ANTONIN" van Henri Bosco Wat hij zelf over zijn werk in Amerika en zijn plannen voor de Roermondse Kathedraal vertelt D e menselijke grondslag I eken-priesterschap van Ik haat droom de dorren die meer zoeken" geen M' H. W. J. M. Keuls W1 lip?" 411 1 ZATERDAG 16 MEI 1953 PAGINA 5 Droomwereld der kinderfantasie Nog vitaal als voorheen Zeventien kerken (§od en SLwereld Weerstand der techniek overwinnen Naar Roermond DRINKT ook in huis geregeld bron van gezondheid Bveral verkrijgbaar Rondeel en kwatrijn *9 V ertalingen Supervielle *)*)- De omstandigheid, dat Henri Bosco's nieuwe roman als een vage herinnering is neergeschreven, geeft aan dit boek „An- tonin" die dromerige, poëtische atmos feer, die de werken van Bosco kenmerkt. Waarschijnlijk heeft Bosco zelf bij de fa milie Benichat gewoond, heeft hij zelf de angstaanjagende weerzin gevoeld voor de gebochelde tweelingbroers en de vriend schap beleefd voor de geheimzinnige Ma rie In ieder geval heeft de dichterlijke pen van Henri Bosco ons op meesterlijke wijze de belevenissen en reacties verhaald van een lucide, overgevoelige kinderziel. Antonin is een kind van acht jaar, een leeftijd dus, waarop hij evenzeer in staat is verstandelijk en glashelder te observe ren, als zich in een irreële droomwereld te verliezen. Zijn ouders zijn door veel vuldige afwezigheid genoodzaakt hem uit te besteden. Zo komt hij terecht in de buitenwijken van Avignon, bij de familie Bénichat. Tussen Bénichat, een goedige lobbes, wiens ruwe taal en veelvuldige driftbuien niet voor hem innemen en zijn vrouw Laïde, een in zichzelf gekeerd sloofje, dat hoewel vol goede zorgen, zich weinig aan het ventje laat gelegen liggen, leidt Antonin een eenzaam en eentonig leven. Laïde heeft één zwak: de drank. Zij koopt die bij ,Les démons du quartier" de gebochelde tweelingbroers Cassius en Barnabé, die een kruidenierswinkel drij ven. Deze afzichtelijke monsters, die spre kend op elkaar lijken, boezemen het kind verdubbelde angst en weerzin in. Mees terlijk is de beklemmende atmosfeer getekend in het kleine, morsige winkeltje, waar de beide gedrochten, die op crediet leveren, een machtspositie innemen bij de volksvrouwen. Barnabé en Cassius voe len de afkeer van het kind en zo is de haat wederkerig. Gespeend van de omgang met kinde ren, heeft de totaal vereenzaamde Anto nin zich een geheel eigen droomwereld geschapen achter de muur van de steeg, waarin hij woont. Urenlang kan hij zich zelf vergeten, kijkend naar de insecten, die in de klimop leven, of luisterend naar het pianospel van de heer Maillet, dat van achter de muur tot hem door dringt. Hier laat hij zijn ongebreidelde kinder-fantasie de vrije loop en waant zich achter de muur een ongekend schoon paradijs. Dan ontdekt hij de klei ne, vroegwijze Marie. Samen wandelend langs de muur, ontstaat een innige vriend schap, die in vele opzichten aan „Le grand Meaulnes" doet denken. Cassius en Barna bé verstoren deze echter wreed. Wanneer Antonin ziek wordt, na een nachtelijke wandeling met Bénichat, verwijten zijn ouders het echtpaar zorgeloosheid en An tonin wordt ondergebracht bij de heer Maillet, aan gene zijde van de muur. In deze kalme en weldadige omgeving, komt het getourmenteerde kind volkomen tot rust. Hij wordt ingewijd in de muziek en leert de mystieke bekoring kennen, die uitgaat van het machtige kerkorgel en van de liturgie. Hij hoeft zich nu niet langer in zijn dromen te verplaatsen om geluk kig te zijn. Niet dan met de grootste weerzin denkt hij terug „au médiocre purgatoire", aan de grauwe volksbuurt, aan Cassius en Barnabé, aan Bénichat en Laïde. „Later", zet Bosco, „zou de donkere zijde van de muur mij toch dierbaarder in de herinnering blijven, maar als kind eiste ik het leven, eiste ik de zonnige kant". Vlak voor dat geldgebrek