PRINSES
BENITO DE SOTO
mëfc
avonturen van Koko
VOOR ONZE JEUGD.
NACHTEGAAL.
Tw
cn
De opmerkelijke.
i
ZATERDAG 6 APRIL 1940
De schrik van den
wijden oceaan.
Oplossing Paascliraadsel.
mzm
Oplossing der vorige puzzles.
(r^
JZ
SPREEKWOORD-RAADSEL.
De Witte Paters.
'n Vijftig liunnebecklen.
Ouë Barend wordt gevangen
genomen
Daar was eens 'n prinses, die eigenlijk
Prinses Sunny heette. Maar niemand noemde
haar zoo. Iedereen sprak van: Prinses
Nachtegaal! Als jong me,s.ie kon ze al
prachtig zingen Toen ze grooter werd, werd
haar stem nóg mooier. Onbegrijpelijk vol van
klank was die stem, als de stem van den
wielewaal. En zooveel wijsjes kon zij laten
hooren als de koning der zangers, juist, ja,
als de nachtegaal. Het klateren van 'het
heidebeekje. Het ruischen over 't korenveld.
Het avondlijk geritsel in het hooge loover
der boomen. Alles kon Prinses Nachtegaal
nabootsen. En nog véél meer Ooit zong ze
een heelen avond en haalde dan geld op voor
de armen uit het koninkrijk. En als ze in
den paleis-tuin zong, gaven de schuwe nach
tegalen haar wel antwoord. Nu begrijp je
zeker wel, hoe mooi dat meisje zingen kon?
„Sunny zei de Koning op zekeren dag.
„Nachtegaaltje! Ik ben bedaagd! Aan den
oever van mijn leven sta ikJe moest eens
„Als jong meisje kon ze al prachtig
zingen
aan trouwen denken Het hoeft geen Prins
te zijn Zelfs geen jonker Als je maar een
braven, eerlijken, verstandigen bruidegom
kiest, dan kan ik gerust m'n oogen sluiten
„Best, vaderantwoordde de Prinses.
„Maar ik heb één voorwaarde Mijn bruide
gom moet 'n mooie stem hebbenAnders
passen we tóch niet bij elkaar Met wien de
mooiste stem heeft uit het Koninkrijk, zal
ik trouwen Als hij tenminste een godsdien
stige, verstandige jongen is
Dat is zéér goed gesproken, Sunny Maar
hoe komen we aan de weet wie de geluk
kige is?"
„We schrijven voor het hééle land een
wedstrijd uitIk maak de muziek. De jonge
lui krijgen een week om die muziek te
bestudeeren. Dan komen ze hier aan ons
Paleis zingen 1"
.Afgesproken, Sunnybekrachtigde de
vorst.
Aanstonds zond hij boodschappers uit door
heel het land. Zij bliezen op zilveren trom
petten en riepen al het jongvolk bij elkaar
..Wie bewijzen kan, dat hij van onberispe
lijk levensgedrag is! Wie een behoorlijke
stem heeftAl diegenen mogen meedoen aan
den koninklijken zangwedstrijd, uitgeschre
ven door Hare Hoogheid Prinses Sunny van
Liparië. De muziek is af te halen aan het
PaleisWie wint, wint een Prinses
Weldra meldden honderden zangers zich
aan. Met de noten onder hun arm gingen
zij naar huis! Ei, ei! Makkelijke muziek
was het niet Er zaten heel wat moeilijk
heden in 1 En de muziekleeraren kregen de
handen vol werk 1 Ze kwamen haast tijd
tekortDoor héél het land kon je hetzelfde
lied hooren zingen! Zelfs jongelui die niet
stem hadden dan een kikker, lieten
ach nog ies geven
r Vanwegen had zes zoons. Kranige
kerels, wat waar is, is waar En er viel
niet dat op te zeggen
Zingen, dat ging óók best ?e waren op
het koor En menigeen in de kerk draaide
oneerbiedig zn hoofd om, als Bertus zich
hooren lietMaar nu was er juist geen geld
om hèm les te laten geven
„Best, vaderze* Bertus„Dan geef ik
m'n éigen les
„Je moet doen wat je zegt, m'n jongen,
dan jok je nietstelde vader Vanwegen
vast.
