Het kind in Mauriac's roman
Gewijde primeur voor Den Haag
LUCAS VAN LEYDEN
Oudejaarsavond thuis, in
Heerlen"
DE VLUCHT NAAR HET KLOOSTER
„Le sagoutn in Nederlandse vertaling
Hoogtepunt der Nederlandse prentkunst
Noëlle de Mosa:
u
1
I
E
1 v
N V-h:
Ref or matorische
bedenkingen
ljn were
ZATERDAG 10 JANUARI 1953
PAGINA 5
„Men ziet de addersmaar niet de duiven''
Centraal-bouw
Renaissance-koepels
Het wonder en de catastrofe
vil
«gag
Ontwikkelingsbeeld
Mauriac en het kind
Mauriac'» rede te Stockholm
Meer schouwburgen
dan musea
„Wat is expressie
Afwisseling
Bijbelse voorstellingen
geven van
wvj nu
j i r i rurg, met een koelbloedigheid die liefde-
den, om het hart te vinden. Maar de ver-
R valt voor een jongetje niet veel van het leven te verwachten, wanneer j gelijking is vals. Mauriac is geen chirur-
J het gloren is en moet leven in omstandigheden als waarin de kleine j ^^""£0^ die vl" hctTind^n het
Guillou geplaatst staat. Zijn moeder is een in haar ijdelheid teleurgestelde
en verbitterde vrouw, getrouwd niet met een man maar met diens adellijke
titel, die de sleutel had moeten zijn tot een nieuwe icereld. Bovendien is zij
verdacht gemaakt en belasterd in het dorp, waar ze woont. In haarzelf
ontbreekt de kracht om haar lot te wenden. Zijn vader is een onnozele, ge
degenereerde baron Galéas de Cerncs, wiens enige activiteit bestaat in
het schoonhouden van het kerkhof. Van dit paar was Guillou de niet gewilde
zoon. Hij kon ook na zijn geboorte niet de liefde van zijn moeder wekken,
want hij is lelijk, vies en achterlijk: hij is een Galéas. Tussen vader en
zoon bestaat slechts een verhouding als van dorpsidioot tot zijn bange, ver
schopte hond.
techniek staat voor niets en dank zij een maquette kunnen
al een interienrfoto
kerk van
Vrouw van Goede Raad, zoals die binnenkort yaat gebouwd worden.
Een brok ruïne, waaraan de geallieerde vergissing van 3 Maart 1945 alles-
enalve de neo-gothische goedmoedigheid heeft kunnen ontnemen, is een
^an de weinige pro-memorie-posten, die het oorlogsgeweld in het Haagse
ezuidenhoutkwartier voor jaren noteerde. ngang van de vroegere kerk
^ordt nu geblokkeerd door een offerblok, en voor iedereen die wel eens
een duit in dit bakje des Heren heeft geworpen, moet het prettig zijn te
^fiten, dat zijn bijdrage besteed is aan een van de mooiste kerken, die
derland in de toekomst zal hebben.
ant pastoor W. van Alphen wist wat hij wilde en kwam enkele jaren
Beleden met een welomschreven opdracht bij Ir J. v. d. Laan, die even
uidelijk zijn bedoelingen pleegt vast te leggen. Ergens op de grenslijn van
e Wederzijdse inzichten is toen een plan opgebloeid dat een noviteit
Rekent in de Nederlandse kerkenbouw en dan nog wel een van de aller
beste
soort.
j Ten dele Is dit alles ook de vrucht van
Qe ervaringen, die de Haagse bouw-
Pastoor in zijn noodkerken heeft kunnen
noteren. Tot zijn genoegen heeft hij
bemerkt, dat zijn parochianen in hun
devotie allerminst werden gestoord, als
Zli met het gezicht naar elkaar toe ge
boerd zaten rond het altaar. En dat
bracht hem op de gedachte weer eens
te proberen, wat de eerste christeneeuwen
nog onbelast met op routine en sleur
woekerende slordigheid en verslapping
m de aandacht zo waardig beleefden:
de concentratie rond het Breken des
Broods en niet de groepering uitsluitend
voor de Offertafel.
vande TPr,kSdighe in de geschiedenis
sen dit al, e bouwkunst is intus-
sipcht conceritratie aanvankelijk
trfaihl,,,2 lden ^erd beleefd in een cen
traal bouw met het altaar in het mid
den. Meestal werd de langschepige ba
siliek, die haar model uit de profane
bouwkunst van Rome en het nabije Oos
ten haalde, gebruikt en wellicht dacht
then daarbij ook aan de mogelijkheid
om de tweeledigheid te beklemtonen
Van het Gesproken Woord, dat vanuit
be absis werd gelezen en het Vleesge
worden Woord, waarvan het mysterie
ln het midden van de hoofdbeuk werd
gevierd. En de zaak wordt nog verras
sender als wij de koepelbouwsels uit de
Byzantijnse tijd op de samenhang tussen
vorm en liturgische instelling bezien.
