Het kind in Mauriac's roman Gewijde primeur voor Den Haag LUCAS VAN LEYDEN Oudejaarsavond thuis, in Heerlen" DE VLUCHT NAAR HET KLOOSTER „Le sagoutn in Nederlandse vertaling Hoogtepunt der Nederlandse prentkunst Noëlle de Mosa: u 1 I E 1 v N V-h: Ref or matorische bedenkingen ljn were ZATERDAG 10 JANUARI 1953 PAGINA 5 „Men ziet de addersmaar niet de duiven'' Centraal-bouw Renaissance-koepels Het wonder en de catastrofe vil «gag Ontwikkelingsbeeld Mauriac en het kind Mauriac'» rede te Stockholm Meer schouwburgen dan musea „Wat is expressie Afwisseling Bijbelse voorstellingen geven van wvj nu j i r i rurg, met een koelbloedigheid die liefde- den, om het hart te vinden. Maar de ver- R valt voor een jongetje niet veel van het leven te verwachten, wanneer j gelijking is vals. Mauriac is geen chirur- J het gloren is en moet leven in omstandigheden als waarin de kleine j ^^""£0^ die vl" hctTind^n het Guillou geplaatst staat. Zijn moeder is een in haar ijdelheid teleurgestelde en verbitterde vrouw, getrouwd niet met een man maar met diens adellijke titel, die de sleutel had moeten zijn tot een nieuwe icereld. Bovendien is zij verdacht gemaakt en belasterd in het dorp, waar ze woont. In haarzelf ontbreekt de kracht om haar lot te wenden. Zijn vader is een onnozele, ge degenereerde baron Galéas de Cerncs, wiens enige activiteit bestaat in het schoonhouden van het kerkhof. Van dit paar was Guillou de niet gewilde zoon. Hij kon ook na zijn geboorte niet de liefde van zijn moeder wekken, want hij is lelijk, vies en achterlijk: hij is een Galéas. Tussen vader en zoon bestaat slechts een verhouding als van dorpsidioot tot zijn bange, ver schopte hond. techniek staat voor niets en dank zij een maquette kunnen al een interienrfoto kerk van Vrouw van Goede Raad, zoals die binnenkort yaat gebouwd worden. Een brok ruïne, waaraan de geallieerde vergissing van 3 Maart 1945 alles- enalve de neo-gothische goedmoedigheid heeft kunnen ontnemen, is een ^an de weinige pro-memorie-posten, die het oorlogsgeweld in het Haagse ezuidenhoutkwartier voor jaren noteerde. ngang van de vroegere kerk ^ordt nu geblokkeerd door een offerblok, en voor iedereen die wel eens een duit in dit bakje des Heren heeft geworpen, moet het prettig zijn te ^fiten, dat zijn bijdrage besteed is aan een van de mooiste kerken, die derland in de toekomst zal hebben. ant pastoor W. van Alphen wist wat hij wilde en kwam enkele jaren Beleden met een welomschreven opdracht bij Ir J. v. d. Laan, die even uidelijk zijn bedoelingen pleegt vast te leggen. Ergens op de grenslijn van e Wederzijdse inzichten is toen een plan opgebloeid dat een noviteit Rekent in de Nederlandse kerkenbouw en dan nog wel een van de aller beste soort. j Ten dele Is dit alles ook de vrucht van Qe ervaringen, die de Haagse bouw- Pastoor in zijn noodkerken heeft kunnen noteren. Tot zijn genoegen heeft hij bemerkt, dat zijn parochianen in hun devotie allerminst werden gestoord, als Zli met het gezicht naar elkaar toe ge boerd zaten rond het altaar. En dat bracht hem op de gedachte weer eens te proberen, wat de eerste christeneeuwen nog onbelast met op routine en sleur woekerende slordigheid en verslapping m de aandacht zo waardig beleefden: de concentratie rond het Breken des Broods en niet de groepering uitsluitend voor de Offertafel. vande TPr,kSdighe in de geschiedenis sen dit al, e bouwkunst is intus- sipcht conceritratie aanvankelijk trfaihl,,,2 lden ^erd beleefd in een cen traal bouw met het altaar in het mid den. Meestal werd de langschepige ba siliek, die haar model uit de profane bouwkunst van Rome en het nabije Oos ten haalde, gebruikt en wellicht dacht then daarbij ook aan de mogelijkheid om de tweeledigheid te beklemtonen Van het Gesproken Woord, dat vanuit be absis werd gelezen en het Vleesge worden