Als Bertus klaar was met z'n werk, ging
hij het veld in. Hij lette scherp op het lied
van de lijster. Dat klinkt het meoist, wanneer
de avond daalt.
Hij volgde den veld-leeuwerik in zijn ge
waagdste tonen. Den zilveren klankjes van
den waterval schonk hij al z'n aandacht. Ook
bootste hij het geschater van den specht en
den donkeren roep van den roerdomp na
Maar de muziek van de Prinses keek hij niet
eens na
Zóó brak de gewichtige dag van den wed
strijd aan. Het jongvolk stak zich in zijn
Zondagsche kleeren En sloeg den weg naar
het Slot in.
Daar wachtte Prinses Nachtegaal. Op een
teeken van haar, begon de éérste zanger
Toen hij halverwege was, streek de Prinses
zich langs het blonde haar. Ongemerkt deed
zij propjes in haar ooren, propjes met was
erin, zooals menschen doen, die van het
minste geritsel wakker worden De tweede
zanger kwam. Nu konden de propjes weg
blijven. De tiende De honderdste De vier
honderdste Toen was de doos met propjes
leegDe Prinses had géén hoofdpijn gekre
gen Zelfs van de jongelui met de kikker-
stem nietEn niemand had iets van de
watjes gemerkt
Het is erg jammer, jongeluibesloot
de Opperhofzangmeester. „Maar jullie zult
nog wat moeten oefenen Hare Hoogheid is
niet geheel tevreden over het gezongene
Ik heb nog niet gezongen, Baron 1" riep
Bertus opeens 1
„Jij, jongeman En je hebt geen eens de
muziek bij je zei de Baron vernietigend.
„Ik zing ook uit m'n hoofd zei Bertus
vol trots.
„Dan zal ik verzoeken, of Hare Hoogheid
zich verwaardigen wil even voor je terug
te komen, jongeman I"
Nu, dat wóu Hare Hoogheid wel. Er zat
voor geen cent hoogmoed of verwaandheid
bij
„Zing op, Bertusmoedigde zij aan. En zij
hield de watjes al gereed
Bertus begon. Hij zong geen noot van de
verplichte muziek. Hij zong alleen maar, wat
de vogels, de wind, het water, het loover,
het veld hem geleerd hadden! Het werd
doodstil op het ruime plein. De jongeman
zong en zong, tot hij tranen zag in de oogen
van het Koningskind. Toen hield hij op.
Bevangen door al dat schoons, dachten de
menschen niet aan handgeklap. Maar de
Prinses zei luidop
„Wees mijn Bruidegom. En leer mij net,
zoo mooi te zingen, als je het ons hebt vóór
gedaan
„Lang leve Prinses Nachtegaal en haar
bruidegom juichte het volk
En die twee werden een zéér gelukkig
i
paar
Horizontaal.
1. va
2. keper
3. Medam
4. pen
5. zeetocht
6. eene
7. heerbaan
8. serre
9. eerste
10. N. T. (Nieuwe Testament)
11. neger.
Verticaal.
1. Ven
2. kentert
3. meenen
4. pees
5. ze
12. ar
13. e. d.
14. Paschen
15. steegje
16. bè
17. Ine
18. ree
19. brr
20. as
21. ato.
Een der matrozen, die
aanmerkingen maakte,
sloeg hij met een em
mer op het hoofd.
I. Als er één schaap over den dam is,
volgen er meer
Ach, van, val, ren, den, s. o. s., pee, els,
dam, rep., rei, Eem, rog.
II. Klaproos.
Kling, lunet, alarm pi,kol, robijn, oksel,
orgie, sajet.
III. Jakoetsk.
J de helft van „junior", jr., nar, reken,
schoren, scheren, raten, Oss, k, de helft van
k.g.
Er heeft een de Soto gevaren, die zijn
naam met roem overdekte. Die geen ontbe
ringen, geen moeite telde, als hij onbekende
landstreken in kaart kon brengen, aan wien
wij, wegens zijn vorschen in Noord-Amerika,
veel verplichting hebben. Maar dat was niet
Benito de Soto! Dat was Hernando de Soto
een Spaansch zeevaarder. Hij stierf in 1542.
Over hem gaat het hier niet. Het gaat over
den kaperkapitein en piraat Benito de Soto.
