Ook de lichte muze der tekenkunst heeft
grote meesters geïnspireerd
PAGINA 6
eeuw*
Wat is een tekenaar
Een vraag die de een
voud zelf lijktmaar
daarom des te moedij
ker te bevredigen is.
De uitnemende Duitse
essayist Sigismund von
Radecki, een man die
de gave heeft over alles
en nog wat te schrijven
op een manier die, bij
alle luchtigheid, het
peillood toch altijd in
onvermoede diepten
laat zinken, heeft er
een antwoord op gege
ven, dat het citeren wel
waard is. In een klein
opstel „Zum Gedacht-
nis eines Kiinstlers
stelde hij zich woorde
lijk diezelfde vraag.'
„Wat is een tekenaar
en dan volgt de uit
weiding:
„Iemand die niet óók
maar die uitsluitend
tekentdie met zijn
lijnenspel de beschouwer des te sterker boeit, naar mate diens fantasie
moet meespelen; iemand die zich altijd weer tot allen richt zij het
met het bindmiddel van het pathos, zij het met dat van het lachen
omdat hij in ons allen een Eenheid herkend heeft en zo in ieder onzer
de moeilijke taak helpt verlichten om ons zelf te leren kennen. Een teke
naar spreekten 't onderschrift, de tekst, de krukken van alle program
ma-kunst, worden hem tot een noodzakelijke kunstfunctie, omdat in
zijn tekening het woord en de toespraak reeds besloten liggen. Een
tekenaar overdrijft niet omdat hij af en toe uit een neus een augurk
maakt maar hij overdrijft pas dan als iedere slaafse en nauwkeurige
kopie naar de natuur een overdrijving zou zijn, maar de caricatuur
daarentegen de juiste uitbeelding van een innerlijke gesteldheid is. Een
tekenaar haat en bemint „haat moet productief zijn, anders is het
verstandiger om maar dadelijk te beminnen!" heeft iemand eens ge
zegd en zo kan het gebeuren, dat hij juist dan schijnbaar naar het
gebied der harteloosheid getrokken wordt, wanneer zijn hart overvol
is. Door hem getekend, hebben zijn tijdgenoten de indruk alsof hij
hun een Kaïns-teken op het voorhoofd prentte en zij schelden de
schenker van zulk een gevaarlijke kennis des goeds en des kwaads
voor een duivel uit, omdat zij door hem zagen dat zij naakt waren.
Door het onzegbare te zeggen en het onzichtbare zichtbaar te maken
opent de grote tekenaar onze innerlijke ogen. Hij is als een hoge boom
die boven allen uitsteekt en zulk een wijd uitzicht heeft, omdat zijn
wortels zo diep in de oerbodem staan".
PAMFLETTISTEN MET DE PEN
TALENT IN PASMUNT
MODEHN VERSCHIJNSEL
OORSPRONKELIJKER
NIET LOUTER HEMELVAL
ENGELSE CARICATURISTEN
CHARLES KEENE EN PUNCH
ALS IEMAND KAN TEKENEN,
KAN HIJ ALLES TEKENÈN
Journalistieke prent
kunst uit de
OBERLaNDER
DE KLEINE MORITZ
GROTE ONBEKENDE
DE TIJD VERGISTE ZICH
DAUMIER: ïï'EÈKBLAt) ^TnPLA ATS
VAN SIXTIJNS PLAFOND
„HIJ WAS EDELMOEDIG
ï£errJC CrrUc*WJC».
WAT 15 EEN TEKENAAR?
Titelprent ven „Cinderella', getekend door George Cruikshank.
Het citaat is rijkelijk lang, maar er staat dan
uok zeer veel in. En vooral spreekt er een hoge
waardering uit voor een groep tekenaars, die
men in de „Kunst met een grote K" vaak achte
loos en soms zelfs schouderophalend voorbij
loopt. Want Radecki bedoelt in dit citaat wel
degelijk het type van de sociale tekenaar, de
illustrator, de medewerker aan de politieke qt
amusante weekbladpers, de pamflettist of humo
rist met de tekenpen.
