Van Meerssen's Heilige Stede
naar Utrechtse Domstad
SOPRAANTJES in HET KOOR
Te veel uitgangspunten in Enschede
Op zoek naar een vrouwelijke bard in Flaanderland
cd
D
KAPELAAN J. J. H. VONCKEN
Twee oorlogs
monumenten
Ljn wereld
en
Het meest oorspronkelijke
en gedurfde Humanisme
ZATERDAG 9 MEI 1953
PAGINA 5
Humanistische matheid
VLAANDEREN denkt soms dat het maar één dichteres van deze
tijd heeft, te weten Reninca, woordvorming van Renata in can
tate, oftewel Herboren in christelijke liefde.
Zij gaat door voor de grootste Vlaamse mystieke dichteres sinds
Hadewych en zij kan het zich theoretisch aan laten leunen, want
sinds Hadewych zijn er in het geheel geen mystieke dichteressen
meer aan het woord gekomen in Vlaanderen, voorzover wij weten.
Indien men enige mystiek in haar werk wil ontdekken, nu goed, dan
is zij dus meteen kroondraagster. Als dichteres zonder meer is zij dit
echter niet, want nadat Vlaanderen jarenlang, sinds de gezusters
Loveling eigenlijk, met enige smart een vrouwelijke bard had ont
beerd, mengen zich momenteel naast Reninca minstens vier andere
sopraantjes in het koor.
„De overkant"
Het teken van alle mens elijl
leven in Rotterdam
Links: Zadkine's „Stad zonder Hart" in
de Parijse gieterij, met de tijdelijke
•pennen nog in de armen. Rechts: Het
samengestelde oorlogsmonument te
Enschede.
In de oorlogsherdenkingen van dit jaar valt de aandacht op twee
momenten, die ook op het terrein van de beeldende kunst van buitengewone
importantie zijn. Wij bedoelen de onthulling op 4 Mei j.l. van het monu
ment dat Mari Andriessen voor Enschedé maakte, en die op 15 Mei a.s.
van het beeld dat Ossip Zadkine voor Rotterdam heeft uitgevoerd. Van
heide gedenktekenen is de voltooiing reeds jaren lang met hooggestemde
verwachtingen tegemoet gezien. Beide bleven zij ook al die jaren de
gemoederen bezig houden en dat was geen wonder. De opdracht immers die
Zadkine ontving naar aanleiding van een ongemeen gewaagd ontwerp,
betekende een feit van unieke kunsthistoris<4ie betekenis, even belangrijk en
opschuddend als eertijds de beschildering van de Brancacci-kapel door
Masaccio of de plaatsing van Michel Anvelo's Da-vid in de oude stad
Firenze.
En wat Andriessens monument betreft:
in de zeven jaar dat hij er, moeizaam,
voorzichtig en vol bedachtzame zelfkritiek
aan werkte en omwerkte scheen de beeld
houwer van tijd tot tijd voorlopige con
densates van dat scheppingsproces af te
splitsen, die hij dan, tot een zelfstandig
beeld afgerond, aan de openbaarheid
prijsgaf, waar zij levendige discussies
uitlokten. Zo bijv. zijn „Man voor het
vuurpeloton" te Haarlem en zijn tot
daadkrachtig verzet gekomen dokwerker
in Amsterdam. Het Haarlemse beeld
wekte hoge verwachtingen. Het was een
beeld van grote waarachtigheid. Het had
niets van de theatrale pathetiek waartoe
zelfs een Radecker zich in zijn oorlogs
monument had laten opschroeven. Het
beeldde de overwinning op de brallende
horde, op de uiterste verwatenheid van
mensen, in haar essentie uit: de uiterste
eenvoud, de stille grootheid van de mens
die zijn volstrekte nietigheid voor God
erkent en ten einde toe Zijn Wil ten uit
voer legt. Andriessen scheen er aan toe te
zijn, in de uiterste schamelheid de uiterste
onbreekbaarheid, in de brekelijkste zwak
heid de beslissende kracht uit te beelden.
Ons leek dit Haarlemse monument een
beloftevol teken in onze schuchtere hoop
op opnieuw fot scheppen gekomen Chris
tendom.
Vorm en idee gingen harmonieus sa
men, en hoewel zij nauwelijks opvielen
bezat het beeld goede plastische waarden.