Men schreef het jaar 1827. Het was zeer
druk in de schoone haven van Argentinië,
Buenos Aires. Slechts weinigen hadden erg
in het schip „Defensor de Pedro". Toch was
dit een zeer merkwaardig zeilschip, 'n Sla
venhaler! Het haalde negers uit Afrika en
leverde de ongelukkigen af voor Amerika.
Negers, dat waren toch eigenlijk geen
menschen? Die kon men naar hartelust mis
handelen, verkoopen, ter dood brengen zelfs!
Had de groote admiraal Hawkyns, tijdens
de regeering van, koningin Elisabeth van
Engeland (ongeveer 1580). niet hetzelfde ge
daan? Groote schatten had hij opgetast met
dezen slavenhandel. De hooge koningin Eli
sabeth zelve verleende hem een bijzondere
gunst! Voortaan mocht hij de helmkroon van
zijn adellijk wapenschild versieren met 'n
halven negerslaaf, geklonken in de boeien
Welnu! Waarom zou de „Defensor de Pe
dro" het bekroonde voorbeeld van Hawkyns
niet volgen! Er viel een aardig centje aan
dezen handel in „zwart ebbenhout" te ver
dienen!!
Langzamerhand nam de bemanning haar
plaats in op den slavenhaler. Het leek wel,
of de gevangenis haar prooi afstond. Kerels
met afgestompte gezichtstrekken, verdierlijkt
tot in het merg van hun botten, liepen over
het dek. Moordenaars en zeeschuimers, het
afval van Zuid-Amerika kwam hier bijeen
Maar de beruchtste onder hen was Benito
de Soto, geboortig van La Coruna, in
Spaansch-Gallicië.
De schuit zeilde naar Afrika. Moge God de
arme negers bestaan! Wierp het anker uit
aan de kunst van Guinee. Daar wachtte de
lading! Het zwarte ebbenhout! Maar er was
niet genoeg! Er konden er nog veel meer
samengestuwd worden in de stinkende rui
men van het onheilsschip. De kapitein begaf
zich aan land. Met 'n stuk of wat deugnieten
doorkruiste hij den omtrek. Hoe meer zielen
hoe meer geld! En geld, daar had hij zijn
afgegleden ziel aan gewijd.
Onderwijl zat de stuurman van den slaven
haler niet stil. Hij overlegde met de Soto.
Was het niet veel beter zich met het schip
uit de voeten te maken? Zonder den kapi
tein? De kapitein moest zóó'n groot aandeel
in de winst hebben! Konden ze die centen
niet beter in hun eigen zak steken? Maar het
scheepsvolk, wat zou dat zeggen? Eerst moest
het scheepsvolk gepolst worden over de
muiterij.
Ruim twintig vonden het plan best. Maar
achttien hadden nog juist zooveel karakter,
dat zij er feitelijk voor bedankten! De Soto
liet nu overal de wapens ophalen. Hij heesch
de zeilen en koos het ruime sop. Een matroos,
die aanmerkingen maakte, sloeg hij met een
emmer op zijn hoofd.En tegen zijn maats
bulderde de onverlaat:
„Daar zien jullie de Afrikaansche kust.
Hier is ons schip. Nu hebben jullie maar te
kiezen! Maar langer dan vijf minuten hebben
we geen geduld!"
Toen het kwartier om was, werd een boot
gestreken. De matrozen, die niet onder de
Soto wouên dienen namen in dien notedop
plaats. Ze moesten een heel eind roeien, en
de branding was boos.
„Goeie reis, makkers!" hoonde de Soto
de ongelukkigen na.
De avond viel. Niemand hunner zou ooit
het strand bereiken.
n Storm stak op. De masten zwiepten. De
zeilen scheurden aan rafels. Het scheepsvolk
maakte goede sier! De jeneverkruik ging
rond! Die verdoofde de aandacht van het ge
raas van den storm. Verdoofde den stuurman
ook. De Soto trok zijn pistool en schoot hem
'n kogel door het hoofd. Ziezoo, nu was hij
alléén baas op de „Defensor de Pedro!" En
tegen de bemanning zei hij, dat de stuurman
het niet eerlijk met haar meende. Dat hij
méér dan de helft voor z'n eigen wou hou
den!