Woord, waarvan het mysterie ln het midden van de hoofdbeuk werd gevierd. En de zaak wordt nog verras sender als wij de koepelbouwsels uit de Byzantijnse tijd op de samenhang tussen vorm en liturgische instelling bezien. Oe San Vitale in Ravenna bijvoorbeeld is Van vorm gedecideerd een centraalbouw, ®en achtkantige rotonde, maar het al taar is niet onder de koepel doch in een ar teruggelegen absis geplaatst. Een cen traalbouw, welke het altaar ook centraal stelde, duikt voor de renaissancetijd "'.echts hier en daar op en de geschiede- 's van de West-Europese kerkenbouw j et a's voornaamste voorbeeld steeds be rontodekerk van St. Stephanus te noemen, een sober gebouw met een weinig plastische architectuur. m P k oe neï LS sancetÜd strooit plotseling van ril p, rn,maar in z«n knappe schets rad Pevsn- £fSe architectuur laat Con- men Hat h ^!a?r ,al te duidelijk uitko- Sch'niet averil 'Satie uit die Periode reli£?iPii7p op **et Therna aller zin"rLftJ^maSumaar op de mens en prnfanit e nchtte- Ook in de kerk Snf if de arcbitectuur in die clntraalh^ V-? verklaarbaar, dat de dat b, h k bV het Jezuietisch reveil, wem wile«»ro Werd nitgeleefd, weer kerk, dio JKSTL*? !°°r™„lM8H'geriMe ?en mouw door Ma- Pietèrlwërv'" a^? Michel Angelo's ïeterskerk m Rome. Maar de Kropholler. Geen al te warmbloedige ge- welven-romantiek, of spelonken-ascese, geen kloosterlijke soberheid in middel eeuwse kapittelzaalstijl, maar een open ruimtelijkheid, die zich om het Waardig ste heenbouwt, zal deze nieuwe kerk paleis-heerlijk maken. De interieur-ma quette ligt klaar en de parochianen, die pastoor van Alphen op Nieuwjaarsdag kwamen complimenteren hebben al een miniatuurblik in de toekomst mogen werpen. Ze zullen, dunkt ons, terecht hun verwachtingen gespannen houden, al is nog niet zeker of de communiebank naar vier kanten opengewerkt of gesloten zal zijn of de preekstoel op het drie treden hoge priesterkoor dan wel terzijde daar van geplaatst zal worden en tot welk timbre het binnenvallende licht zal wor den gezeefd. Het enthousiasme mag zelfs niet getemperd worden door het feit, dat een dergelijke kerk eigenlijk wat verlegen zit met de zij-altaren, nu er geen typische zijbeuken meer zijn. De plaatsing van het zangkoor en het orgel achter het altaar maken de concentratie volledig, die in zulk een harmonische vorm gestalte zal krijgen. En dat is het voornaamste niet alleen voor de bouw pastoor en zijn parochianen, maar meer nog voor de kerkenbouw in Nederland. Wel wil pastoor Van Alphen nog even benadrukt zien dat het al eerder in ons blad genoemde bedrag aan bouwkosten van ongeveer 1 millioen gulden slaat op het gehele parochiecentrum en niet al leen op de kerk en pastorie, Verder behoren tot dit „gezin" Guillou's grootmoeder, de gemene, oude mevrouw de Cernès, en een Oostenrijkse dienstmeid, van wie Guillou weinig te verwachten, maar ook weinig te vrezen heeft, omdat ze met de vader complotteren tegen de moeder. Neen, er valt voor zo'n jongen niet veel van het leven te verwachten. Hij droomt dan ook niet van het geluk, hij heeft slechts verbijsterende nachtmer ries. Het hoogste wat hij kan bereiken is een betrekkelijke veiligheid bij zijn vader, grootmoeder of Fraulein. Buiten die be trekkelijke rust beslaat er weinig voor hem. Van God weet hij alleen, dat Hij er niet meer is. sinds de huiskapel gesloten is. Die veiligheid komt in een kritiek sta dium. als zijn moeder van de dorpsonder wijzer gedaan krijgt, dat die Guillou zal bijwerken. Zijn angst stijgt ten top, want de „rode" schoolmeester is in zijn verbeel ding een menseneter geworden. Hij wordt er nochtans door zijn moeder heengesleept. En dan gebeurt in het leven van Guillou het wonder. De onderwijzer is niet alleen geen men seneter, hij is daarentegen aardig, hij laat Guillou voorlezen; ze praten over „Het geheimzinnige eiland" en Cyrus Smith en de ongelukkige man die daar gevonden wordt. Voor het eerst in zijn leven vermoedt Guillou het geluk, voor het eerst gaat zijn hart open, maar het vervolg is niet minder dan een catastrofe. Reeds na da eerste avond komt de onder wijzer tot het inzicht, dat hij de klassen strijd aan het verraden is door les te geven aan het adellijke snertjong. Hij schrijft dientengevolge een brief om er een eind aan te maken. Na de scène, door dit briefje veroor zaakt. vlucht Galéas met Guillou naar zijn kerkhof. Guillou huilt, omdat Onze Lieve Heer is weggehaald, omdat straks iedereen weer zal zeggen, dat hij lelijk, vies en dom is, kortom, omdat zijn para dijs is ineengestort. Hij dwaalt van het kerkhof weg, naar de rivier toe. Hij loopt in het water. Kinderen, die dood zijn, worden als de engelen en hun ge zicht is schoon en stralend, heeft zijn moeder hem eens gezegd. Zijn onnozele HET KLEINE MANNEKE UIT LEIDEN" schreef de grote Albrecht Diirer in zijn dagboek toen hij Lucas van Leyden in 1521 te Antwerpen had ontmoet. Lang vóór deze persoonlijke kennismaking evenwel kende Lu,cas reeds het werk van Diirer. Diens gravuren stimuleerden hem al vroeg en wat wij van de 14-jarige Lucas bezitten staat op een zo verba zingwekkend hoog plan dat het werk van de vroeg-rijpe Leidenaar zonder inspirerend voorbeeld haast ondenkbaar is. Kerk riiQ ykiK "*«s-gerwin.e derna wlrH ~«o.^een nlouw d°°r Ma- Sint PieterskerKld Mlchel Aneeln's moderne tüd" heeft'"h kme' en nu met. uitgezuiverd "?pe!, °Pnieuw baar trachten te makeV»<iTies dienst- van de Heilige Geheimen he,! Zler/n om veel gelovigen diobt' bij het a°taar santen te brengen en dat dikwijls op een klein grondvlak richtte de gedachte nogal gemakkelijk op deze frchitec- tuurvorm, die in ons land o.a. te Maas tricht, Waalwjjk en Utrecht wéér werd gehanteerd. Maar in al die gevallen bleef het altaar buiten het eigenlijke centrum, werd het niet een middelpunt van de gelovigen maar een middelpunt van hun blikken. T Nu komt plotseling het plan van der Laan—Van Alphen, mogen wij wel zeg gen, een plan dat de gelovigen aan drie ^Uden om het altaar groepeert, niet on der een ronde of veelkantige, koepel, maar in een vrijwel vierkante ruimte, die an binnen vlak wordt afgedekt door een (loot pl?fond en van buiten bekroond sterken v.'erziidige pyramide waarvan schuttpnknnnerin£en uitgaan aan de be- friese botrHmil^-daken varl de West- jecteerde ront t"' Ir J' v' d' Laan pr"" den lagero iho..i Ze ruimte aan alie zy- door hoge Vpm>»tn' z°dat het daglicht binnenkomt m= s dp centrale ruimte lokaal er overset1" dit sapraal belichte een overdekte binLttg?veer uitziet als liaans klooster, AchttJ^ va" pen Ita- plotseling de brede rniape zuilen staat sant open voor <jhèto inruinite impo- van rhytmerendp boten1'' de wijding "iigt nog een bijzonder »tn hooS licht Het paard door Lucas' tijdgenoot Frans Crabbe. van de menselijke figuur nvoud en klaarte w"aarmCenJ do°r de ■si eitelijke orde is tot stann de kerkelijke architectun heiligdom, zoal. wordt. aee deze ma- .hitltt. ^bracht. 'f maar niet een, dit'8de" aanLeen eid mist van vertrouwde tut" -i. Wij kennen de klassieke ruït '■nndbogen, die via imposten op siei- kapitelen worden geleid, het feest 'i een hoge belichting en een mathè- matlsch ingedeeld plafond, en het, nieu- v'e steekt alleen in de ruimte zelf en haar ndeting. Maar wat traditioneel is aan het kerkgebouw heeft de Hemel zij dank niets te maken met het. overi- gens in de ontwikkeling onmisbare tra- uitionalisme uit de tijd van Cuypers tot Uit Dürers vroege gravures leerde Lu- cas de voor Nederland toen nog nfeuwe techniek: hoe met ragfijne lijntjes en vo^ zichtige arceringen knoestige boomstam men, een heuvelig landschap, luchtner spectief of de blanke glans van het