ANTONIN" van Henri Bosco
Wat hij zelf over zijn werk in Amerika en zijn
plannen voor de Roermondse Kathedraal vertelt
D
e menselijke grondslag
I eken-priesterschap
van
Ik haat
droom
de dorren die
meer zoeken"
geen
M'
H. W. J. M. Keuls
W1
lip?"
411
1
ZATERDAG 16 MEI 1953
PAGINA 5
Droomwereld der kinderfantasie
Nog vitaal als voorheen
Zeventien kerken
(§od en SLwereld
Weerstand der techniek
overwinnen
Naar Roermond
DRINKT
ook in huis
geregeld
bron van
gezondheid
Bveral verkrijgbaar
Rondeel en kwatrijn
*9
V ertalingen
Supervielle
*)*)-
De omstandigheid, dat Henri Bosco's
nieuwe roman als een vage herinnering
is neergeschreven, geeft aan dit boek „An-
tonin" die dromerige, poëtische atmos
feer, die de werken van Bosco kenmerkt.
Waarschijnlijk heeft Bosco zelf bij de fa
milie Benichat gewoond, heeft hij zelf de
angstaanjagende weerzin gevoeld voor de
gebochelde tweelingbroers en de vriend
schap beleefd voor de geheimzinnige Ma
rie In ieder geval heeft de dichterlijke
pen van Henri Bosco ons op meesterlijke
wijze de belevenissen en reacties verhaald
van een lucide, overgevoelige kinderziel.
Antonin is een kind van acht jaar, een
leeftijd dus, waarop hij evenzeer in staat
is verstandelijk en glashelder te observe
ren, als zich in een irreële droomwereld
te verliezen. Zijn ouders zijn door veel
vuldige afwezigheid genoodzaakt hem uit
te besteden. Zo komt hij terecht in de
buitenwijken van Avignon, bij de familie
Bénichat. Tussen Bénichat, een goedige
lobbes, wiens ruwe taal en veelvuldige
driftbuien niet voor hem innemen en zijn
vrouw Laïde, een in zichzelf gekeerd
sloofje, dat hoewel vol goede zorgen, zich
weinig aan het ventje laat gelegen liggen,
leidt Antonin een eenzaam en eentonig
leven.
Laïde heeft één zwak: de drank. Zij
koopt die bij ,Les démons du quartier"
de gebochelde tweelingbroers Cassius en
Barnabé, die een kruidenierswinkel drij
ven. Deze afzichtelijke monsters, die spre
kend op elkaar lijken, boezemen het kind
verdubbelde angst en weerzin in. Mees
terlijk is de beklemmende atmosfeer
getekend in het kleine, morsige winkeltje,
waar de beide gedrochten, die op crediet
leveren, een machtspositie innemen bij de
volksvrouwen. Barnabé en Cassius voe
len de afkeer van het kind en zo is de
haat wederkerig.
Gespeend van de omgang met kinde
ren, heeft de totaal vereenzaamde Anto
nin zich een geheel eigen droomwereld
geschapen achter de muur van de steeg,
waarin hij woont. Urenlang kan hij zich
zelf vergeten, kijkend naar de insecten,
die in de klimop leven, of luisterend
naar het pianospel van de heer Maillet,
dat van achter de muur tot hem door
dringt. Hier laat hij zijn ongebreidelde
kinder-fantasie de vrije loop en waant
zich achter de muur een ongekend
schoon paradijs. Dan ontdekt hij de klei
ne, vroegwijze Marie. Samen wandelend
langs de muur, ontstaat een innige vriend
schap, die in vele opzichten aan „Le grand
Meaulnes" doet denken. Cassius en Barna
bé verstoren deze echter wreed. Wanneer
Antonin ziek wordt, na een nachtelijke
wandeling met Bénichat, verwijten zijn
ouders het echtpaar zorgeloosheid en An
tonin wordt ondergebracht bij de heer
Maillet, aan gene zijde van de muur.