De „dokwerker" was daarna een lichte te
leurstelling. De vorm was slechts uit één
enkele gezichtshoek min of meer ade
quaat aan de idee: de toorn van de recht
vaardige die als een vloed komt opzetten
in die kolos. Niet het gehele lichaam had
die op gang gekomen vaart meegekregen,
die van voren gezien, inderdaad als iets
onstuitbaars aan komt zwellen. Van opzij
gezien schijnt daar een ledepop lichtelijk
achterover te wankelen met het levenloze
gebaar van een marionet. Toch was er
sprake van een indrukwekkende opzet,
waarin alle voorwaarden voor een prach
tig beeld, uitvoeringsrijp besloten lagen.
Later kregen wij ook de eerste definitieve
delen van het Enschedese monument te
zien - o.a. in Sonsbeek - en vandaag staat
het dan eindelijk in zijn geheel onthuld.
Bestaande uit zes afzonderlijke delen:
vier enkele en twee drietallen figuren,
beeldt 't het oorlogslijden van de natie
uit: De overrompelde soldaat, het bom
bardementsslachtoffer, de opgejaagde jood,
de stervensbereide gijzelaar, de kamp
gevangenen en het verzet.
Een samengesteld monument als dit is
ook buiten Nederland een grote bijzonder
heid. Het staat niet als de Laokoon-groep
of de Burgers van Calais op één enkel
voetstuk, maar op zes afzonderlijke sok
kels volgens een bepaald plan geschikt op
zes van de betonnen carrés die, elk door
gras omgeven, zijn twaalfdelig plateau
vormen, tegen een déécor van het levend
geboomte van het stadspark. Men kan
nauwelijks de moeilijkheden overschatten
voor welke de beeldhouwer stond, toen
hij eenheid moest zien te brengen in dit
conglomeraat. Het is waarlijk geen wonder
dat hij telkens weer beelden vernietigde
die voor dit evenement gereed kwamen.
Hij zal vaak de wanhoop nabij geweest
zijn, er na aan toe zijn grootse poging op
te geven.
Die poging is en blijft van historisch be
lang en het is goed dit te onderstrepen
maar laat het ons maar dadelijk zeg
gen: zij is niet geslaagd. Zij is zelfs zo
weinig geslaagd dat het moeilijk is een
uitgangspunt te ontdekken. Naar mijn
mening is Andriessen van verschillende
uitgangspunten vertrokken en helaas van
tegenstrijdige. Er is tussen de beelden een
correlatief spel bespeurbaar in de wendin
gen van blik en houding, die kennelijk
een alzijdig bindende eenheid willen be
werken. De knap gecomponeerde en ge
plaatste verzetsgroep neemt in dit spel de
sleutelpositie in. Maar twee ingevoerde
factoren doen daaraan afbreuk: een flau
we afhelling van het plateau en de plaat
sing van een duidelijke dominant de
gijzelaar centraal aan de top van die
helling; beide factoren leveren groot voor
deel op naar de ene zijde die zjj als gun
stigste beschouwingsbasis aanwijzen. Ech
ter uitsluitend naar die zijde. Overal el
ders kan de dominant de orde slechts ver
storen in dezelfde mate waarin hfl domi
neert.
Tussen de twee princiepen: alzijdig ge
richte orde en éénzijdig gerichte, sneu
velt ook het voordeel van het spelen met
ongelijke sokkelhoogte.
Nog een derde princiep zocht de beeld
houwer te dienen: dat n.l. het naast elk
beeld onbezet gebleven carré, als stand
plaats benut de ideale beschouwingskans
voor het naast-staande beeld zou opleve
ren. Daar de carré's in drie rijen van vier
naast elkander liggen, was hiertoe een in
genieuze indeling nodig die nieuwe moei
lijkheden baarde met betrekking tot de
algemene eenheid en zelfs voor de éénzij
dige overzichtelijkheid van het gehele mo
nument De vraag rijst of de poging, een
groot aantal vrijwel gelijkwaardige beel
den als deze zodanig bijeen te plaatsen
dat zij tezamen als één beeld, één teken
werken, wel mogelijkheid van slagen
heeft, zonder een dodende symmetrie toe
te passen, en dan nog! Bindende architec
tuur lijkt de enige uitweg, gelijk voor het
enorme beeldencomplex dat Michel An-
giolo als grafmonument voor Julius II in
ontwerp had. Eigenlijk doen Andriessens
beelden, zo dicht bijeen, elkander schade.