„Leve de Soto!" klonk het door het don
deren van den storm heen.
Voortaan was de Soto kapitein op het
schip. En vorderde blinde gehoorzaamheid
van de matrozen.
Onderweg vielen zij menig vaartuig aan.
Maakten zich meester van een Amerikaan-
sche brik, een twee-master. Sleepten alles
van waarde naar hun kaperschip toe en zet
ten toen den rooden haan op den mast.
De matrozen bonden ze. Alleen 'n neger,
dien lieten ze vrij rondloopen tusschen de
vlammen. De arme kerel had maar te kiezen!
Het water of het vlammende fornuis onder
zij nvoeten? Hij koos het laatste. En de ver
dierlijkte mannen van de „Defensor de Pe
dro" schaterden het uit van den lach.
Later naderde de slavenhaler het eiland
Ascension, een klein eiland ln den Atlanti-
schen Oceaan, bezuiden den evenaar.
Op den dag van Heer en Hemelvaart
werd het ontdekt (1501). Daarom heet het
ook: „Ascension", „Hemelvaart". In de buurt
van dat eilandje nu, bespeurde de kaper
kapitein een ander schip.
Het heette: „Morning Star", „Morgenster".
Het kwam van het eiland Ceylon, behoorend
aan de Britsche Kroon, en was op weg naar
Engeland. Zieke soldaten, ruim twintig, en
kele burgers, een majoor en zijn vrouw, wa
ren de passagiers. Bovendien borg het schip
een kostbare lading.
„Mannen, die prijs daar is voor ons!"
verzekerde de Soto! En hij wees op de „Mor
ning Star!"
„Eerst maar in kunnen halen!" bromden
de matrozen in hun baard! Want de „prijs
liep een aardig gangetje, sneller dan de
slavenhaler!
„Alle zeilen bijzetten!" gelastte de ka
pitein. Dat bevel leek ook op de „Morgen
ster" te zijn gehoord. Ook daar werden de
masten zwaarder opgetuigd. En de afstand
tusschen beide schepen bedroeg altijd nog zes
zeemijlen!
De Soto liep als 'n waanzinnige heen en
weer. Er was niets aan hem, wat aan die
oude, Noorsche zeekoningen deed denken
Menschen, die wellicht niet beter wisten, als
zij kerken en kloosters, die appels van Gods
oogen, brandschatten.
De kaper-kapitein had meer weg van een
panter in zijn kooi. Hij was door het dolle
heen. En een negerslaaf, die hem iets kwam
zeggen, sloeg hij met zijn verrekijker op z'n
armen krullebol!
aan den einder voort. Maar die op de „Mor
ning Star" hielden nog scherper voor den
wind!
„Richt het groote kanon en schiet raak!"
gelastte de Soto nu. Zijn schip was het
Engelsche dicht genaderd. Maar in die dagen
droegen de kanons nog maar enkele honder
den meters.
De gezagvoerder van de „Morning Star"
was vastbesloten niet bij te draaien. Hij ver
trouwde het zaakje niet in 't minst, ondanks
die mooie, spikplinternieuwe Engelsche vlag!
Maar zijn passagiers gingen zóó te keer. Bo
vendien waren er gewonden en zoo liet hij
dan, op bevel van den piraat, een bootje neer
met de scheepspapieren.
„Eindelijk!" zuchtte de Soto, niet weinig
opgelucht!
„Ben jij de kap'tein?" bulderde hij tegen
den onderhandelaar in het bootje.
„Nee"!
„Ga onmiddellijk terug en zeg, dat de ka
pitein moet komen! Èn andersDe
schurk wees op het voorste kanon.
De kapitein kwam. Hij had den tweeden
stuurman bij zich. En enkele manschappen.
De piraat stond vóór den mast, een sabel
in de hand. Binnen enkele oogenblikken was
het met de onderhandelaars afgeloopen. Een
half dozijn piraten klom over naar de „Mor
ning Star". En verspreidden dood en ver
derf om zich heen. Enkele opvarenden ver
scholen zich in het ruim. De roovers stalen
wat ze konden, zaagden de masten af en
boorden gaten in het ongelukkige schip.