menl selijk lichaam in het koper konden wor den weergegeven. Maar om een schoolse navolger van de Duitse meester te worden had hij te veel geest en talent. Reeds da delijk hebben zijn gravures een eigen ka rakter, zijn zij stemmiger, schilderachti ger dan die van Dürer en met een typisch Hollandse zin voor het intieme uitgewerkt. Het museum Boymans toont thans uit het legaat van dr J. C. J. Bierens de Haan een rijke collectie prenten van Lucas van Leyden en zijn tijdgenoten. Vooral voor Lucas had de legataris een grote voor liefde, en hij heeft er veel moeite en offers voor over gehad om het grafisch oeuvre van Lucas van Leyden zo mooi en volleaig mogelijk in zijn bezit te krijgen. De tentoonstelling geeft dan ook een overzicht van diens grafisch werk, zoals in ons land zelden is te zien geweest. De gehele ontwikkeling van zijn prentkunst is hier te volgen, van de met verrukke lijke directheid en in een prachtig saam- vattende stijl geëtste prenten uit zijn begintijd tot de periode waarin hij, on der invloed van de Italiaanse Renais sance, zich meer op de beweeglijke, lich telijk naar het pathetische getrokken, de ingewikkelde architectuur van Pilatus' paleis, dat met zijn grote terras, zijn uit bouwen, nissen, torens en pinakels in strenge, zuivere perspectief werd gete kend. „De bekering van Saulus" en „De verloren zoon" zijn bij deze Bijbelse pren ten van opvallende kwaliteit. Vanaf ongeveer 1520 zien we Lucas' stijl vrijer en soepeler worden. Zijn kunst gaat invloeden van de renaissance vertonen, hetgeen tot nog grotere perfectie maar toch ook tot een meer formele, uiterlijke weergave leidt. Het sterkst valt deze ten dens op in zijn laatste prenten, waarin zijn aandacht vooral op het naturalistisch uitbeelden van de menselijke figuur is ge richt. De ingetogenheid en gevoeligheid van zijn vroegste prenten is dan geheel verdwenen. Van Lucas' tijdgenoten zijn er gp de expositie een aantal representatieve bla den. Dirk Vellert verrast hier met een gevoelig geëtste prent „Christus en de apostelen" en een knappe, tot in de klein ste details doorwerkte „Zondvloed". Van hem en van vele anderen (de ronde staties van Van Oostsanen, het merkwaardig „moderne" paard van Frans Crabbe, het ruim vier en een halve meter lange hout- snedenfries „Zeden en gewoonten der Turken" van Pieter Coecke van Aelst) zijn er uiterst zeldzame prenten uit de XVIe- eeuwse grafiek van Nederland te bewon deren. Aan de collectie uit het legaat van dr Bierens de Haan zijn enige reeds tot het bezit van het museum behorende prenten uit 'n vroegere schenking toegevoegd; de catalogus, de eerste in een reeks die een volledig overzicht zal geven van het pren- tenbezit van museum Boymans, bevat uit voerige beschrijvingen over alle grafische werken uit de eerste helft van de 16e eeuw voorzover in de verzameling van het mu seum aanwezig. vader gaat hem zoeken ook hij is niet meer opgewassen tegen de marteling; hij volgt Guillou over de vochtige grenzen van het rijk, waar de moeder, waar de echtgenote, hen niet meer zal kwellen... heeft Mauriac zich over de kleine Guillou en zijn tragische geschiede nis ontfermd. Men zou kunnen zeg- dat Mauriac als een bedreven chi- I 3 Gui gen, bijzonder houdt. Nooit wellicht is zo'n trieste geschiedenis met zo n tederheid verteld. Hij geeft Guillou „de grote ogen, die de kleur van moerbeien hadden", hij geeft hem Fraulein tot bescherming, hij laat Cyrus Smyth uit „Het geheimzinnige eiland" ook tot Guillou zeggen „je bent een mens, omdat je huilt....". Hij laat Guillou overvloedig huilen. Hij laat hem van de kleine Pierre Bordas houden, die hij overigens nooit gezien heeft. Mauriac heeft het lelijke, vieze en domme jongetje een zuiverheid gegeven, zo teer, dat zij stuk schrijnt tegen de dwaze en misdadige volwassenheid der omgeving. Over