In deze kalme en weldadige omgeving,
komt het getourmenteerde kind volkomen
tot rust. Hij wordt ingewijd in de muziek
en leert de mystieke bekoring kennen,
die uitgaat van het machtige kerkorgel en
van de liturgie.
Hij hoeft zich nu niet langer in
zijn dromen te verplaatsen om geluk
kig te zijn. Niet dan met de grootste
weerzin denkt hij terug „au médiocre
purgatoire", aan de grauwe volksbuurt,
aan Cassius en Barnabé, aan Bénichat en
Laïde. „Later", zet Bosco, „zou de donkere
zijde van de muur mij toch dierbaarder
in de herinnering blijven, maar als kind
eiste ik het leven, eiste ik de zonnige
kant".
Vlak voor dat geldgebrek zijn ouders
noopt hem weer bij zich te nemen, ont
moet Antonin nog eenmaal Benichat en
Laide. Hij wordt zich bewust van zijn
grote genegenheid voor hen en ook de
herinnering aan Marie is weer opgewekt.
Teruggekeerd bij bijn ouders, stort An
tonin zich met hart en ziel in het hem
zo vertrouwde buitenleven. Hij leert, wat
men op zijn leeftijd weten kan van de
bomen, de vogels, en de hemel, en^ de
mensen die hij beziet met zijn eigen
fantastische kinderogen. De hoop, Marie
eens weer. te zien, verlaat hem nooit
en zo eindigt het boek na een vergeefse
onderzoekingstocht, als hij, onder een
boom gezeten, 's morgens vroeg kijkt naar
het opgaan van de zon.
Wij kunnen niet anders dan de groot
ste bewondering hebben voor deze roman.
Bosco's „Antonin" is een meesterwerk.
Zoals Antonin, alles om zich heen verge
tend, zich in de gangen van een insect
verdiept, zo volgt men, even geboeid, de
wegen van Antonin.
Met de aandacht van een ernstig kind
merkt hij alles op, rniet alleen de mensen,
maar ook de voorwerpen: een wereld, die
heel klein is, maar door zijn kinderfanta
sie, onmetelijk wijd wordt. Het grenzen
loze vertrouwen in de logge Bénichat, het
medelijden met zijn vrouw Laide, de grote
angst voor de beide kruideniers, alles is
door kinderogen gezien en door een kin
derhart beleefd.
J. F. A.
JOEP NICOLAS KOMT TERUG
(Van onze correspondent in Amerika)
NEW YORK, 12 Mei
ERGENS diep achter de wolkenkrab
bers en aan de rand van de „village"
ofwel het artistendorp van de stad
New York, ligt een verwaarloosd gebouw
met donkere of stoffige ramen. Naar de
voorgevel te oordelen lijkt het een gewe
zen fabriek of pakhuis te zijn, en die in
druk wordt versterkt, wanneer men daar
binnen in een kooi-achtige ijzeren lift
stapt die zo ruim is, dat kisten van grote
afmetingen erin zouden vervoerd kunnen
worden.
Op de verdieping waar de lift mij heen
bracht zag het er echter allerminst als een
opslagplaats uit. In grote ateliers stonden
aan lange tafels glassnijders stukken glas
aan elkaar te passen, schetsen en werk
tekeningen van kerkramen hingen tegen
muren, grote glazen cylinders waren te
zien en honderden rechtgesneden platen
gekleurd glas leunden in open houten vak
ken. Het was niet licht in de enorme lo
kalen en de Hollandse glazenier die ik
hier moest bezoeken, kon ik niet dadelijk
vinden. Maar, wat verloren ronddwalend,
herkende ik in een verre hoek plotseling
zijn werk, een glasraam dat onmiskenbaar
een „Joep Nicolas" was: „Prometheus".
