^Qinkótertockt door keide en ótutyzcind
Ook
het dorre
van ri
land
is een
bron
Ijk natuurgenot
ZATERDAG 23 MEI 1953
PAGINA 10
=55=
J eneverbessen-formatie in het Soester stuif gebied.
De zachte kruipbrem zet de dorre heide in gloed.
'April en Mei, officieel de tweede en derde van de lentemaanden, hebben zich dit
Jaar in zeker opzicht van een minder aangename kant laten kennen. Opmerkelijk
was de hardnekkigheid, waarmee de Noordenwinden zich meermalen handhaafden
en in Mei was het regime van de ijsheiligen zo nu en dan vrij straf, zodat aardap
pelen, aardbeien en appelbloesems het plaatselijk hard hadden te verduren. De
Franse boekweit, die ik in mijn tuin had uitgezaaid en die veelbelovend was opge
schoten. moest het eveneens afleggen.
De ontwikkeling van vele planten ge
schiedde in een meer of minder vertraagd
tempo, maar het gevolg van de weersom
standigheden was, dat, als de bloei een
maal een feit was, hij zich over een veel
langer tijdperk uitstrekte dan in jaren,
waarin niet zo langdurig zulke massa's
kille Foollucht naar deze gewesten wer
den gestuurd. Een rode tulp in mijn tuin
bed, een flonkerende uitnodiging als van
'n beker temperamentrijke wijn, hield het
dan ook weken en weken uit. De soms
behoorlijke reeks zonne-uren, waarvan
wij konden profiteren, stak boom, struik
en kruid gelukkig nog een hart onder de
riem en de al te krasse, maar vaak ge
hoorde uitspraak, dat er niets groeide,
was werkelijk volkomen bezijden de
waarheid: de natuur deed het kalmpjes
aan, maar ook voor haar betekende het
kleine draadje van iedere dag een hemds
mouw in het jaar.
Nog steeds de kachel aan
Tot midden-Mei, toen een oude Robinia
nog nagenoeg kaal stond, maar de hoogste
blad toppen van mijn zomerklokjes kans
hadden gezien zich 85 cm. boven de tuin-
bodem te verheffen, wierp ik, om binnens
huis een behagelijke sfeer te scheppen,
soms overdag, maar stellig in de meeste
avonduren, nog steeds scheppen eierkolen
in mijn kachel en er waren ogenblikken,
dat ik waarlijk verbijsterd was door het
gedrag van dat deel van onze Nederland
se huisvrouwen, die weken lang in de on
aangename koude kwamen te zitten,
slachtoffers als zij werden van het m. i
caricaturale beginsel, dat, wanneer eeji"
maal de schoonmaak zijn beslag heeft ge
kregen, de mannen in huis niet meer mo
gen roken welk een harteloze tirannie!
en haarden en kachels onverbiddelijk
op non-activiteit dienen te worden gesteld.
Met een pathologische ijver waren zij
dagen lang op jacht naar het laatste on
nozele stofje, haar properheid, op zichzelf
een vermaarde nationale deugd, promo
veerden zij bijkans tot een scheefgegroei
de religie en haar huis tot een gewit-
kwaste saaie tempel, waaruit het warme
leven was geweken.
waren er, die vsn hun nest vlogen met
in hun snebben de witte excrementvlies-
jes van hun jongen, zodat de kinderwieg
niet vervuilde. Weer andere vogels zaten
nog op de eieren en veelstemmig was het
koor van hen, die niet door broed- of
verzorgingsplichten in beslag waren ge
nomen.
