Ook de lichte muze der tekenkunst heeft grote meesters geïnspireerd PAGINA 6 eeuw* Wat is een tekenaar Een vraag die de een voud zelf lijktmaar daarom des te moedij ker te bevredigen is. De uitnemende Duitse essayist Sigismund von Radecki, een man die de gave heeft over alles en nog wat te schrijven op een manier die, bij alle luchtigheid, het peillood toch altijd in onvermoede diepten laat zinken, heeft er een antwoord op gege ven, dat het citeren wel waard is. In een klein opstel „Zum Gedacht- nis eines Kiinstlers stelde hij zich woorde lijk diezelfde vraag.' „Wat is een tekenaar en dan volgt de uit weiding: „Iemand die niet óók maar die uitsluitend tekentdie met zijn lijnenspel de beschouwer des te sterker boeit, naar mate diens fantasie moet meespelen; iemand die zich altijd weer tot allen richt zij het met het bindmiddel van het pathos, zij het met dat van het lachen omdat hij in ons allen een Eenheid herkend heeft en zo in ieder onzer de moeilijke taak helpt verlichten om ons zelf te leren kennen. Een teke naar spreekten 't onderschrift, de tekst, de krukken van alle program ma-kunst, worden hem tot een noodzakelijke kunstfunctie, omdat in zijn tekening het woord en de toespraak reeds besloten liggen. Een tekenaar overdrijft niet omdat hij af en toe uit een neus een augurk maakt maar hij overdrijft pas dan als iedere slaafse en nauwkeurige kopie naar de natuur een overdrijving zou zijn, maar de caricatuur daarentegen de juiste uitbeelding van een innerlijke gesteldheid is. Een tekenaar haat en bemint „haat moet productief zijn, anders is het verstandiger om maar dadelijk te beminnen!" heeft iemand eens ge zegd en zo kan het gebeuren, dat hij juist dan schijnbaar naar het gebied der harteloosheid getrokken wordt, wanneer zijn hart overvol is. Door hem getekend, hebben zijn tijdgenoten de indruk alsof hij hun een Kaïns-teken op het voorhoofd prentte en zij schelden de schenker van zulk een gevaarlijke kennis des goeds en des kwaads voor een duivel uit, omdat zij door hem zagen dat zij naakt waren. Door het onzegbare te zeggen en het onzichtbare zichtbaar te maken opent de grote tekenaar onze innerlijke ogen. Hij is als een hoge boom die boven allen uitsteekt en zulk een wijd uitzicht heeft, omdat zijn wortels zo diep in de oerbodem staan". PAMFLETTISTEN MET DE PEN TALENT IN PASMUNT MODEHN VERSCHIJNSEL OORSPRONKELIJKER NIET LOUTER HEMELVAL ENGELSE CARICATURISTEN CHARLES KEENE EN PUNCH ALS IEMAND KAN TEKENEN, KAN HIJ ALLES TEKENÈN Journalistieke prent kunst uit de OBERLaNDER DE KLEINE MORITZ GROTE ONBEKENDE DE TIJD VERGISTE ZICH DAUMIER: ïï'EÈKBLAt) ^TnPLA ATS VAN SIXTIJNS PLAFOND „HIJ WAS EDELMOEDIG ï£errJC CrrUc*WJC». WAT 15 EEN TEKENAAR? Titelprent ven „Cinderella', getekend door George Cruikshank. Het citaat is rijkelijk lang, maar er staat dan uok zeer veel in. En vooral spreekt er een hoge waardering uit voor een groep tekenaars, die men in de „Kunst met een grote K" vaak achte loos en soms zelfs schouderophalend voorbij loopt. Want Radecki bedoelt in dit citaat wel degelijk het type van de sociale tekenaar, de illustrator, de medewerker aan de politieke qt amusante weekbladpers, de pamflettist of humo rist met de tekenpen. Zelfs de grootsten onder hen krijgen in de waarderingsbalans der officiële kunstcritiek en kunstgeschiedenis lang niet altijd het volle pond waar zij ruimschoots recht op hebben. Men laat ze gelden, ongetwijfeld, men noemt hun namen met respect en vriendelijke achting, maar als er van waarlijk grote kunstenaars sprake is, neemt men hen toch niet meer helemaal au serleux. In dat heilige der heiligen, in die bin nenkamers van 't Pantheon, laat men de sociale en illustratieve tekenaar niet over de drempel komen. Zo doende verdeelt men de kunst In sectoren van hogere en lagere orde, in „standen" zou men haast kunnen