Die gijzelaar zou onvergelijkelijk meer in
druk maken, stond hij daar alleen. Tussen
hem en de gevangenen drukt de weldoor
voede Jodin bijna het tegendeel uit van
wat zij op haar eentje zou kunnen uit
drukken. Wat echter zeer teleurstelt is de
geestelijke allure, de spiritualiteit die
deze verbeeldingen voortbracht. Het is
pijnlijk dit te zeggen, ik deed het liever
niet. Maar deze beelden zijn niet ge
maakt door de christen Andriessen van
wie het Haarlemse beeld geboortig scheen
en van wien wij nog pas in Utrecht zulk
verblijdend werk zagen. Zij zijn gemaakt
door een vermoeid, een mat humanisme,
dat wel zeer menselijk is, maar dat alle
glans mist, alle verhevenheid, alle kracht
tot verheffing. Men heeft tussen deze
In de schaduw van de mo
numentale H. Sacraments
basiliek, die met haar ran
ke spitsbogen en steunberen
de gedachtenis in ere houdt
van haar Franse bouwheren:
de Benedictijnen van Reims,
woont kapelaan J. J. H.
Voncken. Zijn huis ligt ver-
set olen tussen hoge bomen,
air in deze zonnige lente
reeds weelderig-groen in
b ad staan. Zou hij nog lang
in Meerssen gebleven zijn?
Vermoedelijk niet, want na
1' p-issterjaren breekt voor
een kapelaan van het Lim-
t -gse cuocees stilaan de dag
aan, waarop twee bruidjes
hern met het gebruikelijk ce
remonieel de herdersstaf ko
men overhandigen!
Aan de eervolle benoeming
die de kapelaan verleden
week ten deel gevallen is. zit
echter geen herdersstaf vast,
maar wel de dirigeerstok, die
hij als leider van het Basili
cakoor en de Meerssener
Nachtegalen zo bekwaam ge
hanteerd heeft, dat hij zijn
promotie tot directeur van
de Kerk-muziekschool te
Utrecht als een waardige be
kroning van zijn loopbaan
beschouwt.
Man van de praktijk
Hebt U deze benoeming
verwacht?
„Dat bepaald niet. Er zijn
immers musici die door het
bezit van de doctorstitel als
directeur meer representa
tief voor dit conservatorium
zouden zijn dan ik d^een
man van de P18™,*.,*
geeft de priestermusicus ne
derig ten antwoord.
„Twee jaar voor de °°^°g
heeft Z.H. Exc. Mgr Lem-
mens mij als kapelaan naa
Meerssen gezonden. Mijn eer
ste standplaats is Wolder bij
Maastricht geweest. De
Meerssener Nachtegalen, die
ik opgericht heb, vieren op
Hemelvaartsdag hun koperen
bestaansfeest. Dan vindt te
vens de huldiging plaats van
t-«» jubilarissen: Frangois
Grégoire en Gerard Stevens,
die i esp. vijftig en zestig jaar
de kerk als koorzanger heb
ben gediend. In de Hoogmis
zingen we nogmaals de zes
stemmige Mis Lauda Sion
van Hendrik Andriessen en
's middags onder het Lof voe
ren wij uit dankbaarheid
voor alles wat wij mochten
bereiken het Te Deum van
dezelfde componist uit. Bij
die gelegenheid neem ik af
scheid van Meerssen. Zater
dag IR Mei a-S- word ik door
Frof Dr Smijers te Utrecht
als directeur van de Kerk-
niuziekschool geïnstalleerd
„Wordt het werk, dat U te
Meerssen begonnen bent,
voortgezet?"
„Zeker, dat is de bedoeling.
De functies, dié ik vervulde
worden echter verdeeld. On
ze organist, Max Celis, neemt
het muzikale gedeelte van
het koor voor zijn rekening;
een onzer onderwijzers be
last zich met de ontspanning
van de jongens; pdministra-
tie en bibliotheek gaan weer.
in andere handen over. De
bisschop heeft nog geen op
volger in mijn plaats be
noemd, maar het staat nu
reeds vast, dat de kapelaan,
die mij vervangt, of hij al
dan niet muzikaal is de
geestelijke leiding en karak-
toestel bij me en legde dan
menig spannend avontuur
op de gevoelige emulsielaag
vast. Ik bezit wel 17 albums
vol met foto's! Op ouders-
avonden draaide ik de films,
die ik zelf opgenomen had
en U had beslist eens moeten
meemaken hoe alle aanwezi
gen dan meeleefden.
