Economische samenwerking
tusschen Nederland en België.
38)
m
i
Architect J. F. Staal f
HET EILAND ALS
iOVERWINNAARS VERLATEN
m
Opgravingen bij Utrecht.
„Ergens in
Nederland".
VAN HET WATER NAAR
DE LUCHT
WOENSDAG 10 APRIL 1940
Romeinsche vesting in de Meern.
HOEKMUUR GEVONDEN.
Ongelijkheid in productie
kosten en koopkracht.
„In den grond was Staal
een romanticus".
NATURALISATIES.
SLEEPSCHIP „JONGE WILLEM"
GELICHT.
JUBILEUM.
Wild
Nadruk
verboden)
riep hij uit: „Het is waanzin! Je werpt je
leven weg!"
EINDE.
J. F. Staal f
Wanneer men in De Meern, nabij Utrecht,
de brug tegenover het transformatorenhuisje
overgaat, ziet men langs den weg, een hel
lenden boomgaard. In dezen boomgaard is
men op het oogenblik aan het graven naar
overblijfselen uit het grijze verleden.
Prof. dr. W. C. Vollgraff, die reeds zoovele
succesvolle opgravingen deed o.a. op het
Domplein en bij Vechten, heeft ook hier de
leiding, terwijl een andere expert op dit
gebied, namelijk dr. van Hoorn, eveneens
van de partij is.
Wat zoekt men
Zooals men zich zal herinneren werd in
1930 aan de van Hoornekade te Utrecht een
groot schip opgegraven. Daar er onder deze
schuit Romeinsche scherven lagen, terwijl
de schuit lag onder kiezelzand, leidde men
hieruit af, dat dit schip gezonken moest zijn
toen er nog geen dam lag in den Ouden
Rijn bij Wijk bij Duurstede.
De Oude Rijn moet dus in den tijd, dat de
Romeinen in ons land waren een flink vaar
water geweest zijn.
Langs dit vaarwater hadden de Romeinen
verschillende nederzettingen gebouwd, zoo
als in Vechten en in Utrecht op het Dom
plein.
De verschillende opgravingen op het Dom
plein hebben veel klaarheid gebracht in
vroegere veronderstellingen. Waren deze op
gravingen oorspronkelijk begonnen om de
ligging van de oudste Christelijke Kerk na
te speuren, al spoedig bleek, dat veel meer
in den grond verborgen lag.
Men vond daar toen de overblijfselen van
een Romeinsche versterking, in de bocht van
den Rijn.
De opgravingen in Vechten, die tot het
zelfde resultaat leidden, waren veel gemak
kelijker, want op betrekkelijk geringe diepte
vond men, wat gezocht werd.
Echter ook verder Westwaarts zijn op vele
plaatsen langs den huidigen Ouden Rijn
overblijfselen ontdekt van Romeinsche ne
derzettingen.
Zoo b.v. in De Meern, Woerden en Zwam-
merdam. In het boek „De Nederlandsche wa
teren en plaatsen in den Romeinschen tijd"
van H. Hettema Jr., spreekt de schrijver zijn
twijfel uit of het hier nederzettingen van
georganiseerde Germanen, dan wel van Ro
meinen betreft.
Ook dr. Holwerda in zijn „Nederlands
vroegste geschiedenis", vraagt zich af of hier
sprake is van Batavierenwoerden of Romein
sche nederzettingen.
De opgravingen van 1829.
Ook in de Meern heeft men, naar wij
meenen te weten, reeds eerder gegraven, n.l
in 1829 maar door de strubbelingen met Bel
gië is men er mee opgehouden. Ook daarna
heeft men nog verschillende pogingen ge
daan. Het graven is er niet moeilijk, want
betrekkelijk dicht onder de oppervlakte ligt
reeds wat men zocht. Dat dergelijke neder
zettingen altijd te vinden zijn in verhoogde
gedeelten langs een rivier, verklaart men
hierdoor, dat de waterwegen in dien tijd de
voornaamste verkeersmogelijkheid waren. De
natuurlijke dijken erlangs vormden een
goede woonplaats langs de vaak overstroom
de rivierbeddingen.