zeggen, en verwijst de tekenaars, die wij hier op het oog hebben, naar het randgebied. De adel van hun talent heeft toch blijkbaar een balk in haar wapen. Dat er onderscheid in gehalte, talent en genialiteit tussen kunstenaars is, dat is duidelijk, maar tussen genres? Evenals alle wegen naar Rome leiden, zo ook kunnen in de kunst alle genres een weg zijn waarlangs de ware broeders vgn het gilde de volkomenheid kunnen bereiken. Het is mogelijk, dat een waarachtig dichter ter loops in scherts-verzen of gelegenheidsgedichten meer poëzie tot zijn beschikking heeft, dan menig ander in de volle ernst van zijn lyrische vervoering kan opbrengen. Evenzeer is het heel goed denkbaar (en ook meermalen gebeurd), dat een waarlijk- begenadigd tekenaar in het gareel en de loondienst yan een satyrisch of humoris tisch blaadje groter dingen kan doen dan menig ongebonden kunstenaar in de „serieuze" teken kunst. Wie dit betwijfelt, ontkent daarmede de waar heid van het oude gezegde, dat de geest blaast werwagrts hij wil. En tevens het feit, dat Ober lander en Wilke (en meer dergelijke tekenaars) kunstenaars van de eerste rang waren, ronduit voortreffelijk, en met een onuitputtelijk arsenaal van mogelijkheden. Dat zij hun grote gaven dienstbaar niaaklen aan de journalistiek, had wei invloed op hel karakter en het aanzicht van htjn werk, maar doet aan de waarde ervan niet» af. .hijst daarin, en niet desondanks, pitte zich hup genialiteit. Zij gaven hun talent In pesrouat voor het dagelijks gebruik, maar het gehalte ervafi bleef hetzelfde, „Ze waren groot genoeg om in kleine kamertjes te gaan", sou Chesterton zeggen. Het type van de sociale en illustratieve teke naar Is eigenlijk een modern verschijnsel en dateert van het einde der 18e eeuw. Pas sedert dien is de caricatuur een zelfstandige kunst; pas sedertdien komt het voor, dat enkele grote teke naars al hun gaven en het leeuwendeel van hun oeuvre daaraan ten koste leggen. Het grootste en duidelijkste voorbeeld Is Uaumier, maar er «ijn nog anderen. Wel heeft de caricatuur en de «Uyrischr. of van verschaalde humor plotseling een gestalte naar voren treedt, nog wat stof uitniest en springlevend blijkt. Zulke ogenblikken zijn een opstanding uit den dode. Maar neen, „hij was niet dood, hij sliep slechts". In al die oude spotbladen duikt af en toe zo'n figuur op, zo'n unicum die de eeuwige jeugd der onherhaalbare oorspronkelijkheid bezit, de gebo ren tekenaar die toch, voor degenen die niet ge wend zijn verder te kijken dan hun neus lang is, zo bedriegelijk veel op de anderen lijkt. Zodat de tijdgenoot het uitzonderlijke en waarlijk grootse van zulk een tekenaar vaak volkomen over het hoofd zag en hem verwisselde met zijn gesmjjdige collega's, die wekelijks een prent leverden die ogenschijnlijk niet minder leek. Doch zjj hadden, al hun kwaliteiten ten spjjt, een routine-talent dat, door hun meestal voortreffelijk vakman schap, altijd op rolletjes liep. Hij echter was méér, zijn kunst begint eigenlijk pas waar de anderen ophouden en heeft haar wortels diep in de oerbodem. Hjj was niet de repetitie van zyn eigen manier, maar een oorspronkelijk voorbeeld waaraan anderen hun mapier ontleenden. De grote tekenaar wordt in de journalistieke tredmolen niet fijngemalen, de gestadige produc tie voor een Journal pour Hire beknot zijn vleu gels niet. „In der Beschrünkung zcigt sich der Meister", dat geldt hier dubbel en dwars. Hij weet in die dienstbaarheid zijn volle vrijheid te bewaren. „Want de grap en de anecdote aldus Oberlander zijn voor mjj als tekenaar alleen een aanleiding tot de uitbeelding van allerlei karakteristieke cn levende verschijnin gen uit het leven zelf, wat ik voor de voornaam ste taak van alle teken- en schilderkunst houd, en niet alleen de toon- of kleurvlek. De zin van de tekst moet in de tekening