rasrai en de Draak
avonturen van Koko
VOOR ONZE JEUGD.
Nieuwe Heiligen en
Zaligen.
Het Paascli-raaclsel.
T We
hun
Hoe Hela gered werd.
De opmerkelijke.
J
ZATERDAG 13 APRIL 1940
EEN SCHOON EILAND
PLANTENPUZZLE.
De winnaars
Oplossing der vorige puzzles.
SPREEKWOORÜ-PUZZIE.
€31
-Uyg
V
DE SCHAT VAN OOME
MANUS.
T
Op Donderdag, 2 Mei, feest van 's Heeren
Hemelvaart, zal Z. H. Paus Pius XII twee
nieuwe namen schrijven op de roemrijke lijst
der Heiligen. Dan toch zullen Heilig worden
verklaard de Zalige Gemma Galgani en de
Zalige Maria Pelletier.
Over „de Maagd van Lucca" (f 1903) heb
ben wij reeds wat verteld.
De zeereerw. Moeder Maria Pelletier is de
Stichteres der Congregatie van den Goeden
Herder. De Zalige overleed in 1868 in den
gezegenden ouderdom van 72 jaar. Negen
duizend eerw. zusters en 300 tehuizen voor
meisjes telt haar Congregatie op dit oogen-
blik. Zij is dus wel zichtbaar door Hooger
Hand geleid
Vier Zaligsprekingen zullen volgen.
a. Op Pinksteren (12 Mei) wordt de eerw.
Moeder Philippine Duchesne zal g verklaard.
Zij was een trouwe gezellin der H- Madeleine
Barat. Vertrok naar Noord-Amerika en wijd
de zich daar aan de Missie. Zij over eed, na
een zegenrijk leven, den 18en ov. 18o2.
b. Op Drievuldigheidszondag (19 Mei)
volgt de eerw. Moeder Joachime de Vedruna
de Mas, een Spaansche Zalige. Zij was moe
der van negen kinderen. Weduwe geworden,
stichtte zij een Congregatie van naastenliefde,
die jeugdigen en zieken verzorgde. Wèl werd
zij zwaar beproefd Zij kwam zelfs in de
gevangenis terechtIn 1854 overleed zij te
Barcelona aan een ernstige ziekte.
c. Den 26en Mei komt de eerw. Moeder
an het Kruis aan de beurt, een adel
lijke dame uit het Italiaansche geslacht di
Rosa. Zij óók stichtte een Congregatie, die
van de Dienaressen der Liefdadigheid. Zij
overleed 15 Dec. 1855.
Zondag 2 Juni zal de S. Pieter weerklinken
van den lof der Zalige Moeder Emilie de
Rodat, een Frangaise. Zij wijdde zich, in de
dagen der Fransche Revolutie, zeer bijzonder
aan de belangen der jeugd. In 1816 stichtte
zij, na lange aarzeling, een Congregatie. Deze
verspreidde zich vooral in Frankrijk. Mère de
Hodat smaakte nog het voorrecht den bloei
van haar stichting nog tijdens haar heilig
leven te mogen aanschouwen. Zij overleed
den 18en September 1852.
Het grootste eiland der Antillen heet Cu
ba. Men noemt hef" wel: „de Parel der An
tillen!" Zoo mooi is het er! Ook wordt aan
gehaald, dat Cuba het eiland van de eeuwige
Lente is!
Weer anderen zeggen: het is het eilan
van den koningspalmboom En zij voegen er,
®ar> toe: geen dichter is begaafd genoeg om
08. r-' ,en lof van dezen boom in al zijn omvang
be7-ingen! Bijna over heel het eiland treft
0 hetn aan.
r?e vier millioen inwoners telen koffie,
suiker en tabak: dat zijn de hoofdmiddelen
van hun bestaan. De tabaks-plantages ver-
eischen zeer veel zorg. De Cubaansche ta
bak is wereld-beroemd! 'n Havana zoo
heet de hoofdstad geldt als 'n hoogfijne
sigaar. Doch ook het suikerriet en de koffie
ziin van veel belang voor den handel.
Cuba is onafhankelijk.... maar er steekt
veel Amerikaansrb geld in de handelsonder-
nerrvngen. „Oom Sam houdt dus 'n oogje in
't zeil!