Wat men vond.
De opgravingen die op het oogenblik aan
den gang zijn, hebben reeds veel resultaat
gehad. Het is vrijwel zeker dat daar ter
plaatse vroeger een Romeinsche legerplaats
is geweest.
Men heeft n.l. een hoekmuur bloot gelegd
die waarschijnlijk de legerplaats beschermde.
Achter dezen muur, rondom de dienstge
bouwen, was een open ruimte van plm. 1.75
breedte.
Het curieuse is, dat men ook stukjes be
schilderden muur heeft gevonden, evenals
pannetjes en dergelijke.
Burgemeester Verder van Vleuten, op
Wiens gebied deze opgravingen geschieden,
en die ons ook deze mededeelingen deed,
was van meening dat de vondsten tot waarde
volle conclusies zullen kunnen leiden.
Men schrijft ons:
Geen onderwerp van economischen aard
mag zich op het oogenblik in ons land en in
België in een zoo groote belangstelling ver
heugen als dat van een toenadering tusschen
beide landen op economisch gebied. Veel is
hier reeds over geschreven en gesproken en
in bevoegde kringen is men vrijwel eenstem
mig van oordeel, dat uit een nauwere econo
mische samenwerking voor ons land zoowel
als voor onze Zuidelijke naburen voordeelen
zullen voortvloeien.
Nu blijken echter velen in den waan te
leven, dat door een spoedige voltrekking van
deze economische toenadering, in Nederland
zoowel als in België, talrijke thans bestaande
moeilijkheden voor handel en industrie on
middellijk opgelost kunnen worden. In hun
geestdrift voor de idee en hun niet voldoen
de terzake kundig zijn, onderschatten zij de
problemen, die aan het op de juiste wijze
tot stand brengen der samenwerking verbon
den zijn. En deze zijn vele. Niet zonder reden
hebben in de laatste weken verschillende
prominente figuren hierop gewezen, zooals
de Belgische oud-ministers van economische
zaken, prof. ir. Paul Heijmans en Ph. van
Isacker.
Vooral op het terrein van het wegnemen
van wederzij dsche handelsbelemmeringen
liggen immers talrijke voetangels en klem
men. In dit verband vestigde de heer Heij
mans er dan ook terecht de aandacht op,
dat uitsluitend met wijziging der bestaande
handelsverdragen de beoogde resultaten niet
bereikt kunnen worden, doch dat o.a. de
loonpolitiek en de sociale politiek van beide
landen van overwegende beteekenis zijn.
Het is nu eenmaal een onweerlegbaar feit,
dat de arbeidsloonen in België, uitgedrukt in
Nederlandsche munt, voor overeenkomstige
bedrijfstakken en beroepen aanzienlijk onder
die in ons land liggen. Bovendien dient men
niet uit het oog te verliezen het vele, dat
door bet Nederlandsche bedrijfsleven in het
belang van de arbeiders geheel vrijwillig op
sociaal gebied in den vorm van personeel-
instellingen is tot stand gebracht, zoomede,
dat in het meerendeel der Nederlandsche
ondernemingen veel ten koste wordt gelegd
aan sociaal goede fabrieksinrichting. Al zijn
er ook in België moderne fabrieken, die ten
deze zeer zeker den toets der critiek kun
nen doorstaan, dit neemt niet weg, dat de
uit de verschillende bovenbedoelde maat
regelen voortspruitende lasten voor het Ne
derlandsche bedrijfsleven als geheel ge
nomen grooter zijn, dan voor het Belgi
sche-
Het spreekt vanzelf, dat dit alles vooral
in loonintensieve bedrijven leidt tot kost
prijzen, die in België voor overeenkomstige
bedrijfstakken lager zijn dan in Nederland,
veelal zelfs in belangrijke mate.
Men dient voorts niet te vergeten, dat de
koopkracht van België op de internationale
markt door de lagere belooning van den
arbeid en door verschillende andere factoren,
bij die van ons land ten achter staat.