Geen muzikale show
Weet U waarvoor ik bfj
mijn koor steeds gewaakt
heb? Voor veruiterlijking. De
uitvoeringen mochten in geen
geval muzikale shows wor-
tervorming van de Nachte
galen op zich zal nemen.
Steeds heb ik alles alléén
gedaan: ik ging met de jon
gens fietsen, roeien, zwem
men, enz. Eens per jaar vlo
gen mijn nachtegalen een
dag of wat ver weg: dan gin
gen wij naar Clairveaux, Vo-
lendam of Wespelaer bij Leu
ven, waar we verleden jaar
in een jeugdherberg onver
getelijk schone dagen hebben
beleefd; daar waren prachti
ge bossen en een kapel, waar
we de H. Mis met onze gees
telijke liederen opluisterden.
Op onze uitstapjes had ik al
tijd mijn Rolleiflex en film
den. De zangers hebben un
it.Inlt taak de zuivere
Kunst te dienen, die een af
straling yan Gods Eeuwige
Schoonheid is. Dat is de roe
ping van de ware kunstenaar.
Wanneer hij zo is ingesteld
vallen egoïsme en zelfvol
daanheid weg.
Kapelaan Voncken vertelt
ons over het repertoire dat
hij met zijn koor in de loop
der jaren heeft uitgevoerd.
Zijn voorliefde ging uit naar
motetten van de klassieke
polyphonie, getoonzet door
componisten van wereldver
maardheid: Palestrina, Vit-
toria, Josquin des Prés, Ales-
sandro Scarlatti, Orlando di
Lasso en Philip Delmonte.
In het afgelopen seizoen
heeft hij met het M.S.O. eni
ge zeldzaam verklankte mo
tetten van Mozart uitgevoerd.
In hun hoge vlucht begon
nen de Meerssener Nachte
galen de Regensburger Dom-
spatzen te evenaren! In de
loop der jaren hebben zij
365 concerten gegeven en zijn
in ons land overal opgetre
den van Maastricht tot Gro
ningen. Ook in het buiten
land: zesmaal voor Radio
Brussel en eenmaal voor de
lange golf-zender van Lu
xemburg. En voor de K.R.O?
Daarvan is kapelaanWoncken
de tel kwijt geraakt. Ieder
jaar twee Misuitzendingen
vanuit de Basiliek. In het
programma van De Zingende
Kerk komt de naam van het
koor geregeld voor.
„Wist U dat het zevenstem
mige Ave Maria van Bruck
ner, dat de K.R.O. trouw
iedere Zaterdag bij het mor
gengebed laat zingen, een
plaat is welke van ons koor
werd opgenomen?"
In de maand Augustus
hoopt kapelaan Voncken zijn
koor in de aula van de Uni
versiteit van Leuven voor
de Vliebergh-Leergangen
te mogen dirigeren. „Maar
dat wordt dan ook definitief
de laatste keer" verklaart hij.
Traditie handhaven
Het deftige patriciërshuis
aan de Plompetorengracht 3,
de artistieke inrichting, de
voortreffelijke outillage
magnifiek concertorgel Stein-
way-vleugel en talrijke pia
no's het bekwame lera
rencorps: dat alles heeft op
de pas benoemde directeur
een diepe indruk gemaakt.
Het cachet van weten
schappelijke standing, dat de
verdienstelijke stichter Pa
ter Dr Caecilianus Huigens
O.F.M. daaraan verleend
heeft en dat onder Pater Dr
J. Vollaerts S.J. behouden
bleef, wil hij handhaven. Op
kerk-muzikaal gebied moet
de school zich met vooraan
staande conservatoria van
binnen- en buitenland kun
nen meten. De opleiding, die
theoretisch aan hoog gestel
de normen beantwoordt, zal
niet minder op de praktijk
gericht moeten zijn.
„Figuren als Paul Hup-
perts. André Rieu, Jan Mul,
Albert de Klerk en Herman
Strategier allen bekwame
vaklieden en religieuze kuns
tenaars hebben hun op
leiding aan de Kerk-muziek-
school ontvangen. De traditie,
waarin deze vooraanstaande
musici werden gevormd moet
worden voortgezet. Daarop
zal mijn bestuur gericht zün".
beelden de neiging sommige ervan op de
schouder te kloppen en half gekscherend
om de sfeer van treurnis te verbreken en
toch behoedzaam om hen geen pijn te
doen te zeggen: „Ach ja, arme drommel,
wij zijn immers allemaal maar prutsers!"