zo duidelijk weer gegeven zijn, dat men haar desnoods rustig kan weglaten". Hier ziet men de mate van vrijheid waartoe de eehte tekenaar ln dit genre zijn kunst verheffen kan. Ook bij hem was er in den beginne het woord, de tekst; maar aan het eind is er heel Iets anders. Hij tekent op een tekst, maar niet bij de gratie daarvan. Het is ermee als in de aria's der grote operacomponisten; ook daar is de muziek haar eigen weg gegaan en zelfstandig geworden. En die muziek behoudt het volle effect van haar schoonheid, al verstaan wjj geen jota van de woorden waarop zjj gezongen wordt. Aldus beschouwd is deze lichte muze der teken kunst dus even serieus als haar oudere zusters. „Ook de humoristische tekening moet in een ern stige, van geval tot geval doordachte, kunstvorm gegeven worden en zal ook latere geslachten nog tonen, hoe wij geleefd en gevoeld hebben". illustratieve tekenkunst in vroeger eeuwen enkele verspreide voorlopers, maar nooit staat zij ln het middelpunt, nooit voordien kende men de specialisten van dit genre. Het waren slechts ge- legenheidsinvallen, kanttekeningen, maskerades of caprices, grilligheden, zo nu en dan. Ook de befaamde caricaturen van Leonardo da Vinei hebben dit karakter, physionomiestudies, ge tekend op de marge van zRn levenswerk. En de beroemde prentjes van Hans Holbein bjj Erasmus' „Lof der Zotheid" zijn zelfs in de letterlijke zin: kant-tekeningen, op de marge van het boek ge maakt. Eerst omstreeks de t(jd van de Franse Revolu tie komen de echte caricaturisten aan bod, de tekenaars waar Badecki's bovenvermelde citaat op doelt. Hun tribune kregen z(j In de politiek- satyrieke of zuiver humoristische weekbladen, zoals „Le Charivari" en „Gil Bias" in Frankrijk. „Punch" in Engeland, „Die Fiiegende Blatter" en „Simpllzissimus" in Duitsland. In ons iand was er nog lange tijd niets, wat daarmee op één llin kon staan. Hel zou dus dwaasheid zijn om, wanneer men de tekenkunst der 19e eeuw in haar ware propor ties wil zien, al dit werk als niet ter zake doende buiten be schouwing te laten. Natuurlijk, is er veel middelmatigs bij en veel dat enkel docu mentaire en cultuur historische waarde heeft. Grote talenten, originaliteit en aan geboren meesterschap zijn ook hier dun ge zaaid. Maar waar zijn ze dat niet? In de se rieuze collectie der prentenkabinetten iyordt ook niet louter hemelval bewaard. De grote tekenaar, die reeds kant en klaar ter wereld schijn! ge komen, die recht streeks door de muze bevlogen is en wjens werken die schijnbaar moeiteloze vanzelf sprekendheid hebben die aan zijn kunst een nieuw uitgangspunt stelt, is overal zeld zaam. Waarom zou dit gebied daarop 'n uit zondering maken. Sta pels oude spotprenten en vergeelde jaargan gen liggen in het spin rag der vergetelheid. Men meet 2e ziften en uitkamman om het werkelijk waardevolle er uit oyer te houden, dat altijd maar een paar procent is. Maar dan kan het gebeuren, dat utt die stofnesten De Engelse caricatuur uit de late achttiende en het vroege begin der negentiende eeuw is letterlijk „aangedikt" met een haast mon strueuze opzettelijkheid. Elke lijn van de prent is daarvan doortrokken, ook in dje détails die buiten het eigenlijke hoofdthema van de salyre staan. Figu- ven die aan een ea- ricaturale elephan- JLi tiasis lijden, met pilaarbenen en de taille van een nijl- jëfcS' paard, zijn schering j en inslag. Een soort f gorilla-stijl! Een S merkwaardige fi- n j L guur is blei'jo Tho- 'ijSfe ti Aa (y j( vy mas Rowlandson hsjk XW f- N (17561827J de Ult- -jjgv Jj I! nemende aquarel- 1-Tjjfj JpvUfiJ list. Zijn kunst is een eenheid der te- p§F gendeien. Niemand heeft die gorilla- s?