Zoodoende ontstaat, indien binnen het
kader van een nauwe economische samen
werking van beide landen zonder meer op
korten termijn overgegaan zou worden tot
slechting van tolmuren, opheffing van con-
tingenteeringen e.d., voor Nederland het ge
vaar van een grooten toevloed van naar
Nederlandschen maatstaf goedkoop gefabri
ceerde Belgische producten die dank zij
de grootere koopkracht, een willigen afzet
zouden kunnen vinden, terwijl, omgekeerd,
een daartegen opwegende afzet van Neder
landsche producten in België allerminst te
verwachten is.
Enkele cijfers mogen het hierboven be
doelde verschil tusschen de loonen in België
en die in Nederland nog illustreeren. In de
„Revue Internationale du Travail", een
maandelijksche uitgave van het Internatio
naal Arbeidsbureau te Genève, worden aan
de hand van officieele opgaven geregeld de
loonen van bepaalde beroepen in verschil
lende landen gepubliceerd. In de April-leve-
ring nu van dit tijdschrift zijn dergelijke
vergelijkende looncijfers opgenomen, betrek
king hebbende op de maand October 1939.
In onderstaand staatje zijn voor een aantal
beroepen de cijfers voor België naast die voor
Nederland geplaatst, waarbij de franc om
gerekend is tegen 6.42 ct.
de nieuwe Nederland
sche film zal Vrijdag
O.S. in de hoofdstad de
première beleven. Lily
Bouwmeester met Cr.
Voorbergh in een der
scènes van de nieuwe
film.
Loonen in Loonen in Nederland
België
Nederland
hooger
(in centen
(in centen
dan
Beroepen per uur)
per uur)
België.
Metaalindustrie
Bankwerkers en
Draaiers
45
65
44%
Meubelindustrie:
Meubelmakers
42
63
50
Stoffeerders
39
63
62
Politoerders
42
59
40
Bouwbedrijf:
Metselaars
41
66
61
Betonwerkers
41
66
61
Timmerlieden
41
66
61
Schilders
37
62
68
Typografie:
Handzetters
44
65
48
Machinezetters
46
72
56
Ongeschoolden
30
53
76
Voedingsmiddelind.
Bakkers
41
58
41%
Electriciteitsbedrijf
Electriciens
43
59
37
Deze cijfers zijn een weerspiegeling van het
bedrijfsleven; zij toonen duidelijk aan, dat
de loonen in Nederland niet onbelangrijk
hooger zijn dan de overeenkomstige, in Ne
derlandsche munt omgerekende, loonen in
België.
Het hieruit voortspruitende verschil in
productiekosten en koopkracht maant tot de
grootst mogelijke voorzichtigheid bij een
slechten wederzijdsche handelsbelemmerin
gen.
Met den dood van architect J. F. Staal
is een onverwacht einde gekomen aan de
werkzaamheid van een persoonlijkheid, die
jarenlang op zich de belangstelling heeft
weten te vestigen in de wereld van de archi
tectuur. Men kan nauwelijks een platenboek
over Nederlandsche bouwkunst opslaan, of
men vindt een belangrijk bouwwerk van zijn
handen.
In de persoon en het werk van architect
Staal weerspiegelt zich het geheele beeld
van de evoluties, of zoo men wil, van de
revoluties, die de Nederlandsche bouwkunst
heeft ondergaan sinds het begin van deze
eeuw.
Bij geen Nederlandschen bouwmeester kan
men op zulk een duidelijke wijze in zijn
werk alle bestaande architectuurstroomingen
verwezenlijkt zien als bij architect Staal. Eén
van de redenen is ongetwijfeld het feit, dat
Staal, die zich in 1910 als architect had ge
vestigd, meer dan iemand anders onderhevig
is geweest aan de hevige stroomingen, die
de architectuur heeft ondergaan, wanneer
men tevens bedenkt, dat hij nu nog op 61-ja-
rigen leeftijd, aan een van de moeilijkste op-
DRIE ZONDER VREES
Op wetsontwerp 313 worden voor natu
ralisatie voorgedragen G. Dammerboer, Hoog
Keppel; A. Budniak, Den Haag; H. Frey,
Brielle; W. Ganser, Haaren; M. Haaspe, Den
Haag; I. Hein, id.; J. Heinemann, Tandjong
Morawa; J. Jaskulak, Kedichem; B. Jasper,
A'dam; A. Langen, Hilversum; L. Loren-
scheit, Den Haag; M. Nathansohn, Den Haag;
H. Schmidt, Den Haag; M. Schmitt, Haar
lem; F. Schnitzler, A'dam; A. Stöger, Apel
doorn; T. Weemaes, Clinge; F. Wiechmann.