zijn ouders noopt hem weer bij zich te nemen, ont moet Antonin nog eenmaal Benichat en Laide. Hij wordt zich bewust van zijn grote genegenheid voor hen en ook de herinnering aan Marie is weer opgewekt. Teruggekeerd bij bijn ouders, stort An tonin zich met hart en ziel in het hem zo vertrouwde buitenleven. Hij leert, wat men op zijn leeftijd weten kan van de bomen, de vogels, en de hemel, en^ de mensen die hij beziet met zijn eigen fantastische kinderogen. De hoop, Marie eens weer. te zien, verlaat hem nooit en zo eindigt het boek na een vergeefse onderzoekingstocht, als hij, onder een boom gezeten, 's morgens vroeg kijkt naar het opgaan van de zon. Wij kunnen niet anders dan de groot ste bewondering hebben voor deze roman. Bosco's „Antonin" is een meesterwerk. Zoals Antonin, alles om zich heen verge tend, zich in de gangen van een insect verdiept, zo volgt men, even geboeid, de wegen van Antonin. Met de aandacht van een ernstig kind merkt hij alles op, rniet alleen de mensen, maar ook de voorwerpen: een wereld, die heel klein is, maar door zijn kinderfanta sie, onmetelijk wijd wordt. Het grenzen loze vertrouwen in de logge Bénichat, het medelijden met zijn vrouw Laide, de grote angst voor de beide kruideniers, alles is door kinderogen gezien en door een kin derhart beleefd. J. F. A. JOEP NICOLAS KOMT TERUG (Van onze correspondent in Amerika) NEW YORK, 12 Mei ERGENS diep achter de wolkenkrab bers en aan de rand van de „village" ofwel het artistendorp van de stad New York, ligt een verwaarloosd gebouw met donkere of stoffige ramen. Naar de voorgevel te oordelen lijkt het een gewe zen fabriek of pakhuis te zijn, en die in druk wordt versterkt, wanneer men daar binnen in een kooi-achtige ijzeren lift stapt die zo ruim is, dat kisten van grote afmetingen erin zouden vervoerd kunnen worden. Op de verdieping waar de lift mij heen bracht zag het er echter allerminst als een opslagplaats uit. In grote ateliers stonden aan lange tafels glassnijders stukken glas aan elkaar te passen, schetsen en werk tekeningen van kerkramen hingen tegen muren, grote glazen cylinders waren te zien en honderden rechtgesneden platen gekleurd glas leunden in open houten vak ken. Het was niet licht in de enorme lo kalen en de Hollandse glazenier die ik hier moest bezoeken, kon ik niet dadelijk vinden. Maar, wat verloren ronddwalend, herkende ik in een verre hoek plotseling zijn werk, een glasraam dat onmiskenbaar een „Joep Nicolas" was: „Prometheus". Dat raam zal niet veel breder dan een meter zijn geweest, de hoogte was minder, maar wat een juweel! Wat een innigheid en raffinement en rijkheid van bijeenge brachte gloeiende diepe contrasterende kleur; welke durf in de loden doorsnijdin gen en uitgewogenheid van lijnencompo- sitie, en welke expressie -ook in de kop van Promotheus temidden van omringende diermonsters. Ze riepen de versregelen uit Shelley's Prometheus op: en vormloze gezichten zwerven aan, spookge bevolking van het dromen- rijk spottend met mij Vreemd was het in deze onverschillige donkere pakhuisomgeving, ineens die ver wezenlijkte pracht van een angstdroom te zien gloeien. En weldoend, zo weldoend weer eens te beseffen dat in de sombere vergeten hoeken van de wereldsteden kunstenaars drachtig met dromen blijven en er vorm aan geven. „Dat heb ik voor mijn eigen genoegen gedaan", zij in zijn zangerig Limburgs accent Joep Nicolas naast me. En aan de wijze waarop hij me daarna voorging door de studio's, aanwijzend en toelichtend wat hij van zijn werk kon laten zien, en met Vlaamse sappigheid vertelend over zijn leven in Amerika, zag ik dat hij aan „Vlucht naar Egypte" (links), een paneel van Joep Nicolas en „Orpheus", een gebrandschilderd raam beneden twee recente werken van de Limburgse glazenier in Amerika. moeting