Want zij wekken het is zeer zeker een
qualiteit die Andriessens uitdrukkingsver
mogen buiten kijf stelt een broeder
lijke meegaandheid een lijdelijk „ermee
begaan-zijn" op, dat in laatste instantie
niets anders dan geestdovend fatalisme is.
En ik meen dat daardoor deze beelden
ook tekort schieten in hun wezenlijke
functie als monument.
AI wat Andriessens monument te kort
komt, stort zich in Zadkine's beeld op in
een uiterste van hevigheid. Daar aan de
Rotterdamse kade, in de wijd-open lucht,
staat het naar alle zijden klare, dwingen
de, vastgebouwde en onvergetelijke teken
na al die onmachtige quasi-magie van
nare would-be moderniteit in binnen- en
buitenland plotseling het waarlijk ma
gische teken, de beeldende bezwering, het
brutale welk een brutaliteit is toch ie
dere waarlijk nieuwe vorm! ondubbel
zinnig levensteken van onze tijd! Ook
hier een mens onder de aanval van de
horde, onder de toorn van de hemel; maar
in een zo prachtige opstand, in een zo on-
doodbare opworsteling van leven, dat hij
het teken werd van alle menselijk leven,
vaster gerezen en heldhaftiger strevend
nog dan in de zich wringende slaven van
Michel Angiolo. Ik aarzel niet dit beeld
een machtiger kunstwerk te noemen, zelfs
indien ik mij vergis: dit beeld is levender,
want het is het ónze.
Daar staat de moderne Atlas en hij torst
onze aarde, zwaarder, woedender dan
ooit. Daar wringt zich.de nieuwe Laokoon,
vechtend voor zijn zonen tegen de wur
ging door barbarij en de vergiftiging van
de cultuurscheppende geest door materia
lisme. En hij wint het pleit. Hij is het
overwinningspand zelve. Hij is de mani
feste rechtvaardiging van onze tijd tegen
over Hellas en de Renaissance.
En het is zinvol dat hij staat in Rotter
dam, welks hartverkwikkende levens
drift in een prachtig Rinascimento een
Handelsgebouw uit de grond stampte en
een nieuwe conceptie van architecto
nische schoonheid in zijn Beursplein een
magnifieke gestalte gaf, vergelijkbaar met
het beste wat Europa heeft voortgebracht.
En de Rotterdammers hebben Zadkine's
beeld „herkend", zij verstaan het, gelet
terden en ongeletterden. Rotterdam is
pionier van een nieuwe tijd geworden en
strekt elke andere stad ten voorbeeld.
K. S.
Ten eerste Christine d'Haen, over wier
stemgeluid in de Vlaamse literaire bladen
van 1951 al een hele polemiek met felle
pro's en contra's aan de hand is geweest,
waarbij tegenstanders niet hebben ge
schuwd haar een hanige sukkelaarster te
noemen, waarop haar grote bewonderaar
Raymond Herreman zich tot een debat
,op leven en dood" voelde uitgedaagd
Juist toen er her en der slachtoffers zou
den gaan vallen en iedereen zijn hart
vasthield, werd er gefloten. En zo wach
ten wij nu haar eerste bundel maar af.
Ten tweede Julia Tulkens, een al iets
oudere coryphee, wier vroegere optreden
met o.a. „Heibloempjes", „Liederen bij
schemeruur" en „Zo zingt mijn blondje'
beslist niet zonder weerklank in het
Vlaamse gemoed is gebleven. Zij presen
teert ons thans een bundel met een vollere
toon dan wij van haar hadden verwacht:
„De aardse bruid".
Ten derde Gabriëile Demedts, die door
Marnix Gijsen een „bescheiden maar
warm talent dat weldadig aandoet" wordt
genoemd. Na een drietal vooroorlogse
miniatuurbundeltjes in „De Bladen voor
de Poësie" verscheen thans van haar:
„Verloren thuis" 2/.
