de Openbaring van den H. Joannes. Vlugheid wordt verzinnebeeld op deze plaats: „Zie, als onweerswolken daagt hij op, als een wervelwind rollen zijn wagens, vlug ger dan adelaars rennen zijn paarden: wee ons, we zijn verloren (Isaïas IV). Hoogmoed komt tot uiting in dit vers: „Doe geen moeite, om rijkdom te verwer ven, zie van uw voornemen afZoodra gij uw zinnen daarop zet, is hij reeds heen Want hij maakt zich vleugels, en vliegt als een arend de lucht in (Spreuken). Roofgierigheid: „Zijn paarden (n.l. de paarden der Chaldeën) zijn sneller dan pan ters, vlugger dan de wolven uit de woestijn. Zijn' ruiters springen te paard en komen van verre gevlogen; zooals een arend (gier) zich werpt op zijn prooi, schieten ze allemaal toe op geweld!" (Habakuk). De vier gevleugelde wezens uit het visioen van Ezekiël, hadden: „een menschengezicht aan den buitenkant; een leeuwenkop aan de rechterzijde: een stierenkop aan de linkerzijde, en bij alle vier een arendskop aan den binnenkant" Kerkvaders hebben in deze vier wezens zin nebeelden gezien van de vier Evangelisten. De H. Evangelist Joannes zag vóór Gods Troon „en rond den Troon vier dieren, vol oogen van voren en van achteren: het eer ste dier een leeuw, het tweede een rund, het derde in menschengedaante, het vierde als een vliegende adelaar(Boek der Open baring, IV). De H. Joannes gebruikte dit beeld, om Gods alwetendheid uit te drukken. Dat zijn ze zeker, de sojaboonenZe groeien in Oost-Azië en Mandsjoerije, maar óók Amerika en Europa zijn doende de waar devolle vlinderbloemen aan te kweeken Het eigenlijke vaderland van de soja is China. De boontjes bevatten veel vet. Men zet ze te weeken in water. Men plet ze onder steenen en drukt er een witte vloeistof uit. Die plantaardige „melk" wordt aangelengd met water, gezeefd en in blikken gedaan. De gecondenseerde so ja-melk hoeft voor gewone melk nauwelijks onder te doen .Ze moet haast even voedzaam zijn. Maar de boonen bevatten eveneens veel kaasstof, caseïne. Het is een heel verhaal, hoe ze de caseïne uit de boonen persen. We zullen daar niet op ingaan. Uit deze caseïne wordt lijm vervaardigd en óók.verf, om porselein te beschilderen. Papier, met deze caseïne bereid, wordt steviger en kan veel beter tegen vocht. Muurschilderingen houden het langer uit, wanneer er s.oja-caseïne aan te pas komt. Uit de olie fabriceert men tevens zeep. Soja-koeken vormen krachtvoer voor het vee. Maar ookkleine kindertjes, baby's, zijn dol op soja-meel, evenals.... kuikens en kippen Vooral in ongunstigen tijd zou het soja-meel het leggen van meer eieren bevorderen en daar is 't om begonnen In Engeland knapt men sausen met wat soja op, terwijl de geroosterde boontjes een lekker bakje koffie verschaffen, mout-koffie zonder de door sommigen schadelijk geachte caffeine. De soja-plant is dus wel tot veel dingen van nut! Mijn geheel is een bekend spreekwoord van 33 letters. Het beteekentde medicijnen smaken wel niet lekker, maar je wordt er tóch beter van 302527 Verzadigd. 191711 Vaatwerk. 158 Teenen mandje. 24720 Kleiner paard. 321314 Kloostervrouw. 28223 Pikzwarte kraal. 26314 Schadelijk knaagdier. 15313 Suikerpopje. 61016 Toestel aan treinwielen. 91812 Aarden wal. 222933 Plechtig beroep op God. Ingez. door 21 enri P. Op de kruisjes komt de naam van een gele voorjaarsbloem (aan slootkanten enz.). X Handeling. X Gele kleurstof. X Leidsel. X Opsiering. X Paradijs. X Voederrek. X Gat in walmuur. X Wandeldreef. X Regelmaat. X Azijn. X Rugkorf van kramer. De gebraden ganzen komen iemand niet in den mond vliegen jvfon zon neb net nok nik dam val gom ree den die Mie gem(eente) Daan die enz. Bolderik. beug - ooft - lint - dras - eten - roef iris kopij. 