Van Meerssen's Heilige Stede naar Utrechtse Domstad SOPRAANTJES in HET KOOR Te veel uitgangspunten in Enschede Op zoek naar een vrouwelijke bard in Flaanderland cd D KAPELAAN J. J. H. VONCKEN Twee oorlogs monumenten Ljn wereld en Het meest oorspronkelijke en gedurfde Humanisme ZATERDAG 9 MEI 1953 PAGINA 5 Humanistische matheid VLAANDEREN denkt soms dat het maar één dichteres van deze tijd heeft, te weten Reninca, woordvorming van Renata in can tate, oftewel Herboren in christelijke liefde. Zij gaat door voor de grootste Vlaamse mystieke dichteres sinds Hadewych en zij kan het zich theoretisch aan laten leunen, want sinds Hadewych zijn er in het geheel geen mystieke dichteressen meer aan het woord gekomen in Vlaanderen, voorzover wij weten. Indien men enige mystiek in haar werk wil ontdekken, nu goed, dan is zij dus meteen kroondraagster. Als dichteres zonder meer is zij dit echter niet, want nadat Vlaanderen jarenlang, sinds de gezusters Loveling eigenlijk, met enige smart een vrouwelijke bard had ont beerd, mengen zich momenteel naast Reninca minstens vier andere sopraantjes in het koor. „De overkant" Het teken van alle mens elijl leven in Rotterdam Links: Zadkine's „Stad zonder Hart" in de Parijse gieterij, met de tijdelijke •pennen nog in de armen. Rechts: Het samengestelde oorlogsmonument te Enschede. In de oorlogsherdenkingen van dit jaar valt de aandacht op twee momenten, die ook op het terrein van de beeldende kunst van buitengewone importantie zijn. Wij bedoelen de onthulling op 4 Mei j.l. van het monu ment dat Mari Andriessen voor Enschedé maakte, en die op 15 Mei a.s. van het beeld dat Ossip Zadkine voor Rotterdam heeft uitgevoerd. Van heide gedenktekenen is de voltooiing reeds jaren lang met hooggestemde verwachtingen tegemoet gezien. Beide bleven zij ook al die jaren de gemoederen bezig houden en dat was geen wonder. De opdracht immers die Zadkine ontving naar aanleiding van een ongemeen gewaagd ontwerp, betekende een feit van unieke kunsthistoris<4ie betekenis, even belangrijk en opschuddend als eertijds de beschildering van de Brancacci-kapel door Masaccio of de plaatsing van Michel Anvelo's Da-vid in de oude stad Firenze. En wat Andriessens monument betreft: in de zeven jaar dat hij er, moeizaam, voorzichtig en vol bedachtzame zelfkritiek aan werkte en omwerkte scheen de beeld houwer van tijd tot tijd voorlopige con densates van dat scheppingsproces af te splitsen, die hij dan, tot een zelfstandig beeld afgerond, aan de openbaarheid prijsgaf, waar zij levendige discussies uitlokten. Zo bijv. zijn „Man voor het vuurpeloton" te Haarlem en zijn tot daadkrachtig verzet gekomen dokwerker in Amsterdam. Het Haarlemse beeld wekte hoge verwachtingen. Het was een beeld van grote waarachtigheid. Het had niets van de theatrale pathetiek waartoe zelfs een Radecker zich in zijn oorlogs monument had laten opschroeven. Het beeldde de overwinning op de brallende horde, op de uiterste verwatenheid van mensen, in haar essentie uit: de uiterste eenvoud, de stille grootheid van de mens die zijn volstrekte nietigheid voor God erkent en ten einde toe Zijn Wil ten uit voer legt. Andriessen scheen er aan toe te zijn, in de uiterste schamelheid de uiterste onbreekbaarheid, in de brekelijkste zwak heid de beslissende kracht uit te beelden. Ons leek dit Haarlemse monument een beloftevol teken in onze schuchtere hoop op opnieuw fot scheppen gekomen Chris tendom. Vorm en idee gingen harmonieus sa men, en hoewel zij nauwelijks opvielen bezat het beeld goede plastische waarden. De „dokwerker" was daarna een lichte te leurstelling. De vorm was slechts uit één enkele