In de laatste helft van April en Mei wa
ren ook de treuzelaars onder onze broed-
vogels gerepatrieerd- De koekoek, deze
schalk, die het beroemde voorbeeld is van
een vogel, waarbij broedparasitisme kan
worden vastgesteld het wijfje legt de
eieren in nesten van andere vogels
bespeelde meesterlijk eenvoudig, maar
wonderlijk suggestief, zijn hobo, de boer
derij- en tal van andere terreinen werden
welluidend van het geestdriftig, wisselend
en lang aangehouden lied van de spotvo
gels, die in Engeland ontbreken, zodat
Britse vogellui soms speciaal de Noordzee
oversteken om in deze contreien naar hen
te luisteren; de nachtegalen kweelden in
hagen en struwelen hun aubades en sere
nades, die door een verrassende virtuosi
teit worden gekenmerkt en onder het
strakke blauw of de wolkenformaties
flitsten zwijgend of scherp krijtend wind-
vlug de spits-gevleugelde gierzwaluwen,
die sinds een paar weken uit hun vacan-
dat in recreatief natuurhistorisch en land
schappelijk opzicht zeer aantrekkelijk is.
Ook in deze dorre terreinen had de
lente haar intrede gedaan. Dat vertelden
al dadelijk de vele tientallen lichtblauwe
Natuurlijk bloeide medio-Mei in dezelf
de omgeving eveneens de forse bezem
brem, het geliefkoosde, maar niet bijster
aangenaam riekende pluk-object van de
gemiddelde toerist. Waar zij talrijk te
hoop waren gelopen, vlamden zij op als
heuvels van gedegen goud.
Aardig is, dat, behalve verschillende
andere insecten, met de drie bremsoorten
de rupsen van enkele vlinders zijn ver
bonden, o.a. twee z.g. bremmeters, een
herfst- en een voorjaarssoort, benevens
de goudenregenmeter.
Die bewuste Mei-dag dan sloeg ik, on
geveer ter hoogte van de al geruime tijd
geleden opgeheven stopplaats De Paltz
via de brandsingels links af en belandde
in een ommezien in het stuiflandschap,
een geaccidenteerd teirrein met vlakten,
glooiingen en heuveltoppen, waar de
kinderen 's winters met hun sleeën en
de volwassenen met hun ski's soms heel
veel plezier beleven, en die des zomers
het terrein vormen, waar de pensiongast
gezellig luiert en lanterfant. Ook voor
de natuurspeurder.valt eir heel wat te
beleven, want al zijn bepaalde gedeelten
botanisch uiterst steriel, niettemin gaat
er van deze binnenduinen en hun omge
ving een grote bekoring uit, want deze
Sahara in het klein oefent toch op som
mige belangwekkende vogels een aan
trekkingskracht uit.
De kleine plevier
Dit geldt o.a. voor de kleine plevier en
daarom zocht ik ditmaal weer eens zijn
broedterritorium op: een terrein, waar
de bodem het grintrijkst is. Met de klei
ne plevier van Soest heb ik heel wat
avonturen beleefd. Dat begon al in 1928
en 1929, toen ik de vogeldreumes, die
in het blonde landschap als individu
meermalen a.h.w. werd opgeheven, om
dat zijn pakje zo prachtig meekleurde
met de grond, waarop hij zich rap voort
bewoog, voor het eerst ontdekte. Nu
moet men weten, dat in de zoëvenge-
noemde jaren de kleine plevier in Neder
land als broedvogel nog een grote zeld
zaamheid was. Er waren toen slechts
enkele keren eieren van genoemde soort
gevonden op zandige rivieroevers en
men had van de vogel nog nooit een
foto kunnen maken.
Grote ogen zette ik dan ook op, toen
ik in 1928 de kleine plevier waarnam in
de Lange Duinen van Soest, een biotoop,
Breeduit en met afhangende vleugels koestert de wulp haar pasgeboren
jongen.
hondsviooltjes langs de spoorlijn Utrecht-
Baarn, die he\ diluviumgedeelte van Soest
doorsnijdt, maar evenzeer de talloze
exemplaren van de stekelbrem, een gele
Genista-soort, die haar naam dankt aan
de venijnige doorns, waarmee de stengels
zijn bezet. Geweldige zonnige bloeibanen
trekt deze vlinderbloemige al van eind
April af door het heidelandschap en in
hetzelfde milieu kan de wandelaar zich in
dat in menig opzicht afweek van de tot
dusver bekende. Twee jaren zoeken leid
de eindelijk tot het vinden van het moei
lijk op te sporen nest en het was in
1929, dat Jan P. Strijbos, die ik deelge
noot maakte van mijn „geheim", er als
eerste in Nederland in slaagde de jonge
en oude vogels te kieken.