99 „Toe, Barend, vertel nog eens van je jacht op neushoorns in Afrika", verzocht Koko, zoo beleefd mogelijk. „Je treft, het, dat 't Zondag is, makker, en dat we dus den tijd hebben. Want het is een heel verhaal. Of nee, een verhaal is het niet. Want alles is precies gebeurd zooals je het zult hooren. Maar laat ik eerst even 'n draadje tabak achter m'n kiezen steken. Dat praat makkelijker, zie je. Nou, daar gaan we, Koko. De juffrouw op school zal je wel geleerd hebben, dat je witte neushoorns hebt en zwarte. De witte loopen in Zoeloeland. Maar er is één nadeel: je mag ze niet schieten. Ze worden beschermd door de wet. En dan is er óók nog een deel rond de bronnen van den Nijl. Je kunt echter makkelijker 'n wolf in Zuid-Limburg tegenkomen, dan ven witten rhino aan den boven-Nijl. Je snapt dus wel, dat we een twintig jaar geleden niet om witte rhino's werden uitgestuurd. Op z'n Hollandsch: maden-hakker. Een maden-hakker is voor een neushoorn wat de fijne kam van een moeder van 'n school gaand meisje is. Snap je dat? De maden- hakker beschouwt het zware pantser van den rhino als zijn weidegrond. In ruil voor die goéde diensten, waarschuwt hij zijn lie ven gastheer tegen naderend gevaar „Tegen ouën Barend", zei Koko droog. „Alweer mis, zeuntje. Want toen was ik niet oud. Acht en veertig, op den kop af. Vlak tegen den moordpriem, 'n meter lang zat zoo'n vogel. Wat de neushoorn niet zag, zag hij. een jager. Hij klapte met zijn wieken, floot. En nam de vlucht. Dat vond de rhino verdacht. Hij ging op dat deel van zijn lichaam zitten, dat de lieve God expres tot zitten geschapen heeft. Een gunstig briesje drong hem in zijn aandachtigen neus. Aha, tweebeen met moordwapens. Bliksem snel stormde hij in de richting van dat rare geurtje. Aan z'n oogen heeft een rhino niks. Z'n oogen zijn de maden-hakkers. Maar z'n neus is des te scherper. Ik drukte m'n oli fantenbuks af. Te hoog. Maar wèl raak. Ik veerde in het doornboschje. De grauwe massa schoot rakelings langs me heen. En verdween verder in het hooge gras. Eigen lijk snap je niet, dat zoo'n omgevallen-boom- op-vier-beenen door het hooge gras kan hol len. Maar het gebeurt. Het is net als met de groote herten. Hoe rennen dié met hun enorme geweien tusschen de dennetjes van een bosch door? Ook een raadsel. Voor ons eep vraag. Voor hen een weet. En ze weten het goed wat ik je brom, Koko." „Had hij een langen horen?" wou Koko weten. „Het was geen hij. Het was een zij, een koe. De wijfjes schijnen daarginder valscher te zijn dan de mannetjes. Zij hebben langere horens. De langste horen, dien ze buitge maakt hebben, was één meter vijf en dertig lang. Maar witte neushoorns hebben wel horens tot anderhalven meter lang." „Maar je zou zwarte gaan vangen." „Juist, ja- Ln ik heb ook een zwarten neushoorn gevangen. Maar éérst heb ik nog wat beleefd, nee, dat vergeet ik van m'n leven niet meer. Het was een druilerige dag. Dan zijn dik- Een Oryx! Anders was ik nou nog niet teruggeweest. Nee, het moesten zwarte zijn, grijze. Zwarte neushoorns vind je in Oost-Afrika bij de vleet. In Somaliland, daar moet je niet gaan zoeken. Dan heb je kans, dat je met een leege weitasch thuiskomt. Maar verder, in Oeganda, Kenya, Nayssaland, ga maar door, neushoorns met twee horens. Zooveel je wilt." „Is het een gevaarlijke jacht, Barend, op neushoorns? Me dunkt, als ze dicht bij je zijn, spring je gauw aan den kant", onder brak Koko. Barend keek