Ten vierde en voor vandaag ten laatste
Clara Haesaert, onbetwistbaar de jongste
in jaren en toon. Zij is redactrice-beheer
ster van het jongerentijdschrift De Meri
diaan en haar in de Meridiaanreeks ver
schenen bundel heet: „De overkant" 3/
WERKELIJK grote dichteressen zijn
het niet, maar uit hun gezamenlijk
werk zou men toch een treffend
bloemlezinkje samen kunnen stellen;
treffend, om de manier waarop het vrou
wenhart zich er nolens volens in uitzingt.
Op zich zijn de drie genoemde bundel
tjes, „De aardse bruid", „Verloren thuis"
en „De overkant", moeilijk met elkaar
vergelijkbaar. Vergelijkingen op basis van
toeyallige samenkomst op één bespreek-
uur doen de patiënte doorgaans trouwens
meer onrecht dan recht. Maar er blijft dat
gemeenschappelijke vrouwenhart, en die
vrouwenhartslag, dewelke zich in deze
poëzie onverwisselbaar eigen tegenover
het moderne mannelijke dichterschap ge
draagt-
Julia Tulkens inspireerde zich op Eva,
die zij laat zeggen:
'k Weet, in elke vrouw verloren,
't raadsel van mijn aangezicht.
Het „Verloren thuis" is voor Gabriëile
Demedts liefdes geborgenheid, en de ma
nier waarop zij erover schrijft herinnert
op haar beste momenten uitgesproken
aan de jeugdige Hélène Swarth. Bepaal
delijk in „Heimwee":
O mijn broeders, mijn vader, mijn
moeder,
ik ben zo verlaten te midden van u,
God is zover en mijn doden slapen,
mijn mond is verstijfd door te
bidden naar u.
Op alle minder beste momenten is haar
vers poësie-albumwerk, sterk door
Clara Haesaert.
vroomheid van intentie, maar smaak- en
kraakloos. Vereenzaming temidden van
het leven, wat Weltschmerz en mijmerij
over het mysterie van de dood blijken
niet bij machte zich als adem aan die
intentie mee te delen. Er is geen haartje
onzuiverheid of valse pathethiek in deze
poëzie, maar ook geen geluid. Het zou in
faam zijn er iets onsympathieks van te
zeggen. Gabriëile Demedts heeft zich er
echter mee aan de openbaarheid prijs ge-
gegeven en daarmee het persoonlijk me
moriaal van haar tocht naar „thuis" aan
een literaire beoordeling onderworpen.
Naar Noordnederlandse opvattingen sinds
1880 over poëzie had zij dit niet moeten
doen.
STALAGTIèTEN en stalagmieten zijn
hangende en staande druipsteenkegels,
te bezichtigen in de grotten van Han
en dus een echt Belgisch bezit en begrip.
Clara Haesaert's debuut „De overkant"
heeft „Stalagmieten" tot ondertitel. De
diepere zin van deze titel en ondertitel
laat zich niet al te gemakkelijk uitgraven.
In deze poëzie bewoont de vrouw een
wereld met de stekels overeind gezet; een
vrouwendroomeiland, dat zich als een
mannelijke „compositie" in de ruimte ge
draagt. Kennelijk op voorbeelden van mo
derne, abstracte plastische kunst geïnspi
reerd, getuigen haar verzen van een
eigenaardige zelfbeschouwing, waarin de
vrouw zich niet zonder krampachtigheid
objectiveert.
Haar „overkant" is dat, wat zij geheel
onbezonnen, zonder „doen en denken",
zou willen zijn. „Oog" is bij haar een
beeld, dat in bijna elk vers doorzien be
tekent. „Gesloten blijven" wordt een
voorwaarde tot verder-leven; „open ogen"
„geloven tot de wanhoop"; „een oude
kat met halfblinde ogen verjaagt mijn
eenzaamheid".
Op zijn minst gezegd staat men hier
voor een interessante zielsexpressie met
puur poëtische middelen. Ieder beeld
heeft een dubbele zin, duidt iets in con-
creto aan en roept iets van een droom op.
Waar Clara Haessaert zo iets groots als
„de tijd" of „de wereld" in die droom wil
oproepen, schiet haar jeugdige talentje
tekort. Waar zij in haar droom privé-pro-
blemen tracht op te lossen, verzinnebeeldt
haar vers 'n stemming van gedesillusion-
neerdheid, die scherp en soms hallucinant
in de lezer aanslaat. Eén voorbeeld:
GESLOTEN.