Dat raam zal niet veel breder dan een
meter zijn geweest, de hoogte was minder,
maar wat een juweel! Wat een innigheid
en raffinement en rijkheid van bijeenge
brachte gloeiende diepe contrasterende
kleur; welke durf in de loden doorsnijdin
gen en uitgewogenheid van lijnencompo-
sitie, en welke expressie -ook in de kop van
Promotheus temidden van omringende
diermonsters. Ze riepen de versregelen uit
Shelley's Prometheus op:
en vormloze gezichten zwerven
aan,
spookge bevolking van het dromen-
rijk spottend met mij
Vreemd was het in deze onverschillige
donkere pakhuisomgeving, ineens die ver
wezenlijkte pracht van een angstdroom te
zien gloeien. En weldoend, zo weldoend
weer eens te beseffen dat in de sombere
vergeten hoeken van de wereldsteden
kunstenaars drachtig met dromen blijven
en er vorm aan geven.
„Dat heb ik voor mijn eigen genoegen
gedaan", zij in zijn zangerig Limburgs
accent Joep Nicolas naast me. En aan de
wijze waarop hij me daarna voorging door
de studio's, aanwijzend en toelichtend wat
hij van zijn werk kon laten zien, en met
Vlaamse sappigheid vertelend over zijn
leven in Amerika, zag ik dat hij aan
„Vlucht naar Egypte" (links), een
paneel van Joep Nicolas en „Orpheus",
een gebrandschilderd raam beneden
twee recente werken van de Limburgse
glazenier in Amerika.
moeting vindt plaats tussen moeder en kind, en de
vreugde om die ontmoeting komt stralend naar bui
ten in de eerste glimlach. Er is contact. Er is niet
alleen meer lichamelijke, maar ook een wonderlijke,
nieuwe, diepere, gééstelijke gemeenschap.
"EN HEEFT MIJ gevraagd onder dez® rubriek
enige aandacht te besteden aan bepaalde
aspecten van het lekenapostolaat. Om op
enigszins vruchtbare wijze op dat verzoek te kunnen
ingaan, zou ik allereerst enige opmerkingen willen
maken over het lekenpriestersehap, dat aan het
lekenapostolaat ten grondslag ligt. Dit lekenpriester
schap, zoals het in de Katholieke Kerk wordt beleden
en 'in de laatste tijd steeds nadrukkelijker wordt
beleefd, is een bovennatuurlijke werkelijkheid, die,
zoals dat met alle bovennatuurlijke werkelijkheden
bet geval is, een natuurlijke werkelijkheid als funda
ment, drager en bezitter vooronderstelt. Er is geen
bovennatuurlijke genade, of er moet iets natuurlijks.
iets profaans zijn, waarin deze genade wordt ont
vangen.
Zo is er ook geen bovennatuurlijk priesterschap
van alle gelovigen, of er gaat een natuurlijk pries
terschap van alle mensen aan vooraf. Het is dat
om tUrlÜke' profaan-menselijke priesterschap, dat dus
m te beginnen even onze attentie moet hebben.
ZONDER HET BEGRIP nader te analyseren stel
ik voorop, dat „bemiddelen" en „offeren" wer-
kelijk tot elk priesterschap behoren en voor elk
mo^it P kenmerkend zijn. En dan bezie ik de
Woi zoa5s bij van nature is.
m=r, ,TU' als mens staat men altijd met alles wat
z'chLif 1 tussen andere mensen in. Men behoort
men iJj!ooit geheel en al toe. Of men wil of met,
de anaf 00k voor anderen Als mens, die tussen
Wereld m aanwezig is. 'laat ik mijzelf aan de
miizelf mAen1Pr.edik ik stilzwijgend mijzelf, deel ik
voor <te and' Ün aanwezigheid is een boodschap
miizelf (lemm?' die met zÜn en aan w'e 'k
houd rekeninv m er met alles wat ik doe en zeg- U
miin omgeving hen' ik kan n'et anders- ^ij zjjn
waarop ik zeif j^aardoor ik beïnvloed word en
mensen en ze luistl°ed mtoefen. Zo spreek ik met
en vang woorden onP11. naar mÜ. zo luister ik zelf
er aan gedachten eP ie,:s meedelen van wat
gen. ervaringen en bPi°elen.s' verbeelding, bedoelin-
medemensen. levenissen omgaat in mijn
EEN MENS staat nooit aiióz T7.