gezichtshoek min of meer ade quaat aan de idee: de toorn van de recht vaardige die als een vloed komt opzetten in die kolos. Niet het gehele lichaam had die op gang gekomen vaart meegekregen, die van voren gezien, inderdaad als iets onstuitbaars aan komt zwellen. Van opzij gezien schijnt daar een ledepop lichtelijk achterover te wankelen met het levenloze gebaar van een marionet. Toch was er sprake van een indrukwekkende opzet, waarin alle voorwaarden voor een prach tig beeld, uitvoeringsrijp besloten lagen. Later kregen wij ook de eerste definitieve delen van het Enschedese monument te zien - o.a. in Sonsbeek - en vandaag staat het dan eindelijk in zijn geheel onthuld. Bestaande uit zes afzonderlijke delen: vier enkele en twee drietallen figuren, beeldt 't het oorlogslijden van de natie uit: De overrompelde soldaat, het bom bardementsslachtoffer, de opgejaagde jood, de stervensbereide gijzelaar, de kamp gevangenen en het verzet. Een samengesteld monument als dit is ook buiten Nederland een grote bijzonder heid. Het staat niet als de Laokoon-groep of de Burgers van Calais op één enkel voetstuk, maar op zes afzonderlijke sok kels volgens een bepaald plan geschikt op zes van de betonnen carrés die, elk door gras omgeven, zijn twaalfdelig plateau vormen, tegen een déécor van het levend geboomte van het stadspark. Men kan nauwelijks de moeilijkheden overschatten voor welke de beeldhouwer stond, toen hij eenheid moest zien te brengen in dit conglomeraat. Het is waarlijk geen wonder dat hij telkens weer beelden vernietigde die voor dit evenement gereed kwamen. Hij zal vaak de wanhoop nabij geweest zijn, er na aan toe zijn grootse poging op te geven. Die poging is en blijft van historisch be lang en het is goed dit te onderstrepen maar laat het ons maar dadelijk zeg gen: zij is niet geslaagd. Zij is zelfs zo weinig geslaagd dat het moeilijk is een uitgangspunt te ontdekken. Naar mijn mening is Andriessen van verschillende uitgangspunten vertrokken en helaas van tegenstrijdige. Er is tussen de beelden een correlatief spel bespeurbaar in de wendin gen van blik en houding, die kennelijk een alzijdig bindende eenheid willen be werken. De knap gecomponeerde en ge plaatste verzetsgroep neemt in dit spel de sleutelpositie in. Maar twee ingevoerde factoren doen daaraan afbreuk: een flau we afhelling van het plateau en de plaat sing van een duidelijke dominant de gijzelaar centraal aan de top van die helling; beide factoren leveren groot voor deel op naar de ene zijde die zjj als gun stigste beschouwingsbasis aanwijzen. Ech ter uitsluitend naar die zijde. Overal el ders kan de dominant de orde slechts ver storen in dezelfde mate waarin hfl domi neert. Tussen de twee princiepen: alzijdig ge richte orde en éénzijdig gerichte, sneu velt ook het voordeel van het spelen met ongelijke sokkelhoogte. Nog een derde princiep zocht de beeld houwer te dienen: dat n.l. het naast elk beeld onbezet gebleven carré, als stand plaats benut de ideale beschouwingskans voor het naast-staande beeld zou opleve ren. Daar de carré's in drie rijen van vier naast elkander liggen, was hiertoe een in genieuze indeling nodig die nieuwe moei lijkheden baarde met betrekking tot de algemene eenheid en zelfs voor de éénzij dige overzichtelijkheid van het gehele mo nument De vraag rijst of de poging, een groot aantal vrijwel gelijkwaardige beel den als deze zodanig bijeen te plaatsen dat zij tezamen als één beeld, één teken werken, wel mogelijkheid van slagen heeft, zonder een dodende symmetrie toe te passen, en dan nog! Bindende architec tuur lijkt de enige uitweg, gelijk voor het enorme beeldencomplex