(V''A stijl sterker dan i hij, met z'n man nen en oude ma trones die als zwa re puddingen in hun stoel zitten. Maar tegelijkertijd is hij, in andere figuren (en soms in dezelfde prent) een der meest gracieuze Engelse tekenaars. Tezamen met James GHlray (17571815) en hun jongere tijdgenoot George Cruikshank (1792—1878) be heerste hij een mensenleeftijd lang de Engelse caricatuur in haar drastische periode. George Cruikshank zette deze stijl tot ver in het Victoriaanse tijdperk voort. „The inimitable George", de onnavolgbare George, zoals hij ge noemd werd, was een zeer subtiel etser en merk waardig illustrator. Zijn figuren hebben vaak iets sinisters en zijn toch sterk clownesk. Ze doen soms aan the jolly Joker van het kaartspel denken. Bij het grote publiek het meest bekend zijn z'n Illustraties voor „Jozef Grimaldi" en „Oliver Twist" van Dickens. Maar veel rijker nog zijn de Comic Almanacs, die hij jaarlijks uitgaf, en vooral de prachtige etsen bij de En gelse vertaling van Grimm's sprookjes. Mét hem daalde de laatste caricaturist van „Merry old England" ten grave. Rowlandson en Gillray stonden nog niet in dienst van een satyriek weekblad. Hun beroemde charges tegen het Napoleontische gevaar werden in afzonderlijke afdrukken verkocht bij de uit geefster, de weduwe Ackerman. Haar „carlca- tqurwlnkei" was toen het middelpunt van de polemische prentkunst. Omstreeks het midden der eeuw verschoof zich de belangstelling naar het humoristische of politieke weekblad. In 1842 werd „Punch" opge richt, het befaamde blad, dat nog steeds bestaat. Het heeft in de loop der eeuw een grote phalanx yan belangrijke Engelse humoristische tekenaars gekweekt. Want de geregelde medewerking aan Punch gold als een brevet van bekwaamheid. Onder al deze degelijke en geestige talenten was er echter één die, op een afstand bezien, met kop en schouders boven de anderen uit steekt: de grote tekenaar Charles Kceue (1823 1891). Hij behoorde tot de vaste redactiestaf, de tafelronde van Punch, en leverde meer dan 30 jaar lang zijn wekelijkse bijdragen. Wie voor het eerst die oude jaargangen van Punch doorbladert, zal de tekeningen van Keene wellicht nauwelijks als Iets bijzonders opmerken. Tussen de werken van zulke bekwame collega's als John Leech, George du Maurier, John Ten- niel, Linley Sambourne en Phil May, schijnt Keene van hetzelfde gehalte en volkomen in die rangorde passend. Eerlijk gezegd was ik zelf. toen ik nog maar te hooi en te gras enige zijner tekeningen gezien had, ook een tijd lang slacht offer van dit misverstand. Want een misverstand is het! Wanneer Keene mij van een Saulus tot zijn- Paulus gemaakt heeft, weet ik niet meer. Was het misschien de uitspraak van sir Henry Tonks die, ter vergoelijking van mindere talenten, placht op te merken: „Well, he Is not a Shakespeare or a Keene". Hier wordt de naam van Engelands grootste dichter in één adem ge noemd met deze Punch-tekenaar, niet omdat ze beiden iels gemeen hebben, en ook niet bij wijze van paradox, maar omdat Tonks heel goed inzag, dat om in een humoristisch blad te tekenen op de wijze zoals Keene het deed, men over gaven moet beschikken, die zulk een vergelijking wet tigen. De manier van Keene was geheel anders dan dc caricatuur uit de t(jd van Rowlandson en GHlray. Keene was geen caricaturist en in geen enkele zijner tekeningen zal men iets aantreffen, dat ook maar in de verte op drastische overdrij ving Hjkt. Maar hij was een schitterend tekenaar, „The Artists' Artist", zoals sir Lionel Lindsay zijn hoek over hem noemde. Zijn tekeningen zijn het tegendeel van op dringerig of effectvol. Hij blies niets op en overblufte nooit. Zijn enorm talent ging als 't ware schuil achter het vanzelfsprekende en de distinctie ervan. En toch was hij een zeer scherp observator. Er kan nau welijks een tweede te kenaar gevonden wor den waar de „copieer- I ust des dagcljjkschen levens" zulk een hoogte bereikte als bij hem. Zijn lijfspreuk luidde: „If a man can draw, he can draw anything", als