Oe San Vitale in Ravenna bijvoorbeeld is
Van vorm gedecideerd een centraalbouw,
®en achtkantige rotonde, maar het al
taar is niet onder de koepel doch in een
ar teruggelegen absis geplaatst. Een cen
traalbouw, welke het altaar ook centraal
stelde, duikt voor de renaissancetijd
"'.echts hier en daar op en de geschiede-
's van de West-Europese kerkenbouw
j et a's voornaamste voorbeeld steeds
be rontodekerk van St. Stephanus te
noemen, een sober gebouw met een
weinig plastische architectuur.
m P k oe neï LS sancetÜd strooit plotseling
van ril p, rn,maar in z«n knappe schets
rad Pevsn- £fSe architectuur laat Con-
men Hat h ^!a?r ,al te duidelijk uitko-
Sch'niet averil 'Satie uit die Periode
reli£?iPii7p op **et Therna aller
zin"rLftJ^maSumaar op de mens en
prnfanit e nchtte- Ook in de kerk
Snf if de arcbitectuur in die
clntraalh^ V-? verklaarbaar, dat de
dat b, h k bV het Jezuietisch reveil,
wem wile«»ro Werd nitgeleefd, weer
kerk, dio JKSTL*? !°°r™„lM8H'geriMe
?en mouw door Ma-
Pietèrlwërv'" a^? Michel Angelo's
ïeterskerk m Rome. Maar de
Kropholler. Geen al te warmbloedige ge-
welven-romantiek, of spelonken-ascese,
geen kloosterlijke soberheid in middel
eeuwse kapittelzaalstijl, maar een open
ruimtelijkheid, die zich om het Waardig
ste heenbouwt, zal deze nieuwe kerk
paleis-heerlijk maken. De interieur-ma
quette ligt klaar en de parochianen, die
pastoor van Alphen op Nieuwjaarsdag
kwamen complimenteren hebben al een
miniatuurblik in de toekomst mogen
werpen. Ze zullen, dunkt ons, terecht hun
verwachtingen gespannen houden, al is
nog niet zeker of de communiebank naar
vier kanten opengewerkt of gesloten zal
zijn of de preekstoel op het drie treden
hoge priesterkoor dan wel terzijde daar
van geplaatst zal worden en tot welk
timbre het binnenvallende licht zal wor
den gezeefd. Het enthousiasme mag zelfs
niet getemperd worden door het feit,
dat een dergelijke kerk eigenlijk wat
verlegen zit met de zij-altaren, nu er
geen typische zijbeuken meer zijn. De
plaatsing van het zangkoor en het orgel
achter het altaar maken de concentratie
volledig, die in zulk een harmonische
vorm gestalte zal krijgen. En dat is het
voornaamste niet alleen voor de bouw
pastoor en zijn parochianen, maar meer
nog voor de kerkenbouw in Nederland.
Wel wil pastoor Van Alphen nog even
benadrukt zien dat het al eerder in ons
blad genoemde bedrag aan bouwkosten
van ongeveer 1 millioen gulden slaat op
het gehele parochiecentrum en niet al
leen op de kerk en pastorie,
Verder behoren tot dit „gezin" Guillou's
grootmoeder, de gemene, oude mevrouw
de Cernès, en een Oostenrijkse dienstmeid,
van wie Guillou weinig te verwachten,
maar ook weinig te vrezen heeft, omdat
ze met de vader complotteren tegen de
moeder. Neen, er valt voor zo'n jongen
niet veel van het leven te verwachten.
Hij droomt dan ook niet van het geluk,
hij heeft slechts verbijsterende nachtmer
ries. Het hoogste wat hij kan bereiken is
een betrekkelijke veiligheid bij zijn vader,
grootmoeder of Fraulein. Buiten die be
trekkelijke rust beslaat er weinig voor
hem. Van God weet hij alleen, dat Hij er
niet meer is. sinds de huiskapel gesloten is.
Die veiligheid komt in een kritiek sta
dium. als zijn moeder van de dorpsonder
wijzer gedaan krijgt, dat die Guillou zal
bijwerken. Zijn angst stijgt ten top, want
de „rode" schoolmeester is in zijn verbeel
ding een menseneter geworden. Hij wordt
er nochtans door zijn moeder heengesleept.
En dan gebeurt in het leven van Guillou
het wonder.