Zelfs de grootsten onder hen krijgen in de
waarderingsbalans der officiële kunstcritiek en
kunstgeschiedenis lang niet altijd het volle pond
waar zij ruimschoots recht op hebben. Men laat
ze gelden, ongetwijfeld, men noemt hun namen
met respect en vriendelijke achting, maar als
er van waarlijk grote kunstenaars sprake is,
neemt men hen toch niet meer helemaal au
serleux. In dat heilige der heiligen, in die bin
nenkamers van 't Pantheon, laat men de sociale
en illustratieve tekenaar niet over de drempel
komen. Zo doende verdeelt men de kunst In
sectoren van hogere en lagere orde, in „standen"
zou men haast kunnen zeggen, en verwijst de
tekenaars, die wij hier op het oog hebben, naar
het randgebied. De adel van hun talent heeft
toch blijkbaar een balk in haar wapen.
Dat er onderscheid in gehalte, talent en
genialiteit tussen kunstenaars is, dat is duidelijk,
maar tussen genres? Evenals alle wegen naar
Rome leiden, zo ook kunnen in de kunst alle
genres een weg zijn waarlangs de ware broeders
vgn het gilde de volkomenheid kunnen bereiken.
Het is mogelijk, dat een waarachtig dichter ter
loops in scherts-verzen of gelegenheidsgedichten
meer poëzie tot zijn beschikking heeft, dan
menig ander in de volle ernst van zijn lyrische
vervoering kan opbrengen. Evenzeer is het heel
goed denkbaar (en ook meermalen gebeurd), dat
een waarlijk- begenadigd tekenaar in het gareel
en de loondienst yan een satyrisch of humoris
tisch blaadje groter dingen kan doen dan menig
ongebonden kunstenaar in de „serieuze" teken
kunst.
Wie dit betwijfelt, ontkent daarmede de waar
heid van het oude gezegde, dat de geest blaast
werwagrts hij wil. En tevens het feit, dat Ober
lander en Wilke (en meer dergelijke tekenaars)
kunstenaars van de eerste rang waren, ronduit
voortreffelijk, en met een onuitputtelijk arsenaal
van mogelijkheden. Dat zij hun grote gaven
dienstbaar niaaklen aan de journalistiek, had
wei invloed op hel karakter en het aanzicht van
htjn werk, maar doet aan de waarde ervan niet»
af. .hijst daarin, en niet desondanks, pitte zich
hup genialiteit. Zij gaven hun talent In pesrouat
voor het dagelijks gebruik, maar het gehalte
ervafi bleef hetzelfde, „Ze waren groot genoeg
om in kleine kamertjes te gaan", sou Chesterton
zeggen.
Het type van de sociale en illustratieve teke
naar Is eigenlijk een modern verschijnsel en
dateert van het einde der 18e eeuw. Pas sedert
dien is de caricatuur een zelfstandige kunst; pas
sedertdien komt het voor, dat enkele grote teke
naars al hun gaven en het leeuwendeel van hun
oeuvre daaraan ten koste leggen. Het grootste
en duidelijkste voorbeeld Is Uaumier, maar er
«ijn nog anderen.
Wel heeft de caricatuur en de «Uyrischr. of
van verschaalde humor plotseling een gestalte
naar voren treedt, nog wat stof uitniest en
springlevend blijkt. Zulke ogenblikken zijn een
opstanding uit den dode. Maar neen, „hij was
niet dood, hij sliep slechts".