dat Michel An- giolo als grafmonument voor Julius II in ontwerp had. Eigenlijk doen Andriessens beelden, zo dicht bijeen, elkander schade. Die gijzelaar zou onvergelijkelijk meer in druk maken, stond hij daar alleen. Tussen hem en de gevangenen drukt de weldoor voede Jodin bijna het tegendeel uit van wat zij op haar eentje zou kunnen uit drukken. Wat echter zeer teleurstelt is de geestelijke allure, de spiritualiteit die deze verbeeldingen voortbracht. Het is pijnlijk dit te zeggen, ik deed het liever niet. Maar deze beelden zijn niet ge maakt door de christen Andriessen van wie het Haarlemse beeld geboortig scheen en van wien wij nog pas in Utrecht zulk verblijdend werk zagen. Zij zijn gemaakt door een vermoeid, een mat humanisme, dat wel zeer menselijk is, maar dat alle glans mist, alle verhevenheid, alle kracht tot verheffing. Men heeft tussen deze In de schaduw van de mo numentale H. Sacraments basiliek, die met haar ran ke spitsbogen en steunberen de gedachtenis in ere houdt van haar Franse bouwheren: de Benedictijnen van Reims, woont kapelaan J. J. H. Voncken. Zijn huis ligt ver- set olen tussen hoge bomen, air in deze zonnige lente reeds weelderig-groen in b ad staan. Zou hij nog lang in Meerssen gebleven zijn? Vermoedelijk niet, want na 1' p-issterjaren breekt voor een kapelaan van het Lim- t -gse cuocees stilaan de dag aan, waarop twee bruidjes hern met het gebruikelijk ce remonieel de herdersstaf ko men overhandigen! Aan de eervolle benoeming die de kapelaan verleden week ten deel gevallen is. zit echter geen herdersstaf vast, maar wel de dirigeerstok, die hij als leider van het Basili cakoor en de Meerssener Nachtegalen zo bekwaam ge hanteerd heeft, dat hij zijn promotie tot directeur van de Kerk-muziekschool te Utrecht als een waardige be kroning van zijn loopbaan beschouwt. Man van de praktijk Hebt U deze benoeming verwacht? „Dat bepaald niet. Er zijn immers musici die door het bezit van de doctorstitel als directeur meer representa tief voor dit conservatorium zouden zijn dan ik d^een man van de P18™,*.,* geeft de priestermusicus ne derig ten antwoord. „Twee jaar voor de °°^°g heeft Z.H. Exc. Mgr Lem- mens mij als kapelaan naa Meerssen gezonden. Mijn eer ste standplaats is Wolder bij Maastricht geweest. De Meerssener Nachtegalen, die ik opgericht heb, vieren op Hemelvaartsdag hun koperen bestaansfeest. Dan vindt te vens de huldiging plaats van t-«» jubilarissen: Frangois Grégoire en Gerard Stevens, die i esp. vijftig en zestig jaar de kerk als koorzanger heb ben gediend. In de Hoogmis zingen we nogmaals de zes stemmige Mis Lauda Sion van Hendrik Andriessen en 's middags onder het Lof voe ren wij uit dankbaarheid voor alles wat wij mochten bereiken het Te Deum van dezelfde componist uit. Bij die gelegenheid neem ik af scheid van Meerssen. Zater dag IR Mei a-S- word ik door Frof Dr Smijers te Utrecht als directeur van de Kerk- niuziekschool geïnstalleerd „Wordt het werk, dat U te Meerssen begonnen bent, voortgezet?" „Zeker, dat is de bedoeling. De functies, dié ik vervulde worden echter verdeeld. On ze organist, Max Celis, neemt het muzikale gedeelte van het koor voor zijn rekening; een onzer onderwijzers be last zich met de ontspanning van de jongens; pdministra- tie en bibliotheek gaan weer. in andere handen over. De bisschop heeft nog geen op volger in mijn plaats be noemd, maar het staat nu reeds vast, dat de kapelaan, die mij vervangt, of hij al dan niet muzikaal is de geestelijke leiding en karak- toestel bij me en legde dan menig spannend avontuur op de gevoelige emulsielaag vast. Ik bezit wel 17 albums vol met foto's! Op