Wonderlijk genoeg bezocht ik na 1929,
doordat andere Nederlandse landschap
pen mij in beslag namen, (het broederf
van de kleine plevier een paar decennia
niet meer. In 1951 echter zwierf ik ein
delijk die kant weer eens uit en tot mijn
verrassing en blijdschap merkte ik, dat
de kleine plevier (die bedriegelijk veel
gelijkt op de bontbekplevier van onze
kuststreken) er .nog steeds aanwezig
was. Zijn domic^etrouw was dus aan
merkelijk groter dan de mijne. Ook in
1952 bleek hij weer present te zijn.
Merkwaardig was, dat na 1929 zich
met betrekking tot de kleine plevier in
Nederland een bijna opzienbarende
areaal-uitbreiding voltrok: her en der
vestigde de elegante verschijning zich in
ons land. Vooral legde de vogel een
duidelijke voorkeur aan de dag voor op-
j gespoten terreinen (die enigszins gelijken
op zijn oorspronkelijk rivieroever-milieu)
en thans is de situatie' zo, dat, al is hij
ten onzent nog niet overtalrijk, de vogel
niettemin op de voor de soort gunstige
plaatsen tamelijk gewoon kan worden
genoemd.
Andere ontmoetingen
een seconde omdraaide, dat hij het vlie
gende kleine csreatuurtje toch nog wist
te snappen.
Er zijn weinigen, die de duinpieper met
zijn zandverstuivingskleuren kennen,
zelfs voor menig vakornitholoog is deze
woestijnbewoner eén onbekende. Dit
komt, omdat hij in ons land dun is ge
zaaid, toch is hij iets minder zeldzaam
dan men aanneemt; uit eigen ervaring
weet ik, dat, er ook verschillende exem
plaren huizen in de stuifzanden van
Nieuw-Millingen en Kootwijk. Daar heb
ik, evenals in Soest, kunnen vaststel
len, dat de vogel (waarvan de winter
kwartieren o.a. in tropisch Afrika zijn
gelegen) twee keren per jaar een broed
sel groot brengt. Van al de piepers heeft
hfj de minstgevlekte borst.
Een verwant van hem, de boompieper,
komt tevens in het Soester diluviumge-
bied voor; deze bewoont echter niet de
kale gedeelten waaraan de duinpieper
zijn hart heeft verpand, maar veel meer
de vliegdenheiden.
Nu ik mij toch met de vogels bezig
houd wil ik er terstond aan toevoegen,
dat de heidepartijen, die aan de stuif-
terreinen grenzen, het toumooiveld vor
men van de korhoenders, een door ont
ginning steeds zeldzamer wordende
vogelsoort, die zich in Soest echter nog
steeds handhaaft en die ook. naar ik
constateerde, nog verscheidene Veluw-
se landschappen bevolkt; in 1952 nam ik
waar, dat hij in Drente op de Dwinge-
lose calluna- en ericavlakten zelfs tame
lijk algemeen was.
De hanen komen in de lente op be
paalde terreinen bijeen, waar zij elkaar öf
in de veren vliegen öf de aandacht trek
ken door grotesk aandoende gebaren. Zij
slepen dan, ten aanschouwen van de wijf
jes, met hun vleugels over de grond,
spreiden in een vlaag van schitterend
zelfvertoon hun staarten en produceren
een ver doordringend geluid, dat als bol
deren wordt aangeduid; ook in de herfst
heb ik het wel eens gehoord. Er zit in
hun „steekspelen" veel, dat aan de op
zienbarende vertoningen van de kemp
hanen doet denken.