hen oordeelt Mauriac overigens ook niét. De ijdele moeder, de onnozele vader, de erfelijk belaste grootmoeder, de eerzuchtige schoolmeester en zijn bereke nende vrouw. zij delen allen in de in tense deernis van hun schepper. Zij zijn bedorven natuur, maar ergens moet in hen een menselijkheid aanwezig zijn, die hun recht geeft op medelijden, een mede lijden dat hen misschien weer redt, zoals het de schoolmeester redden zal. Bij het aanvaarden van de Nobelprijs voor letterkunde te Stockholm op 10 De cember 1952, heeft Mauriac een opvallen de en indrukwekkende rede uitgesproken die tegelijk een geloofsbelijdenis en een heldere toelichting was bij zijn artistieke opvattingen. Er is voldoende aanleiding om juist hier verband te leggen tussen 't besproken boek en die rede. Hij heeft o.a. gezegd „Het verdriet me, dat de critici en de al te haastige lezers de plaats van 't kind in mijn romans voorbijzien. Een kinder droom vormt de sleutel tot al mijn boeken, de kinderliefden zijn er niet zeldzaam, de eerste kussen, de eerste eenzaamheid, alles wat me altijd lief is geweest in de muziek van Mozart. Men ziet de adders in mijn romans, maar niet de duiven, die to'-h ook in menig hoofdstuk nestelen, omdat bij mij de kindsheid het verloren paradijs is en de inleiding tot het mysterie van het kwaad". Zonder twijfel heeft Mauriac deze woor den ook gesproken met een verwijzing naar het hierboven besproken boek Le Sagouin (1951), waarvan Foreholte nu de Nederlandse vertaling heeft gebracht on der de titel Het Snertjong (vertaling Her- luf van Merlet). Want niet alleen is hier in het jongetje Guillou de hoofdpersoon, maar hij wordt, zoals boven geschetst, ge plaatst in een tegenstelling met de volwas senen als het bedreigde, in de „hel" van het leven ondergaande paradijs. Met een beroep op de woorden van Mauriac zelf, mag men dit kleine meesterstuk zien en voor volwassenen aanbevelen als een sleu tel tot het oeuvre van Frankrijks grootste katholieke romancier. HARRIE KAPTEIJNS. N de lounge van het Haagse Hotel du Passage ging het Babylonisch toe. Vanuit een fauteuil doceert Kurt Jooss, de 54-jarige lei der van de Ballets Jooss, in feilloos Hoogduits zün in zichten omtrent de dans kunst. Naast hem klinkt een minder zuiver Duits, met Zwitserse tongval gespro ken. Twee Zuid-Amerika- nen converseren in het Spaans. Een paar tafeltjes verder wordt Engels gepraat en juist terwijl wij de mate van deze Ba hel se talenover vloed constateren tript een meisje binnen dat niet an ders dan een Franyaise kan zijn. Dit hele internationale ge zelschap behoort tot Jooss' balletgroep, zoals ons, weer aan een ander tafeltje, ver zekerd werd door een der sterren van deze troep, Noëlle de Mosa. Een vreem deling in het ballet-Jeruza- lem zal zich wellicht afvra gen in welke taal uw ver slaggever zich dan wel met een ballerina van die naam moet onderhouden hebben. Kenners weten echter sinds lang dat men met Noëlle de Mosa gewoon Nederlands, wellicht zelfs onvervalst Limburgs kan praten. Zy komt namelijk uit Heerlen, en niet zonder vreugde ver telt zij dat de huidige tour nee van Jooss juist begin Januari in Heerlen startte. Zo kon ik Oud-in-Nieuw thuis vieren. Hoe een Heerlens meisje by het ballet van Jooss te rechtkwam f Het is eigen lijk allemaal heel nuchter gegaan. Wat zouden de ouders van een 1-jarig doch tertje dat, lichtvoetig als een elfje, niets liever doet dan dansen, en dat na liaar schooljaren zegt dat zij dan seres wil worden, anders doen dan haar naar een dansschool sturen Ik kwam op de ballet school bij Dar ja Collin in Den Haag. Daar heb ik het ballet Jooss voor het eerst gezien. Enige tijd later ben ik bij Jooss in Essen mijn studie gaan voltooien. In lOSIf, toen Jooss met zijn school naar Engeland emi greerde, ging ik mee. Dar lington Hall. bij