Strijd om een oliebron
i
7/M.
PAGINA 6
VRIJDAG 7 MAART 1947
Avonturenroman
uit Zuid-Amerika
door TOM GILL.
OOOOOOOQOOOOOOOOOOOQO0QQOOOOQOOOOOGOOOOOOCOOOOOOOOOOOOOOOQQOOOOOOGOOOOOOOOQQOOOOOOOOOOOOOGOOOOOO0QOGOQOOGQGOO0OOG0
Ons Romanbijvoegsel
0OGGGGGGGGGGGGGGGGGG00G0GGGGGG0GGGGGGGGGGCGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG0GG0GGGGGG0GGGGGGGGGGGGGGGGG00G000GGGGGGGGGGG0GGO0
1.
De groote koningsgier schoot
omlaag. Vlak boven het onafzien
bare, groene bladerdak balanceer
de de groote vogel op den wind.
Daarna bleef hij bewegingloos in
de lucht staan, vlak boven den
vreemden hoop bij den poel.
De gestalte bleef roerloos lig
gen. Hol klepperend met de vleu
gels vloog de gier naar den top
van een termietennest en wacht
te, de koude loerende oogen on
bewegelijk op den man gericht.
Omzichtig sprong hij toen naar
den grond en kwam dichterbij.
Het oerwoud ging ontwaken. In
een boom vlakbij klom een aap,
snaterend van opwinding, tot aan
het eind van een tak en keek
nieuwsgierig naar beneden.
Met plompe sprongen waagde
~~j gier zich naderbij, tot op en-
joele meters van den man. De
zwarte oogen glinsterden als krr»
len, de groote snavel opende zich.
Een angstschreeuw va.n den aap
doorscheurde de stilte. Wild klau
terde hij in de hoogste takken van
den boom. Ook de gier vloog wild
tern"" naar zijn nest: vlak bij den
poel had zich iets bewogen!
Met trage bewegingen werd een
hoofd opgeheven; de man zat nu
rechtop en keek rond met bloed-
doorloopen oogen. Het verwarde
haar was koperrood: baardstop
pels bedekten de wangen en hoe
kige kaak. Een moment weifelde
de man, maar daarna kroop hij
op handen en voeten naar den
poel en dronk, gulzig en luidruch
tig als een dier.
,,Dat doet je goed, Drew!", zei
hij met zwakke, scherpe stem, ter-
kijl hij handenvol water over ziin
bovenlichaam gooide. Hij schudde
zijn hoofd eens flink om de spie
ren van zijn pijnlijken hals los te
maken en toen hij opeens den
loerenden gier in de gaten kreeg
openden zich zijn gebarsten lippen:
„Blijf maar in de buurt, jij lii-
keneter! Als het een beetje wil
kun je spoedig je buik vol eten."
De gier begon met den bek ziin
veeren glad te strijken: hij toonde
allerminst haast.
Stijf stond de man op, nam zijn
ransel en bewoog zich in de rich
ting van het pad, zijn oogen speu
rend op den heetgeblakerden
grond gevestigd.
Ja, hier waren ze, precies zoo
als hij ze had verlaten toen de
duisternis hem overviel: drie
paardensporen en minder zich-
baar de indrukken van bloote
voeten, alle leidend naar het oer
woud.
Zich nu haastiger voortbewegend
volgde Drew de sporen met de ze
kerheid van een jachthond. Het
oerwoud sloot zich boven hem;
de zon gaf hier slechts een zwak
groen licht en het smalle pad liep
als een tunnel onder de zware
eeuwenoude boomen.
Nu ging het loopen beter. Met
krachtige passen bewoog hij zich
over het pad, zonder echter eenig
geluid te maken. Een halfuur la
ter stond hij stil; hij rook den
scherpen geur van brandend hout
en met verdubbelde voorzichtig
heid kroop hij voorwaarts, stopte
en keek behoedzaam door het
scherm van palmbladeren heen.
Een klein opengekapt bosohter-
rein lag in de bocht van een mod-
derigen stroom. Hij zag dat het
kampvuur nog brandde en ook be
speurde hij een groote witte
strook.
Voorzichtig waagde hij zich
verder. Ze hadden het kamp nog
niet opgebroken en er waren meer
kerels dan hij verwacht en ge
hoopt had. Vijf mannen en drie
paarden telde hij. Maar was Spud
nog bij hen Die witte strook
bleek een linnen doek, uitgespan
nen over bamboestokken, zoodat
hij een afdakje vormde. Misschien
hadden ze daaronder Spud neer
gelegd.