Op de kruisjes komt de naam van een
Plant die reeds in het voorjaar zeer algemeen
bloeit, met lila bloemkroon.
X
Lot uit de loterij.
X
Zwaardlelie.
X
Onzinnige wreedaard
X
ft
Stoeltje zondpr leuning
X
Zang van één persoon
X
ft
Nijpwerktuig.
X
ft
Bijgevolg.
X
ft
't Vet der melk.
X
Omslag van een boek
X
Wandeldreef.
X
ft
Te eeniger tijd.
X
ft
Peulvrucht.
X
ft
Lipbloemig plantje.
Sjonge-sjonge, wat is dat 'n uitzoekerij
geweest! Het hield gewoonweg niet op! Zel
den was de. belangstelling zóó groot! De
postbestelling naar de Orionlaan was de
zwaarste van den heelen dag! De bode
ademde zichtbaar op, als hij al die brieven,
al die kaarten, al die teekeningen aan Arie
had overhandigd.
O, ik heb Arie nog niet aan jullie voor
gesteld? 'n Heele vlotte boy! Vlotter op het
voetbalveld dan op de H. B. S.! Maar ook
daar staat hij z'n mannetje! En hèm hadden
we het sorteeren van al die honderden bbie-
ven opgedragen! Door de Paaschvacantie
was hij werkloos geworden! Enledig
heid is des duivels enz-! Dus: Arie aan 't
werk!
lederen keer, als ik in 't gastvrije huis
van den roemruchten teekenaar van tante
Stijntje en Koko aankwam, liep Arie me
tegemoet! „Wéér dertig!" En vanmorgen
twintig!" glom hij dan! En het leek wel, of
hij er procenten van kreeg, in plaats van 'n
paar reepen! De teekenaar, bij wien Arie
thuis is zijn ouders wonen in Indië
had er braaf schik mee! Tenslotte hebben
we met z'n drieën vergaderd over de prijzen.
En nu één verklaring vooraf: als we de mid
delen van wijlen John D. Rockefeller hadden
gehad, waren er nu vast niet zooveel te
leurgestelde gezichtjes! Maar we beloven
plechtig: als we die middelen nogeens krij
gen, dan loven we honderd prijzen uit! Af
gesproken? Prachtig!
Daar gaan we dan:
De eerste prüs is voor
Annie A.,
Molenstraat 57,
Hunsel.
Niemand wist waar het dorp ligt, dat nu
ineens aller aandacht geniet! Arie naar het
postkantoor gestuurd! Kwam terug; in Lim
burg, niet ver van Weert, op de Belgische
grens! Ziezoo, Wéért kennen we, met dien
hoogen toren (en de vlaatjes). En van dien
toren uit kunnen we Hunsel zien.... en
misschien Annie!
Je prachtige teekening is door de hoofd
redactie en door de redactie ten volle be
wonderd.
De tweede prijs blijft wat dichter in de
buurt. Hij gaat naar Rotterdam, naar de
Bellevoysstraat 89 A, naar Joh. in 't V.
'n Zware concurrent voor je, Annie! Daar
mag je met den komenden Pinkster-wed
strijd wel rekening mee houden!
En de derde prijs is voor C. W. Sp., Aal-
sterweg 90a te Eindhoven, óók weer in 't
Zuiden dus! En dié zit no. 2 weer op de
hielen!
Geachte feestgenooten! Gelukkige win
naars! Zullen wij de prijzen voor jullie
besteden? Of willen jullie er zélf wat voor
kopen? Net precies wat je het liefste wilt,
hoor! Maar laat het ons even weten, hè? Da
delijk! Dan kunnen we jullie ook gauw be-
loonen! 'n Briefkaartje naar postbox 8, Hil
versum, is voldoende!
Allen hartelijk bedankt voor de enthou
siaste deelneming! En met Pinksteren heb
ben we allemaal wéér drie kansen!
Tot zoolang!
Als het hek van den dam is, loopen de
schaapjes de wei uit.
Jol van pik wed ets ham
hel tas Neu nis das dop
eed hei vee.
Ingez. door Aart H..1.
Eén en dertig letters stellen een zeer
bekend spreekwoord voor.
Het wil zeggen: het laatst van den arbeid
valt het moeilijkst!