Torquay, werd tot 19^0 onze stand plaats. Hebt U ook de tournees tijdens de oorlog meege maakt? Ja, toen hebben we o.a. Noord en Zuid-Amerika be zocht. Vooral de Zuid-Ame rikaanse reis was z^er inte ressant. Peru bijvoorbeeld met zijn vele overblijfselen uit het Inca-tijdperk. Maar, helaas blijft er voor een rondtrekkende balletgroep tussen de voorstellingen, de repetities en de reizen te weinig tijd over om zich een zalen voornamelijk vanaf het toneel; om inheemse dansgroepen te zien optre den ontbrak ons eenvoudig de tijd. Wel weet ik dat hun balletkunst meest klassiek is georiënteerd. Na de oorlog behoort Noëlle de Mosa tot de aller- besten van het ballet Jooss. Op de affiches staat haar naam groot gedrukt, naast de Zweedse Ulla Söderbaum, goed beeld van het land te vormen. Wij zien meer schouwburgen dan musea Was het publiek in de Z.-Amerikaanse landen ont vankelijk voor Europese danskunst? Och, U moet niet ver geten dat in landen als Uru guay, Argentinië en Chili een internationaal publiek de schouwburgen bevolkt. Velen van hen zijn Europe anen en bovendien heeft er 'n drukke uitwisseling plaats van kunstevenementen. Na tuurlijk overheerst er de Spaanse invloed, ook in de dans. Maar daarover moet U me niet teveel vragen. Want dat is weer hetzelfde liedje: wij zagen de schouwburg- de Zwitser Hans Zullig en de Engelsman Rolf Alexan der, thans haar echtgenoot. Als wjj haar vragen voor welk genre van balletkunst het Nederlandse publiek de meeste belangstelling heeft, gaat Noëlle haar woorden voorzichtig kiezen. Dat loopt zeer uiteen, maar ik mag wel zeggen dat ons land een uitstekend balletpubliek bezit. N de loop van het ge sprek valt het woord „ex pressionistisch", zo dik wijls in verband met Jooss' ballet gebruikt. Noëlle de Mosa toont zich een rechtgeaard leerlinge van Kurt Jooss. „Wat is ex pressionistisch vraagt zij, en we herinneren ons hoe ongeveer een jaar geleden haar leermeester in ditzelf de hotel aan de persverte genwoordigers vroeg „Wat is expressie? Is het soms geen expressie wanneer men licht dahinschwebt? Ex pressie is niets anders dan het naar buiten brengen van het innerlijk en het maakt daarbij geen verschil of dit innerlijk luchtig of ernstig gestemd is, dramatisch of vrolijk. Zo beschouwd mag ons dansen nog steeds uit- drukkingsdans heten. Maar liet expressionisme van de jaren 20 is thans niet meer aan de orde". Noëlle de Mosa formuleert het enigszins anders. „Ons dansen is modern, zonder dat het ver afwijkt van het klassieke. In ons land vindt onze stijl begrip, al zijn er die ons t» pantomimisch of te weinig klassiek vinden. Evenals in de moderne schil derkunst blijft er uiteraard ruimte voor persoonlijke smaak". Aan welk van de door U gedanste balletten geeft U persoonlijk de voorkeur? Dat zou ik niet kunnen zeggen. Ik dans de meeste rollen graag. Het „meisje in het geel in De Groene Tafel vind ik een mooie rol maar „Dithyrambus" en an dere nieuwe creaties dans ik ook met pleizier. Juist de afwisseling houdt je uit de sleur. Nog enige weken duurt de tournee door Nederland. Dan gaat de internationale troep, waarvan behalve Noëlle de Mosa nog twee Nederlandse danseressen, Beatrice Vitringa en Mieke Last (dochter van de schrij ver Jef Last) deel uitma ken, eerst terug naar Duits land, daarna 4 maanden naar Engeland waarvan een hele maand in het Londense Sadlers Wells Theatre, mo gelijk nog een kleine tournee in Ierland, dan het festival te Recklinghausen en dan vacantie. Die na het ver moeiende reizen en trekken, met bijna dagelijks repeti ties en voorstellingen, on getwijfeld welkom zal zijn. realisatie toelegde. Bij de vroegste werken treft de subtili teit waarmee het spel van zwart en wit bepaalde stemming evoceert. Bladen als „De rustende pelgrims" (no. 8) of „De hei lige familie" hebben een intimiteit, een