Haarlem; G. Wirth, Den Haag en F. Giesen,
Rotterdam.
Op stuk 314: H. Bellaerts, Brunssum; II.
Burg, Haarlem; E. Dipping, Breda; F. En-
glisch, Amsterdam; B. Geerink, Tubbergen;
M Henuy, Samarinda; E. Kasten, Winkel; W.
Kóbuks, Gorssel; W. Mautner, A'dam; R.
Menke, Klaaswaal; A. Milani, Kampen; L.
Prochazka, Baarle-Nassau; L. Schiller,
R'dam; A. Schnell, A'dam; E. Thomas, Drie
bergen; D. Trilling, Breda; A. Wagner, Zed-
dam; E. Weindl, Den Haag; B. Weissmam,
Venlo en J. Brandts, Echt.
Het sleepschip „De Jonge Willem dat
Vier weken geleden op de Lek bij Culemborg
tengevolge van een nachtelijke aanvaring in
gezonken, waarbij met moeite schipper Bos,
zijn vrouw en drie kinderen zich in nacht
gewaad in 'n roeibootje konden redden, is
gisteren gelicht door den grooten drijvenden
bok „Adelaar" van van der Tak's bergingsbe
drijf te Rotterdam.
Door de aanvaring was „De Jonge Willem"
zoo zwaar gehavend, dat het schip gedeel
telijk is gespleten. De bok heeft „De Jonge
Willem" op den wal gezet.
p« sterke stroom heeft de stuurhut en den
eiast alsmede all; scheepsluiken meegevoerd.
Den heer J. W. Poot te Delft, die Maandag
«en halve eeuw lang als instrumentmaker
|n dienst was van de N.V. Delftsche Instru
mentenfabriek v.h. P. J. Kipp Zn., is in
verband met dit jubilé door H.M. de Koningin
de eere-medaille in zilver van de Orde van
Oranje-Nassau verleend. De jubilaris werd
door directie en bedrijfsingenieur gehuldigd
om zijn groote bekwaamheid. De heer Poot,
die ook tientallen jaren geijverd heeft voor
de bevordering van den koorzang te Delft
en nog tot de oprichters behoort van de
Delftsche Toonkunst-afdeeling, had van vele
zijden geschenken en gelukwenschen in
ontvangst te nemen.
Alleen de gestroomlijnde spatborden, die
de wielen bedekten, staken boven den grond
uit. De banden waren weggezonken, en
niet meer te zien. De bodem schommelde
lichtelijk, alsof hij steunde op springveeren,
en plotseling besefte Alan waarop zij ston
den.
„Het is.... hoe noem je dat!" zeide hij.
„Een drijvend gewas, dat het heele opper
vlak van een meer overgroeid heeft. Wij
bevinden ons in het geheel niet op vasten
bodemwij drijven!"
Het duurde eenige oogenblikken, alvorens
de anderen beseften dat, wat Alan gezegd
had, waar was. De drijvende planten, die
maand op maand de rivier afzakken, hadden
het oppervlak van het meer volkomen be
dekt. Door den druk van het water waren zij
samengeperst tot een compacte massa, welke
meters dik was, en welke met gemak het
gewicht van een heel dorp van hutten torsen
kon.
Aan de vliegmachine kon voor het oogen
blik niets gedaan worden. Zij kon niet die
per in de planten wegzinken dan zij bij lan
ding gedaan had. Hoe zij haar ooit weer de
lucht zouden kunnen inkrijgen, was een
vraagstuk, waarin Alan zich thans niet ver
diepte. Vóór alles moest uitgezien worden
naar den zoekgeraakten vlieger.