In al die oude spotbladen duikt af en toe zo'n
figuur op, zo'n unicum die de eeuwige jeugd der
onherhaalbare oorspronkelijkheid bezit, de gebo
ren tekenaar die toch, voor degenen die niet ge
wend zijn verder te kijken dan hun neus lang is,
zo bedriegelijk veel op de anderen lijkt. Zodat de
tijdgenoot het uitzonderlijke en waarlijk grootse
van zulk een tekenaar vaak volkomen over het
hoofd zag en hem verwisselde met zijn gesmjjdige
collega's, die wekelijks een prent leverden die
ogenschijnlijk niet minder leek. Doch zjj hadden,
al hun kwaliteiten ten spjjt, een routine-talent
dat, door hun meestal voortreffelijk vakman
schap, altijd op rolletjes liep. Hij echter was
méér, zijn kunst begint eigenlijk pas waar de
anderen ophouden en heeft haar wortels diep in
de oerbodem. Hjj was niet de repetitie van zyn
eigen manier, maar een oorspronkelijk voorbeeld
waaraan anderen hun mapier ontleenden.
De grote tekenaar wordt in de journalistieke
tredmolen niet fijngemalen, de gestadige produc
tie voor een Journal pour Hire beknot zijn vleu
gels niet. „In der Beschrünkung zcigt sich der
Meister", dat geldt hier dubbel en dwars. Hij
weet in die dienstbaarheid zijn volle vrijheid
te bewaren. „Want de grap en de anecdote
aldus Oberlander zijn voor mjj als tekenaar
alleen een aanleiding tot de uitbeelding van
allerlei karakteristieke cn levende verschijnin
gen uit het leven zelf, wat ik voor de voornaam
ste taak van alle teken- en schilderkunst houd,
en niet alleen de toon- of kleurvlek. De zin van
de tekst moet in de tekening zo duidelijk weer
gegeven zijn, dat men haar desnoods rustig kan
weglaten".
Hier ziet men de mate van vrijheid waartoe de
eehte tekenaar ln dit genre zijn kunst verheffen
kan. Ook bij hem was er in den beginne het
woord, de tekst; maar aan het eind is er heel Iets
anders. Hij tekent op een tekst, maar niet bij de
gratie daarvan. Het is ermee als in de aria's der
grote operacomponisten; ook daar is de muziek
haar eigen weg gegaan en zelfstandig geworden.
En die muziek behoudt het volle effect van haar
schoonheid, al verstaan wjj geen jota van de
woorden waarop zjj gezongen wordt.
Aldus beschouwd is deze lichte muze der teken
kunst dus even serieus als haar oudere zusters.
„Ook de humoristische tekening moet in een ern
stige, van geval tot geval doordachte, kunstvorm
gegeven worden en zal ook latere geslachten nog
tonen, hoe wij geleefd en gevoeld hebben".
illustratieve tekenkunst in vroeger eeuwen enkele
verspreide voorlopers, maar nooit staat zij ln
het middelpunt, nooit voordien kende men de
specialisten van dit genre. Het waren slechts ge-
legenheidsinvallen, kanttekeningen, maskerades
of caprices, grilligheden, zo nu en dan. Ook de
befaamde caricaturen van Leonardo da Vinei
hebben dit karakter, physionomiestudies, ge
tekend op de marge van zRn levenswerk. En de
beroemde prentjes van Hans Holbein bjj Erasmus'
„Lof der Zotheid" zijn zelfs in de letterlijke zin:
kant-tekeningen, op de marge van het boek ge
maakt.
Eerst omstreeks de t(jd van de Franse Revolu
tie komen de echte caricaturisten aan bod, de
tekenaars waar Badecki's bovenvermelde citaat
op doelt. Hun tribune kregen z(j In de politiek-
satyrieke of zuiver humoristische weekbladen,
zoals „Le Charivari" en „Gil Bias" in Frankrijk.
„Punch" in Engeland, „Die Fiiegende Blatter"
en „Simpllzissimus" in Duitsland. In ons iand
was er nog lange tijd niets, wat daarmee op één
llin kon staan.
Hel zou dus dwaasheid zijn om, wanneer men
de tekenkunst der 19e eeuw in haar ware propor
ties wil zien, al dit
werk als niet ter zake
doende buiten be
schouwing te laten.
Natuurlijk, is er veel
middelmatigs bij en
veel dat enkel docu
mentaire en cultuur
historische waarde
heeft. Grote talenten,
originaliteit en aan
geboren meesterschap
zijn ook hier dun ge
zaaid. Maar waar zijn
ze dat niet? In de se
rieuze collectie der
prentenkabinetten
iyordt ook niet louter
hemelval bewaard.