Zeven mannen droegen hun
verlangen
met vastgesloten ogen, naar het huia
van twijfel en verzadiging.
Eén ogenblik ontdeed de vrouw,
met ver gespreide vingers, haar
eigendom van alle schijn-gebaren.
De mannen en de vrouw bleven
verstard
hun lot verdragen, bleven gesloten,
en vroegen geen terug en geen
vergiffenis.
In elk geval is Clara Haesaert 'n intelli-
gibel waarneemster met hier en daar een
verrassend moderne aanslag; krijgt haar
visie wat meer wijdheid, dan heeft zij
ons zeker nog waarheden te zeggen. Een
zingend vrouwenhart voor Vlaanderen
schijnt er in haar niet te schuilen en dat
is misschien juist haar kans op een eigen
geluid.
NICO VERHOEVEN
1. Julia Tulkens: „De aardse bruid", El
sevier, Amsterdam—Brussel.
2. Gabriëile Demedts: „Verloren thuis",
Uitgeversbedrijf Orion, Waregem (België).
3. Clara Haesaert: „De overkant", uit
gave De Meridiaan, Brussel.
God heeft de mensen nodig
GRAAG WIL IK nogmaals de aandacht van de
lezer vragen voor het merkwaardige feit, dat
in het christendom niet alleen God, maar ook
de mens een wezenlijke plaats inneemt. Ik bedoel
daarmee niet allereerst te zeggen, dat het zoals
in elke godsdienst ook in het christendom gaat
om een verhouding, een contact tussen God en mens.
Het opvallende is vooral, dat in dit christendom God
tegelijkertijd de alles beslissende, leidende en souve-
reine invloed is én Degene, Die voortdurend op de
achtergrond blijft.
In de Griekse mythologie wandelen de goden op
deze aarde en bemoeien zich rechtstreeks met het lot
der mensen. Zij straffen en dreigen en kunnen met
geweld persoonlijk ingrijpen in het bestaan van
iemand, die hun toorn heeft opgewekt of hun wel
gezindheid over zich hrieft afgeroepen. De Jaweh
van het Oude Testament verschijnt in de koelte van
het paradijs zendt cherubs met 'n vlammend zwaard,
gebiedt, verkondigt straf en belofte, overvalt Mozes
met de kracht van Zijn aanwezigheid in de brandende
braamstruik, slaat met machtige arm een doorgang
in de wateren der Rode Zee, blaast een lichtende
wolk over de dorre woestijn, proclameert de tien ge
boden onder donderslagen op de berg Sinaï en legt
Zijn hand op mannen, die als profeten Zijn woord
moeten spreken Zichtbaar leidt Hij de geschiedenis
van het volk, dat door Hem werd uitverkoren het
geloof in Jaweh en Zijn belofte te handhaven tot aan
de komst van de Messias.
Dan als de Messias komt en de belofte werkelijk
heid wordt, werpt God Zichzelf in de menselijke ge
schiedenis én wordt mens met de mensen in Jesus
Christus. Hij is één met ons in denken, spreken en
doen. in lijden en sterven. Hij is zo concreet en zo
rechtstreeks mogelijk aanwezig en wanneer Hij is
heengegaan, is er een leegte, een duisternis, waarin
voorlopig geen enkel klein licht meer schijnt te
bloeien God schijnt zich voorgoed te hebben terug
getrokken en in de loop van negentien eeuwen hebben
we slechts het getuigenis van een enkel uitzonderlijk
mens, die door Hem gegrepen werd en uit zijn ge
wone doen weggehaald, de verklaring van een zeld
zame bevoorrechte, die in een stralend visioen of in
een wonderlijke verschijning een weerglans van Zijn
heerlijkheid mocht zied.
E ANDEREN moeten volstaan met in God en
de Godmens te geloven, nu Hij zich niet meer
rechtstreeks pleegt te openbaren en nu Hij niet
meer zichtbaar zélf de geschiedenis en het lot der
mensen ter hand neemt, persoonlijk ingrijpend op de
beslissende momenten. Wel is Hij nog aanwezig, wel
overlaadt Hij de Zijnen nog met gunsten, straffen en
beloften: wel predikt Hij nog Zijn blijde boodschap
en brengt Hij de genade der goddelijke levenskracht
van Zjjn universele verlossing voor allen. Maar Hq
staat niet zélf voor ons met Zijn gaven. Hij bedient
zich van mensen. Mensen staan voor ons namens God.