Zij naderden het huttendorp, waar de
inboorlingen in een glurende, snaterende
groep samenschoolden.
„Zie uit naar de twee inboorlingen, die
den bril en den helm droegen", zeide Alan.
„Die zullen wij te pakken nemen in de
hoop dat wij een verstandig woord uit hen
kunnen krijgen".
Maar van deze twee inboorlingen was
niets te bespeuren. Of zij hadden zich ver
scholen, ófwel zij hadden hun bril en vlieg-
helm verstopt en zich onder de anderen
gemengd.
„Dit bevalt mij in het minst nietmom
pelde Wild West. „Het ziet ernaar uit dat
zij niet willen dat wij erachter komen dat zij
iets afweten omtrent den verdwenen vlie
ger
„Als zij den armen kerel opgegeten heb
ben", gromde Bendigo, „dan ik ze één voor
één te eten zal geven aan krokodillen, die
onder die planten wonenZeg eens, jij
groote nikker, waar blanke man bennen
Het was de hoofdman, dien Bendigo aan
sprak. Deze was zeker een groote kerel,
maar toch niet meer dan drie kwart van de
gestalte van Bendigo. Hij grauwde terug
tegen Ben, en greep zijn speer vast alsof hij
deze maar al te graag naar den ander toe-
geslingerd had.
Hij scheen het echter verstandiger te
achten nog maar geen oorlog te beginnen
met deze drie uit de lucht neergedaalde
mannen, die er zoo vastberaden uitzagen.
Hij hief de hand omhoog, en wees naar de
boomen aan den rand van het meer.
Al de andere inboorlingen begonnen te
knikken en te snateren en te grinniken als
om te toonen dat zij het met hun aanvoerder
hierover eens waren dat de zoekgeraakte
man in deze richting te vinden was.
„Nu, wij zullen eens tusschen de boomen
gaan kijken", zeide Alan weifelend. „Maar
ik heb zoo'n gevoel dat hij ons maar iets
wijsmaakt".
Door een der kleine vensters sloeg Alan de inboorlingen gade.
Zij begaven zich nu naar de dicht op
elkaar staande boomen. De meeste bewoners
van het dorp volgden hen, waarbij zij even
wel een zekeren afstand bewaarden.
Bendigo was de eerste die de reden hier
van' ontdekte. De bodem scheen namelijk
plotseling onder zijn voeten weg te schie
ten, en hij viel tot aan zijn oksels in een
gat. Zij waren gekomen op een deel van de
drijvende planten, dat te dun was om hen te
dragen. Iets verder voor hen uit kon Alan
plekken open water zien.
Maar hij had heel weinig tijd om ergens
eenige aandacht te schenken, want de in
boorlingen lieten plotseling een woest en
ontzettend gehuil hooren en begonnen den
aanval. Het was ^en complot geweest om
de drie mannen naar onveilig terrein te lok
ken, met de ruggen naar het water gekeerd,
en dan op hen aan te vallen.
Alan en Wild bukten zich en heeschen
Bendigo uit het met water gevulde gat;
vervolgens deden zij wat de inboorlingen
het allerminst verwacht hadden zij vielen
namelijk eveneens aan!
Zij renden zoo hard zij konden en wierpen
zich in het dichtst van de bende en in een
oogwenk haalden de drie uit naar rechts en
naar links met de geverfde tronies der in
landers als doelwit.
Bendigo ontrukte een strijdknots aan een
der vijanden, en Wild maakte zich meester
van een korte steekspeer. Alan Fane, die
een voortreffelijk bokser was, bleef zijn
Bendigo.
Fane.
vuisten gebruiken, en als een mes sneden
de drie vliegers door de zwarte bende heen.
Tegen zulk een geweldige overmacht kon
den zij echter niet voor onbepaalden tijd op
open terrein blijven vechten.
„Naar de hut van den hoofdman!" hijgde
Alan. „Deze kunnen wij een tijdlang tegen
hen verdedigen!"