bestaan van anderen en„i.'-«HÖ ontvangt z«n
hij de hartstocht om dit hlA en geest er7aart
door te geven. In het leven zélf if w"/an ,an(P/n
laar. Hij ontvangt en gééft, staat tussen twée'ln en
verbindt een ander met zichzelf en door zichzelf met
heel de menselijke gemeenschap. Daarna gaat hij
verder. Hij voedt mensen op, besteedt daaraan zijn
tijd en zijn energie. Hij laat anderen zien wat het
leven is en wat het waard is, zoals hem dit zelf is
meegedeeld in jaren van samenleving, gesprek en er
varing met anderen. Hij heeft zijn familie, zijn col
lega's. vrienden en kennissen. Er zijn misschien enke
len, die iets van hem verwachten, bewust of onbe
wust: een suggestie of een heenwijzing naar een
ideaal, een stuk waarheid of schoonheid, een beetje
geluk. Er is de mogelijkheid van een plotselinge toe
vallige ontmoeting, geladen van geheimen en myste
rieuze beloften. Er is de mogeliikheid van de totale
overgave en van het zichzelf geheel verliezen en te
rugvinden in elkander. Er kan een wonder gebeuren
van volkomen vernieuwing, waarbij men zichzelf op
het altaar legt van een soort heilige, ondoorgronde
lijke toewijding en met het woord „liefde" beginnen
wii dan allerlei krachten, onstuimigheden, vervoerin
gen. rustige en rusteloze ervaringen, jubelende en
hunkerende verlangens in onszelf aan te duiden, die
wii zelf niet geheel kunnen omvatten en die zich aan
ons kleine inzicht onttrekken.
ELK MENSELIJK verlangen en elke menselijke
liefde is intussen een keuze; en elke keuze be
tekent niet alleen het aanvaarden, maar ook het
verlaten van een mogelijkheid, een standpunt, een
bepaalde toekomst. Ik kies het één en ben tegelijk
het andere kwijt. En bovendien: aan wat ik in op
rechte liefde gekozen heb zal ik mijzelf volstrekt
verliezen.
Zo ligt het in de mens besloten priester te zijn van
zichzelf voor anderen. Zo brengt hij zichzelf naar an
deren toe en bouwt hij in zijn leven zijn eigen altaar.
Als hij op deze wereld komt, weet hij nog van niets.
Eerst ontdekt hij zichzelf. Het eigen lichaam met de
vele telkens opnieuw verrassende mogelijkheden, die
geleidelijk worden geëxploreerd. Dan gaan de ogen
open voor de andere wereld, waarnaar je kunt zien
en luisteren en grijpen; de omgeving met al die lijnen,
kleuren, geluiden en vooral: gezichten. De eerste ont-
DIT BETEKENT echter meteen de eerste gebon
denheid, het eerste weten, dat men niet alleen
aan zichzelf, maar ook aan een ander toebe
hoort. Onbewust nogmaar toch reeds volledig, be
gint in het kinderbestaan het offer van een myste
rieus menselijk priesterschap. Men wordt opgenomen
in een milieu, in een thuis, waar mensen leven, die
van ons zijn; mensen waarmee men rekening moet
houden en waaraan men zichzelf gééft. Er komen
vreugde en geluk, die evenals zorg en verdriet met
anderen gedeeld worden. Men moet luisteren om te
kunnen leren; men moet terugtreden om iets te
kunnen ontvangen of toenaderen om iets aan te
kunnen reiken. In de ogen van een ander ontdekt
men een vraag, een verwachting. I". het eigen hart
ontdekt men het verlangen om op die vraag te ant-
woorden, om die verwachting te vervullen. Altijd
blijft het onvolledig en onbevredigend; maar toch is
het een duidelijk ontrokken worden aan zichzelf; het
vervullen van een functie voor anderen; het „er zijn",
opdat anderen beter zouden kunnen zijn; het toe
behoren aan een andere wereld dan de strikt-eigene.