zachtheid van toon die voor deze tech niek wonderlijk mag heten. Zij staan dicht bij de genre-stukjes, waarin hij met Hol landse aandachtigheid kleine tafereeltjes uit het dagelijks leven vorm gaf. „De melkmeid" is in deze groep een hoogte punt. Het compositioncel evenwicht werd bereikt door de prachtig gegraveerde koeien aan weerszijden te flankeren met c twee figuren: de toeziende boer en de grove boerenmeid die met de melkemmers aankomt. Twee boomstammen geven het tatrecl nog meer verticaal tegenwicht. Deze en soortgelijke prenten doen Lucas kennen als een voorloper van onze gemoe delijke schilders van het volksleven. Daarnaast graveerde hij grote bladen, meest Bijbelse voorstellingen met weme lende mensenmenigten op de voorgrond en een glooiend panorama in het verschiet. Met meesterhand zijn de juiste nuancerin gen in licht en donker aangebracht, zodat lucht, landschap en groep tot een gaaf ge heel werden. In de „Ecce Homo" (26) dat meer dan honderd personen telt in een oneindige variatie van typen, gebaren en klederdrachten wordt de achtergrond niet door een landschap gevormd maar door EN vraag, die men ln de omgang en het gesprek met onze protestantse medechristenen nogal eens te horen krijgt, is de volgende: Hoe komen jullie katholieken er toch bij, zoveel waarde toe te kennen aan boete en versterving, aan vruwillig ge kozen of geduldig aanvaard lijden? Is het '«de" 4an Jesus Christus dan niet het emge menselijke leed; de enige zuivere, belangloze waarachtige boet'A^,,,"K; die waarde heeft in de ogen van God en yFu®btbaf,f is voor de mensen? Wat kunnen wg daar uit ons zelf nu nog aan toe voegen? Hoe serieus deze kwestie soms gesteld wordt, blökt wel uit een brief, die mij eens ter lezing werd aan geboden, een brief van een protestant aan een katho liek meisje, dat het besluit had genomen klooster zuster te worden. Van begin tot einde was deze brief een hartstochtelijk pleidooi aan het adres Y,811,,^ meisje, om op haar besluit terug te kor"en. Wat. meende zij daar in dat klooster te kunnen doen Wat dacht zij te kunnen bereiken met dit offer, waarin zij haar vrijheid en haar natuurlijke menselijke en vrouwelijke rechten prijs gaf? Als zij eens nie, weg zou vluchten, maar in de wereld zou blijven als een echte gelovige, die zich met hart en ziel in het geloof, zou toevertrouwen aan Jesus Christus en op geen enkel ander offer zou rekenen dan op het Zijne! Als zij er eens van af zou zien zichzelf te gaan martelen, om, levend in de wereld, nergens anders op te gaan steunen dan op de marteldood van de Verlosser! Alle eigen inspanning ook al zou men zichzelf levend begraven achter kloostermuren. ahe zelfkwellingen, alle door mensen bedachte boete-ondernemingen, kunnen niet opwegen tegen de verlossende kracht, de kostbaarheid en de algenoeg- zaamheid van Jesus' Bloed! Hoeveel goed zou zy nog kunnen doen, niet uit eigen kracht of met eigen middelen, met door op onnatuurlijke wijze ergens teruggetrokken te gaan leven maar door ais een trouw gelovige op haar post te blijven en door in haar leven en gedragingen vanuit een sterk geloof Christus den Heer voor de wereld te prediken en uit te beelden! Omdat sommige van deze bedenkingen ook in ka tholieke kring wel eens worden vernomen en omdat vele lezers ongetwijfeld vaak in contact en gesprek komen met protestantse vrienden en collega's, wil ik graag enig commentaar toevoegen. MEN moet, dunkt me, op de eerste plaats grote eerbied hebben voor het onstuimige geloof en het zekere vertrouwen in Jesus Christus en Zijn Offer dat althans uit vele reformatorische bedenkin gen spreekt Wij kunnen heel ver meegaan in de gedachtengang, die er aan ten grondslag ligt. De Katholieke Kerk kent en erkent de kostbaarheid en algenoegzaamheid van Jesus' bloed. Zij weet, dat mensen daar uit zichzelf