De onderwijzer is niet alleen geen men
seneter, hij is daarentegen aardig, hij
laat Guillou voorlezen; ze praten over
„Het geheimzinnige eiland" en Cyrus
Smith en de ongelukkige man die daar
gevonden wordt. Voor het eerst in zijn
leven vermoedt Guillou het geluk, voor
het eerst gaat zijn hart open, maar het
vervolg is niet minder dan een catastrofe.
Reeds na da eerste avond komt de onder
wijzer tot het inzicht, dat hij de klassen
strijd aan het verraden is door les te
geven aan het adellijke snertjong. Hij
schrijft dientengevolge een brief om er
een eind aan te maken.
Na de scène, door dit briefje veroor
zaakt. vlucht Galéas met Guillou naar
zijn kerkhof. Guillou huilt, omdat Onze
Lieve Heer is weggehaald, omdat straks
iedereen weer zal zeggen, dat hij lelijk,
vies en dom is, kortom, omdat zijn para
dijs is ineengestort. Hij dwaalt van het
kerkhof weg, naar de rivier toe. Hij
loopt in het water. Kinderen, die dood
zijn, worden als de engelen en hun ge
zicht is schoon en stralend, heeft zijn
moeder hem eens gezegd. Zijn onnozele
HET KLEINE MANNEKE UIT LEIDEN" schreef de grote Albrecht
Diirer in zijn dagboek toen hij Lucas van Leyden in 1521 te Antwerpen
had ontmoet. Lang vóór deze persoonlijke kennismaking evenwel
kende Lu,cas reeds het werk van Diirer. Diens gravuren stimuleerden hem
al vroeg en wat wij van de 14-jarige Lucas bezitten staat op een zo verba
zingwekkend hoog plan dat het werk van de vroeg-rijpe Leidenaar zonder
inspirerend voorbeeld haast ondenkbaar is.
Kerk riiQ ykiK "*«s-gerwin.e
derna wlrH ~«o.^een nlouw d°°r Ma-
Sint PieterskerKld Mlchel Aneeln's
moderne tüd" heeft'"h kme'
en nu met. uitgezuiverd "?pe!, °Pnieuw
baar trachten te makeV»<iTies dienst-
van de Heilige Geheimen he,! Zler/n
om veel gelovigen diobt' bij het a°taar
santen te brengen en dat dikwijls op een
klein grondvlak richtte de gedachte
nogal gemakkelijk op deze frchitec-
tuurvorm, die in ons land o.a. te Maas
tricht, Waalwjjk en Utrecht wéér werd
gehanteerd. Maar in al die gevallen bleef
het altaar buiten het eigenlijke centrum,
werd het niet een middelpunt van de
gelovigen maar een middelpunt van hun
blikken.
T Nu komt plotseling het plan van der
Laan—Van Alphen, mogen wij wel zeg
gen, een plan dat de gelovigen aan drie
^Uden om het altaar groepeert, niet on
der een ronde of veelkantige, koepel,
maar in een vrijwel vierkante ruimte, die
an binnen vlak wordt afgedekt door een
(loot pl?fond en van buiten bekroond
sterken v.'erziidige pyramide waarvan
schuttpnknnnerin£en uitgaan aan de be-
friese botrHmil^-daken varl de West-
jecteerde ront t"' Ir J' v' d' Laan pr""
den lagero iho..i Ze ruimte aan alie zy-
door hoge Vpm>»tn' z°dat het daglicht
binnenkomt m= s dp centrale ruimte
lokaal er overset1" dit sapraal belichte
een overdekte binLttg?veer uitziet als
liaans klooster, AchttJ^ va" pen Ita-
plotseling de brede rniape zuilen staat
sant open voor <jhèto inruinite impo-
van rhytmerendp boten1'' de wijding
"iigt nog een bijzonder »tn hooS licht
Het paard door Lucas' tijdgenoot Frans Crabbe.
van de menselijke figuur
nvoud en klaarte w"aarmCenJ do°r de
■si eitelijke orde is tot stann
de kerkelijke architectun
heiligdom, zoal. wordt.
aee deze ma-
.hitltt. ^bracht.