Het is een louter natuurlijk en met het innigste
lens-ziin verweven priesterschapdat aan ieder die
het scherp ervaart veel vreugde en veel verdriet
'•ar bezorgen.
OVER DIT priesterschap kan men maar moeilijk
in duidelijke begrippen en volgens een vast sche
ma spreken. Het leeft zo diep in ons en maakt
zozeer deel uit van ons bestaan, dat we er slechts
uiterst ontoereikende woorden voor kunnen vinden.
Toch weten we allemaal, waar het hier over gaat.
Iedere waarachtige moeder heeft dit natuurlijke,
groot-menselijke priesterschap als een brandende pijn
in haar eigen lichaam en haar eigen ziel gevoeld.
Elk mens die zich bewust werd van een liefde, die
zich desnoods alleen maar simpel bewust werd van
het bestaan van een ander, wordt met dit priester
schap geconfronteerd.
Het is dit priesterschap, dat God in Jesus Christus
levend heeft gemaakt met de kracht van het god
delijke en met het geweld van een mateloze, onstui
mige, alles vernietigende en herscheppende liefde.
Met is dit priesterschap van alle mensen, dat Hij in
de ene mens Jesus Zijn diepste werkelijkheid gaf en
dat Hij van de priester Jesus uit meedeelt aan men
sen om van hun natuurlijk menselijk priesterschap
een Christel ij ke priesterschap te maken.
S. JELSMA, M.S.C.
vitaliteit nog geen sprankje had ingeboet.
Het is ook kolossaal over wat een kracht
deze man moet beschikken om de nooit
ophoudende opdrachten te kunnen uitvoe
ren. In Amerika heeft hij, behalve talloze
muurschilderingen en schilderijen, onder
hand de ramen voor zeventien kerken ge
maakt. En daarbuiten?
„Veertien grote ramen zijn me gevraagd
voor een stad in Latijns Amerika, voor de
kathedraal
van Maniza-
les in Colom
bia".
„Hoe raakt
u zover uit
de buurt?"
„Ik heb het
geluk van 'n
opdrachtge
ver, 'n agent
als u wilt,
die over heei
Amerika en
daarbuiten
zijn connec
ties heeft".
„Doet die
voortdurende
dwang van
werk gere
geld af te
moeten leve
ren geen af
breuk aan de
creatieve
qualiteit van
het werk?"
„Niet wan
neer men niet
bereid is be
neden zijn
eigen niveau
te gaan. Ik
heb er een
sterke stimu
lans door
ondervonden.
In Holland
ging het me
indertijd iets
hoefde niet
Joep Nicolas, nog vitaal als voor zijn vertrek naar
Amerika.
te gemakkelijk; ik
meer te vechten en
daar school gevaar in. Hier heb ik met
veel tegenstand te maken, die minder in
de concurrentie ligt dan wel in het voort
durende weer opnieuw moeten veroveren,
moeten overtuigen met mijn werk. Wat
denkt u welke spanningen dat geeft,
wanneer, zoals onlangs me in een kerk
in Brooklyn gebeurde, de pastoor wel mijn
„U moet tamelijk zeker van uw zaak
zijn".
„Ik heb het nooit anders gedaan. Als me
later iets niet bevalt, neem ik zo'n stuk
eruit en doe het over. Het is eenvoudiger
en de ideeën komen op deze manier spon
taner. Trouwens, mijn hele leven heb
ik getracht om de weerstand van de tech
niek te overwinnen, om dus met een mi
nimum aan technisch krachtverbruik een
maximum
aan expressie
te verkrijgen.
Ik heb ook
langzamer
hand geleerd
met 30 per
cent mijn
productiekos
ten te ver
minderen".
Hij was in
tussen met
een pluimige
kwast voor
zichtig ln de
dichte laag
grisaile aan
het werk ge
gaan. Hij
scheen het er
voorzichtig af
te stoffen,
hier meer,
daar minder,
en de glas
schildering
begon door te
schijnen te
gen het licht.
„Ik dacht,
dat de gri
saille eraf
gekrabd
moest wor
den, dat die
veel meer
weerstand
bood".