B odemonderzoek
Tien tegen één, dat ge, als ge tijdens de
Pinksterdagen een bezoek brengt aan het
door mij aangeduide landschap, dat slechts
een klein gedeelte vormt van de Soester
heide- en stuifzandcomplexen verwante
ervaringen kunt ge elders in de provincie
Utrecht, op de Veluwe, in Brabant en
andere landsgedeelten opdoen eveneens
Uw hart ophaalt aan de fijne belletjes-
muziek, die de boomleeuwerik met zijn
kort staartje boven de „barren grounds
laat weerklinken, of aan het simpele
deuntje van de geelgors met zijn curieus
klankenreeksje, waarvan de toonhoogte
steeds dezelfde is, afgezien van de dren
zerige slotnoot, die soms een eindweegs
naar beneden duikelt, soms een toon om
hoogklimt.
Een van de edelste muzikale vertolkin
gen is de feestelijke zuivere roller van de
wulp, die dus niet alleen een bewoner is
van onze kustduinen en moerassige gebie
den, maar eveneens van de landduinen
en belendende heiden.
Zijn pootafdrukken komt ge herhaalde
lijk tegen in het zand, dat trouwens een
veelzijdig, boeiend „prenten"-patroon te
aanschouwen geeft, want zowel de al
eerder genoemde vogels schrijven met hun
poten hun naam op de bladzijden van het
zand, als de luid krokkende, flonkerende
fazanten, de ronde patrijsjes, de marode-
rende zwarte kraaien en eksters. Boven
dien versieren muizen, wezels, kevers en
vlinderrupsen met hun sporen de egale
bodem en dit geldt evengoed voor de
rosse, gepluimstaarte eekhoorns, die soms
de dekking van de naburige bossen ver
laten.
Deze laatste verraden op de vliegden
heiden hun aanwezigheid soms nog op een
andere wijze: zij houden erg veel van
naaldhoutkegels, die zij ter plaatse meestal
tot op de „graat" plegen af te kluiven.
Op 13 Mei echter ontdekte ik eveneens een
enorme verzameling bewerkte dennen
kegels, die het waren er een paar
honderd niet onder een grove den la
gen, maaraan de voet van een zomer-
eik. Hoe waren zij daar beland? Een specht
was hiervoor verantwoordelijk en wat ik
waarnam was een z.g. spechtensmidse. De
timmerlieden onder de vogels plegen de
naaldhoutkegels n.l. in een mik of een
spleet van een stam te deponeren, om er
kunt ge kennis maken met fraaie groepe
ringen van de zeer majestueuze „cypressgn
van het Noorden": de jeneverbessen, die
gaarne door de staartmezen worden uit
gezocht om daarin hun kunstig nest, dat
van buiten met korstmossen en van binnen
met een onnoemelijk aantal veertjes is
bekleed, te bouwen. Tussen de naalden
huizen ook wantsen, die wel een vettig
geurtje verspreiden, maar prachtige dieren
zijn, die net op beschilderde wapenbordjes
gelijken.
En als ge door een holle weg loopt of
langs een afkalvende heuvel, kijk dan
eens onder het overhangende heide- of
zandgedeelte. Misschien zult ge daar een
reeks trechters opmerken. Zo goed als
geheel verborgen, schuilt in het centrum
daarvan de larve van de mierenleeuw, die
op de loer ligt om kleine creatuurtjes te
verschalken, die met het meegevend zand
langs de glooiing naar beneden glijden,
de dood tegemoet. Als ge handig zijt en
erin slaagt de larve op Uw handpalm te
scheppen, zult ge tot Uw verbazing mer
ken, dat het dier er een zeer aparte
voortbewegingswijze op nahoudt: het loopt
namelijk nooit voor-, maar steeds achter
uit.