De hut van het opperhoofd lag een wei
nig afgezonderd van de overige hutten, en
was hechter gebouwd van houtblokken en
dik riet Voor den ingang stond een man
met een speer, maar Bendigo overreedde
hem (met behulp van zijn strijdknots) hen
te laten doorgaan.
„Er is iemand hier!" riep Wild uit, terwijl
hij struikelde over een lichaam, dat op den
vloer lag.
Het duurde even vóór hun oogen gewend
waren aan de in de hut heerschende sche
mering Toen zagen zij het verwilderde ge
laat van een blanke; om zijn mond was een
doek stijf vastgeknoopt, en zijn polsen en
enkels waren met leeren riemen gebonden.
Spoedig had Wild met zijn jachtmes den
gevangene van zijn banden en knevel be
vrijd.
„Bank u!" prevelde de man. „Ik hoorde
uw motoren, en vatte weer hoop. Maar zij
bonden mij nog steviger vast dan te voren,
en nu schijnt het dat zij ook u gevangen
hebben. Hoe hebt gij mij gevonden?"
„Het was het grootste en zuiverste toeval
dat wij uw sigarettenblik en briefje von
den!" zeide Alan.
„En naar ik vrees geen gunstig toeval
voor u", meende de vlieger die zwak was
van honger en slechte behandeling. „Die
menschen zijn duivels! Zy zullen ons nooit
levend hier vandaan laten gaan!"
„Dat zullen wij nog wel eens zien!" zeide
Alan opgewekt, en hij begaf zich naar de
twee kleine gaten in den wand van de tent,
welke als vensters dienst deden
Het zag er naar uit alsof de gevangen
vlieger maar al te zeer gelijk had. De in
boorlingen zaten in een kring rondom de
hut van den hoofdman, en allen waren tot
de tanden gewapend. Een poging om zich
door hen heen te slaan, zou krankzinnig
heid geweest zijn, vooral daar het twijfel
achtig was of de Avontuur van dezen bodem
kon opstijgen.
De inboorlingen staken vier groote wacht
vuren aan, en begonnen hun avondmaal toe
te bereiden. Alan sloeg de toebereidselen
gade, welke zy maakten voor het belegeren
van de hut en hij merkte op dat eenige
vrouwen water ophaalden uit een in den
plantenbodem aangebracht gat.
Met een uitdrukking van grimmige vast
beradenheid op het gelaat wendde hij zich
af van de vensters.
„Binnen een uur zal het donker zijn", zei
de hij. „Wij hebben geen tijd te verliezen.
Helpt mij met jelui messen een gat in den
grond graven!"
De plantenbodem was zoo dik als vilt, en
kon door scherpe messen even gemakkelijk
gesneden worden. Reeds zeer spoedig was
er een groot vierkant gat in het midden van
den vloer der hut. Op den bodem zag men
het water somber glinsteren. Met het heft
van de speer van Wild West ging Alan na
of zij werkelijk tot onder den plantenbodem
gegraven hadden; toen stond hij op en ont
deed zich van zijn kleeren.
„Wat ga je doen?" vroeg Wild. En toen,
begrijpend welke wanhopig plan Alan had,
Alan schudde het hoofd.
„Het is niet zoo gevaarlijk als het lijkt!
zeide hij. „Het watergat, dat de inboorlin
gen gebruiken, is maar vijftien meters hier
vandaap. Het is nog licht genoeg voor mij
om het te vinden".
Zonder verder iets te zeggen, dook hij weg
in het gat, en haalde uit met een krachtigen,
onder-water slag. Alvorens te duiken had
hij de richting nauwkeurig geschat, en na
twintig forsche slagen keek hij op en zag
boven zich een grauwe lichtschemering.
Nu stak hij het hoofd boven het oppervlak
uit, en haalde diep adem. Vervolgens gluur
de hij behoedzaam over den kant van het
gat, en ontwaarde dat geen der inboorlingen
zijn richting uitkeek, en dat de kort duren
de tropische schemering bijna overgegaan
was tot de duisternis van den nacht.