iemand tekenen, dan kan hfl ook alles tekenen. Hij zetf was het volmaakte bewijs ervan. Zijn, meesterschap stond voor niets. Zijn tekeningen, later gebundeld in het boek „Our People" zijn een kaleidoscoop van het gehele Victoriaanse Engeland. En in ai die jaargangen van Punch, in die duizenden tekeningen, blijft hij onverander lijk op het hoge niveau van zijn kunnen. Hij was Caricatuu lUPC Busch Wühelm Tekening van Wilhelm Busch Illustratie van lludolf Wilke in Simplizissimus De zeijgenoegzame advocaat, zijn eigen pleidooi lezend. Een der meesterlijke spotprenten uit da wereld van da recht,prank door Honorë Danmier. geen lineair tekenaar, maar een tonalist, met ccn feilloos instinct voornuances van liebt en schaduw. En dat is het wat, voor het geoefende oog, hem torenhoog onderscheidt van zijn colle ga's. Hierin is zijn werk een onuitputtelijk genot, cn is hij ccn der voorlopers van de impressionis ten. In zijn Punch-prcnten had hij in zwart en wit en met de eenvoud van pen en inkt reeds alles bereikt wat zij later met het voile palet probeerden. Belangrijke impressionisten als Sic- kert, Wilson Steer, Pisarro, Degas, Sisley, Whistler en Monet, hebben dit dan ook ruiterlijk erkend. De Duitse pendant van Punch is de „Fiiegende Bliitter". Ook daarin komt er onder de veie tekenaars één grootmeester voor: Adolf Ober- l&ndcr (18451923). Hij was geboren te Regens- burg, als zoon van een kerkorganist; op zijn 17e jaar vaderloos geworden, moest hij reeds, toen met zijn tekenpen het onderhoud van het gezin verdienen en kwam bij Kaspar Braun's „Fiie gende Blütter, waar hij meer clan 50 jaar onaf gebroken aan verbonden bleef. Zijn laatste teke ning ln de Fiiegende verscheen in 1921, zijn eerste in 1803. Jarenlang was hij éen der meest populaire Duitse kunstenaars, wiens roem ver bulten de gewone kring der kunstvrienden reikte. Voor vele honderdduizenden was zijn naam een be grip. Omstreeks 1900 behoorden de talrijke „Oberlander Albums" (tezamen met de Humo ristische Haussehatz van Wilhelm Busch) om zo te zeggen tot het meubilair van het Duitse volk. En toch, die overbekendheid sluit nog niet de volle erkenning in. Maar een paar procent van de honderdduizenden die zich met zijn humor vermaakten, zullen hem op zijn werkelijke waarde geschat hebben, als een der toppunten van de Duitse tekenkunst. Oberlander was van een kundigheid zonder weerga; daarin is alleen Menzel zijn evenknie. Zijn handschrift was van een haast rokoko- achtige lichtheid, en toch zeer scherp en „teken achtig". Evenmin als Keene was hij een uitge sproken caricaturist, zijn spot was er te fijn en zijn penvoering te subtiel voor. Zijn tekening had een natuurlijke élegantie, wars van alle behaagzucht. Ook hij was geen effectjager. Hij had de degelijkheid van een geniale Bieder- litann, in zijn leven en ln zijn kunst. Vandaar zijn wonderbaarlijk fripse gestadigheid die hem ln staat stelde bijna 58 jaar lang, week ln, week Uit. op volle toeren te blijven, zonder in de tredmolen der routine te lopen. „Man soil net glauben dasz man so lang arbeiten kanji!" riep hij zelf verwonderd uit,, toen hij zijn loopbaan overzag Hij was in de Duitse tekenkunst een soortgelijke verschijning als Haydn in de muziek. Bij het zien van die duizenden heerlijke teke ningen komt ons een distichon in gedachten, dat Miiricke op Jozef Haydn schreef: Manchmal 1st sein Humor altfrünkisch, ein zlerliches ZSpflein, Das, wie der Zguberer spielt, schalkhaft im Rflcken ihm tanzt". Het zou het motto van al de Oberlander Album» kunnen zijn. In twee regels de man ten voeten uit! Tot het geniaalste wat hij maakte behoort de serie „Uit het schetsboek van de kleine Moritz", een aaijtal parodieën op kinderr tekeningen. Juist thans, nu zo menig zo gezegd experimenteel kunstenaar het oude woord: „indien gij niet wordt als de