De grote tekenaar,
die reeds kant en klaar
ter wereld schijn! ge
komen, die recht
streeks door de muze
bevlogen is en wjens
werken die schijnbaar
moeiteloze vanzelf
sprekendheid hebben
die aan zijn kunst een
nieuw uitgangspunt
stelt, is overal zeld
zaam. Waarom zou dit
gebied daarop 'n uit
zondering maken. Sta
pels oude spotprenten
en vergeelde jaargan
gen liggen in het spin
rag der vergetelheid.
Men meet 2e ziften en
uitkamman om het
werkelijk waardevolle
er uit oyer te houden,
dat altijd maar een
paar procent is. Maar
dan kan het gebeuren,
dat utt die stofnesten
De Engelse caricatuur uit de late achttiende
en het vroege begin der negentiende eeuw
is letterlijk „aangedikt" met een haast mon
strueuze opzettelijkheid. Elke lijn van de
prent is daarvan doortrokken, ook in dje détails
die buiten het eigenlijke hoofdthema van de
salyre staan. Figu-
ven die aan een ea-
ricaturale elephan-
JLi tiasis lijden, met
pilaarbenen en de
taille van een nijl-
jëfcS' paard, zijn schering
j en inslag. Een soort
f gorilla-stijl! Een
S merkwaardige fi-
n j L guur is blei'jo Tho-
'ijSfe ti Aa (y j( vy mas Rowlandson
hsjk XW f- N (17561827J de Ult-
-jjgv Jj I! nemende aquarel-
1-Tjjfj JpvUfiJ list. Zijn kunst is
een eenheid der te-
p§F gendeien. Niemand
heeft die gorilla-
s?(V''A stijl sterker dan
i hij, met z'n man
nen en oude ma
trones die als zwa
re puddingen in
hun stoel zitten. Maar tegelijkertijd is hij, in
andere figuren (en soms in dezelfde prent) een
der meest gracieuze Engelse tekenaars. Tezamen
met James GHlray (17571815) en hun jongere
tijdgenoot George Cruikshank (1792—1878) be
heerste hij een mensenleeftijd lang de Engelse
caricatuur in haar drastische periode.
George Cruikshank zette deze stijl tot ver in
het Victoriaanse tijdperk voort. „The inimitable
George", de onnavolgbare George, zoals hij ge
noemd werd, was een zeer subtiel etser en merk
waardig illustrator. Zijn figuren hebben vaak
iets sinisters en zijn toch sterk clownesk. Ze
doen soms aan the jolly Joker van het kaartspel
denken. Bij het grote publiek het meest bekend
zijn z'n Illustraties voor „Jozef Grimaldi" en
„Oliver Twist" van Dickens. Maar veel rijker
nog zijn de Comic Almanacs, die hij jaarlijks
uitgaf, en vooral de prachtige etsen bij de En
gelse vertaling van Grimm's sprookjes. Mét hem
daalde de laatste caricaturist van „Merry old
England" ten grave.
Rowlandson en Gillray stonden nog niet in
dienst van een satyriek weekblad. Hun beroemde
charges tegen het Napoleontische gevaar werden
in afzonderlijke afdrukken verkocht bij de uit
geefster, de weduwe Ackerman. Haar „carlca-
tqurwlnkei" was toen het middelpunt van de
polemische prentkunst.
Omstreeks het midden der eeuw verschoof
zich de belangstelling naar het humoristische of
politieke weekblad. In 1842 werd „Punch" opge
richt, het befaamde blad, dat nog steeds bestaat.
Het heeft in de loop der eeuw een grote phalanx
yan belangrijke Engelse humoristische tekenaars
gekweekt. Want de geregelde medewerking aan
Punch gold als een brevet van bekwaamheid.