God staat voor ons in een mens.
Zo schenkt God mij het leven, maar er zijn mensen,
die namens Hem optreden en in wie Gods scheppende
kracht en Zijn vaderschap voor mij concrete werke
lijkheid worden. Hij geeft mij. wat ik voor het leven
nodig heb, maar schijnt zich toch niet persoonlijk
met mijn oDvrfeding te bemoeien. Daar heeft Hij men
sen voor, die Zijn vrije instrumenten zijn en de dra
gers van Zijn macht om het leven tot ontwikkeling
en wasdom te brengen. Voor voedsel en kleding, licht
en warmte, wijsheid en schoonheid komt Hij niet in
Zjjn eigen glanzende Godheid tot mij. maar in de
::sen die om mij heen zijn en die Hij mede voor
geschapen.
ZO IS HET OOK met hetgeen God in het christen
dom ons te bieden heeft. Hij predikt en verleent
kracht ter zaligheid voor iedereen, die in Zijn
prediking wil geloven. Hjj doet ons opnieuw tot god
delijk leven geboren worden; een mens spreekt de
woorden: „Ik doop u in de naam van de Vader en de
Zoon en de Heilige Geest". Hp schenkt vergiffenis
van zonden; een mens luistert naar onze belijdenis
en zegt ons: „Ik ontsla u van uw zonden in de naam
van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest". Hij
laat ons aanwezig zijn bij het éne onvergankelijke
Offer van Zijn Zoon; een mens buigt zich over brood
en wiin en spreekt het schermende woord: „Dit is
Mijn Lichaam... Dit is Mjjn Bloed".
Zo komen de meest kostbare dingen, zo komt het
goddelijk leven zélf, tot ons in de broze vaten van
.ïseiyke.
/EMAND VROEG MIJ, hoe wij konden geloven,
dat het zuivere woord van God zelf en Zijn eigen
leven hij ons gebracht kunnen worden door pries
ters, die mensen zijn en al het menselijke met ons
delen. Zou alles wat deze priesters presteren, zou heel
hun priesterlijke bediening, die besloten ligt in men
selijke handelingen en in woorden die zij met eigen
menselijke mond en menselijke taal spreken, niet
noodzakelijker wijze worden geïnfecteerd door de
zondigheid, welke zij desnoods ondanks zichzelf be
zitten
Deze vraag is begrijpelijk van de zijde van hen, die
in de Reformatie staan en voor wie onverbiddelijk
het woord van de eerlijke en helder formulerende
ds Tromp geldt: „Trek van deze mens de zondaar
af en ge houdt niets over!" Wanneer het wezen van
de mens hier op aarde definitief door de zonde is
aangetast, zal inderdaad alles, wat van de mens
voortkomt, zondig zijn en daardoor onmogelijk reli
gieuze waarde, d.w.z. betekenis voor God of godde
lijke vruchtbaarheid, kunnen bezitten. Ip die zin is
in het orthodox protestantisme geen plaats voor
menselijke werkzaamheid, waardoor wij met godde
lijke kracht zouden worden aangeraakt.
WANNEER de Katholieke Kerk echter over de
verlossing van Jesus Christus spreekt, verkon
digt zij een werkelijke en waarachtige moge
lijkheid tot vergiffenis van zonden en een werkelijke
en waarachtige mogelijkheid tot heiliging. Wie niets
dan zondaar is, kan inderdaad slechts zondigen en
nimmer door woord of daad genade of heiligheid
oproepen. Maar Jesus Christus is daar in onze ge
meenschap: Hij is de wijnstok en wjj zijn de ranken.
Zonder Hem kunnen wjj niets doen. Doch als Hij in
ons blijft en wij in Hem, zullen wij vruchten voort
brengen door het werkelijke leven van de wijnstok,
dat heel het organisme vruchtbaar maakt. Dorre
takken beginnen te bloeien, gevoed door de levens
sappen van de levende wijnstok. Broze vaten worden
gevuld met onschatbare rijkdom.
Zo is God in staat de mens een plaats te geven in
Zijn bemoeiingen met de mensen. Zo wordt het pries
terschap. zo wordt alles wat heilig is. in de katholieke
Kerk, een reële aanwezighei»! van God, de heilige en
smetteloze, in een zondige en onzuivere wereld.
S. JELSMA. M.S.C.