2518 31 Snedig gezegde.
1412 3 Scherp toeloopende sloep.
26—5—21 Koren-7iftmand.
17—28—8 Pluizige katoenstof.
292724 Schadelijke knager.
22—2—19 Tuinhaag.
30416 Sluiskolk.
1i10 Draaibare roeipen.
23—9—13 Plechtig beroep op God.
20156 Vorm van: eten.
Ingez. door Simon v. d. Br.
w
rim
r' '"m'1:'," 1
'7.*? 1'3 \y. .,>V,
'VrV-U
Heel lang geleden was er 'n jongen en die
heette Braga. Hij woonde met zijn vader en
zijn moeder in het laatste huisje van het
dorp. Eigenlijk was die vrouw zijn moeder
niet. Het was zijn stiefmoeder. En nu moet
er over die stiefmoeder zeker veel naars ver
teld worden zooals in de'meeste verhaaltjes?
Maar dat doen we toch lekker niet! Want
het was 'n reuze best mensch! Haast net zoo
lief! Braga hield dan ook veel van haar!
Eiken dag ging hij met de koetjes en de
schapen en de geiten naar het veld. Daar
konden ze lekker grazen!
Op zekeren dag kwam hij met de kudde
dicht bij 'n berg. Het was geen gewone berg.
Hij was van boven open, net als 'n kar. En
uit die opening kwam altijd 'n sliert rook!
De menschen zeiden, dat er onder in een
draak lag. Die rook was zijn asem. En als
hij kwaad werd, spuwde hij vuur en vlam.
Ja, draken zijn nu eenmaal geen lieve schoot
hondjes!
Nu moet je hooren! Toen Braga aan den
voet van dien vuurberg kwam, klauterde de
draak er uit! Je begrijpt zeker wel, hoe de
arme jongen schrok! Het was een kanjer
van 'n mispunt van 'n draak! Zijn staart was
als van 'n hagedis. Zijn vleugels waren
vleermuisvlerken. Zijn tong was gespleten en
zijn huid met schubben bedekt. Die schub
ben lagen als dakpannen over en op elkaar
„Wil je een spelletje met me dammen?"
vroeg de draak!
„Dat heb ik nog nooit gedaan!" stotterde
Braga.
„Schaken dan?"
„Met plezier!" De draak had de schaak
figuurtjes en een bord met ruiten meege
bracht.
„Jij mag den eersten zet doen!" zei de
draak grootmoedig! Braga dacht: m'n arme
kudde! Hij riep Bello, z'n hond.
„Opgepast, Bello! De baas heeft hier
dienst!"
De hond verstond daar wel niets van. Of-
séhoon hij ging om de kudde heenloopen. En
snauwde een paar dartele schapen naar hun
plaats!
Nu begen Braga te spreken. Hij was vast
besloten zich door den draak niet op z'n kop
te laten zitten. En na 'n zet of tien stond het
dier mat! Het had verloren!
„Opnieuw!" gebood de draak.
Weer verloor hij! Vol woede sloeg hij met
zijn staart tegen den grond. Bello begon nij
dig tegen hem te blaffen! Kinderachtig! Niet
tegen je verlies te kunnen! Speel dan niet!
dacht de slimme hond zeker.
„Morgen beginnen we opnieuw!" gelastte
de" draak. „Zorg, dat je tijdig hier bent! En
anders spuw ik de heele buurt vol vuur!"
Braga dacht aan zijn kudde. Aan het huis
van zijn ouders. Aan de huizen van de bu
ren! Wou de draak die allemaal verbranden?
„Ik zal prompt op tijd hier zijn!" verze
kerde hij.
Den tweeden dag verloor de draak de par
tijen opnieuw! En den derden dag eveneens.
Maar toen was zijn geduld dan ook uitgeput.
„Ik weet niet, door welke menschen-stre-
ken je van me hebt kunnen winnen, lum
mel! Maar eerlijk kun je nooit gespeeld heb
ben, anders had ik niet zoo erg verloren! Ik
lever je over aan de twaalf ossen met kope
ren hoeven. Die zullen je verpletteren! Kun
nen zij het niet, dan val je onder de kaken
van twaalf woeste wolven. Die zullen je tus-
schen hun achterste kiezen kraken! En an
ders de twaalf roofvogels wel, moet hun
snavels als zwaarden! Die zullen geen lood
vleesch op je akelige botten laten! Weet je
ook die te verschalken, dan kom je onder de
twaalf furiën terecht! En dat heeft nog nooit
iemand overleefd!"