Nicolas lach-
ook, maïs c'est
heb een bepaald
te. „Dat dacht ik
fa mon secret. Ik
nieuw bindmiddel gevonden, waardoor het
grisaille, dat nu poeder noch vloeistof is,
op het raam kan worden gebracht, zonder
tot poeder te vervallen; toch laat het zich
als zodanig behandelen. Deze nieuwe me
thode veroorlooft me veel subtieler nu
ancering. Dit bindmiddel tast waterverf
niet aan, noch gummi of azjjn, die in de
ramen wilde, maar de parochianen zich contourverf zit. En het helpt tegelijkertijd
ertegen verzetten. Nu was dat een bijzon
der geval, omdat de ramen de eigenaar
dige vorm van de koloniale perioden had
den. Ik had me bjj de speciale stijl aange
past en aan boven- en zijkanten van mijn
ramen een brede rand transparant wit ge
laten, maar de figuren over de hele mid
denlengte saamgedrongen. Dat was men
niet gewend.
„En wie heeft gewonnen?"
„Eerst heb ik twee, drie van deze ramen
gemaakt en laten plaatsen, en allengs
wende men eraan, en werden ze zelfs mooi
gevonden. Toen heb ik alle ramen moeten
maken".
TIJDENS dit onderhoud was Nicolas
weer doorgegaan met werk aan een
van de acht ramen, die hij bezig is voor
een kerk in Gettysburg in Pennsylvania te
maken. Pas toon merkte ik op dat hij zijn
figuren direct op het staande glas schil
dert, zonder ze dus eerst te hebben uitge
werkt in de kartons, waarvan de meeste
andere kunstenaars ze dan op het glas
plegen over te trekken, als de ramen nog
op de tafels liggen.
de drie lagen prachtig met het glas samen-
branden".
„Zoudt u die vondst ook in Nederland
hebben kunnen doen?"
„Misschien maar ik heb door de ver
scheidenheid van opdrachten hier met
veel meer problemen te maken gekregen
dan in Holland vermoedelijk het geval zou
geweest zijn. Iedere keer opnieuw word ik
gedwongen om met verbeterde techniek
oplossingen te veroveren".
„En wat is uw indruk van Amerikaanse
collega's?"
„Er zijn goede onder, maar doorgaans
schijnen de meeste moeite te hebben om
zich de voorstellingen driedimensionaal in
het glas te denken, je vindt zelden de plas
tische waarden in hun werk".
„En nu, mr Nicolas? laat u alles in de
steek om naar Roermond te gaan?"
„Ja, de 27e Mei. Ik ga wat ramen voor
de kathedraal van Roermond maken. Ik
kreeg een brief van de Deken van Roer
mond, die me bijzonder verrast heeft. Hij
gaf me daarin o.a. de wenk me voor deze
ramen op de Apocalypse te inspireren.
Van drie ramen heb ik al een schets naar
Roermond gezonden. In het linker ziet
men de strijd uitgedrukt tussen de apoca
lyptische draak en de machten van het
goede, gesymboliseerd door de vrouw ge
kleed in de zon. In datzelfde raam vindt
men de geloofsverkondigers Servatius en
Willibrord. Het rechterraam bevat bijbelse
groepen, die de zeven sacramenten ver
zinnebeelden. Het middenraam is wat lk
het „Raam van de Triomf'" zou willen noe
men. Onder de Vader en de H. Geest «let
men de triomferende Christus afgebeeld,
die heeft overwonnen door het kruis. In
hetzelfde raam troont het Lam Gods boven
het Offeraltaar, waaruit de vier stromen
van het Leven vloeien. Het Lam ls omge
ven door een schare uitverkorenen. Daar
onder is de beeltenis van de patroonheilige
St Christophooi; opgenomen".
„Deze ramen zijn dus voor het pontifi
cale hoogkoor bestemd".