ouders- avonden draaide ik de films, die ik zelf opgenomen had en U had beslist eens moeten meemaken hoe alle aanwezi gen dan meeleefden. Geen muzikale show Weet U waarvoor ik bfj mijn koor steeds gewaakt heb? Voor veruiterlijking. De uitvoeringen mochten in geen geval muzikale shows wor- tervorming van de Nachte galen op zich zal nemen. Steeds heb ik alles alléén gedaan: ik ging met de jon gens fietsen, roeien, zwem men, enz. Eens per jaar vlo gen mijn nachtegalen een dag of wat ver weg: dan gin gen wij naar Clairveaux, Vo- lendam of Wespelaer bij Leu ven, waar we verleden jaar in een jeugdherberg onver getelijk schone dagen hebben beleefd; daar waren prachti ge bossen en een kapel, waar we de H. Mis met onze gees telijke liederen opluisterden. Op onze uitstapjes had ik al tijd mijn Rolleiflex en film den. De zangers hebben un it.Inlt taak de zuivere Kunst te dienen, die een af straling yan Gods Eeuwige Schoonheid is. Dat is de roe ping van de ware kunstenaar. Wanneer hij zo is ingesteld vallen egoïsme en zelfvol daanheid weg. Kapelaan Voncken vertelt ons over het repertoire dat hij met zijn koor in de loop der jaren heeft uitgevoerd. Zijn voorliefde ging uit naar motetten van de klassieke polyphonie, getoonzet door componisten van wereldver maardheid: Palestrina, Vit- toria, Josquin des Prés, Ales- sandro Scarlatti, Orlando di Lasso en Philip Delmonte. In het afgelopen seizoen heeft hij met het M.S.O. eni ge zeldzaam verklankte mo tetten van Mozart uitgevoerd. In hun hoge vlucht begon nen de Meerssener Nachte galen de Regensburger Dom- spatzen te evenaren! In de loop der jaren hebben zij 365 concerten gegeven en zijn in ons land overal opgetre den van Maastricht tot Gro ningen. Ook in het buiten land: zesmaal voor Radio Brussel en eenmaal voor de lange golf-zender van Lu xemburg. En voor de K.R.O? Daarvan is kapelaanWoncken de tel kwijt geraakt. Ieder jaar twee Misuitzendingen vanuit de Basiliek. In het programma van De Zingende Kerk komt de naam van het koor geregeld voor. „Wist U dat het zevenstem mige Ave Maria van Bruck ner, dat de K.R.O. trouw iedere Zaterdag bij het mor gengebed laat zingen, een plaat is welke van ons koor werd opgenomen?" In de maand Augustus hoopt kapelaan Voncken zijn koor in de aula van de Uni versiteit van Leuven voor de Vliebergh-Leergangen te mogen dirigeren. „Maar dat wordt dan ook definitief de laatste keer" verklaart hij. Traditie handhaven Het deftige patriciërshuis aan de Plompetorengracht 3, de artistieke inrichting, de voortreffelijke outillage magnifiek concertorgel Stein- way-vleugel en talrijke pia no's het bekwame lera rencorps: dat alles heeft op de pas benoemde directeur een diepe indruk gemaakt. Het cachet van weten schappelijke standing, dat de verdienstelijke stichter Pa ter Dr Caecilianus Huigens O.F.M. daaraan verleend heeft en dat onder Pater Dr J. Vollaerts S.J. behouden bleef, wil hij handhaven. Op kerk-muzikaal gebied moet de school zich met vooraan staande conservatoria van binnen- en buitenland kun nen meten. De opleiding, die theoretisch aan hoog gestel de normen beantwoordt, zal niet minder op de praktijk gericht moeten zijn. „Figuren als Paul Hup- perts. André Rieu, Jan Mul, Albert de Klerk en Herman Strategier allen bekwame vaklieden en religieuze kuns tenaars hebben hun op leiding aan de Kerk-muziek- school ontvangen. De traditie, waarin deze vooraanstaande musici werden gevormd moet worden voortgezet. Daarop zal mijn bestuur gericht zün". beelden de neiging sommige ervan op de schouder te kloppen en half gekscherend om de sfeer van treurnis te verbreken en toch behoedzaam om hen geen pijn te