Nu waren de mannen juist aan
het eten, zacht sprekend, te zacht
om te verstaan wat ze zeiden. Een
wachter, geposteerd op den hoek
tegenover het oerwoud, ging zit
ten achter een bamboe-haag. Het
kon een lange wacht worden!
Drew keek naar de vijf mannen,
ïf °P.hun gemak aten als of zij
allerminst achtervolging ver
wachtten. Hun kleeding paste vol
komen bjj hen: strooien sombre
...en viel met handen en voeten op den niets verwachtenden man
ro's, leeren sandalen en kleeren
die grijs waren van het stof.
Maar de paarden waren volbloe
den. Nu stonden de mannen op en
staken sigaretten aan. Drew zag,
dat ieder een groot kapmes droeg.
Later zadelden drie van hen de
paarden en reden weg over het
boschpad. De oogen van den rood
harige begonnen te glanzen:
slechts twee kerels bleven achter!
Plat op den grond liggend
kroop Drew dichterbij. Hij zou het
kamp nu heel dicht moeten na
deren. Al zijn voorzorgen ten spijt
hoorde hij de drooge bladeren on
der zijn langzame bewegingen ge
vaarlijk ritselen. Hij stopte... rees
voorzichtig op zijn knieën. Van
onder het linnen afdakje kwam
een zachte kreet. Spud! Spud was
daar en leed pijn! De impuls om
te hollen en het spel te beindigen
was bijna té sterk om te weer
staan, maar Drew toomde zich in:
een van hen beiden gewond was
al erg genoeg!
Als met tegenzin bukte hij zich
en trok zich weer terug in de
diepe schaduwen van het oer
woud. Precies op den rand van het
open terrein ontdekte hij een zwa-
ren stok, die ongetwijfeld gediend
had om een paard aan vast te
binden. Met eenige krachtige be
wegingen werkte hij hem uit den
grond: een onhandig wapen, dat
hem misschien toch nog wel van
pas kon komen. Vroeg of laat zou
zijn kans vast en zeker komen.
Zij kwam sneller dan hij ver
wacht had. Een van de wachten
nam een waterkruik en kwam
naar de stroom, terwijl de ander
bleef zitten rooken, het kapmes
vlak bij de hand.
Als een kat bewoog Drew zich
langs het pad. Hij wachtte tot de
man zich over den oever bukte,
kroop toen naderbij en keek toe.
Vlak voor hem was nu zijn prooi
bezig de kruik met water te vul
len. Drew nam een sprong, zweef
de even en viel toen met handen
en voeten op den rug van den
niets verwachtenden kerel.
Een siddering, een enkele kreet
van pijn en de man viel neer.
Maar deze kreet was voldoende
waarschuwing geweest. De twee
de wacht was gealarmeerd en
kwam op Drew af. Het lange kap
mes zweefde in een glinsterenden
boog. Drew bukte bliksemsnel en
het metaal scheerde over ziin
hoofd. Voor zijn tegenstander een
nieuwen aanval kon doen, sprong
Drew achteruit, vlak langs de
palmboomen zich bewegend in de
richting waar hij vermoedde dat
het witte afdak was. De wacht
volgde, iedere beweging van zijn
tegenstander gadeslaand en een
kans zoekend hem weer aan te
vallen. De mannen keken elkan
der grimmig in de oogen...
Drew wilde zijn hoofd om
draaien om zeker te zijn, dat de
richting juist was, maar hij mocht
zijn tegenstander niet uit het oog
verliezen. Eindelijk zag hij het
scherm als een muur aan zijn lin
kerkant; met twee snelle stappen
was hij erachter. Op dat oogen-
blik dacht de wacht zijn kans ge
komen. Hij deed een slecht bere
kenden uitval: het linnen meed
open, het mes vloog er doorheen
doch raakte niets.
En nu hadden twee sterke
sproetige handen het linnen los
gescheurd en wikkelden het met
verrassend snelle en zekere ge
baren als een cocon om het bo
venlichaam van den ander. Ver
blind, gesmoord en hulpeloos be
lemmerd vocht de man, maar ge
nadeloos haalde Drew de uitein
den aan. Toen kwam hij een stap
naar voren, tilde den tegenspar
telenden man op, hield hem gedu
rende een enkele seconde boven
het hoofd en slingerde hem daar
na op den grond, waar de vreemd
soortige gedaante slap bleef lig
gen.