„Ja, er zijn immers drie priesterkoren
in de Roermondse kathedraal. Ik ken die
kerk zo goed omdat ik er nog als misdie
naar gediend heb, ook mijn vader heeft er
zijn eerste godsdienstlessen gekregen.
Daarover circuleert nog een grap in de
familie. Eens werd hem gedurende zo'n
les in de kathedraal de vraag gesteld in
welke gedaante de H. Geest over de Apos
telen was gedaald. Hij wist wel dat het een
vogel was, maar wat voor een? Nadenkend
keek hij omhoog en zag in een sluitsteen
van de kathedraal een uil uitgebeiteld,
waarop hij prompt antwoordde: „In de ge
daante van een uitje, meneer pastoor".
Eenmaal op het terrein van herinnerin
gen en grappen, komt men bij Nicolas niet
meer weg. Maar daaronder mag ik er de
lezers één beslist niet onthouden. Op een
avond zou Nicolas ergens ln Zuid-Carolina
in een vraaggesprek voor de radio iets
over Vincent van Gogh vertellen, van
wiens werk daar juist een tentoonstelling
werd gegeven. De radio-omroeper kondig
de met de nodige breedsprakigheid lof
prijzingen aan, dat hij hier een groot artist
uit Holland etcetera, etcetera bij zich had,
waarop hij met respect en overtuiging be
sloot: „En nu dames en heren geef ik het
woord aan Vincent van Gogh.
Tact bij zulke gelegenheden is goud
waard, meent Nicolas.
Tact, dacht ik, is uiterst onplezierig als
men die verlangt om een einde aan een
gesprek te maken, dat men nog avonden
lang voort zou kunnen zetten.
„Maar dat doen we nog", zei Nicolas,
„als ik weer terug ben, eind October.
SPA
IE mocht menen de
dichter van rondelen,
welke tot de schoonste
behoren die er in de Neder
landse taal geschreven zijn,
te moeten opzoeken ver van
de grote stad en haar ru
moer, vergist zich. Mr H. W.
J. M. Keuls hééft in het hart
van Amsterdam, vlak bij het
Vondelpark, zijn advocaten
kantoor en daar is het, dat
hij ons ontvangt. De dichter,
die aanstaande Dinsdag 70
jaar wordt, neemt nog steeds
zijn drukke praktijk waar en
tot twee maal toe moeten wij
het gesprek onderbreken
omdat er cliënten komen.
Maar zodra we eenmaal el
ders een rustig hoekje heb
ben gevonden, bestaat er
niets anders meer dan de
poëzie. Want al is het waar,
dat men de oude heer Keuls
(ook zijn zoon is advocaat)
eerder aan de balie dan op
letterkundige bijeenkomsten
kan aantreffen, toch hebben
zakelijke bezigheden nim
mer de dichter in hem ver
stikt. „Ik haat de dorren die
geen droom meer zoeken",
heeft hij eens in een van zijn
kwatrijnen gezegd en zijn
jongste verzen in de bundel
„Regionen", bij gelegenheid
van zijn zeventigste verjaar
dag verschenen, overtuigen
ons ervan hoe voor Keuls
deze woorden door de jaren
heen onverminderd hun gel
digheid hebben behouden.
Zijn geliefde vormen om
er z'n dromen en mijmerin
gen in onder woorden te
brengen, zijn het sierlijke en
musicale rondeel en het
meer strenge en wijsgerig
gerichte kwatrijn. Zijn bun
del „Rondelen en kwatrij
nen" werd in 1948 met de
Amsterdamse poëzieprijs be
kroond, kort voordat hem
voor zijn gezamenlijk werk
de Tollensprijs werd toege
kend.
„Mijn voorkeur voor deze
vormen is geen kwestie van
principe of zoiets", vertelt de
diohter ons: „Ik schrijf trou
wens ook graag sonnetten en
in mijn verschillende bun
dels treft u nog allerlei an
dere vormen aan. Hoe ik tot
het rondeel kwam? Wel, ik
vertaalde er een van Charles
d'Orleans en vond toen die
vorm zó mooi, dat ik 'm zelf
ben gaan toepassen. In de
eerste jaren van de laatste
oorlog heb ik bijna niet an
ders dan rondelen geschre
ven. Met het kwatrijn ben ik
veel eerder begonnen, ik ge
loof al in 1922 of '23."