doen te zeggen: „Ach ja, arme drommel, wij zijn immers allemaal maar prutsers!" Want zij wekken het is zeer zeker een qualiteit die Andriessens uitdrukkingsver mogen buiten kijf stelt een broeder lijke meegaandheid een lijdelijk „ermee begaan-zijn" op, dat in laatste instantie niets anders dan geestdovend fatalisme is. En ik meen dat daardoor deze beelden ook tekort schieten in hun wezenlijke functie als monument. AI wat Andriessens monument te kort komt, stort zich in Zadkine's beeld op in een uiterste van hevigheid. Daar aan de Rotterdamse kade, in de wijd-open lucht, staat het naar alle zijden klare, dwingen de, vastgebouwde en onvergetelijke teken na al die onmachtige quasi-magie van nare would-be moderniteit in binnen- en buitenland plotseling het waarlijk ma gische teken, de beeldende bezwering, het brutale welk een brutaliteit is toch ie dere waarlijk nieuwe vorm! ondubbel zinnig levensteken van onze tijd! Ook hier een mens onder de aanval van de horde, onder de toorn van de hemel; maar in een zo prachtige opstand, in een zo on- doodbare opworsteling van leven, dat hij het teken werd van alle menselijk leven, vaster gerezen en heldhaftiger strevend nog dan in de zich wringende slaven van Michel Angiolo. Ik aarzel niet dit beeld een machtiger kunstwerk te noemen, zelfs indien ik mij vergis: dit beeld is levender, want het is het ónze. Daar staat de moderne Atlas en hij torst onze aarde, zwaarder, woedender dan ooit. Daar wringt zich.de nieuwe Laokoon, vechtend voor zijn zonen tegen de wur ging door barbarij en de vergiftiging van de cultuurscheppende geest door materia lisme. En hij wint het pleit. Hij is het overwinningspand zelve. Hij is de mani feste rechtvaardiging van onze tijd tegen over Hellas en de Renaissance. En het is zinvol dat hij staat in Rotter dam, welks hartverkwikkende levens drift in een prachtig Rinascimento een Handelsgebouw uit de grond stampte en een nieuwe conceptie van architecto nische schoonheid in zijn Beursplein een magnifieke gestalte gaf, vergelijkbaar met het beste wat Europa heeft voortgebracht. En de Rotterdammers hebben Zadkine's beeld „herkend", zij verstaan het, gelet terden en ongeletterden. Rotterdam is pionier van een nieuwe tijd geworden en strekt elke andere stad ten voorbeeld. K. S. Ten eerste Christine d'Haen, over wier stemgeluid in de Vlaamse literaire bladen van 1951 al een hele polemiek met felle pro's en contra's aan de hand is geweest, waarbij tegenstanders niet hebben ge schuwd haar een hanige sukkelaarster te noemen, waarop haar grote bewonderaar Raymond Herreman zich tot een debat ,op leven en dood" voelde uitgedaagd Juist toen er her en der slachtoffers zou den gaan vallen en iedereen zijn hart vasthield, werd er gefloten. En zo wach ten wij nu haar eerste bundel maar af. Ten tweede Julia Tulkens, een al iets oudere coryphee, wier vroegere optreden met o.a. „Heibloempjes", „Liederen bij schemeruur" en „Zo zingt mijn blondje' beslist niet zonder weerklank in het Vlaamse gemoed is gebleven. Zij presen teert ons thans een bundel met een vollere toon dan wij van haar hadden verwacht: „De aardse bruid". Ten derde Gabriëile Demedts, die door Marnix Gijsen een „bescheiden maar warm talent dat weldadig aandoet" wordt genoemd. Na een drietal vooroorlogse miniatuurbundeltjes in „De Bladen voor de Poësie" verscheen thans van haar: „Verloren thuis" 2/. Ten vierde en voor vandaag ten laatste Clara Haesaert, onbetwistbaar de jongste in jaren en toon. Zij is redactrice-beheer ster van het jongerentijdschrift De Meri diaan en haar in de Meridiaanreeks ver schenen bundel heet: „De overkant" 3/ WERKELIJK grote