Daarna keerden zij naar de Soto terug. Ze
hadden hun afschuwelijke opdracht „naar be-
hooren" vervuld! De opper-piraat gaf hun
dan ook 'n pluimpie wegen hun betoonde
„dapperheid!"
Hoe het met de „Morgenster" verder ging,
is eigenlijk 'n verhaal apart. De overlevenden
wisten de lekken te dichten. Zy pompten het
binnengedrongen water uit het ruim. En kon
den zoodoende de planken onder hun voeten
houden. Den volgenden dag pikte een ander
Engelsch schip hen op. Zij kwamen behou
den in het vaderland.
Nog 'n schip wist deze duivel in menschen-
gedaante buit te maken. Wéér 'n brik! Hij
spoelde de bemanning de voeten, maar één
mocht er blijven leven. Die moest hem naar
zijn geboorte-stad brengen, naar La Coruna.
Toen ze die haven in zicht kregen, vroeg hem
de piraat:
„Beste kerel, is dat de haven van La Co
runa?"
De neger, dien hij met 'n verrekijker op
z'n krullebol had geslagen, klaagde hem aan.
En zoo hoopten de bewijzen tegen den bloe-
digen onverlaat zich meer en meer op. Hij
werd gevangen genomen. Betuigde echter bij
hoog en laag zijn onschuld! Dat hielp hem
allemaal niets! De bewijzen waren verplette
rend. En het vonnis kon, het mocht, naar
het recht van die dagen, niet .mders luiden
dan: de doodstraf!!
De piraat hoorde dezen eisch met de groot
ste gelatenheid aan. Maar zich verdeemoedi
gen voor den Oppersten Rechter?
Geen sprake van!
Toen de dagen, tenslotte de uren verstre
ken, en hij zich gekomen zag aan den oever
van zijn versmeten en waardeloos leven,
kreeg hij berouw. Hij beleed zijn zware
schuld en aanvaardde eerlijk is eerlijk, de
uiterste straf. En die was: de strop! Het eeni-
ge bezit, dat hem werd gelaten.
Als 'n kerel liep de Soto naar de galg.
Dacht hij aan den goeden moordenaar, die
ook op het laatste nippertje vergiffenis ver
wierf? We weten het niet! Maar met vaste
hand hielp hij den beul den strop om zjjn
nek te doen.
En moge God zijn arme ziel genadig zijn
geweest!
Mijn geheel is een bekend spreekwoord
en bestaat uit 45 letters.
Beteekenisals er in een bedrijf geen
doelmatig toezicht is, loopt de boel in 't
honderd.
352321. Scherp toeloopende sloep.
103326. Familienaam.
34199. Kleverige stof uit hars.
40516. Drenkplaats van paarden.
30453. Cents.
41118. Achterbout v. e. varken.
782. Eeuwige lijdensplaats.
6137. Hoop, stapel.
121443. Bekend plein te Utrecht.
154429. Schulpvormige holte.
131720. Marteraehtig roofdier.
272224. Dekseltje schil.
253938. Plechtig beroep op God.
312842. Onbebouwde zandgrond.
103641. Redelooze dieren.
Ingezonden door 32 art. H....L
„Zet de byzeilen bij!" bulderde de on
verlaat 'n matroos toe. En nu kon hij rustig
n sigaartje opsteken. De „Defensor" won!
„Richt het kleine kanon, hijsch de Engel-
schel!) vlag en schiet met los kruit!" luid
de het volgende bevel, 'n Schot donderde
over het kalme water. De echo zette zich tot
„Inderdaad!"
„Dan word je wel bedankt voor je moeite"
Greep zijn pistool en schoot hem dood! Het
lichaam liet hij in zee smijten. Ja, wie met
gemeenen omgaat, wordt gemeen behandeld!
Wat de Soto nog meer uithaalde, gaan we
liever voorbij. Hij achtte Goddelijke, noch
menschelijke wetten. Hij stal en roofde zich
rijk. Maar eindelijk liep hij vast. De rechters
vonden een boek in zijn schip, dat behoord
had aan de „Morgenster".
Het missie-veld der Witte Paters („Pères
Blancs") ligt in Afrika. Zij hebben daar te
zorgen voor 23 missie-gebieden. In een 24e
is een neger Bisschop, Monseigneur Kiwa-
nukadeze Bisschop behoort óók tot de
Witte Paters. Witte Broeders en Witte Zus
ters helpen de geestelijken bij hun zware en
inspannende taak. Er zijn 910 paters, 269
broeders en 721 zusters 309 „parochies".