Een enkel oogenblik stond de
roodharige man naar adem te
hijgen. Langzaam aan herstelde
zijn hartslag zich. Hij luisterde
nu aandachtig: neen, er was ab
soluut geen geluid in het oerwoud
Hij keerde zich om. Een ruw bed
van gras en blaren was onder het
doek gemaakt en daarop lag een
man; zijn gezicht was heel bleek,
de oogen waren gesloten. Drew
knielde naast hem.
„Hoe gaat het, Spud?" Vrees
dempte zijn stem en bezorgd
wachtte hij. „Spud, kun je pra
ten?" Z'n bloed doorloopen oogen
kregen een zachter glans, zijn
vingers raakten de bloedige wonde
onder Spud's grijze haren aan.
De oogen van den anderen man
gingen nu open en de opgezwol
len lippen trachtten te glimlachen.
„Hoe gaat het met je, Spud?"
„Er speelt een hoempa-orkest
in mijn hoofd!"
„Dat begrijp ik! Ze hebben je
flink geraakt".
„Wat is er eigenlijk gebeurd?"
„Ze vonden ons kamp, Spud!
Vijf kerels!"
„Hebben ze de kaart te pakken
gekregen?"
„Neen, daartoe kregen ze geen
kans."
Zwakjes richtte Spud zich op.
„Zouden we inderdaad iets goeds
ontdekt hebben?"
„Iets goeds? Iets dat zoo goed
is, dat ik er nauwelijks aan durf
denken! Misschien een van de
rijkste olievelden van heel Zuid-
Amerika. Als...". Hij keek op
nieuw naar het donkere oerwoud:
„Als we tenminste ooit kans krij
gen erover te spreken."
Hrj veegde zijn mond af met
den rug van zijn hand en slinger
de den ransel over z'n schouder.
„We moeten nu gaan, Spud,
voor de rest van den troep terug
komt. Ze zullen toch gauw ge
noeg achter ons aanzitten."
(Ik kan niet goed loopen,
Drew."
„Dat hoeft niet. Leg je arm
maar om mijn schouder. Daar
gaat-ie... Vooruit!"
Drew's spieren kraakten toen
hij al zijn krachten inspande om
z'n vriend op te lichten. En met
korte, ongeregelde stappen ging
hij het pad op.
II.
De zon rees. Het oerwoud be
gon te dampen. Toen hij langs
den poel kwam hield Drew stil
en vulde zijn thermosflesch. Het
pad verlatend, waadde hij door
een ondiepen stroom. Groote
zwermen muskieten zetten zich
op hem vast, maar koppig hield
hij vol.
Ze zullen onze sporen niet al
te gemakkelijk vinden", mompel
de hij.
Spud antwoordde niet.
Heete golven dreven over het
pad, en gestadig bleef de helling
klimmen, steeds omhoog. Onder
wijl zweefde de gier boven hen,
op uitgespreide vleugels in de
lucht drijvend, meedoogenloos en
vol aandacht toekijkend. Het
maakte Drew woedend en hij ver
vloekte het beest.
Hooger! Het pad werd steenig
en er was weinig plantengroei
langs de bergketen, maar de lucht
van de nabijzijnde zee maakte het
een beetje koeler. Doch voor den
moeizaam zich voortsleependen
man was alle gevoel voor warmte
of kou of zelfs vermoeidheid ver
dwenen. Zijn geest kende slechts
één dwang: den eenen voet op te
lichten, 'm vooruit te zetten, den
anderen op te lichten: voort blij
ven gaan!
Uren later zette hg zich neer
aan den oever van een kleinen
stroom en zijn hart klopte sneller
van een plotselinge hoop toen hij
het stalen geraamte van een olie
laadboom als een toren zag af
steken tegen de lucht. De lange
nachtmerrie was voorbij'. Hier
was eindelijk hulp.
Sloffend rende hij vooruit,
hardop roepend tot zijn stem
echode tegen de rotsen.
Gespannen luisterde hij: slechts
de wind was hoorbaar.
Toen begreep hij het. De bron
werd niet meer gebruikt, was
misschien al jaren verlaten. De
omheining was verdwenen, de be
tonnen blokken brokkelden af en
de houten liggers, waarop eens
de machines stonden, rotten in
den grond. Zelfs de weg was over
woekerd met plantengroei.