Onder al deze degelijke en geestige talenten
was er echter één die, op een afstand bezien,
met kop en schouders boven de anderen uit
steekt: de grote tekenaar Charles Kceue (1823
1891). Hij behoorde tot de vaste redactiestaf, de
tafelronde van Punch, en leverde meer dan 30
jaar lang zijn wekelijkse bijdragen.
Wie voor het eerst die oude jaargangen van
Punch doorbladert, zal de tekeningen van Keene
wellicht nauwelijks als Iets bijzonders opmerken.
Tussen de werken van zulke bekwame collega's
als John Leech, George du Maurier, John Ten-
niel, Linley Sambourne en Phil May, schijnt
Keene van hetzelfde gehalte en volkomen in die
rangorde passend. Eerlijk gezegd was ik zelf.
toen ik nog maar te hooi en te gras enige zijner
tekeningen gezien had, ook een tijd lang slacht
offer van dit misverstand. Want een misverstand
is het!
Wanneer Keene mij van een Saulus tot zijn-
Paulus gemaakt heeft, weet ik niet meer. Was
het misschien de uitspraak van sir Henry Tonks
die, ter vergoelijking van mindere talenten,
placht op te merken: „Well, he Is not a
Shakespeare or a Keene". Hier wordt de naam
van Engelands grootste dichter in één adem ge
noemd met deze Punch-tekenaar, niet omdat ze
beiden iels gemeen hebben, en ook niet bij wijze
van paradox, maar omdat Tonks heel goed inzag,
dat om in een humoristisch blad te tekenen op
de wijze zoals Keene het deed, men over gaven
moet beschikken, die zulk een vergelijking wet
tigen.
De manier van Keene was geheel anders dan
dc caricatuur uit de t(jd van Rowlandson en
GHlray. Keene was geen caricaturist en in geen
enkele zijner tekeningen zal men iets aantreffen,
dat ook maar in de verte op drastische overdrij
ving Hjkt. Maar hij was een schitterend tekenaar,
„The Artists' Artist",
zoals sir Lionel Lindsay
zijn hoek over hem
noemde.
Zijn tekeningen zijn
het tegendeel van op
dringerig of effectvol.
Hij blies niets op en
overblufte nooit. Zijn
enorm talent ging als 't
ware schuil achter het
vanzelfsprekende en de
distinctie ervan. En toch
was hij een zeer scherp
observator. Er kan nau
welijks een tweede te
kenaar gevonden wor
den waar de „copieer-
I ust des dagcljjkschen levens" zulk een hoogte
bereikte als bij hem. Zijn lijfspreuk luidde: „If
a man can draw, he can draw anything", als
iemand tekenen, dan kan hfl ook alles tekenen.
Hij zetf was het volmaakte bewijs ervan. Zijn,
meesterschap stond voor niets. Zijn tekeningen,
later gebundeld in het boek „Our People" zijn
een kaleidoscoop van het gehele Victoriaanse
Engeland. En in ai die jaargangen van Punch, in
die duizenden tekeningen, blijft hij onverander
lijk op het hoge niveau van zijn kunnen. Hij was
Caricatuu
lUPC
Busch
Wühelm
Tekening van
Wilhelm Busch
Illustratie van lludolf Wilke in Simplizissimus
De zeijgenoegzame advocaat, zijn eigen pleidooi lezend. Een der meesterlijke
spotprenten uit da wereld van da recht,prank door Honorë Danmier.
geen lineair tekenaar, maar een tonalist, met
ccn feilloos instinct voornuances van liebt en
schaduw. En dat is het wat, voor het geoefende
oog, hem torenhoog onderscheidt van zijn colle
ga's. Hierin is zijn werk een onuitputtelijk genot,
cn is hij ccn der voorlopers van de impressionis
ten. In zijn Punch-prcnten had hij in zwart en
wit en met de eenvoud van pen en inkt reeds
alles bereikt wat zij later met het voile palet
probeerden. Belangrijke impressionisten als Sic-
kert, Wilson Steer, Pisarro, Degas, Sisley,
Whistler en Monet, hebben dit dan ook ruiterlijk
erkend.