vindt plaats tussen moeder en kind, en de vreugde om die ontmoeting komt stralend naar bui ten in de eerste glimlach. Er is contact. Er is niet alleen meer lichamelijke, maar ook een wonderlijke, nieuwe, diepere, gééstelijke gemeenschap. "EN HEEFT MIJ gevraagd onder dez® rubriek enige aandacht te besteden aan bepaalde aspecten van het lekenapostolaat. Om op enigszins vruchtbare wijze op dat verzoek te kunnen ingaan, zou ik allereerst enige opmerkingen willen maken over het lekenpriestersehap, dat aan het lekenapostolaat ten grondslag ligt. Dit lekenpriester schap, zoals het in de Katholieke Kerk wordt beleden en 'in de laatste tijd steeds nadrukkelijker wordt beleefd, is een bovennatuurlijke werkelijkheid, die, zoals dat met alle bovennatuurlijke werkelijkheden bet geval is, een natuurlijke werkelijkheid als funda ment, drager en bezitter vooronderstelt. Er is geen bovennatuurlijke genade, of er moet iets natuurlijks. iets profaans zijn, waarin deze genade wordt ont vangen. Zo is er ook geen bovennatuurlijk priesterschap van alle gelovigen, of er gaat een natuurlijk pries terschap van alle mensen aan vooraf. Het is dat om tUrlÜke' profaan-menselijke priesterschap, dat dus m te beginnen even onze attentie moet hebben. ZONDER HET BEGRIP nader te analyseren stel ik voorop, dat „bemiddelen" en „offeren" wer- kelijk tot elk priesterschap behoren en voor elk mo^it P kenmerkend zijn. En dan bezie ik de Woi zoa5s bij van nature is. m=r, ,TU' als mens staat men altijd met alles wat z'chLif 1 tussen andere mensen in. Men behoort men iJj!ooit geheel en al toe. Of men wil of met, de anaf 00k voor anderen Als mens, die tussen Wereld m aanwezig is. 'laat ik mijzelf aan de miizelf mAen1Pr.edik ik stilzwijgend mijzelf, deel ik voor <te and' Ün aanwezigheid is een boodschap miizelf (lemm?' die met zÜn en aan w'e 'k houd rekeninv m er met alles wat ik doe en zeg- U miin omgeving hen' ik kan n'et anders- ^ij zjjn waarop ik zeif j^aardoor ik beïnvloed word en mensen en ze luistl°ed mtoefen. Zo spreek ik met en vang woorden onP11. naar mÜ. zo luister ik zelf er aan gedachten eP ie,:s meedelen van wat gen. ervaringen en bPi°elen.s' verbeelding, bedoelin- medemensen. levenissen omgaat in mijn EEN MENS staat nooit aiióz T7. bestaan van anderen en„i.'-«HÖ ontvangt z«n hij de hartstocht om dit hlA en geest er7aart door te geven. In het leven zélf if w"/an ,an(P/n laar. Hij ontvangt en gééft, staat tussen twée'ln en verbindt een ander met zichzelf en door zichzelf met heel de menselijke gemeenschap. Daarna gaat hij verder. Hij voedt mensen op, besteedt daaraan zijn tijd en zijn energie. Hij laat anderen zien wat het leven is en wat het waard is, zoals hem dit zelf is meegedeeld in jaren van samenleving, gesprek en er varing met anderen. Hij heeft zijn familie, zijn col lega's. vrienden en kennissen. Er zijn misschien enke len, die iets van hem verwachten, bewust of onbe wust: een suggestie of een heenwijzing naar een ideaal, een stuk waarheid of schoonheid, een beetje geluk. Er is de mogelijkheid van een plotselinge toe vallige ontmoeting, geladen van geheimen en myste rieuze beloften. Er is de mogeliikheid van de totale overgave en van het zichzelf geheel verliezen en te rugvinden in elkander. Er kan een wonder gebeuren van volkomen vernieuwing, waarbij men zichzelf op het altaar legt van een soort heilige, ondoorgronde lijke toewijding en met het woord „liefde" beginnen wii dan allerlei krachten, onstuimigheden, vervoerin gen. rustige en rusteloze ervaringen, jubelende en hunkerende verlangens in onszelf aan te duiden, die wii zelf niet geheel kunnen omvatten en die zich aan ons kleine inzicht onttrekken. ELK MENSELIJK verlangen en elke menselijke liefde is intussen een keuze; en elke keuze be tekent niet alleen het aanvaarden, maar