Na deze vreeselijke bedreiging keerde hel
monster binnen den berg terug Hij begon
vreeselijk te rommelen. En zooveel rook
kwam er uit de opening, dat het donker
werd in heel de buurt! v
„Ik moet maar zoo gauw mogelijk op weg
gaan!" zei Braga bij z'n eigen. „Anders be^
gint hij nog vuur te spuwen ook! Dat kan hi:
in ieder geval beter dan schaken!"
Thuis vertelde hij alles aan zijn lieve moe
der.
„Dat ziet er niet mooi uit!" vond ze „Maar
twee menschen weten misschien toch meei
dan zoo'n akelige, domme draak, die niet
eens tegen zijn verlies kan!" Hier is een zak
met haver. En neem de drie hammen mee
uit den schoorsteen. Vergeet ook het ge
hakt niet, dat juist op de rechtbank staat:
Het kon je te pas komen!"
Den volgenden morgen ging Braga vroeg
op pad! Het was de hoogste tijd! De berg
bromde hoe langer hoe nijdiger! Sommige
menschen maakten zich al gereed om te
vluchten.
Braga kwam midden in een groot bosch.
De boomen stonden dicht bij elkaar. Plotse
ling dreunde de grond. Het onderhout ging
te keer van geweld. Twaalf ossen, de ossen
met metalen hoeven, stormden op den armen
jongen aan. Dadelijk strooide hij de haver
Braga sprong ever
alle watervalletjes
over den grond! En ossen dat weet 'n
klein kind zijn dol op haver. Ze lieten
Braga kalm loopen. En ze keken hem net
aan, of ze zeggen wouën: als je ons noodig
hebt, dan waarschuw je maar! Dat was
bizonder goed afgeloopen dus!
Leeljjker zag het er uit, toen de wolver,
aanrukten. Hun tong hing als 'n stuk vuur
uit hun muil. En hun oogen waren met bloed
doorloopen. Door hun grauwe vel schemer
den de magere ribben heen als ribben van 'n
waschbord Blijkbaar gaf de draak hun niet
genoeg te eten! Braga lei hun de lekkere,
malsche hammen voor, de drie hammen uil
moeder haar schoorsteen! Crimineele. had je
die wolven moeten zien! Net kinderen, die
het ijspaleis mogen plunderen op 'n snikhee-
ten dag! Ze schransden van belang! En ook
zij gaven hun weldoener te verstaan, als je
ons ooit noodig mocht hebben, dan roep je
maar!
Eindelijk bereikte Braga een plaats in het
woud, waar houthakkers boomen gekapt
hadden. Daar was een open ruimte ontstaan.
In het midden van die open ruimte geko
men, zag de jongen een donkere wolk in de
lucht!
„Daar heb je de roofvogels, me» hun
zwaarden van snavels!" dacht hij. En zoo
was het ook. Dadelijk strooide Braga het ge
hakte kalfsvleesch over den grond. En niet
op hem, maar op die fijne tractatie vlogen
de verschrikkelijke dieren aan! En de aan
voerder riep Braga toe: „Mocht je ons ooit
noodig hebben, dan heb je maar te waar
schuwen!"
De zon raakte de aarde al weer haast aan.
toen Braga het hol van de twaalf furiën be
reikte. Hoe wist hij, waar dat was? Dat wist
hij niet! Maar hij kwam langs 'n spelonk en
in die spelonk hoorde hij een meisje luid
schreien.
IK moet hier eens gaan kijken!" vond hij.
Hij drong op den tast af naar binnen. Daar
vond hij het arme kind. D'r haren zaten aan
den muur gebonden. Zij kon onmogelijk weg'
„Wie ben je en wat doe je hier?" vroeg
Braga.
„Ik ben Hela en mijn vader is Koning. De
twaalf furiën hebben mij ontvoerd op bevel
van den draak, die in den vuurberg huist
Maar stil! Daar komen zij aan! Laat niet
merken, dat wij met elkaar gesproken heb
ben."