'f maar niet een, dit'8de" aanLeen
eid mist van vertrouwde tut"
-i. Wij kennen de klassieke ruït
'■nndbogen, die via imposten op siei-
kapitelen worden geleid, het feest
'i een hoge belichting en een mathè-
matlsch ingedeeld plafond, en het, nieu-
v'e steekt alleen in de ruimte zelf en haar
ndeting. Maar wat traditioneel is aan
het kerkgebouw heeft de Hemel zij
dank niets te maken met het. overi-
gens in de ontwikkeling onmisbare tra-
uitionalisme uit de tijd van Cuypers tot
Uit Dürers vroege gravures leerde Lu-
cas de voor Nederland toen nog nfeuwe
techniek: hoe met ragfijne lijntjes en vo^
zichtige arceringen knoestige boomstam
men, een heuvelig landschap, luchtner
spectief of de blanke glans van het menl
selijk lichaam in het koper konden wor
den weergegeven. Maar om een schoolse
navolger van de Duitse meester te worden
had hij te veel geest en talent. Reeds da
delijk hebben zijn gravures een eigen ka
rakter, zijn zij stemmiger, schilderachti
ger dan die van Dürer en met een typisch
Hollandse zin voor het intieme uitgewerkt.
Het museum Boymans toont thans uit
het legaat van dr J. C. J. Bierens de Haan
een rijke collectie prenten van Lucas van
Leyden en zijn tijdgenoten. Vooral voor
Lucas had de legataris een grote voor
liefde, en hij heeft er veel moeite en offers
voor over gehad om het grafisch oeuvre
van Lucas van Leyden zo mooi en volleaig
mogelijk in zijn bezit te krijgen.
De tentoonstelling geeft dan ook een
overzicht van diens grafisch werk, zoals
in ons land zelden is te zien geweest. De
gehele ontwikkeling van zijn prentkunst
is hier te volgen, van de met verrukke
lijke directheid en in een prachtig saam-
vattende stijl geëtste prenten uit zijn
begintijd tot de periode waarin hij, on
der invloed van de Italiaanse Renais
sance, zich meer op de beweeglijke, lich
telijk naar het pathetische getrokken,
de ingewikkelde architectuur van Pilatus'
paleis, dat met zijn grote terras, zijn uit
bouwen, nissen, torens en pinakels in
strenge, zuivere perspectief werd gete
kend. „De bekering van Saulus" en „De
verloren zoon" zijn bij deze Bijbelse pren
ten van opvallende kwaliteit.
Vanaf ongeveer 1520 zien we Lucas' stijl
vrijer en soepeler worden. Zijn kunst gaat
invloeden van de renaissance vertonen,
hetgeen tot nog grotere perfectie maar
toch ook tot een meer formele, uiterlijke
weergave leidt. Het sterkst valt deze ten
dens op in zijn laatste prenten, waarin
zijn aandacht vooral op het naturalistisch
uitbeelden van de menselijke figuur is ge
richt. De ingetogenheid en gevoeligheid
van zijn vroegste prenten is dan geheel
verdwenen.
Van Lucas' tijdgenoten zijn er gp de
expositie een aantal representatieve bla
den. Dirk Vellert verrast hier met een
gevoelig geëtste prent „Christus en de
apostelen" en een knappe, tot in de klein
ste details doorwerkte „Zondvloed". Van
hem en van vele anderen (de ronde staties
van Van Oostsanen, het merkwaardig
„moderne" paard van Frans Crabbe, het
ruim vier en een halve meter lange hout-
snedenfries „Zeden en gewoonten der
Turken" van Pieter Coecke van Aelst) zijn
er uiterst zeldzame prenten uit de XVIe-
eeuwse grafiek van Nederland te bewon
deren.
Aan de collectie uit het legaat van dr
Bierens de Haan zijn enige reeds tot het
bezit van het museum behorende prenten
uit 'n vroegere schenking toegevoegd; de
catalogus, de eerste in een reeks die een
volledig overzicht zal geven van het pren-
tenbezit van museum Boymans, bevat uit
voerige beschrijvingen over alle grafische
werken uit de eerste helft van de 16e eeuw
voorzover in de verzameling van het mu
seum aanwezig.
vader gaat hem zoeken ook hij is niet
meer opgewassen tegen de marteling; hij
volgt Guillou over de vochtige grenzen
van het rijk, waar de moeder, waar de
echtgenote, hen niet meer zal kwellen...
heeft Mauriac zich over de kleine
Guillou en zijn tragische geschiede
nis ontfermd. Men zou kunnen zeg-
dat Mauriac als een bedreven chi-
I 3 Gui
gen,
bijzonder houdt. Nooit wellicht is zo'n
trieste geschiedenis met zo n tederheid
verteld.
Hij geeft Guillou „de grote ogen, die de
kleur van moerbeien hadden", hij geeft
hem Fraulein tot bescherming, hij laat
Cyrus Smyth uit „Het geheimzinnige
eiland" ook tot Guillou zeggen „je bent
een mens, omdat je huilt....". Hij laat
Guillou overvloedig huilen. Hij laat hem
van de kleine Pierre Bordas houden, die
hij overigens nooit gezien heeft. Mauriac
heeft het lelijke, vieze en domme jongetje
een zuiverheid gegeven, zo teer, dat zij
stuk schrijnt tegen de dwaze en misdadige
volwassenheid der omgeving.