zijn vriendje met verscheu rende blikken aan. „Gevaarlijk? Er is niks gevaarlijker! Als een rhino je hebben wil, ga je d'r onver biddelijk aan! Dat kan je je zoo gezegd hou den, zeuntje. En opzij springen kunnen al leen menschen, die dat hun leven lang beoe fend hebben. Spaansche stierenvechters. Maar jij en ik niet, makker. Wij worden ge spietst. En tot moes vertrapt. Zoo'n neus hoorn heeft een scherpen, langen, naar ach teren gebogen dolk boven op z'n kokkerd zitten, 'n Moordpriem. En als die je daar mee over je buikje strijkt, nou, dan wil je wel ophouden met je vervelende gegiechel." „Ik dacht, dat het net logge varkens wa ren", verontschuldigde Koko zich. „Dan dacht ik, dat jij verkeerd dacht, zeuntje. Jij denkt natuurlijk aan een rhino uit den dierentuin. Maar een rhino uit den dierentuin heeft precies net zooveel met een échten rhino te maken, als een gast huismannetje met een Finschen soldaat. Snap je het nou? Je weet, ik ben heelemaal geen jongejuffrouw. Maar toen ik voor het eerste een „faroe" zooals de nikkers zeg gen op me zag afstormen, kop hoog, twee spiesen hoog, nou, toen vergat ik heusch 'n oogenblikkie op die paar draadjes achter m'n kiezen te kauwen." „Waar was dat?" hielp Koko het verhaal listig voort. „Midden in de Afrikaansche steppe. Het gras stond er zoo hoog als een flinke kerel. Als ik. We zagen een paar mimosastruiken en een doornboschje. De lijfwacht van den schobbejak kreeg me het eerst in de ga ten „Lijfwacht?" onderbrak Koko ontzet. Hij was vast van plan zich niet in de maling te laten nemen door den ouën zeebonk „En je zei: 't was geen verhaaltje?" „Nee, dat zei ik niet, makker. Ik zei dui delijk: lijfwacht. Iedere fatsoenlijke rhino houdt er een lijfwacht op na." „Van gewapende negers, askari's", spotte Koko. „Van vogels, zeuntje. Ik kan mei-ken, dat je nooit in de Afrikaansche steppe geweest bent. Dien vogel noemen ze, als je het pre cies wilt onthouden: „buphagus erythro- rhynchus"; ik hoor het m'n baas nog zeggen. huiden bet tierigst. Van die geweldige hitte houden ze net zoo min als wij. We liepen door een steppe, een hooggelegen grasvalkte. Er stonden wat jasmijnstruiken en braam- boschjes. Oók was er een enkele doorn struik. Plotseling zag ik twee neushoorns be wegen, net grauwe boonen. Op den eenen z'n rug zaten misschien wel twintig maden-hak kers. Ze vlogen waarschuwend op. „Faroe, bwana", fluisterde een neger. „Rhino, heer." Ja, dacht ik, twee. We hielden ons een hortje rustig. De made-hakkers namen hun plaatsen weer in. Tegen den wind kruipend, bereikte ik een witte-mieren-heuvel. Op dien heuvel stond een doornboschje. Door de een of andere onvoorzichtigheid kregen de vogels me in de gaten. Ze gaven het onveilig signaal. Aanstonds begonnen de twee kolossen met hun hevige koppen te zwaaien. Om mijn geur te pakken te krijgen, natuur lijk. Even later stormden zij op mijn bolwerk af. Crimineele, wat zag dat er beroerd uit. Ik vuurde m'n repeteerbuks leeg. Ik schoot en ik schoot. Eén kogel versplinterde tegen de dikke huid van den stier, stelde ik later vast. Dé koe snoof als een oude locomotief. Op een paar pas afstand shcoot ik m'n laat- sten kogel op haar af. En vloog rond het bosch je..om pal tegen den stier aan te loopen. Ik stond tusschen de twee monsters in. De gruwelijke horens staken als zwaar den omhoog. Maar op datzelfde oogenblik, gauwer dan m'n woorden gaan, zakten ze alle twee in d'r knieën. De ster sloeg met zijn kop tegen den rooden grond. Hij deed pogingen om overeind te komen. Maar een nieuwe kogel maakte aan zijn pijn snel