niets aan toe kunnen voe gen Maar zij weet ook en leert het ons dat een mens niet op zichzelf behoeft te staan; dat hij juist door zijn geloof en door zijn deelneming aan de goddelijke levenskracht van de Verlosser met Hem verbonden is tot levenseenheid. Daarin ziet de Kerk juist de vruchtbaarheid van Jesus' Bloed, d.w.z. de vruchtbaarheid van Zijn verlossend lijden. Wij zien Jesus Christus als Iemand die zich be schikbaar stelde, zo volledig als het maar kan, voor het geluk der mensen. Niets is Hem daarvoor te veel. Zijn lichaam mag gebroken en vermorzeld worden. Zijn geest mag in de uiterste eenzaamheid geraken, al Zijn bloed mag onder het geweld t'«« het lijden wegvloeien: het is goed, want door Zijn bloed kan verzoening tot stand komen tussen God en de mensen: het zou de losprijs zijn, waarmee arme mensen, die aan kwaad en zonde gebonden waren, vrijgekocht konden worden, oni hun slavernij te ruilen voor de koninklijke vrijheid der kinderen Gods. DEZE Jesus, Die met Zyn menselijke ogen zoveel leed van nabij had gezien, Die tot verbazing der menigte aan melaatsen de hand had gedrukt, om hun wegterende lichamen van de brandende en doden de kwetsuren te reinigen. Die 't menselyk lichaam eer biedigde en bestemde tot tempel van de Heilige Geest, wilde Zijn eigenmenselijke lichamelijkheid niet sparen, toen het ging om de totale redding van de totale mens. Hij heeft niet geaarzeld toen men onbewust van de duistere noodzaak voor het recht- huis van Pilatus uitriep: „Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen!" Zijn bloed is over ons ge komen; en de Calvarieberg werd de plaats, waar een deemoedig mens de levenswarmte van het bloed dat door Zijn lichaam stroomde, voelde wegtrekken, omdat d e mens volheid van waarachtig en eeuwig leven nodig had. Welnu, het is kenmerkend voor onze katholieke levenshouding, dat wij in het geloof en in de werke lijkheid van de Eucharistie voortdurend rondom het Offer van de Mensenzoon staan. Wat doen we? Zyn we toeschouwers en zeggen we: „Jesus Chris tus, wij waarderen Uw edelmoedigheid en met diep medelijden en eindeloos respect zien we naar U op, terwijl Uw bloed vloeit voor ons heil. Wat Gy doet en waar Gy ons dagelijks aan herinnert, is zó groots en verheft zich zó hoog hoven alie menselijke ver houdingen, dat wij slechts bewonderend kunnen toe zien. Vraag niet van ons. dat wij op enigerlei wijze met U méédoen. Daartoe zijn wij niet in staat; daartoe missen wij de goddelijke kracht, waarover Gij als Zoon van God beschikt!" Dat zou onze reactie ziin als wjj omtrent het christendom en de christelijke verlossing zouden ge loven, wat de reformatorische christenen ervan ge loven. Wij zouden naar onze eerlijke overtuiging van Jesus zelf ten antwoord krijgen: „Uw woorden gaan voorbij aan het diepste en schoonste wat Ik in Mijn leven en in Myn Offer met U en voor U heb willen doen Mijn leven en Mijn sterven zyn voor U; het Bloed, dat vloeit, reinigt U als ge wilt van alle zonde. Door d° gemeenschap met Mijn Bloed ontvangt ge god delijke kracht, zodat ge drager zjjt van eeuwig leven, tot alles ln staat, en bestemd om met Mij te leven; als het voor de komst van Mijn Rijk goed is, met My te lijden, met Mij te sterven. Ge kunt martelaar zyn, omdat Ikimartelaar was; ge kunt Uw jeugd en Uw uiterlijke vrijheid opofferen, om dat Ik U voorging. Nu Mijn Bloed geofferd werd, zullen er zyn die huwelijk en zelfstandigheid, schoonheid en leven vaarwel zeggen, omdat ze één met My en samen met Mij voor de Vader willen zijn. opdat God zou zijn: alles in allen. Weest géén toeschouwers Gelooft in Mij en volgt Mij na". Wij menen, dat de reformatie niet ontvankelyk genoeg staat tegenover dat fragment uit de Blijde Boodschap S. JELSMA M.S.C.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1953 | | pagina 5