ook het verlaten van een mogelijkheid, een standpunt, een bepaalde toekomst. Ik kies het één en ben tegelijk het andere kwijt. En bovendien: aan wat ik in op rechte liefde gekozen heb zal ik mijzelf volstrekt verliezen. Zo ligt het in de mens besloten priester te zijn van zichzelf voor anderen. Zo brengt hij zichzelf naar an deren toe en bouwt hij in zijn leven zijn eigen altaar. Als hij op deze wereld komt, weet hij nog van niets. Eerst ontdekt hij zichzelf. Het eigen lichaam met de vele telkens opnieuw verrassende mogelijkheden, die geleidelijk worden geëxploreerd. Dan gaan de ogen open voor de andere wereld, waarnaar je kunt zien en luisteren en grijpen; de omgeving met al die lijnen, kleuren, geluiden en vooral: gezichten. De eerste ont- DIT BETEKENT echter meteen de eerste gebon denheid, het eerste weten, dat men niet alleen aan zichzelf, maar ook aan een ander toebe hoort. Onbewust nogmaar toch reeds volledig, be gint in het kinderbestaan het offer van een myste rieus menselijk priesterschap. Men wordt opgenomen in een milieu, in een thuis, waar mensen leven, die van ons zijn; mensen waarmee men rekening moet houden en waaraan men zichzelf gééft. Er komen vreugde en geluk, die evenals zorg en verdriet met anderen gedeeld worden. Men moet luisteren om te kunnen leren; men moet terugtreden om iets te kunnen ontvangen of toenaderen om iets aan te kunnen reiken. In de ogen van een ander ontdekt men een vraag, een verwachting. I". het eigen hart ontdekt men het verlangen om op die vraag te ant- woorden, om die verwachting te vervullen. Altijd blijft het onvolledig en onbevredigend; maar toch is het een duidelijk ontrokken worden aan zichzelf; het vervullen van een functie voor anderen; het „er zijn", opdat anderen beter zouden kunnen zijn; het toe behoren aan een andere wereld dan de strikt-eigene. Het is een louter natuurlijk en met het innigste lens-ziin verweven priesterschapdat aan ieder die het scherp ervaart veel vreugde en veel verdriet '•ar bezorgen. OVER DIT priesterschap kan men maar moeilijk in duidelijke begrippen en volgens een vast sche ma spreken. Het leeft zo diep in ons en maakt zozeer deel uit van ons bestaan, dat we er slechts uiterst ontoereikende woorden voor kunnen vinden. Toch weten we allemaal, waar het hier over gaat. Iedere waarachtige moeder heeft dit natuurlijke, groot-menselijke priesterschap als een brandende pijn in haar eigen lichaam en haar eigen ziel gevoeld. Elk mens die zich bewust werd van een liefde, die zich desnoods alleen maar simpel bewust werd van het bestaan van een ander, wordt met dit priester schap geconfronteerd. Het is dit priesterschap, dat God in Jesus Christus levend heeft gemaakt met de kracht van het god delijke en met het geweld van een mateloze, onstui mige, alles vernietigende en herscheppende liefde. Met is dit priesterschap van alle mensen, dat Hij in de ene mens Jesus Zijn diepste werkelijkheid gaf en dat Hij van de priester Jesus uit meedeelt aan men sen om van hun natuurlijk menselijk priesterschap een Christel ij ke priesterschap te maken. S. JELSMA, M.S.C. vitaliteit nog geen sprankje had ingeboet. Het is ook kolossaal over wat een kracht deze man moet beschikken om de nooit ophoudende opdrachten te kunnen uitvoe ren. In Amerika heeft hij, behalve talloze muurschilderingen en schilderijen, onder hand de ramen voor zeventien kerken ge maakt. En daarbuiten? „Veertien grote ramen zijn me gevraagd voor een stad in Latijns Amerika, voor de kathedraal van Maniza- les in Colom bia". „Hoe raakt u zover uit de buurt?" „Ik heb het geluk van 'n opdrachtge ver, 'n agent als u wilt, die over heei Amerika en daarbuiten zijn connec ties heeft". „Doet die voortdurende dwang van werk gere geld af te moeten leve ren geen af breuk aan de creatieve