een einde. Tien minuten later, en de negers maakten de grootste ruzie om hun lekkerste bontjes. Maar ik kon in de eerste uren geen eten meer zien, Koko, dat geef ik je op een briefje." „Nou, dat kan ik best begrijpen, Barend", viel Koko gedwee bij. „Maar dat die dieren zoo'n snelheid kunnen bereiken...." „Het zijn niet voor niks de voorouders van.onze paarden, Koko. Ze hebben heel wat in hun mars, wat dat betreft. En nou over m'n vangst. Maar eerst even een versche praat-pastielje achter m'n kie zen. Anders haal ik het eind niet. Zóó, daar brand ik los, Koko. We moesten dus een rhino levend mee brengen. Dat is makkelijker gezegd, dan ge daan. De oude Romeinen schijnen daar han diger in geweest te zyn dan wij, met èl onzen praats! Heb je ooit gehoord, dat ze een buffel aan een touwtje meetroonden naar Europa toe? Of een oryx? Of een koe doe? De Romeinen speelden dat klaar. Het Afrikaansche klimaat, het weer, laat dat echter moeilijk toe. Maar goed, we zouden een rhino vangen. Na lang speuren en zoeken vonden we een koe met een kalfje. Vooral in dien toestand zijn de koeien gevaarlijk. Als je een jong wat deed, waren ze in staat je als een luci fershoutje te kraken. Toevallig was het oude dier niet met maden-hakkers bezet. Ik mikte en raakte het beest in het oog. Doodelijk ge wond stortte het ter aarde. Het kalf nam de beenen. We wachtten en wachtten. Reeds begonnen er gieren en maraboes om het aas te cirkelen. Daarginder gaat een aas gauw tot ontbinding over, in die hitte. En de aas vogels ruiken dat. Daar kwam het kalf terug, naar 'n moeder toe. We vielen er met z'n allen op aan. De hoorn was nog maar klein. Maar het. kalf deelde er stevige stompen mee uit. De negers en ik wisten het te overmannen. De drongen het dier tegen den grond. Wouën het binden. Plotse ling bleef het zóó maar dood. Het begree,p zeker, dat het voortaan uit zou zijn met de dierbare vrijheid? Ja, dat heeft me erg ge speten. Het zijn „maar dieren", maar het ging me erg aan m'n hart. En blijkbaar aan zijn hartje ook, dat het ineens zoo verlamde. Nou, de doodgravers van de steppe, de hyena's en de jakhalzen, gestreepte en ge vlekte, die hadden een goeien nacht. Het is niet zonder ontroering, dat wij het hevigste avontuur uit het bewogen leven van tante Stijntje gaan vertellen! Op dezen valen dag in Maart, lijkt alles zoo grauw, zoo hopeloos eentonig! Maar het groote avontuur der weduwe Stijntje vermag zelfs den grauwsten dag, kleur en warmte te geven. Zeker, Stijntje was gróót, toen haar schoothondje, wegwippend uit den buidel van een springende kangoeroe, het hóógste kwam van alle honden van den wedstrijd. Zij was grooter, toen het haar gelukte het allerkostbaarste halssnoer der ongelukkige Alexandra Feodorowna bij een Amerikaan- schen millionnair op te sporen. Maar zij was het grootst, toen zy den weggeloopen keizerstijger uit het circus be dwong. En dit is het oprecht relaas van haar aller hevigst lotgeval: Stijntje was twGG weken achter met haar huishuur. Dat komt in de beste famieljes voor! Maar wat niet dikwijls in zulke aan zienlijke kringen voorkomt: toen Stijntje met haar neefje Koko s namiddags haar huis wou binnentreden, vond zij het slot vernageld! 'n Streek van den huisbaas na tuurlijk! Huisbazen kunnen ook niet van telkens uitstellen leven! Maar deze maat regel was wel heel kras! De struische weduwvrouw bonkte haar lichaam met de honderden ponden overtollig vet tegen de deur. De deur week niet. Zij zette haar fiere schouders tegen een der planken; de plank week evenmin. Toen zei ze gelaten, maar beslist: „Koko, haal een timmerman!" Koko kwam met zoo iemand terug. „Timmerman, maak een sleutelgat in de deur! Maar zoo, dat ik door dat sleutelgat naar binnen kan!" gebood Stijntje. „Accoord, Stijn!" De man zaagde, boorde en wrikte los. Na 'n klein uurtje was er 'n prachtig sleutelgat in de deur. 