dichteressen zijn het niet, maar uit hun gezamenlijk werk zou men toch een treffend bloemlezinkje samen kunnen stellen; treffend, om de manier waarop het vrou wenhart zich er nolens volens in uitzingt. Op zich zijn de drie genoemde bundel tjes, „De aardse bruid", „Verloren thuis" en „De overkant", moeilijk met elkaar vergelijkbaar. Vergelijkingen op basis van toeyallige samenkomst op één bespreek- uur doen de patiënte doorgaans trouwens meer onrecht dan recht. Maar er blijft dat gemeenschappelijke vrouwenhart, en die vrouwenhartslag, dewelke zich in deze poëzie onverwisselbaar eigen tegenover het moderne mannelijke dichterschap ge draagt- Julia Tulkens inspireerde zich op Eva, die zij laat zeggen: 'k Weet, in elke vrouw verloren, 't raadsel van mijn aangezicht. Het „Verloren thuis" is voor Gabriëile Demedts liefdes geborgenheid, en de ma nier waarop zij erover schrijft herinnert op haar beste momenten uitgesproken aan de jeugdige Hélène Swarth. Bepaal delijk in „Heimwee": O mijn broeders, mijn vader, mijn moeder, ik ben zo verlaten te midden van u, God is zover en mijn doden slapen, mijn mond is verstijfd door te bidden naar u. Op alle minder beste momenten is haar vers poësie-albumwerk, sterk door Clara Haesaert. vroomheid van intentie, maar smaak- en kraakloos. Vereenzaming temidden van het leven, wat Weltschmerz en mijmerij over het mysterie van de dood blijken niet bij machte zich als adem aan die intentie mee te delen. Er is geen haartje onzuiverheid of valse pathethiek in deze poëzie, maar ook geen geluid. Het zou in faam zijn er iets onsympathieks van te zeggen. Gabriëile Demedts heeft zich er echter mee aan de openbaarheid prijs ge- gegeven en daarmee het persoonlijk me moriaal van haar tocht naar „thuis" aan een literaire beoordeling onderworpen. Naar Noordnederlandse opvattingen sinds 1880 over poëzie had zij dit niet moeten doen. STALAGTIèTEN en stalagmieten zijn hangende en staande druipsteenkegels, te bezichtigen in de grotten van Han en dus een echt Belgisch bezit en begrip. Clara Haesaert's debuut „De overkant" heeft „Stalagmieten" tot ondertitel. De diepere zin van deze titel en ondertitel laat zich niet al te gemakkelijk uitgraven. In deze poëzie bewoont de vrouw een wereld met de stekels overeind gezet; een vrouwendroomeiland, dat zich als een mannelijke „compositie" in de ruimte ge draagt. Kennelijk op voorbeelden van mo derne, abstracte plastische kunst geïnspi reerd, getuigen haar verzen van een eigenaardige zelfbeschouwing, waarin de vrouw zich niet zonder krampachtigheid objectiveert. Haar „overkant" is dat, wat zij geheel onbezonnen, zonder „doen en denken", zou willen zijn. „Oog" is bij haar een beeld, dat in bijna elk vers doorzien be tekent. „Gesloten blijven" wordt een voorwaarde tot verder-leven; „open ogen" „geloven tot de wanhoop"; „een oude kat met halfblinde ogen verjaagt mijn eenzaamheid". Op zijn minst gezegd staat men hier voor een interessante zielsexpressie met puur poëtische middelen. Ieder beeld heeft een dubbele zin, duidt iets in con- creto aan en roept iets van een droom op. Waar Clara Haessaert zo iets groots als „de tijd" of „de wereld" in die droom wil oproepen, schiet haar jeugdige talentje tekort. Waar zij in haar droom privé-pro- blemen tracht op te lossen, verzinnebeeldt haar vers 'n stemming van gedesillusion- neerdheid, die scherp en soms hallucinant in de lezer aanslaat. Eén voorbeeld: GESLOTEN. Zeven mannen droegen hun verlangen met vastgesloten ogen, naar het huia van twijfel en verzadiging. Eén ogenblik ontdeed de vrouw, met ver gespreide vingers, haar eigendom van alle schijn-gebaren. De mannen en de vrouw bleven verstard hun lot verdragen, bleven gesloten, en vroegen geen terug en geen vergiffenis. In elk geval is Clara Haesaert 'n intelli- gibel waarneemster met hier en daar een verrassend moderne aanslag; krijgt haar visie wat meer wijdheid, dan heeft zij ons zeker nog waarheden te zeggen. Een zingend vrouwenhart voor Vlaanderen schijnt er in haar niet te schuilen en dat is misschien juist haar kans op een eigen geluid. NICO VERHOEVEN 1. Julia Tulkens: „De aardse bruid", El sevier, Amsterdam—Brussel. 