„Misschien onder invloed
van Boutens en Leopold, die
direct aan uw generatie
vooraf gingen?"
„Zonder twijfel hebben
hun kwatrijnen me voor
ogen gestaan," antwoordt
Keuls: „Maar de mate van
een invloed, die men heeft
waaruit men een eigen vers
schrijft moet herdichten
in zijn eigen taal, dan be
stónd er al een grote mate
van verwantschap. Men kan
zich zelfs plotseling herken
nen in het werk van een an
der men kan er onver
wachts in vinden wat men
zelf, mogelijk onbewust,
heeft nagestreefd."
En dan vertelt de dichter
ons, dat hem dit nog niet
'J4
ondergaan, is moeilijk
te stellen."
vast
heeft u altijd graag
toegelegd op het ver
talen van gedichten,
nietwaar? Maar acht u het
zich zozeer verdiepen in het
vers van een ander geen ge
vaar voor uw eigen werk?"
„Ach neen, want als men
door een vers van een bui
tenlandse dichter zozeer ge
troffen is dat men het bij
na uit dezelfde noodzaak als
lang geleden duidelijk is
overkomen door de kennis
making met de geschriften
van de grote Franse auteur
Jules Supervielle.
„Op een bijeenkomst van
de PEN-club, ik geloof 'n
jaar of drie terug, werden 'n
paar verzen van Supervielle
voorgedragen. Ze troffen me
zo diep, dat ik meer van deze
dichter wilde kennen. Het
wonderlijke was toen. dat
het leek alsof verschillende
verzen absoluut nieuw voor
me waren en tegelijk toch
ook helemaal vertrouwd. Ik
heb daarna zo goed als alle
boeken van Supervielle ge
lezen en vele verzen van
hem vertaald. In mijn nieu
we bundel „Regionen" kunt
u een twintigtal van deze
vertalingen vinden."
„Kunt umisschien ook
aanduiden, mijnheer Keuls,
wat u vooral zo trof in de
gedichten van Supervielle?"
„In een korte inleiding op
de vertalingen heb ik daar
iets over gezegd," is het ant
woord: „Ik schrijf daar over
de kennismaking met het
werk van Supervielle zo on
geveer, dat het was alsof ik
opeens verzen ontdekte, die
ergens diep in mijn eigen
wereld verborgen hebben
gelegen en die jarenlang op
hun geboorte hadden ge
wacht. Ik wist niet, dat ze
inmiddels al waren ontstaan,
maar niet uit mij en in een
vorm, die anders was dan de
mijne. Ik geloof, dat hier iets
van onze verwantschap in
ligt: dat Supervielle de kunst
verstaat om werkelijkheid
en droom dooreen te weven,
zodat ze op geheimzinnige
■wijze in elkaar overgaan,
terwijl ik vaak de neiging
heb gehad om dit na te stre
ven."
Dan vertelt mr Keuls ver
der over Supervielle ook
over de bezoeken, die hij de
Fransman heeft gebracht. Zij
zijn ongeveer van gelijke
leeftijd en een hartelijke
vriendschap verbindt thans
de Franse kunstenaar met de
Nederlandse.
Voor ons gevoel is het nu
nog alleen de dichter in mr
Keuls die spreekt vol
overgave en bewondering.
De wetboeken schijnen nu
wel ver weg te zijn, heel ver,
en opeens wordt het ons dui
delijk hoe deze geslaagde
advocaat, de man die jaren
lang naast zijn juridische
practijk ook een groot Inter
nationaal Auteursrechten
bureau leidde, in een drukke
stad de gelegenheid en con
centratie heeft kunnen vin
den om telkens weer zijn
zuivere en gedachtenrijke
verzen te schrijven. Hoe hij
temidden van de harde en
zakelijke werkelijkheid de
droom levend heeft kunnen
houden