qualiteit van het werk?" „Niet wan neer men niet bereid is be neden zijn eigen niveau te gaan. Ik heb er een sterke stimu lans door ondervonden. In Holland ging het me indertijd iets hoefde niet Joep Nicolas, nog vitaal als voor zijn vertrek naar Amerika. te gemakkelijk; ik meer te vechten en daar school gevaar in. Hier heb ik met veel tegenstand te maken, die minder in de concurrentie ligt dan wel in het voort durende weer opnieuw moeten veroveren, moeten overtuigen met mijn werk. Wat denkt u welke spanningen dat geeft, wanneer, zoals onlangs me in een kerk in Brooklyn gebeurde, de pastoor wel mijn „U moet tamelijk zeker van uw zaak zijn". „Ik heb het nooit anders gedaan. Als me later iets niet bevalt, neem ik zo'n stuk eruit en doe het over. Het is eenvoudiger en de ideeën komen op deze manier spon taner. Trouwens, mijn hele leven heb ik getracht om de weerstand van de tech niek te overwinnen, om dus met een mi nimum aan technisch krachtverbruik een maximum aan expressie te verkrijgen. Ik heb ook langzamer hand geleerd met 30 per cent mijn productiekos ten te ver minderen". Hij was in tussen met een pluimige kwast voor zichtig ln de dichte laag grisaile aan het werk ge gaan. Hij scheen het er voorzichtig af te stoffen, hier meer, daar minder, en de glas schildering begon door te schijnen te gen het licht. „Ik dacht, dat de gri saille eraf gekrabd moest wor den, dat die veel meer weerstand bood". Nicolas lach- ook, maïs c'est heb een bepaald te. „Dat dacht ik fa mon secret. Ik nieuw bindmiddel gevonden, waardoor het grisaille, dat nu poeder noch vloeistof is, op het raam kan worden gebracht, zonder tot poeder te vervallen; toch laat het zich als zodanig behandelen. Deze nieuwe me thode veroorlooft me veel subtieler nu ancering. Dit bindmiddel tast waterverf niet aan, noch gummi of azjjn, die in de ramen wilde, maar de parochianen zich contourverf zit. En het helpt tegelijkertijd ertegen verzetten. Nu was dat een bijzon der geval, omdat de ramen de eigenaar dige vorm van de koloniale perioden had den. Ik had me bjj de speciale stijl aange past en aan boven- en zijkanten van mijn ramen een brede rand transparant wit ge laten, maar de figuren over de hele mid denlengte saamgedrongen. Dat was men niet gewend. „En wie heeft gewonnen?" „Eerst heb ik twee, drie van deze ramen gemaakt en laten plaatsen, en allengs wende men eraan, en werden ze zelfs mooi gevonden. Toen heb ik alle ramen moeten maken". TIJDENS dit onderhoud was Nicolas weer doorgegaan met werk aan een van de acht ramen, die hij bezig is voor een kerk in Gettysburg in Pennsylvania te maken. Pas toon merkte ik op dat hij zijn figuren direct op het staande glas schil dert, zonder ze dus eerst te hebben uitge werkt in de kartons, waarvan de meeste andere kunstenaars ze dan op het glas plegen over te trekken, als de ramen nog op de tafels liggen. de drie lagen prachtig met het glas samen- branden". „Zoudt u die vondst ook in Nederland hebben kunnen doen?" „Misschien maar ik heb door de ver scheidenheid van opdrachten hier met veel meer problemen te maken gekregen dan in Holland vermoedelijk het geval zou geweest zijn. Iedere keer opnieuw word ik gedwongen om met verbeterde techniek oplossingen te veroveren". „En wat is uw indruk van Amerikaanse collega's?" „Er zijn goede onder, maar doorgaans schijnen de meeste moeite te hebben om zich de voorstellingen driedimensionaal in het glas te denken, je vindt zelden de plas tische waarden in hun werk". „En nu, mr Nicolas? laat u alles in de steek om naar Roermond te gaan?" „Ja, de 27e Mei. Ik ga wat ramen voor de kathedraal van Roermond maken. Ik kreeg een brief van de Deken van Roer mond, die me bijzonder verrast heeft. Hij gaf me daarin o.a. de wenk me voor deze ramen op de Apocalypse te inspireren. Van drie