2. Gabriëile Demedts: „Verloren thuis", Uitgeversbedrijf Orion, Waregem (België). 3. Clara Haesaert: „De overkant", uit gave De Meridiaan, Brussel. God heeft de mensen nodig GRAAG WIL IK nogmaals de aandacht van de lezer vragen voor het merkwaardige feit, dat in het christendom niet alleen God, maar ook de mens een wezenlijke plaats inneemt. Ik bedoel daarmee niet allereerst te zeggen, dat het zoals in elke godsdienst ook in het christendom gaat om een verhouding, een contact tussen God en mens. Het opvallende is vooral, dat in dit christendom God tegelijkertijd de alles beslissende, leidende en souve- reine invloed is én Degene, Die voortdurend op de achtergrond blijft. In de Griekse mythologie wandelen de goden op deze aarde en bemoeien zich rechtstreeks met het lot der mensen. Zij straffen en dreigen en kunnen met geweld persoonlijk ingrijpen in het bestaan van iemand, die hun toorn heeft opgewekt of hun wel gezindheid over zich hrieft afgeroepen. De Jaweh van het Oude Testament verschijnt in de koelte van het paradijs zendt cherubs met 'n vlammend zwaard, gebiedt, verkondigt straf en belofte, overvalt Mozes met de kracht van Zijn aanwezigheid in de brandende braamstruik, slaat met machtige arm een doorgang in de wateren der Rode Zee, blaast een lichtende wolk over de dorre woestijn, proclameert de tien ge boden onder donderslagen op de berg Sinaï en legt Zijn hand op mannen, die als profeten Zijn woord moeten spreken Zichtbaar leidt Hij de geschiedenis van het volk, dat door Hem werd uitverkoren het geloof in Jaweh en Zijn belofte te handhaven tot aan de komst van de Messias. Dan als de Messias komt en de belofte werkelijk heid wordt, werpt God Zichzelf in de menselijke ge schiedenis én wordt mens met de mensen in Jesus Christus. Hij is één met ons in denken, spreken en doen. in lijden en sterven. Hij is zo concreet en zo rechtstreeks mogelijk aanwezig en wanneer Hij is heengegaan, is er een leegte, een duisternis, waarin voorlopig geen enkel klein licht meer schijnt te bloeien God schijnt zich voorgoed te hebben terug getrokken en in de loop van negentien eeuwen hebben we slechts het getuigenis van een enkel uitzonderlijk mens, die door Hem gegrepen werd en uit zijn ge wone doen weggehaald, de verklaring van een zeld zame bevoorrechte, die in een stralend visioen of in een wonderlijke verschijning een weerglans van Zijn heerlijkheid mocht zied. E ANDEREN moeten volstaan met in God en de Godmens te geloven, nu Hij zich niet meer rechtstreeks pleegt te openbaren en nu Hij niet meer zichtbaar zélf de geschiedenis en het lot der mensen ter hand neemt, persoonlijk ingrijpend op de beslissende momenten. Wel is Hij nog aanwezig, wel overlaadt Hij de Zijnen nog met gunsten, straffen en beloften: wel predikt Hij nog Zijn blijde boodschap en brengt Hij de genade der goddelijke levenskracht van Zjjn universele verlossing voor allen. Maar Hq staat niet zélf voor ons met Zijn gaven. Hij bedient zich van mensen. Mensen staan voor ons namens God. God staat voor ons in een mens. Zo schenkt God mij het leven, maar er zijn mensen, die namens Hem