Hij kroop uit het gat te voorschijn, en op
handen en voeten sloop hij naar de Avon
tuur. Bij vluchtig onderzoek bleek hem dat
de wielen niet dieper weggezonken waren
in den bodem, en dat zij, wanneer de mo
toren ten volle aangezet werden, waarschijn
lijk weer vrij zouden komen. Hij zette zich
neer op de bank van den piloot, draaide
aan de starters en de motoren werden van
leven bezield. Geleidelijk gaf hij meer gas.
De machine trilde en beefde onder de ge
weldige kracht van de wentelende schroe
ven, en eensklaps werden de wielen ontrukt
aan de plantenmassa, die ze omklemd ge
houden hadden.
Nu ging het met groote vaart over het
hechte oppervlak van het meer.
Alan knipte de machtige landingslichten
der machine aan. Door den feilen, witten
gloed werd het dorp verlicht als het décor
van een tooneel.
Hij kon nog juist Wild West, Bendigo en
den teruggevonden vlieger uit de hut van
den hoofdman zien snellen, en door de ver
bysterde inboorlingen heen rennen. Toen
liet hij den eendekker zwenken opdat deze
niet tegen de hutten zou opbotsen.
De drie anderen renden met de machine
mee, en klommen er één yoor één in, want
Alan mocht haar niet opnieuw stopzetten,
daar zij dan wellicht niet weder opgestegen
zou zijn. Bendigo duwde den teruggevonden
vlieger in de cabine, sprong er vervolgens
zelf in, en smeet de deur achter zich dicht.
Weer ronkten de motoren met volle kracht
en de eendekker raasde over het deinende
oppervlak van den drijvenden plantenbo
dem en ging de lucht in.
Alan slaakte een zucht van verlichting.
„Den hemel zij dank dat wij daar uitge
komen zijn!" zeide hij. „En wees nu zoo goed
mij mijn broek aan te geven. Zonder dat
is het hierboven nogal tochtig!"
„Je broek??" riep Bendigo uit. „Heere-
metijd, wij die achtergelaten hebben in hut
van hoofdman!"
Hij begon te brullen van het lachen, en
Wild West en de geredde vlieger brulden
heel ondankbaar mee.
gaven, de bouw van de nieuwe Beurs, zijn
krachten wijdde.
Een groot leven, onafgebroken rijk aan
belangrijke opdrachten, is Staal beschoren
geweest.
Enkele voorbeelden van belangrijke bouw
werken kunnen dezen ontwikkelingsgang de-
monstreeren. Uit den Berlagiaanschen tijd
dateert o.a. het vroegere kantoorgebouw van
Heijstee te Amsterdam. In den stijl van de
Amsterdamsche school vindt men o.a. het ge
bouw van de Telegraaf te Amsterdam,
enkele gebouwen in Aalsmeer en als zeer
typisch voorbeeld het Nederlandsche Pavil
joen op de Parijsche expositie van 1925.
Uit de periode van de nieuwe zakelijkheid
zijn te vermelden het gebouw voor a« Jood-
sche Invalide te Amsterdam en de Beurs te
Rotterdam, terwijl zijn laatste ontwikkeling
als bouwmeester zich demonstreert in zijn
ontwerp voor het Amsterdamsche Raadhuis.
Met dit korte overzicht van enkele voor
beelden moge hier worden volstaan. Andere
belangrijke projecten zijn op papier geble
ven, bijv. het ontwerp voor de Haagsche
Bijenkorf en het Operagebouw voor de
Wagnervereeniging op het Museumterrein te
Amsterdam.
De tragiek van Staal's talent weerspiegelt
zich het duidelijkst in het project voor de
nieuwe Beurs te Rotterdam.
Bij de besloten prysvraag in 1928 werd
zijn ontwerp in „laat Amsterdamschen stijl"
bekroond. De moeilijke tijdsomstandigheden
lieten de uitvoering niet toe, zoodat hem
eerst in 1934 opdracht werd verleend, voor
bereidingen voor den bouw te treffen.
Alhoewel inmiddels de opdrachtgevers
andere practische eischen stelden aan dit
Beurscomplex en daardoor wijzigingen in
den oorspronkelijken opzet geboden waren,
had de stijl van nieuwe zakelijkheid een du*"
danigen invloed gehad op den bouwmeester»
dat een geheel ander bouwwerk, in nietS
gelijkend op het bekroonde project, tot uit
voering is gekomen.