Zóó wist Braga, dat hij zich in de grot der
furiën bevond! En die wetenschap stemde
hem niet bepaald tot fluiten! De wezzns toch
zagen er afgrijselijk uit. Hun hoofdharen
waren slangen. Vlammen schoten uit de
oogen. In de hand hadden zij geeselroeden,
uit slangen gevlochten
„Daar hebben we den jongen, die oneer
lijk gespeeld heeft tegen onzen meester, den
grooten draak!" riep Alekto, de nooit-
rustende, bijgenaamd.
„Jou zullen we eens mores leere.i, mak
ker! Morgen aan den dag sleep je deze zak
ken met haver naar buiten! Je schudt ze
allemaal leeg. Je doet het graan dan weer
in drie zakken! En als je één korreltje ver
speelt, hak ik je je kop af!"
's Morgens begon de arme jongen aan het
moeilijke karweitje. Alles leek goed te gaan!
Maar toen begon, héél in de verte, de draak
uit zijn neusgaten te blazen! Dat gaf 'n
storm! Die storm verspreidde het graan naar
alle richtingen! Snel riep Braga nu zijn
vrienden, de vogels, te hulp! Gehoorzaam
kwamen zij aanzetten. Nee, zij waren hun
weldoener nog niet vergeten. Lazen alle
graankorrels bijeen en deden ze in de zak
ken! Alekto had 's avonds niets aan te mer
ken! Braga had zich schitterend van zijn op
dracht gekweten! En Hela glimlachte hem
goedkeurend toe, het arme kind.
„Morgen aan den dag is er een ander kar
weitje voor je, lummel!" begon nu Tisiphone.
Zij was de leelijkste der furiën. En ontspro
ten uit 'n bloeddruppel van den grooten
draak. „Je moét de veeren uit onze bedden
luchten! En daarna de bedden weer vullen!
Maar pas op! Laat geen veertjes verloren
gaan! Anders hak ik je in duizend stukjes!"
Den volgenden morgen begon Braga de
bedden naar buiten te sjouwen. Sjouwen is
het woord eigenlijk niet! Ze waren zoo licht
als veertjes! Zulke fijne bedden had Braga
nog nooit van z'n leven gezien!
Hij haalde de veeren d'r uit. Legde ze te
luchten in het zonnetje. Maardaar be
gon de draak weer te blazen! Of lag hij al
leen maar te snorken? Er ontstond een he
vige wind. En die verspreidde de baldadige
veertjes naar alle kanten!
„Komt, wolven;" riep Braga dadelijk!
Donkere schaduwen kwamen het onderhout
uit. Ze holden de blanke veertjes achterna
en brachten ze keurig netjes bij don baas
terug! Echt leuk van die wolven! En toen
Tisiphone 's avonds thuis kwam. Viel er niks
niemendal aan te merken!
„Met mij ben je niet zoo gemakkelijk
klaar, makker!" spotte Megaira nu. Het
helsche wijf keek den jongen venijnig aan.
Het merg in zijn botten versteef. „Wij heb
ben groote zakken met erwten daar staan.
Die moet je morgen allemaal uitzoeken, of
er soms rotte bij zijn? En wee je gebeente,
als er één mankeert!"
Ook deze opdracht had Braga bijna ver
vuld, toen er weer 'n storm opstak. Daar
zat de draak natuurlijk achter, dat begrijp je
wel. De storm blies tegen de zakken aan; de
erwten rolden naar alle kanten weg!
„Komt, ossen!" riep Braga nu zijn vrien
den te hulp! De trouwe dieren kwamen aan
stonds toegeloopen. Met hun groote, breede
snoeten veegden ze over den grond. Veeg
den de baldadige erwten weer bij een en
lieten ze in de zakken vallen! Braga was ge
red! Megaira kon hem niets maken, die lee-
lijke furie!
„We zullen wat anders moeten verzinnen!"
overlegden de furiën nu. Maar zóó grif ging
dat niet! En Braga was wel zóó leep, om
niet lang op 'n nieuw baantje te wachten,
dat snap je! Toen de furiën der volgenden
morgen het hol verlieten, maakte hij gauw
Hela los. Het meisje wees hem 'n schop en
'n sleutel.
„Spit buiten de aarde om!" zei ze. „Het
moet daar vol met goudkorrels liggen! Ik
heb de furiën ook dikwijls met spitten bezig
gezien!"