De Duitse pendant van Punch is de „Fiiegende
Bliitter". Ook daarin komt er onder de veie
tekenaars één grootmeester voor: Adolf Ober-
l&ndcr (18451923). Hij was geboren te Regens-
burg, als zoon van een kerkorganist; op zijn 17e
jaar vaderloos geworden, moest hij reeds, toen
met zijn tekenpen het onderhoud van het gezin
verdienen en kwam bij Kaspar Braun's „Fiie
gende Blütter, waar hij meer clan 50 jaar onaf
gebroken aan verbonden bleef. Zijn laatste teke
ning ln de Fiiegende verscheen in 1921, zijn
eerste in 1803.
Jarenlang was hij éen der meest populaire
Duitse kunstenaars, wiens roem ver bulten de
gewone kring der kunstvrienden reikte. Voor
vele honderdduizenden was zijn naam een be
grip. Omstreeks 1900 behoorden de talrijke
„Oberlander Albums" (tezamen met de Humo
ristische Haussehatz van Wilhelm Busch) om zo
te zeggen tot het meubilair van het Duitse volk.
En toch, die overbekendheid sluit nog niet de
volle erkenning in. Maar een paar procent van
de honderdduizenden die zich met zijn humor
vermaakten, zullen hem op zijn werkelijke
waarde geschat hebben, als een der toppunten
van de Duitse tekenkunst.
Oberlander was van een kundigheid zonder
weerga; daarin is alleen Menzel zijn evenknie.
Zijn handschrift was van een haast rokoko-
achtige lichtheid, en toch zeer scherp en „teken
achtig". Evenmin als Keene was hij een uitge
sproken caricaturist, zijn spot was er te fijn
en zijn penvoering te subtiel voor. Zijn tekening
had een natuurlijke élegantie, wars van alle
behaagzucht. Ook hij was geen effectjager.
Hij had de degelijkheid van een geniale Bieder-
litann, in zijn leven en ln zijn kunst. Vandaar
zijn wonderbaarlijk fripse gestadigheid die hem
ln staat stelde bijna 58 jaar lang, week ln, week
Uit. op volle toeren te blijven, zonder in de
tredmolen der routine te lopen. „Man soil net
glauben dasz man so lang arbeiten kanji!" riep
hij zelf verwonderd uit,, toen hij zijn loopbaan
overzag Hij was in de Duitse tekenkunst een
soortgelijke verschijning als Haydn in de muziek.
Bij het zien van die duizenden heerlijke teke
ningen komt ons een distichon in gedachten, dat
Miiricke op Jozef Haydn schreef:
Manchmal 1st sein Humor altfrünkisch,
ein zlerliches ZSpflein,
Das, wie der Zguberer spielt, schalkhaft
im Rflcken ihm tanzt".
Het zou het motto van al de Oberlander
Album» kunnen zijn. In twee regels de man ten
voeten uit!
Tot het geniaalste wat hij maakte behoort
de serie „Uit het schetsboek van de kleine
Moritz", een aaijtal parodieën op kinderr
tekeningen. Juist thans, nu zo menig zo
gezegd experimenteel kunstenaar het oude
woord: „indien gij niet wordt als de kinde
renniet beter weet te behartigen dan
door, met een opzettelijke primitiviteit, we
derom in <je kinderstoel te gaan zitten en,
terwllle der oorspronkelijke zuiverheid, het
potlood met de volle vuist te hanteren, is dit
schetsboek van de kleine Moritz een door
slaand bewijs van Oberlanders wijsheid en
humor.
In de kinderkamer der moderne kunst wor
den gebrek aan vaardigheid en andere tekort
komingen verdoezeld achter een zogenaamde
kinderlijke onbevangenheid. Gelove wie het
geloven wil. Bij Oberlander staan de zaken
geheel andera. Juist wanneer hij zich bedient
van de onbeholpenheid van de kleine Moritz,
juist dan komen zijn meesterschap en de
prachtige verfijning van zijn lijn des te schit
terender aan de dag.