ramen heb ik al een schets naar Roermond gezonden. In het linker ziet men de strijd uitgedrukt tussen de apoca lyptische draak en de machten van het goede, gesymboliseerd door de vrouw ge kleed in de zon. In datzelfde raam vindt men de geloofsverkondigers Servatius en Willibrord. Het rechterraam bevat bijbelse groepen, die de zeven sacramenten ver zinnebeelden. Het middenraam is wat lk het „Raam van de Triomf'" zou willen noe men. Onder de Vader en de H. Geest «let men de triomferende Christus afgebeeld, die heeft overwonnen door het kruis. In hetzelfde raam troont het Lam Gods boven het Offeraltaar, waaruit de vier stromen van het Leven vloeien. Het Lam ls omge ven door een schare uitverkorenen. Daar onder is de beeltenis van de patroonheilige St Christophooi; opgenomen". „Deze ramen zijn dus voor het pontifi cale hoogkoor bestemd". „Ja, er zijn immers drie priesterkoren in de Roermondse kathedraal. Ik ken die kerk zo goed omdat ik er nog als misdie naar gediend heb, ook mijn vader heeft er zijn eerste godsdienstlessen gekregen. Daarover circuleert nog een grap in de familie. Eens werd hem gedurende zo'n les in de kathedraal de vraag gesteld in welke gedaante de H. Geest over de Apos telen was gedaald. Hij wist wel dat het een vogel was, maar wat voor een? Nadenkend keek hij omhoog en zag in een sluitsteen van de kathedraal een uil uitgebeiteld, waarop hij prompt antwoordde: „In de ge daante van een uitje, meneer pastoor". Eenmaal op het terrein van herinnerin gen en grappen, komt men bij Nicolas niet meer weg. Maar daaronder mag ik er de lezers één beslist niet onthouden. Op een avond zou Nicolas ergens ln Zuid-Carolina in een vraaggesprek voor de radio iets over Vincent van Gogh vertellen, van wiens werk daar juist een tentoonstelling werd gegeven. De radio-omroeper kondig de met de nodige breedsprakigheid lof prijzingen aan, dat hij hier een groot artist uit Holland etcetera, etcetera bij zich had, waarop hij met respect en overtuiging be sloot: „En nu dames en heren geef ik het woord aan Vincent van Gogh. Tact bij zulke gelegenheden is goud waard, meent Nicolas. Tact, dacht ik, is uiterst onplezierig als men die verlangt om een einde aan een gesprek te maken, dat men nog avonden lang voort zou kunnen zetten. „Maar dat doen we nog", zei Nicolas, „als ik weer terug ben, eind October. SPA IE mocht menen de dichter van rondelen, welke tot de schoonste behoren die er in de Neder landse taal geschreven zijn, te moeten opzoeken ver van de grote stad en haar ru moer, vergist zich. Mr H. W. J. M. Keuls hééft in het hart van Amsterdam, vlak bij het Vondelpark, zijn advocaten kantoor en daar is het, dat hij ons ontvangt. De dichter, die aanstaande Dinsdag 70 jaar wordt, neemt nog steeds zijn drukke praktijk waar en tot twee maal toe moeten wij het gesprek onderbreken omdat er cliënten komen. Maar zodra we eenmaal el ders een rustig hoekje heb ben gevonden, bestaat er niets anders meer dan de poëzie. Want al is het waar, dat men de oude heer Keuls (ook zijn zoon is advocaat) eerder aan de balie dan op letterkundige bijeenkomsten kan aantreffen, toch hebben zakelijke bezigheden nim mer de dichter in hem ver stikt. „Ik haat de dorren die geen droom meer zoeken", heeft hij eens in een van zijn kwatrijnen gezegd en zijn jongste verzen in de bundel „Regionen", bij gelegenheid van zijn zeventigste verjaar dag verschenen, overtuigen ons ervan hoe voor Keuls deze woorden door de jaren heen onverminderd hun gel digheid hebben behouden. Zijn geliefde vormen om er z'n dromen en mijmerin gen in onder woorden te brengen, zijn het sierlijke en musicale rondeel en het meer strenge en wijsgerig gerichte kwatrijn. Zijn bun del „Rondelen en kwatrij nen" werd in 1948 met de Amsterdamse poëzieprijs be kroond, kort voordat hem