Braga deed, wat het koningskind hem zei:
Het was zoo! Het lag er vol goud! De jongen
stopte er zijn zakken en zijn kleeren mee
vol! Die Hela toch! Wat 'n fijne meia!
„En nou gauw het tapijt van Sinbad den
Zeeman uit die kist gehaald!" zei Hela. „Het
tapijt met de vleugels! Maar haast je wab
Ze wees Braga den sleutel. Behendig
klauterde de jongen naar de kist toe. Hij
greep het beroemde tapijt. En daar zeilden
die twee, Hela en Braga, door de lucht! Naar
het paleis van Hela haar vader toe! Wat
was de oude koning blij, toen hij zijn doch
tertje terug had! En wie was die flinke jon
gen, die zoo goed voor haar had gezorgd?
„Braga?" hëet hij! 'n Prachtnaam! Echt 'n
naamvoor 'n Prins! vond de Koning en
de Koningin lachte den dapperen jongen
toe!
De rest hoef ik jullie natuurlijk niet te
vertellen, hè?
„Het lag er vol goud De jongen stopte zijn zakken en zijn kleeren er mee vol
Met het vochtige Voorjaar braken er
moeilijke dagen aan voor Koko z'n tante
Stijntje. Zeker, Manus zaliger, haar man,
had voor een pensioentje gezorgd, een we
duwen-pensioen. Het was wel iets, maar niet
veel. Het was te weinig om van te leven;
te veel om van te sterven. Een volmaakt
zuinige weduwe had er mee rond moeten
komen. Maar de weduwe Stijntje was niet
volmaakt. Trouwens, dat hébben we hier
ook nooit beweerd. Een volmaakte weduwe
had zich tot thee, koffie of gemeente-pils
bepaald. De weduwe Stijntje dronk die.
Maar ze dronk er nog iets anders naast. De
kieschheid laat niet toe verdere aanduidin
gen te geven. En juist dat andere, daar was
het pensioen niet tegen bestand. Tegen zul
ke buitensporigheden is geen enkel pensioen
bestand! Kort en goed tante Stijntje kon
er van het pensioen alléén niet komen.
Maar ze had toch haar luchtballon
netjes?" werpt Elsje hier op! Zeker, beste
meid, had ze die, maar luchtballonnetjes en
regen dat verdraagt mekaar evenmin als
jij en vroeg-naar-bed-gaan! Hoeveel keer
moet je lieve moeder den grooten wijzer
niet stiekem 'n duw geven, om je maar naar
boven te krijgen? En als je dan eenmaal
goed en wel boven bent, zet ze hem weer
gauw terug. Ik heb het zelf wel gezien! Maar
ik mocht het niet verraden! Dus: mondje
dicht, kindje!
Het was 'n regenachtig voorjaar. En de
fleurige ballonnetjes konden dus de straat
niet op! Stijntje bleef thuis! En keek triestig
naar buiten.
„Zit je te prakkizeeren, tante?" kwam
Koko vol belangstelling binnen.
„Je hebt, als altijd, gelijk, Koko!"
„Waarover?"
„Over m'n centjes! Ik kom niet uit met
m'n centjes! En met den regen, wordt 't met
de ballonnen óók niks!"
Tante zei haast altijd: ballonnen! Er. die
rare vierkantjes voor de suiker en de boo-
ngn noemde ze: bonnen! Toen zij op school
ging, waren de tijden nog niet zóó gelukkig,
dat je op 'n hoekje grauw papier suiker
en boonen kon gaan halen. Ze had dus nooit
van 'n „bon" gehoord.
Koko trok 'n bedenkelijk gezicht.
„Moeder zegt, dat ieder van z'n inkomen
hoort rond te komen, tante!"
„Dat hóórt ook zoo. Daar heeft ze gelijk
in, je moeder! Maar mij is dat nou eenmaal
niet gegeven, jongen! En ik heb met mijn
gegevens te werken, begrijp je?
Toch heb ik nog iets voor je gekocht.
Kijk maar eens hierl"
Uit de kast haalde ze een groot chocolade
Paaschei! 'n Paaschei met 'n lint er omheen
als 'n vlag! 'n Paaschei met van die prach
tige vierkantjes uitgehouwen in de schaal,
'n Paaschei om van te droomen!