kinde renniet beter weet te behartigen dan door, met een opzettelijke primitiviteit, we derom in <je kinderstoel te gaan zitten en, terwllle der oorspronkelijke zuiverheid, het potlood met de volle vuist te hanteren, is dit schetsboek van de kleine Moritz een door slaand bewijs van Oberlanders wijsheid en humor. In de kinderkamer der moderne kunst wor den gebrek aan vaardigheid en andere tekort komingen verdoezeld achter een zogenaamde kinderlijke onbevangenheid. Gelove wie het geloven wil. Bij Oberlander staan de zaken geheel andera. Juist wanneer hij zich bedient van de onbeholpenheid van de kleine Moritz, juist dan komen zijn meesterschap en de prachtige verfijning van zijn lijn des te schit terender aan de dag. In die kindertekeningen bereikt hij dingen, die geen kind kan uitdrukken. Omdat ze zijn gemaakt met een humor die het kind over zichzelf niet hebben kan, en met een yorm- vermogen waaraan het niet tippen kan. Want het einde vermomt zich hier als een begin. De virtuositeit van de grootmeester Adolf Oberlander bleef onbewimpeld in de naïveteit van Moritz Oberlander gehandhaafd. Wat een schjtterende caricatuur zou hij gemaakt kunnen hebben van de Schwarmerei die thans kindertekening-tentoonstellingen orga niseert! In tegen stelling tot de faam van Oberlander is de naam van Rudolf Wilke (18731908) 'n grote onbekende, die eigenlijk nooit buiten de kring der kenners is gekomen. Ja, zelfs daar staat zijn roem nog in de schaduw. Maar zoals Radecki terecht opmerkt in het reeds genoemde artikel- „Zum Gedachtnis eines Künstlers", dat over Wilke handelt, wij zijn niet zo rijk aan grote tekenaars, dat wij het ons veroorloven kunnen een onzer groots ten onverschillig aan de verge ten van de vele humoristische illustratiscli van Charles h.eene telheid prijs te geven. Wilkg is van de generatie der Simplizissimus-tekenaars, het beroemde saty- rische weekblad, dat in 1896 te München werd opgericht, en alle sterke talenten van die tijd ln zich verenigde: Gulbranson, Th. Th. Heine, Schulz, Blix, Thöny, Karl Arnold en anderen. Zij allen hadden iéts met elkaar gemeen, dat men de Simplizissimus-stijl kan noemen. Verge leken met de gemoedelijkheid der Fiiegende Blatter was het nieuwe blad veel feller en gif tiger. Dat uitte ziqh niet alleen in hun onder schriften. maar ook in hun tekeningen. De lijp waarmee zij hekelden stond steeds onder stroom. Liggen bij de anderen hun sterkste kwalitei ten In hun negatieve erftiek, Rudolf Wilke was, ondanks al zijn scherpe kante», geen negatie- mens. Hij was de vrolijkste en menselijkste van deze satyrieke groep. En als tekenaar was hij hun ongekroonde koning. De anderen speciali seerden zich in de fragmenten van de rijkdom, dje Wilke met de souvereine onbekommerdheid van het genie even aantipte en dan liat liggen voor wie kat oprapen wilde. Hi) was als artist een echte explorateur, een gouddelver, en liet het aan anderen over om er pasmunt van te maken. H0 deed in geen enkel opzicht van archaïsmen of herhalingsoefeningen; naar het uiterlijk inspireerde z0n kunst zich nooit op de vormen van het verleden cn leunde ner gens tegenaan, en toch, ondanks het moderne ran z0n stof en ijfn trant, ondanks het feit dat h0 geheel ln de tfld van Wilhelm II verankerd was, had zjjn tekening, In kern en wezen, het doornachtige van de oude, Duitse, gothische ijjn, wat hem verwant doet zjjn aan de grootste Duit se tekenaars van het verleden. En dan te denken, dat de roem van deze grandioze tekenaar zo lang onder de korenmaat is gehouden, dat zijn werk, naar alle windrich tingen verstrooid, deels verwaarloosd en deels verloren is geraakt. En dat er, in de 43,jaren na zjjn dood, nog geen enkele raonographie over hem verschenen is. De nazaat die iets van hem weten wil, moet in alle hoeken en gaten speuren, om 1>0 toeval wat fragmenten