'n Sleutelgat der sleutelgaten! Stijntje en Koko namen het ding met welge vallen waar! „De huisbaas kan den sleutel belettén de deur in te gaan. Maar tante Stijntje belet hij niet!" verzekerde de weduwe. „En Koko evenmin!" besloot haar neefje. 'Én samen drongen ze de woning binnen!! Door het opper-sleutelgat! „En nou gaan we de varkenslapjes bakken, Koko!" stelde Stijntje in uitzicht. Ze drib- belde rond het fornuis. Sn het duurde niet We moesten ons geluk opnieuw beproeven. Rhino-koeien met jongen komen zelden in de open vlakte. Die biedt natuurlijk veel te weinig dekking. Ze blijven in dichtbegroeide streken, vol boschjes en dorens, waar je haast niet door kunt komen. Ja, geef hun eens ongelijk? O, zoo! Maar op een goeien dag, daar krdeg ik weer een koe onder schot. Het jong vluchtte. „Pak het", schreeuwde ik m'n negers toe. Eén van die sterke kerels, een Masai-man, vloog het dier om den hals. Ze rolde» samen over den grond. De anderen bonden het ..aan handen en voeten". In optocht sloegen we den „weg" naar ons kamp in. Daar maakten we het leuke beestje aan een boom rast. Maar drinken wou het niet. „Hadden jullie daar dan water, in de wil dernis?" vroeg Koko met onverholen wan trouwen. „Natuurlijk waren er hier en daar stin kende modderpoelen, zeuntje. Dat water was misschien voor jou nog wel goed geweest" kaatste ouë Barend boosaardig terug. „Maar voor onzen kleinen baby-rhino hadden we melk. Echte melk. Geitemelk. Van een pracht van een geit. Opzettelijk voor dat doel mee genomen. En niet één. Wel een stuk of vier. Eerst wou het kalfje niet drinken. Maar toen bestreken we de geit met een stuk huid van zijn doodgeschoten moeder. En toen ging het. Toen dacht het arme schaap, dat-ie bij z'n moeder dronk, begrijp je? We hadden nog een heele toer om het op een schip te krij gen. Maar het heeft den. dierentuin gehaald. En de menschen hebben er jaren naar kun nen kijken. Op het bordje aan het hek stond: „Rhinoceros bicornis", „Neushoorn met twee horens". En daaronder, in zeer leesbaar Hollandsch: „Gevangen door ouën Barend in Afrika". „En dat was het leukste nog", besloot Koko. 'n Hoogst ongemoedelijk lieer: 'n buffel telt op het oogenblik 530.000 Katholieken. De geheele bevolking bedraagt 541.000 zie len. Daar, aan de St. Laurens-rivier (Cana da), arbeiden 995 seculiere en 269 reguliere (ordes-geestelijken) priesters. Er is een hoo- geschool, een groot-seminarie, een zestal se minaries of colleges en één Apostolische school. De bisschop bezoekt 273 parochies. De onderlinge taal is veelal het Fransch. p r Kardinaal Baudrillart, te Parijs, heeft be rekend, dat 17 duizend 77 Fransche geeste lijken hun „soutane" verwisseld hebben voor de uniform der militairen. Meer dan een derde gedeelte der Fransche geestelijk heid is, volgens Zijne Eminentie, onder de wapenen. Alleen het aartsbisdom Parijs heeft al 661 priesters moeten afstaan. Onder hen bevin den zich 200 officieren. „Timmerman maalt een sleutelgat in de deur lang, of een. verrukkelijke geur van varkens gebraad zweefde door het sleutelgat de straat in 'n Geur, om 'n dooden leeuw nog te doen likkebaarden! ,,'n S.O.S. door de radio, tante!" meldde Koko plotseling. Luisteren, m'n jongen!" „Uit het circus Blanus hier ter stede is een keizerstijger