optreden en in wie Gods scheppende kracht en Zijn vaderschap voor mij concrete werke lijkheid worden. Hij geeft mij. wat ik voor het leven nodig heb, maar schijnt zich toch niet persoonlijk met mijn oDvrfeding te bemoeien. Daar heeft Hij men sen voor, die Zijn vrije instrumenten zijn en de dra gers van Zijn macht om het leven tot ontwikkeling en wasdom te brengen. Voor voedsel en kleding, licht en warmte, wijsheid en schoonheid komt Hij niet in Zjjn eigen glanzende Godheid tot mij. maar in de ::sen die om mij heen zijn en die Hij mede voor geschapen. ZO IS HET OOK met hetgeen God in het christen dom ons te bieden heeft. Hij predikt en verleent kracht ter zaligheid voor iedereen, die in Zijn prediking wil geloven. Hjj doet ons opnieuw tot god delijk leven geboren worden; een mens spreekt de woorden: „Ik doop u in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest". Hp schenkt vergiffenis van zonden; een mens luistert naar onze belijdenis en zegt ons: „Ik ontsla u van uw zonden in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest". Hij laat ons aanwezig zijn bij het éne onvergankelijke Offer van Zijn Zoon; een mens buigt zich over brood en wiin en spreekt het schermende woord: „Dit is Mijn Lichaam... Dit is Mjjn Bloed". Zo komen de meest kostbare dingen, zo komt het goddelijk leven zélf, tot ons in de broze vaten van .ïseiyke. /EMAND VROEG MIJ, hoe wij konden geloven, dat het zuivere woord van God zelf en Zijn eigen leven hij ons gebracht kunnen worden door pries ters, die mensen zijn en al het menselijke met ons delen. Zou alles wat deze priesters presteren, zou heel hun priesterlijke bediening, die besloten ligt in men selijke handelingen en in woorden die zij met eigen menselijke mond en menselijke taal spreken, niet noodzakelijker wijze worden geïnfecteerd door de zondigheid, welke zij desnoods ondanks zichzelf be zitten Deze vraag is begrijpelijk van de zijde van hen, die in de Reformatie staan en voor wie onverbiddelijk het woord van de eerlijke en helder formulerende ds Tromp geldt: „Trek van deze mens de zondaar af en ge houdt niets over!" Wanneer het wezen van de mens hier op aarde definitief door de zonde is aangetast, zal inderdaad alles, wat van de mens voortkomt, zondig zijn en daardoor onmogelijk reli gieuze waarde, d.w.z. betekenis voor God of godde lijke vruchtbaarheid, kunnen bezitten. Ip die zin is in het orthodox protestantisme geen plaats voor menselijke werkzaamheid, waardoor wij met godde lijke kracht zouden worden aangeraakt. WANNEER de Katholieke Kerk echter over de verlossing van Jesus Christus spreekt, verkon digt zij een werkelijke en waarachtige moge lijkheid tot vergiffenis van zonden en een werkelijke en waarachtige mogelijkheid tot heiliging. Wie niets dan zondaar is, kan inderdaad slechts zondigen en nimmer door woord of daad genade of heiligheid oproepen. Maar Jesus Christus is daar in onze ge meenschap: Hij is de wijnstok en wjj zijn de ranken. Zonder Hem kunnen wjj niets doen. Doch als Hij in ons blijft en wij in Hem, zullen wij vruchten voort brengen door het werkelijke leven van de wijnstok, dat heel het organisme vruchtbaar maakt. Dorre takken beginnen te bloeien, gevoed door de levens sappen van de levende wijnstok. Broze vaten worden gevuld met onschatbare rijkdom. Zo is God in staat de mens een plaats te geven in Zijn bemoeiingen met de mensen. Zo wordt het pries terschap. zo wordt alles wat heilig is. in de katholieke Kerk, een reële aanwezighei»! van God, de heilige en smetteloze, in een zondige en onzuivere wereld. S. JELSMA. M.S.C.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1953 | | pagina 5