te vinden. Hier heeft de tijd, die meestal de beste en onpartjjdig- ste rechter wordt genoemd, een zware vergis sing begaan. Wilke werd geboren in Brunswijk in 1873. Het laatste deel van zijn korte leven bracht hij in een sanatorium door, waar hij met ongebroken geestkracht en niet versagende humor, in een haastige arbeidsroes zijn schoonste tekeningen maakte, terwijl de dood hem reeds op de hielen zat. „Es ist zu dumm, dasz ich jetzt sterben musz. Ich hatte noch so viel mehr und so viel bess'res zu zeichnen gehabt!" Hij stierf In zijn vaderstad Brunswijk, op 4 November 1908, amper 35 jaar oud. Hij behoorde tot die felle fenomenen die als meteoren zijn; hoe korter hun loopbaan, hoe heller hun licht. En dan de Franse caricatuur, die culmineert in het werk van Daurnier! Met. hem staal Frank rijk aan de spits van alles wat er op dit gebied gedaan is. Wat Shakespeare is in de geschiedenis van het theater, dat is Daurnier in de geschie denis der caricatuur. Hij was de eerste die de journalistieke caricatuur tot grote kunst /er- heven heeft; hij was een Michel Angelo die. in stede van het Sixtijnse plafond te schilderen, in een politiek weekblaadje tekende, met een even machtige pathos als de „terribiiita" van de oude Florentijn. Hij werd geboren te Marseille, in 1808. Op zijn zevende jaar verhuisden zijn ouders naar Parijs. In 1831 kwam hij bij het blaadje „La Caricature" van de journalist Charles Philipon. In 1834 bij „Le Charivari", waaraan hij, met een korte ?a7,rbreking' 40 jaar lang verbonden bleef, tot 1872, en waarin hij duizenden prenten tekende. Hij stierf te Valmondois, in 1879. De wonderlijkste en grootste eigenschap van Daumier's caricatuur is het volkomen vanzelf sprekende pathos, waarmede hij de doodgewone burgermaatschappij tekende. Ook in Pietersen en Meier zag hij iets van de grootheid van de mens, die ook in hun belachelijkheden nimmer geheel verdwijnen kan. „Der Geis! dei ,ets verneint" had op zijn kunst geen vat; bij was, in het negatieve medium der caricatuur een dei- grote positieve kunstenaars der 19e eeuw. Daurnier was een geboren (jramaticus. Hij gaat recht op de expressie at. in haar meest krasse gebaar, en alles wal bijkomstig ig moet dan ach terwege blijven. Nergens werd het woord van de Apostel: en hun buik is hun god", beter aanschouwelijk gemaakt, dan in de formidabele caricaturen die Daurnier tekende van de volks vertegenwoordigers uit het parlement. En zijn advocaten midden in hun pleidooi, lijken met hun waaiende tabberds op grote vogels, aasgie ren die op het punt staan uit hun nest te vliegen. Hun grijnzende gezichten konden een masker uit het Griekse theater zijn. Daurnier was een grqot volkskunstenaar. „De zoon van Michel Angelo en een wasvrouw" heeft Meier Graefe hem genoemd. Zijn muze is een Juno uit het volk, een vrouw als een trekpaard, met brede heupen, volle armen en plotselinge vlagen van moederlijk gevoel. Hy behoorde ge heel en al tot de vierde stand, de mannen van 1848, en vond er zowel maatschappelijk als artistiek zijp milieu. Hij was geen Fransman met salon-esprit; hij was de laatste derjGalliërs. Toen men, in later jaren, de bitter-satyrische tekenaar Forain eens het compliment maakte, dat zijn werk aan het beste van Daurnier deed denken, riep hij uit: „Ah, Daurnier, e'est tout autre chose! Lui 11 était généreux!" „Dau- mjer, dat ig heel iets anders. Hij, hij was edel moedig!" pit is wel het schoonste getuigenj», dat men een cgricgturist kan nageven. Want baat moei positief zijn, andeis is het beter om magr dade- lijk te beminnen. De hgat vgn Daurnier was een leken van zijn goedheid- En daarom kon hij ook ln de belachelijkste mep» nog een afglgn? zien van onze oorspronkelijke verhevenheid H. L. PRENEN. Gekening H. Daurnier

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1951 | | pagina 6