In die kindertekeningen bereikt hij dingen,
die geen kind kan uitdrukken. Omdat ze zijn
gemaakt met een humor die het kind over
zichzelf niet hebben kan, en met een yorm-
vermogen waaraan het niet tippen kan. Want
het einde vermomt zich hier als een begin.
De virtuositeit van de grootmeester Adolf
Oberlander bleef onbewimpeld in de naïveteit
van Moritz Oberlander gehandhaafd. Wat
een schjtterende caricatuur zou hij gemaakt
kunnen hebben van de Schwarmerei die
thans kindertekening-tentoonstellingen orga
niseert!
In tegen stelling tot de faam van Oberlander is
de naam van Rudolf Wilke (18731908) 'n grote
onbekende, die eigenlijk nooit buiten de kring
der kenners is gekomen. Ja, zelfs daar staat zijn
roem nog in de schaduw. Maar zoals Radecki
terecht opmerkt in het reeds genoemde artikel-
„Zum Gedachtnis eines Künstlers", dat over
Wilke handelt, wij zijn niet zo rijk aan grote
tekenaars, dat wij het ons veroorloven kunnen
een onzer groots ten onverschillig aan de verge
ten van de vele humoristische illustratiscli van
Charles h.eene
telheid prijs te geven. Wilkg is van de generatie
der Simplizissimus-tekenaars, het beroemde saty-
rische weekblad, dat in 1896 te München werd
opgericht, en alle sterke talenten van die tijd
ln zich verenigde: Gulbranson, Th. Th. Heine,
Schulz, Blix, Thöny, Karl Arnold en anderen.
Zij allen hadden iéts met elkaar gemeen, dat
men de Simplizissimus-stijl kan noemen. Verge
leken met de gemoedelijkheid der Fiiegende
Blatter was het nieuwe blad veel feller en gif
tiger. Dat uitte ziqh niet alleen in hun onder
schriften. maar ook in hun tekeningen. De lijp
waarmee zij hekelden stond steeds onder stroom.
Liggen bij de anderen hun sterkste kwalitei
ten In hun negatieve erftiek, Rudolf Wilke was,
ondanks al zijn scherpe kante», geen negatie-
mens. Hij was de vrolijkste en menselijkste van
deze satyrieke groep. En als tekenaar was hij
hun ongekroonde koning. De anderen speciali
seerden zich in de fragmenten van de rijkdom,
dje Wilke met de souvereine onbekommerdheid
van het genie even aantipte en dan liat liggen
voor wie kat oprapen wilde.
Hi) was als artist een echte explorateur, een
gouddelver, en liet het aan anderen over om
er pasmunt van te maken. H0 deed in geen enkel
opzicht van archaïsmen of herhalingsoefeningen;
naar het uiterlijk inspireerde z0n kunst zich nooit
op de vormen van het verleden cn leunde ner
gens tegenaan, en toch, ondanks het moderne
ran z0n stof en ijfn trant, ondanks het feit dat
h0 geheel ln de tfld van Wilhelm II verankerd
was, had zjjn tekening, In kern en wezen, het
doornachtige van de oude, Duitse, gothische ijjn,
wat hem verwant doet zjjn aan de grootste Duit
se tekenaars van het verleden.
En dan te denken, dat de roem van deze
grandioze tekenaar zo lang onder de korenmaat
is gehouden, dat zijn werk, naar alle windrich
tingen verstrooid, deels verwaarloosd en deels
verloren is geraakt. En dat er, in de 43,jaren na
zjjn dood, nog geen enkele raonographie over
hem verschenen is. De nazaat die iets van hem
weten wil, moet in alle hoeken en gaten speuren,
om 1>0 toeval wat fragmenten te vinden. Hier
heeft de tijd, die meestal de beste en onpartjjdig-
ste rechter wordt genoemd, een zware vergis
sing begaan.
Wilke werd geboren in Brunswijk in 1873. Het
laatste deel van zijn korte leven bracht hij in
een sanatorium door, waar hij met ongebroken
geestkracht en niet versagende humor, in een
haastige arbeidsroes zijn schoonste tekeningen
maakte, terwijl de dood hem reeds op de hielen
zat. „Es ist zu dumm, dasz ich jetzt sterben musz.