Nog is het bouwwerk niet voltooid, of et
is reeds gebleken, o.a. uit de prijsvraag vootf
En hiermede is de reeks van de belang
rijkste avonturen van Alan, Wild en Bendigo
beëindigd. We nemen weer afscheid van „De
Drie Zonder Vrees", die inderdaad dappere
kerels waren.
Morgenavond begint een nieuw prachtig
verhaal. We verklappen nog geen bijzonder
heden. Let op de krant van morgenavond!
het Amsterdamsche raadhuis, dat Staal'S iB" ik
zichten reeds belangrijk gewijzigd zijn.
Zoo is Staal's leven en denken beheerscht
geweest door de angst tot verstarring. Dit
gevaar heeft hij trachten te vermijden door
al de mogelijkheden aan te grijpen, die onze
moderne tijd in aesthetisch en technisch op
zicht hem bood.
In den grond was Staal een romanticus en
dit verklaart wellicht ook, dat zijn ontwik
kelingsgang in de richting der nieuwe zake
lijkheid onvolgroeid bleef.
Voor den kunstenaar Staal moet het besef,
dat zijn levenswerk, de nieuwe Beurs te Rot
terdam, niet datgene is geworden wat' hij
ervan verwachtte, een diepe teleurstelling
hebben beteekend. Eén van de meest ruste-
looze bouwmeesters uit een bewogen pe
riode is heengegaan. Moge hij in een andere
en betere wereld de ware schoonheid vin
den, waarnaar hij met alle intensiteit heeft
geZ0Cht H. M. K.
ONDER DE TRAM GERAAKT.
Slachtoffer aan de bekomen verwondingen
overleden.
Gistermiddag om 1 uur is op het Damrak
«n ernstig ongeval gebeurd dat een ru.m
vijftigjarige vrouw het leven heeft gekost.
De vrouw wilde op den bijwagen van een
tram, welke zich reeds in beweging had
gezet, springen. Zij kwam echter onder den
wagen terecht. De tram moest eerst worden
opgevijzeld alvorens men het slachtoffer kon
bevrijden. Ernstig gewond werd de vrouw
opgenomen. De G. G. en G. D. vervoerde
haar naar het Binnengasthuis waar zij bij
aankomst bleek te zijn overleden.
ZWARE STRAF VOOR DIENST
WEIGERAAR
Be gewoon dienstplichtige soldaat G. F-,
die Dinsdagmiddag voor den krijgsraad te
's-Gravenhage moest terecht staan, heeft
zich aan dienstweigering schuldig gemaakt.
Op 8 Februari heeft hij geweigerd aan het
bevel van een sergeant te voldoen zijn werk
pak aan te trekken.
Hij verklaarde principieel dienstweigeraar
te zijn en zeide het opleiden voor* den mili
tairen dienst iets onmenschelijks te vinden.
Wel erkende hij den plicht van lederen Ne
derlander om zijn land te verdedigen, doch
hij zag daarbij meer de cultureele waarden
dan de landsgrenzen.
President mr. B. G. A. Smeets: „je wilt
dus wel anderen laten dienen en voor jou
de kastanjes uit het vuur laten halen".
Beklaagde had geen beroep gedaan op de
dienstweigeringswet, omdat hij ook geen
vervanging van den militairen dienst wilde,
daar deze z.i. voorkomt dit iets, dat hij af
keurt.
De auditeur-militair mr. D. J. VeegenS,
wees in zyn requisitoir op het tragische van
het geval der dienstweigeraars, die uit idea
lisme tot hun diden komen. Maar zij moeten
toch de conseqicnties aanvaarden.
Spr. eischte een gevangenisstraf voor den
tijd van twee jaar en zes maanden met af'
trek van de preventieve hechtenis en ont
slag uit den militairen dienst zonder ontzet
ting van de bevoegdheid om bij de gewapen'
de macht te dienen.
Conform dezen eisch heeft de krijgsraad
vonnis gewezen.