Over hen oordeelt Mauriac overigens
ook niét. De ijdele moeder, de onnozele
vader, de erfelijk belaste grootmoeder, de
eerzuchtige schoolmeester en zijn bereke
nende vrouw. zij delen allen in de in
tense deernis van hun schepper. Zij zijn
bedorven natuur, maar ergens moet in
hen een menselijkheid aanwezig zijn, die
hun recht geeft op medelijden, een mede
lijden dat hen misschien weer redt, zoals
het de schoolmeester redden zal.
Bij het aanvaarden van de Nobelprijs
voor letterkunde te Stockholm op 10 De
cember 1952, heeft Mauriac een opvallen
de en indrukwekkende rede uitgesproken
die tegelijk een geloofsbelijdenis en een
heldere toelichting was bij zijn artistieke
opvattingen. Er is voldoende aanleiding
om juist hier verband te leggen tussen 't
besproken boek en die rede. Hij heeft
o.a. gezegd
„Het verdriet me, dat de critici en de
al te haastige lezers de plaats van 't kind
in mijn romans voorbijzien. Een kinder
droom vormt de sleutel tot al mijn boeken,
de kinderliefden zijn er niet zeldzaam, de
eerste kussen, de eerste eenzaamheid, alles
wat me altijd lief is geweest in de muziek
van Mozart. Men ziet de adders in mijn
romans, maar niet de duiven, die to'-h
ook in menig hoofdstuk nestelen, omdat
bij mij de kindsheid het verloren paradijs
is en de inleiding tot het mysterie van het
kwaad".
Zonder twijfel heeft Mauriac deze woor
den ook gesproken met een verwijzing
naar het hierboven besproken boek Le
Sagouin (1951), waarvan Foreholte nu de
Nederlandse vertaling heeft gebracht on
der de titel Het Snertjong (vertaling Her-
luf van Merlet). Want niet alleen is hier
in het jongetje Guillou de hoofdpersoon,
maar hij wordt, zoals boven geschetst, ge
plaatst in een tegenstelling met de volwas
senen als het bedreigde, in de „hel" van
het leven ondergaande paradijs. Met een
beroep op de woorden van Mauriac zelf,
mag men dit kleine meesterstuk zien en
voor volwassenen aanbevelen als een sleu
tel tot het oeuvre van Frankrijks grootste
katholieke romancier.
HARRIE KAPTEIJNS.
N de lounge van het
Haagse Hotel du Passage
ging het Babylonisch toe.
Vanuit een fauteuil doceert
Kurt Jooss, de 54-jarige lei
der van de Ballets Jooss, in
feilloos Hoogduits zün in
zichten omtrent de dans
kunst. Naast hem klinkt een
minder zuiver Duits, met
Zwitserse tongval gespro
ken. Twee Zuid-Amerika-
nen converseren in het
Spaans. Een paar tafeltjes
verder wordt Engels gepraat
en juist terwijl wij de mate
van deze Ba hel se talenover
vloed constateren tript een
meisje binnen dat niet an
ders dan een Franyaise kan
zijn.
Dit hele internationale ge
zelschap behoort tot Jooss'
balletgroep, zoals ons, weer
aan een ander tafeltje, ver
zekerd werd door een der
sterren van deze troep,
Noëlle de Mosa. Een vreem
deling in het ballet-Jeruza-
lem zal zich wellicht afvra
gen in welke taal uw ver
slaggever zich dan wel met
een ballerina van die naam
moet onderhouden hebben.
Kenners weten echter sinds
lang dat men met Noëlle de
Mosa gewoon Nederlands,
wellicht zelfs onvervalst
Limburgs kan praten. Zy
komt namelijk uit Heerlen,
en niet zonder vreugde ver
telt zij dat de huidige tour
nee van Jooss juist begin
Januari in Heerlen startte.
Zo kon ik Oud-in-Nieuw
thuis vieren.
Hoe een Heerlens meisje
by het ballet van Jooss te
rechtkwam f Het is eigen
lijk allemaal heel nuchter
gegaan. Wat zouden de
ouders van een 1-jarig doch
tertje dat, lichtvoetig als
een elfje, niets liever doet
dan dansen, en dat na liaar
schooljaren zegt dat zij dan
seres wil worden, anders
doen dan haar naar een
dansschool sturen
Ik kwam op de ballet
school bij Dar ja Collin in
Den Haag. Daar heb ik het
ballet Jooss voor het eerst
gezien. Enige tijd later ben
ik bij Jooss in Essen mijn
studie gaan voltooien. In
lOSIf, toen Jooss met zijn
school naar Engeland emi
greerde, ging ik mee. Dar
lington Hall. bij Torquay,
werd tot 19^0 onze stand
plaats.