Ich hatte noch so viel mehr und so viel bess'res
zu zeichnen gehabt!" Hij stierf In zijn vaderstad
Brunswijk, op 4 November 1908, amper 35 jaar
oud. Hij behoorde tot die felle fenomenen die
als meteoren zijn; hoe korter hun loopbaan, hoe
heller hun licht.
En dan de Franse caricatuur, die culmineert
in het werk van Daurnier! Met. hem staal Frank
rijk aan de spits van alles wat er op dit gebied
gedaan is. Wat Shakespeare is in de geschiedenis
van het theater, dat is Daurnier in de geschie
denis der caricatuur. Hij was de eerste die de
journalistieke caricatuur tot grote kunst /er-
heven heeft; hij was een Michel Angelo die. in
stede van het Sixtijnse plafond te schilderen,
in een politiek weekblaadje tekende, met een
even machtige pathos als de „terribiiita" van de
oude Florentijn.
Hij werd geboren te Marseille, in 1808. Op zijn
zevende jaar verhuisden zijn ouders naar Parijs.
In 1831 kwam hij bij het blaadje „La Caricature"
van de journalist Charles Philipon. In 1834 bij
„Le Charivari", waaraan hij, met een korte
?a7,rbreking' 40 jaar lang verbonden bleef, tot
1872, en waarin hij duizenden prenten tekende.
Hij stierf te Valmondois, in 1879.
De wonderlijkste en grootste eigenschap van
Daumier's caricatuur is het volkomen vanzelf
sprekende pathos, waarmede hij de doodgewone
burgermaatschappij tekende. Ook in Pietersen
en Meier zag hij iets van de grootheid van de
mens, die ook in hun belachelijkheden nimmer
geheel verdwijnen kan. „Der Geis! dei ,ets
verneint" had op zijn kunst geen vat; bij was,
in het negatieve medium der caricatuur een dei-
grote positieve kunstenaars der 19e eeuw.
Daurnier was een geboren (jramaticus. Hij gaat
recht op de expressie at. in haar meest krasse
gebaar, en alles wal bijkomstig ig moet dan ach
terwege blijven. Nergens werd het woord van
de Apostel: en hun buik is hun god", beter
aanschouwelijk gemaakt, dan in de formidabele
caricaturen die Daurnier tekende van de volks
vertegenwoordigers uit het parlement. En zijn
advocaten midden in hun pleidooi, lijken met
hun waaiende tabberds op grote vogels, aasgie
ren die op het punt staan uit hun nest te vliegen.
Hun grijnzende gezichten konden een masker
uit het Griekse theater zijn.
Daurnier was een grqot volkskunstenaar. „De
zoon van Michel Angelo en een wasvrouw" heeft
Meier Graefe hem genoemd. Zijn muze is een
Juno uit het volk, een vrouw als een trekpaard,
met brede heupen, volle armen en plotselinge
vlagen van moederlijk gevoel. Hy behoorde ge
heel en al tot de vierde stand, de mannen van
1848, en vond er zowel maatschappelijk als
artistiek zijp milieu. Hij was geen Fransman
met salon-esprit; hij was de laatste derjGalliërs.
Toen men, in later jaren, de bitter-satyrische
tekenaar Forain eens het compliment maakte,
dat zijn werk aan het beste van Daurnier deed
denken, riep hij uit: „Ah, Daurnier, e'est tout
autre chose! Lui 11 était généreux!" „Dau-
mjer, dat ig heel iets anders. Hij, hij was edel
moedig!"
pit is wel het schoonste getuigenj», dat men
een cgricgturist kan nageven. Want baat moei
positief zijn, andeis is het beter om magr dade-
lijk te beminnen. De hgat vgn Daurnier was een
leken van zijn goedheid- En daarom kon hij ook
ln de belachelijkste mep» nog een afglgn? zien
van onze oorspronkelijke verhevenheid
H. L. PRENEN.
Gekening H. Daurnier