Hier was geen hulp te verwach
ten. Pijnlijk bewoog hij zich voort.
Deze verwoeste, buiten werking
gestelde olie-bron leek hem plot
seling omhuld met bedreiging". Zij
was als een symbool van de on
macht, getuigde van nederlaag,
van verloren hoop en van de on
kwetsbare onverschilligheid van
de wildernis.
Tranen brandden in zijn oogen
en een enkel oogenblik liet hij het
hoofd hangen en huilde zachtjes.
Toen, de last op zijn schouder
verleggend, hief hjj het hoofd op
en ging verder.
Eindeloos ging het pad voort,
omhoog slingerend door een nau-
wen bergpas. Naar het Westen,
ver beneden zich, zag hij het oer
woud zich uitstrekken als een
groen tapijt, bevlekt met de scha
duwen van de wolken. Voor hem,
gehuld in een nevel, zag hij da
Zuid-Amerikaansche kustlijn.
Maar zijn stappen werden nu
korter. Hij hield vaker stil om te
rusten, leunende tegen den ruwen
kalksteenen muur van den berg
pas. Zweet verblindde hem; zijn
tong was dik en stjjf en in enkele
gulzige teugen verzwolg hij het
groene water uit zijn thermos
flesch.
Hij was te moe om de kaart uit
zijn ransel te halen om zich te
oriënteeren. Bovendien wist hij
zeker, dat er geen andere weg was
dan deze: recht naar het Noor
den, naar de zee.
De zee... en de veiligheid!
„Hoe gaat het, Spud?", vroeg
hij.
Geen antwoord! Ook al goed.
Hij zou eigenlijk in dezen toe
stand best zelf buiten westen wil
len zijn. Zijn oogen keken tegen
den rotsigen muur omhoog. Op
de hoogste rotspunt zat nu de
gier, loerend naar de beide man
nen.
„Jou heb ik nog niet noodig!"
De stem klonk zwakker, maar de
oogen van den man glansden van
het oude vertrouwen. Drew ging
voort; het hoofd van zijn vriend
voelde hij op z'n rug heen en
weer schudden.
Een volkomen windstille plaats.
Het pad had zich vernauwd tot
een kloof, die den weg scheen af
te sluiten. Vrees beklemde nu
Drew als een lichamelijke pijn: o,
als ze nu eens moesten terugkee-
ren! Terugkeeren en wandelen in
de armen van hun achtervolgers.
Hij zwoegde verbeten voort
Een scherpe bocht, een plotse
linge windvlaag en Drew stond
stil met een kreet van ongeloof:
vlak voor hem hielden de rotsen
op en strekte zich een geleidelijk
glooiende heuvelzijde uit, die om
laag liep naar een nauwe stroom-
bedding, dan opnieuw rees tot een
groen heuveltje, waarop een laag
gebouw stond. Maar hij keek noch
naar den heuvel, noch naar het
gebouw: een in 't wit gekleede
gestalte op het gras hield ziin
blik gevangen.
Gedurende een oogenblik vocht
hij met de vreeselijke gedachte
dat de werkelijkheid hem bedroog
en dat hij droomde. Hij sloot de
oogen, opende ze weer, maar de
heldere witte gedaante bleef; een
jonge vrouw, een verpleegster.
Hij kon het weelderige zwarte
haar, dat bijeengevoegd was on
der een kap, zien.
„Dat is onze redding", mompel
de hij en begon weifelend te
lachen. „Een engel, ja, vast en
zeker een engel". Hij trachtte
zijn zinloos gelach te onderdruk
ken, terwijl hij de gestalte steeds
naderbij zag komen en in het
Spaansch de kreet: „Wie is
daar?" hoorde.
Weer hoorde hij het meisje roe
pen, ditmaal in het Engelsch.
„Laat mij U helpen!" Zij sprak
dit laatste gebroken en haar in
tonatie verried Latijnsche af
komst.
Hij antwoordde versuft: „Ik
ben het niet, maar mijn vriend."
Met een kracht, die men niet
van haar slanke lichaam zou ver
wachten, hielp het meisje den be-
wusteloozen man op den grond
neerleggen. Haar handen grepen
zijn pols en de oogen op haar
polshorloge gericht wachtte ze.
(Wordt vervolgd).
...hielp zij den hewusteloozen man op den. grond leggen