Hebt U ook de tournees
tijdens de oorlog meege
maakt?
Ja, toen hebben we o.a.
Noord en Zuid-Amerika be
zocht. Vooral de Zuid-Ame
rikaanse reis was z^er inte
ressant. Peru bijvoorbeeld
met zijn vele overblijfselen
uit het Inca-tijdperk. Maar,
helaas blijft er voor een
rondtrekkende balletgroep
tussen de voorstellingen, de
repetities en de reizen te
weinig tijd over om zich een
zalen voornamelijk vanaf
het toneel; om inheemse
dansgroepen te zien optre
den ontbrak ons eenvoudig
de tijd. Wel weet ik dat hun
balletkunst meest klassiek
is georiënteerd.
Na de oorlog behoort
Noëlle de Mosa tot de aller-
besten van het ballet Jooss.
Op de affiches staat haar
naam groot gedrukt, naast
de Zweedse Ulla Söderbaum,
goed beeld van het land te
vormen. Wij zien meer
schouwburgen dan musea
Was het publiek in de
Z.-Amerikaanse landen ont
vankelijk voor Europese
danskunst?
Och, U moet niet ver
geten dat in landen als Uru
guay, Argentinië en Chili
een internationaal publiek
de schouwburgen bevolkt.
Velen van hen zijn Europe
anen en bovendien heeft er
'n drukke uitwisseling plaats
van kunstevenementen. Na
tuurlijk overheerst er de
Spaanse invloed, ook in de
dans. Maar daarover moet U
me niet teveel vragen. Want
dat is weer hetzelfde liedje:
wij zagen de schouwburg-
de Zwitser Hans Zullig en
de Engelsman Rolf Alexan
der, thans haar echtgenoot.
Als wjj haar vragen voor
welk genre van balletkunst
het Nederlandse publiek de
meeste belangstelling heeft,
gaat Noëlle haar woorden
voorzichtig kiezen.
Dat loopt zeer uiteen,
maar ik mag wel zeggen
dat ons land een uitstekend
balletpubliek bezit.
N de loop van het ge
sprek valt het woord „ex
pressionistisch", zo dik
wijls in verband met Jooss'
ballet gebruikt.
Noëlle de Mosa toont zich
een rechtgeaard leerlinge
van Kurt Jooss. „Wat is ex
pressionistisch vraagt zij,
en we herinneren ons hoe
ongeveer een jaar geleden
haar leermeester in ditzelf
de hotel aan de persverte
genwoordigers vroeg „Wat
is expressie? Is het soms
geen expressie wanneer men
licht dahinschwebt? Ex
pressie is niets anders dan
het naar buiten brengen van
het innerlijk en het maakt
daarbij geen verschil of dit
innerlijk luchtig of ernstig
gestemd is, dramatisch of
vrolijk. Zo beschouwd mag
ons dansen nog steeds uit-
drukkingsdans heten. Maar
liet expressionisme van de
jaren 20 is thans niet meer
aan de orde".
Noëlle de Mosa formuleert
het enigszins anders. „Ons
dansen is modern, zonder
dat het ver afwijkt van het
klassieke. In ons land vindt
onze stijl begrip, al zijn er
die ons t» pantomimisch of
te weinig klassiek vinden.
Evenals in de moderne schil
derkunst blijft er uiteraard
ruimte voor persoonlijke
smaak".
Aan welk van de door
U gedanste balletten geeft U
persoonlijk de voorkeur?
Dat zou ik niet kunnen
zeggen. Ik dans de meeste
rollen graag. Het „meisje in
het geel in De Groene
Tafel vind ik een mooie rol
maar „Dithyrambus" en an
dere nieuwe creaties dans ik
ook met pleizier. Juist de
afwisseling houdt je uit de
sleur.
Nog enige weken duurt de
tournee door Nederland.
Dan gaat de internationale
troep, waarvan behalve
Noëlle de Mosa nog twee
Nederlandse danseressen,
Beatrice Vitringa en Mieke
Last (dochter van de schrij
ver Jef Last) deel uitma
ken, eerst terug naar Duits
land, daarna 4 maanden
naar Engeland waarvan een
hele maand in het Londense
Sadlers Wells Theatre, mo
gelijk nog een kleine tournee
in Ierland, dan het festival te
Recklinghausen en dan
vacantie. Die na het ver
moeiende reizen en trekken,
met bijna dagelijks repeti
ties en voorstellingen, on
getwijfeld welkom zal zijn.
realisatie
toelegde.