ontsnapt! Het monster zwerft door de straten. Het luistert naar den naam van: SIMBA! De S van Stijntje, de I van IzakWie hem dood of levend te pakken krijgt, verdient honderd gulden!". „Niks doen aan het sleutelgat. Koko!" gelastte tante. „Die honderd gulden kunnen we best gebruiken!" Ze smeet nog 'n kluit boter in de braad pan. De geur over straat werd heviger. De tijger kreeg hem in zijn aandachtige neus gaten. Hij snoof en hij snoof. „Zooiets hebben ze me by Blanus nog nooit voorgezet!" vond Simba. ..Dat ruikt anders dan afgekeurde paardebiefstuk!". Hij ging door de nu duister geworden straat. De geur van tante Stijntje haar cöte- letjes volgde hij als een serpentine. Roef wipte Simba op zijn zeven gemakken door het sleutelgat, In de gang smeet hij den paraplu-bak omver. „Daar zal Je den schobbejak hebben!" bMllit» Stijntje, „Opletten, Koko!". Koko was niet bijster op z'n gemak! 'n Tijger te gast, dat was nog tot daar aan toe! 'n Koningstijger nou, vooruit! Maar 'n Keizerstijger! Dat vergde veel van zijn ge moedsrust. Maar.... hij had tante Stijntje bij zich, tante Stijntje, de levende rots, de menschelijke Mount-Everest! Stijn had alvast de voorkamer-deur open gezet. Door die deur sloop het monster naar binnen. Toen stootte hij zijn kokkerd tegen de stevig gesloten tusschendeur! „Dat is jammer" dacht Simba! „Want juist achter deze deur schijnt het kostelijk gebraad te liggen!" En hij begon met zijn nagels tegen die nare deur te krabben. Ondertusschen hadden Stijn en Koko de achterkamer verlaten. Kwamen in het gangetje Trokken bliksemsnel de voorka merdeur toe en deden haar op slot Simba zat gevangen! Als 'n rot in de val! „Politie! Politie!!" gilden Styn en Koko. Agenten kwamen nader. Voor alle zeker heid trokken zij hun revolvers, toen zij het relaas van Stijntje hoorden. Het circus werd opgebeld. De oppasser van Simba was al heel gauw ter plaatse! Hij had sterke koor den meegebracht. Van doodschieten wou hij niets hooren nu, dat zou ook jammer ge weest zijn van zoo'n mooi beest. Hij schoof een raam op 'n kier, een raam van de voorkamer. „Simba!" vleide zijn stem. „Simba, kom eens bij den baas!!" Misschien was Simba niet zoo gereedelijk gekomen? Maar de oppasser hield een enorm stuk lever tusschen den kier, een stuk rauwe lever. Nog lekkerder voor een tijger dan cöteletjes! Grommend sprong het prachtige beest op den lever af. Maar de oppasser smeet de tractatie midden in de kamer! „U hebt toch zeker wel erg in mijn Per zen?" deed Stijntje groot. „Alles wordt vergoed, mevrouw, alles wordt geregeld!" „En het gat in de deur ook, waar de tijger door naar binnen gekomen is?". „Alles, goeie ziel, alles!". Een koord cirkelde door het nu hoog op geschoven raam. Bij het licht van de zak lantaarns der politie zag je, dat het Simba als 'n lasso om z'n voorpooten sloeg. Even later waren ook z'n achterpooten geboeid. Oppasser en politie, Stijn en Koko gingen de kamer binnen! Simba kreeg nog 'n extra knoop over zijn muil. en toen werd hij als 'n schoothondje weggesjouwd, naar den wachtenden overval-wagen. In volle vaart terug naar Blanus! Dien avond stonden de kranten vol over de heldendaad van tante Stijntje. Honderden kwamen haar de hand drukken. De eerste., was de huisbaas! Overal bazuinde hij rond, dat het avontuur in zijn huis had plaats ge vonden. En toen Stijntje hem bovendien den anderen dag nog ruim betaalde,vond bij haar de beste huurster van heel de wereld! Ja, het kan verkeeren, B.rêeroo uri#* i*t al!

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1940 | | pagina 1