voor zijn gezamenlijk werk de Tollensprijs werd toege kend. „Mijn voorkeur voor deze vormen is geen kwestie van principe of zoiets", vertelt de diohter ons: „Ik schrijf trou wens ook graag sonnetten en in mijn verschillende bun dels treft u nog allerlei an dere vormen aan. Hoe ik tot het rondeel kwam? Wel, ik vertaalde er een van Charles d'Orleans en vond toen die vorm zó mooi, dat ik 'm zelf ben gaan toepassen. In de eerste jaren van de laatste oorlog heb ik bijna niet an ders dan rondelen geschre ven. Met het kwatrijn ben ik veel eerder begonnen, ik ge loof al in 1922 of '23." „Misschien onder invloed van Boutens en Leopold, die direct aan uw generatie vooraf gingen?" „Zonder twijfel hebben hun kwatrijnen me voor ogen gestaan," antwoordt Keuls: „Maar de mate van een invloed, die men heeft waaruit men een eigen vers schrijft moet herdichten in zijn eigen taal, dan be stónd er al een grote mate van verwantschap. Men kan zich zelfs plotseling herken nen in het werk van een an der men kan er onver wachts in vinden wat men zelf, mogelijk onbewust, heeft nagestreefd." En dan vertelt de dichter ons, dat hem dit nog niet 'J4 ondergaan, is moeilijk te stellen." vast heeft u altijd graag toegelegd op het ver talen van gedichten, nietwaar? Maar acht u het zich zozeer verdiepen in het vers van een ander geen ge vaar voor uw eigen werk?" „Ach neen, want als men door een vers van een bui tenlandse dichter zozeer ge troffen is dat men het bij na uit dezelfde noodzaak als lang geleden duidelijk is overkomen door de kennis making met de geschriften van de grote Franse auteur Jules Supervielle. „Op een bijeenkomst van de PEN-club, ik geloof 'n jaar of drie terug, werden 'n paar verzen van Supervielle voorgedragen. Ze troffen me zo diep, dat ik meer van deze dichter wilde kennen. Het wonderlijke was toen. dat het leek alsof verschillende verzen absoluut nieuw voor me waren en tegelijk toch ook helemaal vertrouwd. Ik heb daarna zo goed als alle boeken van Supervielle ge lezen en vele verzen van hem vertaald. In mijn nieu we bundel „Regionen" kunt u een twintigtal van deze vertalingen vinden." „Kunt umisschien ook aanduiden, mijnheer Keuls, wat u vooral zo trof in de gedichten van Supervielle?" „In een korte inleiding op de vertalingen heb ik daar iets over gezegd," is het ant woord: „Ik schrijf daar over de kennismaking met het werk van Supervielle zo on geveer, dat het was alsof ik opeens verzen ontdekte, die ergens diep in mijn eigen wereld verborgen hebben gelegen en die jarenlang op hun geboorte hadden ge wacht. Ik wist niet, dat ze inmiddels al waren ontstaan, maar niet uit mij en in een vorm, die anders was dan de mijne. Ik geloof, dat hier iets van onze verwantschap in ligt: dat Supervielle de kunst verstaat om werkelijkheid en droom dooreen te weven, zodat ze op geheimzinnige ■wijze in elkaar overgaan, terwijl ik vaak de neiging heb gehad om dit na te stre ven." Dan vertelt mr Keuls ver der over Supervielle ook over de bezoeken, die hij de Fransman heeft gebracht. Zij zijn ongeveer van gelijke leeftijd en een hartelijke vriendschap verbindt thans de Franse kunstenaar met de Nederlandse. Voor ons gevoel is het nu nog alleen de dichter in mr Keuls die spreekt vol overgave en bewondering. De wetboeken schijnen nu wel ver weg te zijn, heel ver, en opeens wordt het ons dui delijk hoe deze geslaagde advocaat, de man die jaren lang naast zijn juridische practijk ook een groot Inter nationaal Auteursrechten bureau leidde, in een drukke stad de gelegenheid en con centratie heeft kunnen vin den om telkens weer zijn zuivere en gedachtenrijke verzen te schrijven. Hoe hij temidden van de harde en zakelijke werkelijkheid de droom levend heeft kunnen houden

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1953 | | pagina 5