Koko was er beduusd van. Dit had tante
voor hem gekocht! Tante, die één mespunt
vreemdkleurige boter over al haar boter
hammetjes uitsmeerde! Die hij in een sla
gerswinkel had zien staan, waar het vet
oranje-achtig getint was! Die het koffiedik
Koko met zijn chocolade Paaschei.
bewaarde om er nog eens wéér heet water
op te gooien!
Zóó beduusd was hij om deze keizerlijke
vrijgevigheid, dat hij gèèn woorden van
dank kon vinden.
Hij wandelde met zijn schat het tuintje in!
Voorzichtig droeg hij de Paaschgave op zijn
èène hand. En met de andere drukte hij op
de punt. Het leek wel, of héél de buurt in
zijn geluk moest deelen!
Pats! Achter den heg stonden twee
buurjongens in hinderlaag. Ze hadden Koko
gezien. Ze werden jaloersch! Gauw 'n kei
steentje op hun katapult! Rang! Daar vloog
het ei uit Koko z'n hand! In vormelooze
brokjes brak zijn Paaschglorie op het harde
kiezel. Achter de heg steeg een luid ge
lach op!
Dit werd den naren plaaggeesten nood
lottig! Koko greep wat hij grijpen kon 'n
ouën verrekijker, met metalen schacht.
Wipte over de heg: Pats! Pats! Het ding
kwam op de ruggen der laffe jongens te
recht! En niet zachtjes ook! Jankend holden
ze het tuintje uit en sloegen de keukendeur
achter zich dicht! Hun verdiende loon had
den ze ruimschoots gekregen!
„Eén-één!" stelde Koko vast! Raapte de
brokken chocola bijeen. En legde den ver
rekijker weer in het tuinkastje.
Maar wat was dat? De koperen schaft was
gebarsten! Koko had er ook zóó hard mee
geslagen! Hij bekeek het arme ding nader!
Iets wits drong door den barst naar buiten,
'n Stukje papier! Koko trok het voorzichtig
te voorschijn! Het was een briefje! Een
briefje met 'n adres:
„Aan mijn vrouw Stijntje, als ik er niet
meer wezen zal!" stond er op. Het woordje
„vrouw" was, om precies te zijn, doorge
schrapt. En vervangen door het woordje:
weduwe. Klaarblijkelijk was dit briefje door
oome Manus zaliger geschreven.
Koko stapte naar binnen. Zijn verdriet om
het Paaschei was hij al vergeten.
„Kijk 'ns, tante! 'n Briefje voor u! Nog
van oome Manus zaliger!"
„Hoe kom je daar aan, Koko?"
„Het zat in z'n verrekijker!" antwoordde
Koko. Op bizonderheden ging hij liever
niet in!
Tante zette haar bril op. Veegde éérst de
glazen schoon.
Hoe verwonderd was ze, toen ze las:
„Achter in het tuintje ,bij den berke
boom, 'n meter onder den grond, daar
ligt het!
MANUS!"
„Dat moet dan dóar wezen, Koko!" zei
de weduwe buiten.
Koko nam 'n spa. Hij begon te spitten. Dat
was gemakkelijk genoeg! De regen had den
grond doorweekt. Eindelijk stootte hij op
iets hards. Hij groef het uit. Het was 'n
kistje, goed dicht. In dat kistje bleeK wéér
'n kistje te .zitten. En eindelijk kwam 'n
derde kistje te voorschijn, 'n ijzeren.
„Kom mee naar binnen. Koko! De buren
hebben er geen steek mee te maken!" zei
Stijn.
Binnen braken zij het laatste kistje open.
Éérst kwam er 'n papier:
„Voor mijn lieve vrouw Stijntje heb ik
dit stukje voor stukje opgespaard!
MANUS!"
las Koko.
„Die brave ziel!" zuchtte de eerbare we
duwe. En ze pinkte een makkelijken traan
weg.
Onder dit papier zat nog méér papier.
Maar dèt was geen gewoon papier. Dat was
papier van de Bank! Honderd gulden!
En heeleméal onder, op den bodem van
het kistje, blonk het van de gouden tientjes:
Koko had tante Stijntje uit den nood ge
red!