Bij de vroegste werken treft de subtili
teit waarmee het spel van zwart en wit
bepaalde stemming evoceert. Bladen als
„De rustende pelgrims" (no. 8) of „De hei
lige familie" hebben een intimiteit, een
zachtheid van toon die voor deze tech
niek wonderlijk mag heten. Zij staan dicht
bij de genre-stukjes, waarin hij met Hol
landse aandachtigheid kleine tafereeltjes
uit het dagelijks leven vorm gaf. „De
melkmeid" is in deze groep een hoogte
punt. Het compositioncel evenwicht werd
bereikt door de prachtig gegraveerde
koeien aan weerszijden te flankeren met
c twee figuren: de toeziende boer en de
grove boerenmeid die met de melkemmers
aankomt. Twee boomstammen geven het
tatrecl nog meer verticaal tegenwicht.
Deze en soortgelijke prenten doen Lucas
kennen als een voorloper van onze gemoe
delijke schilders van het volksleven.
Daarnaast graveerde hij grote bladen,
meest Bijbelse voorstellingen met weme
lende mensenmenigten op de voorgrond en
een glooiend panorama in het verschiet.
Met meesterhand zijn de juiste nuancerin
gen in licht en donker aangebracht, zodat
lucht, landschap en groep tot een gaaf ge
heel werden. In de „Ecce Homo" (26) dat
meer dan honderd personen telt in een
oneindige variatie van typen, gebaren en
klederdrachten wordt de achtergrond niet
door een landschap gevormd maar door
EN vraag, die men ln de omgang en het gesprek
met onze protestantse medechristenen nogal
eens te horen krijgt, is de volgende: Hoe komen
jullie katholieken er toch bij, zoveel waarde toe te
kennen aan boete en versterving, aan vruwillig ge
kozen of geduldig aanvaard lijden? Is het '«de" 4an
Jesus Christus dan niet het emge menselijke leed; de
enige zuivere, belangloze waarachtige boet'A^,,,"K;
die waarde heeft in de ogen van God en yFu®btbaf,f
is voor de mensen? Wat kunnen wg daar uit ons zelf
nu nog aan toe voegen?
Hoe serieus deze kwestie soms gesteld wordt, blökt
wel uit een brief, die mij eens ter lezing werd aan
geboden, een brief van een protestant aan een katho
liek meisje, dat het besluit had genomen klooster
zuster te worden. Van begin tot einde was deze brief
een hartstochtelijk pleidooi aan het adres Y,811,,^
meisje, om op haar besluit terug te kor"en. Wat.
meende zij daar in dat klooster te kunnen doen
Wat dacht zij te kunnen bereiken met dit offer,
waarin zij haar vrijheid en haar natuurlijke menselijke
en vrouwelijke rechten prijs gaf? Als zij eens nie,
weg zou vluchten, maar in de wereld zou blijven als
een echte gelovige, die zich met hart en ziel in
het geloof, zou toevertrouwen aan Jesus Christus
en op geen enkel ander offer zou rekenen dan op
het Zijne! Als zij er eens van af zou zien zichzelf
te gaan martelen, om, levend in de wereld, nergens
anders op te gaan steunen dan op de marteldood van
de Verlosser! Alle eigen inspanning ook al zou
men zichzelf levend begraven achter kloostermuren.
ahe zelfkwellingen, alle door mensen bedachte
boete-ondernemingen, kunnen niet opwegen tegen de
verlossende kracht, de kostbaarheid en de algenoeg-
zaamheid van Jesus' Bloed!
Hoeveel goed zou zy nog kunnen doen, niet uit
eigen kracht of met eigen middelen, met door op
onnatuurlijke wijze ergens teruggetrokken te gaan
leven maar door ais een trouw gelovige op haar
post te blijven en door in haar leven en gedragingen
vanuit een sterk geloof Christus den Heer voor de
wereld te prediken en uit te beelden!
Omdat sommige van deze bedenkingen ook in ka
tholieke kring wel eens worden vernomen en omdat
vele lezers ongetwijfeld vaak in contact en gesprek
komen met protestantse vrienden en collega's, wil ik
graag enig commentaar toevoegen.