Gedurende het jaar 1939 kwamen over de
100.000 heidenen tot de H. Kerk. Vooral in
de missie van Oeroendi ondervonden de
missionarissen veel zegen. In 1939 reikten
zij in totaal 20 millioen keer de H. Commu
nie uit.
heeft men in Nederland geteld. Met de
„Hunnen" hebben de steengraven intusschen
niets te maken. Het woord wil zeggen: gra
ven door reuzen aangelegd. Veertig eeuwen
geleden moeten ze zijn gebouwd. Waar
schijnlijk door lieden, die heelemaal van de
landen langs de Middellandsche Zee naar
hier kwamen! Oók 'n reis!
„Weet je nog Barend, toen je in het Wilde
Westen van Amerika door bandieten gevan
gen werd genomen vroeg Koko listig.
De ouë zeerob knikte bevestigend.
„Ja, dat weet ik nog net zoo precies, zeun
tje, of het gisteren gebeurd was. Ik was toen
helper bij een tandmeester (Ouë Barend zou
nooit: tand-arts zeggen)! Hoe ik daar ver
zeild was geraakt, kan jou niet schelen. Maar
ik was er! En ik heb de kieuwen (van „ka
ken" wou de bejaarde avonturier niet weten!)
van héél wat menschen 'n paar tanden lichter
gemaakt
BestOp 'n goeien dag waren we druk
aan 't werk om gebitten te vormen. Ons huis
lag in 't vrije veld, een eind van de goud
zoekers-kolonie af. Plotseling werd de deur
opengestooten. 'n Paar ruwe kerels bielden
ons de noodige Col-revolvers onder onzen
neus. De tandmeester liet van schrik een
gipsen gebit op m'n teenen vallen! Het was
alles ook zóó onverwacht
„En wat deed jij, Barend?" vroeg
Koko belangstellend.
„Ik Wel, wat zou ik gedaan hebben Ik
slak een paar versche draadjes tabak achter
m'n kiezen Dat geeft den burger nieuwen
moed, zie je! En verder hield ik mij geregen,
dan blijf je lang netjes
„„Wat moeten jullie mannen?"" vroeg
m'n baas.
„„Wij moeten niks Jullie moeten wat
Alles meenemen om de kiezen te vullen van
onzen aanvoerder. En gauw wat, éér de
politie d'r langen neus in dit zaakje steekt!""
„Ik zal toch eerst m'n instrumenten moe
ten inpakken!" betoogde m'n chef.
„Pak je grootje voor mijn part in
zei de woordvoerder. Maar zorg, dat je bin
nen tien minuten gereed bent om weg te
lijden met je helper. Paarden hebben we
meegebracht
„Binnen tien minuten", vervolgde Ouë
Barend zijn avontuur „zaten we te paard.
In galop ging het de prairie in. Mijlen en
mijlen achter mekaar. Op 't laatst was er
geen spoor van menschen of dieren meer te
bekennen. Ik dacht bij mezelf: Barend, je
ziet je lieve meuje Baal nooit meer terug,
in Holland Maar ja, d'r werd me niks ge
vraagd, hè, en ik had maar mee te komen!
Eindelijk bereikten we een groot bosch. En
in dat bosch hadden de bandieten hun hol.
Daar huisde óók de roover-hoofdman. Ik
herkende hem direct! Het was niemand
minder dan de beruchte Rooie Jimmy, de
Schrik van het Wilde Westen! We waren in
keurig gezelschap verzeild geraakt, Koko,
dat moet ik zeggen
„En wat wou de hoofdman van jullie
informeerde Koko.