MEN moet, dunkt me, op de eerste plaats grote
eerbied hebben voor het onstuimige geloof en
het zekere vertrouwen in Jesus Christus en Zijn
Offer dat althans uit vele reformatorische bedenkin
gen spreekt Wij kunnen heel ver meegaan in de
gedachtengang, die er aan ten grondslag ligt. De
Katholieke Kerk kent en erkent de kostbaarheid en
algenoegzaamheid van Jesus' bloed. Zij weet, dat
mensen daar uit zichzelf niets aan toe kunnen voe
gen Maar zij weet ook en leert het ons dat een
mens niet op zichzelf behoeft te staan; dat hij
juist door zijn geloof en door zijn deelneming aan
de goddelijke levenskracht van de Verlosser met Hem
verbonden is tot levenseenheid. Daarin ziet de Kerk
juist de vruchtbaarheid van Jesus' Bloed, d.w.z. de
vruchtbaarheid van Zijn verlossend lijden.
Wij zien Jesus Christus als Iemand die zich be
schikbaar stelde, zo volledig als het maar kan, voor
het geluk der mensen. Niets is Hem daarvoor te
veel. Zijn lichaam mag gebroken en vermorzeld
worden. Zijn geest mag in de uiterste eenzaamheid
geraken, al Zijn bloed mag onder het geweld t'««
het lijden wegvloeien: het is goed, want door Zijn
bloed kan verzoening tot stand komen tussen God
en de mensen: het zou de losprijs zijn, waarmee
arme mensen, die aan kwaad en zonde gebonden
waren, vrijgekocht konden worden, oni hun slavernij
te ruilen voor de koninklijke vrijheid der kinderen
Gods.
DEZE Jesus, Die met Zyn menselijke ogen zoveel
leed van nabij had gezien, Die tot verbazing der
menigte aan melaatsen de hand had gedrukt, om
hun wegterende lichamen van de brandende en doden
de kwetsuren te reinigen. Die 't menselyk lichaam eer
biedigde en bestemde tot tempel van de Heilige
Geest, wilde Zijn eigenmenselijke lichamelijkheid niet
sparen, toen het ging om de totale redding van de
totale mens. Hij heeft niet geaarzeld toen men
onbewust van de duistere noodzaak voor het recht-
huis van Pilatus uitriep: „Zijn bloed kome over ons
en over onze kinderen!" Zijn bloed is over ons ge
komen; en de Calvarieberg werd de plaats, waar een
deemoedig mens de levenswarmte van het bloed dat
door Zijn lichaam stroomde, voelde wegtrekken,
omdat d e mens volheid van waarachtig en eeuwig
leven nodig had.
Welnu, het is kenmerkend voor onze katholieke
levenshouding, dat wij in het geloof en in de werke
lijkheid van de Eucharistie voortdurend rondom het
Offer van de Mensenzoon staan. Wat doen we? Zyn
we toeschouwers en zeggen we: „Jesus Chris
tus, wij waarderen Uw edelmoedigheid en met diep
medelijden en eindeloos respect zien we naar U op,
terwijl Uw bloed vloeit voor ons heil. Wat Gy doet
en waar Gy ons dagelijks aan herinnert, is zó groots
en verheft zich zó hoog hoven alie menselijke ver
houdingen, dat wij slechts bewonderend kunnen toe
zien. Vraag niet van ons. dat wij op enigerlei wijze
met U méédoen. Daartoe zijn wij niet in staat; daartoe
missen wij de goddelijke kracht, waarover Gij als
Zoon van God beschikt!"
Dat zou onze reactie ziin als wjj omtrent het
christendom en de christelijke verlossing zouden ge
loven, wat de reformatorische christenen ervan ge
loven. Wij zouden naar onze eerlijke overtuiging van
Jesus zelf ten antwoord krijgen:
„Uw woorden gaan voorbij aan het diepste en
schoonste wat Ik in Mijn leven en in Myn Offer
met U en voor U heb willen doen Mijn leven en
Mijn sterven zyn voor U; het Bloed, dat vloeit,
reinigt U als ge wilt van alle zonde. Door d°
gemeenschap met Mijn Bloed ontvangt ge god
delijke kracht, zodat ge drager zjjt van eeuwig
leven, tot alles ln staat, en bestemd om met Mij te
leven; als het voor de komst van Mijn Rijk goed
is, met My te lijden, met Mij te sterven. Ge kunt
martelaar zyn, omdat Ikimartelaar was; ge kunt
Uw jeugd en Uw uiterlijke vrijheid opofferen, om
dat Ik U voorging. Nu Mijn Bloed geofferd werd,
zullen er zyn die huwelijk en zelfstandigheid,
schoonheid en leven vaarwel zeggen, omdat ze
één met My en samen met Mij voor de Vader
willen zijn. opdat God zou zijn: alles in allen.
Weest géén toeschouwers Gelooft in Mij en volgt
Mij na".
Wij menen, dat de reformatie niet ontvankelyk
genoeg staat tegenover dat fragment uit de Blijde
Boodschap
S. JELSMA M.S.C.