„Nogal wiedes, hèTandheelkundige
hulp Of om heel precies te zijn, want ik
houd niet van onjuistheden in mijn avon
turen: kiesheelkundige hulp! Hij had 'n
paar kiezen, daar kon ik m'n duim haast in
douwen zulke moord-gaten zaten d'r in. En
door die gaten kwam de lucht aan z'n ze
nuwen en dat deed gemeen zeer, dat snap
ie
„Waarom was-ie dan niet eerder naar
jullie toe gekomen
„Nou, zeg, jen bent óók 'n dries De po
litie loerde overal op hem Als hij zich in
Samen kuierden Barend en Koko naar de
geurige koffiekan van Stijntje.
de buurt van onze kolonie gewaagd had,
was 't uit geweest met z'n vrijheid, finaal
uit! Ze hadden 'm 'n keurigen stoel gepre
senteerd, 'n stoel met metalen versiersels,
'n knopje omgedraaid, en naar de andere
wereld geholpen Maar val me nou niet
telkens in de rede, zeuntje, anders kom ik
nog te laat voor ons warm bakje koffie
M'n baas ging dalijk aan 't werk
„Hadden jullie dan je martel-stoel mee
genomen naar het roovershol viel Ko
ko listig in.
„Nee, zeuntje, alleen maar 'n boor-ma-
chientjeEn dat dreef m'n baas met z'n
voet aan, net als 'n scharensliep. Maar éérst
verdoofde hij de gevoeligheid, want, al
was het maar 'n roover-hoofdman, even
goed had hij gevoelHij gaf den kerel een
spuitje en alle schobbejakken keken aandach
tig toe. Nu, ik moet zeggen, de vent hield
zich kranig Beter dan sommige kleinzee-
rige kereltjes, die den tandmeester z'n
hand wegdouwen, als hij hun 'n prik in d'r
tandvleesch wil geven!"
Koko deed net, of zijn neus bloedde, en
Ouë Barend ging verder met zijn hevig
avontuur:
„Toen de kiezen waren uitgeboord, vulde
de baas ze met gisp. Pas den volgenden
morgen kon hij ze met zilver vullen. Dat
weet je wel, dat gaat maar niet één-twee
drie We werden stevig geboeid en in een
hoek van het hol neergegooid. Dat was hun
dank voor onze zorg We hoorden de schob
bejakken onder elkaar afspreken: „Als ze
klaar zijn met de kiezen van onzen hoofd
man, dan houden we ze gevangen! En gaan
een hoog losgeld eischen van hun familie
„Het zag er dus niet al te mooi voor ons
uit, KokoDien nacht in het roovershol
zal ik niet licht vergeten Maar laat ik
verder gaan Den volgenden morgen zadel
den bijna alle roovers hun paarden. Ze
gingen een postkoets overvallen, die goud
naar een Bank overbracht. De hoofdman
bleef thuis, met twee kameraads van 'm
En de tandmeester en ik togen aan 't werk!
„Jongens, houën jullie het hoofd van je
baas vastgelastte m'n chef. „Ik zal
'm 'n beetje pijn moeten doen
„Kan ik dan geen spuitje krijgen
vroeg de kerel.
„Met alle soorten van genoegen
luidde het aanminnige antwoord.
De tandmeester doopte het spuitje met de
lange naald in een andere vloeistof dan
's avonds tevoren. Maar daar hadden de
schobbejakken geen erg in. Hij prikte den
hoofdman in z'n tandvleesch, en drukte de
vloeistof er in.
„Houdt dezen doek voor z'n mond, man
nen Er mag geen lucht bij komen!" be
val hij den roovers. „Anders werkt het
niet
De ezels déden het nog ook De tand
meester gooide 'n fleschje chloroform over
dien doek leeg. De kerels ademden de lucht
in. Binnen enkele minuten lagen ze be
dwelmd tegen de wereld En de hoofdman
was al bewusteloos, door het spuitje. We
wachtten natuurlijk niet, tot ze bij kwamen.
Grepen ieder 'n paard en renden weg, zoo
hard we konden! O ja, éérst hadden we het
nobele drietal nog geboeid voor alle zeker
heid, dat zou ik haast vergeten
Veilig en wel kwamen we thuis! Waar
schuwden de bereden politie. Maar toen die
aan 't hol kwam, was Rooie Jimmy met z'n
mannen al verdwenen! Nu, daar kon ik hun
geen ongelijk in geven, wat jij, Koko
„Precies mijn ideebesloot Koko
wysgeerig. „En nu gaan we kijken, Barend,
of tante Stijntje de koffie bruin heeft
Samen kuierden die twee op de geurig*
koffiekan van de onwaardeerbare weduwe
aan.