Gewone
planten
en ongewone
Ook planten vragen Uw aandacht ln het
stuif- en heidegebied; niet alleen de lijster
bessen, die zoete aromen uitzenden, maar
tevens heel simpele, zoals de zandregge,
een zandbindend kruid, dat wel de wan
delaar der verstuivingen wordt genoemd,
omdat de ondergrondse kruipende wortel
stok, waaruit op regelmatige wijze telkens
spruiten naar boven schieten, zich over
grote afstanden uitstrekt. Misschien ster-
Zandverstuiving met vliegdennen
daarna met hun sterke sneb op los te
hameren. Men kan altijd zien of een eek
hoorn met de kegels bezig is geweest of
een specht; als deze laatste in actie is
geweest, behouden zij grotendeels hun
ronde" vorm; alleen zien zij er heel rafe
lig uit.
Dennengebied
Met de dennen was er die dag nog iets
anders aan de hand; de houtige schubben
weken hoe langer hoe meer uiteen om de
zaden gelegenheid te geven zilverig warre
lend, geholpen door de bries, hun lucht
reis te ondernemen. Op warme dagen, als
de veldkrekels striduleren en de zandloop-
kevers telkens hun springende vluchten
laag boven de blonde woestijn te zien
geven, gaat het openen van de kegels
gepaard met een typisch knetterend geluid.
Bovendien maakten diezelfde grove den
nen aanstalten om te gaan bloeien. Daar
kort na Hemelvaartsdag de wind van het
Noorden naar het Zuiden liep, is de kans
groot, dat ge op de Pinksterdagen getuige
kunt zijn van de glorieuse b,oei. Tik dan
eens tegen zo'n „bloem en ge zult erva
ren, dat het stuifmeel zich verspreidt als
een zwavelgele wolk.
Maar als ge over de vliegdenheide loopt,
schrik dan niet, als er plotseling voor Uw
voeten een grote vogel opvliegt. Op de
hei toch, soms kilometers ver van het
water verwijderd, broeden ook wel wilde
eenden. Let er dan eens op hoeveel eieren
er tussen de boa van donsveren liggen
gevat. In Soest zijn de legsels van de wilde
eend haast altijd dertientallig.
Jenever en leeuwen
Indien ge Uw zwerftochten in Soest
mocht uitstrekken tot het heide- en stuif
zandterrein tussen „De eerste aanleg" en
de Willem Amtszhoeve te Den Dolder,
ker tot de verbeelding spreken de glinste
rende, kleverige zonnedauwtjes, die vlees
eters zijn en met hun tentakels kleine
prooidieren, insecten e.d. vangen, waar
mee zij zich voeden.
Men moet ze zoeken op vochtige heide-
plekken, al dan niet met veenmos of
wolfsklauwen begroeid, waar tegen Pink
steren eveneens de gouden sterretjes flon
keren van de tormentil en de urntjes van
de dopheide roseblozen, terwijl het bos-
kartelblad, dat een lipbloemachtige indruk
maakt, maar intussen bij de helmkruid-
familie is ingedeeld, er voorts te pronken
staat met zijn vleeskleurige bloemen. Ook
met deze plant is er iets aan de hand,
want zij is een half-parasiet, die een
gedeeltelijk eenzaam bestaan leidt, maar
aan de andere kant op de zak van anderen
teert, doordat zij voedsel zuigt uit de wor
tels van grassen e.d.
Hetzelfde milieu is ook nog het woon
gebied van de liggende vleugeltjesbloem.
De kleur daarvan is prachtig blauw, maar
een scherp speurende blik is nodig om het
kleurtje tussen de overige vegetatie te
ontdekken.
Terloops noem ik nog een andere bloem,
die echter alleen plaatselijk op heiden
voorkomt. Ik bedoel de wolverlei, waarvan
ik een interessante groeiplaats weet in het
Kootwijkse. Het zijn kloeke bloemen, die
prachtig oranje zijn, waarmee de plant
zich tooit. Jammer, dat zij in genoemd
gebied nogal eens worden afgesneden. Men
late dit liever achterwege en vergrijpe zich
niet aan een gemeenschapsbezit. En boven
dien: oranje is zo'n goede kleur, niet
alleen in de natuur, maar in heel ons
nationale leven,
RINKE TOLMAN.
Doch gelukkig waren er ook gezond
handelende vrouwen en zij zijn, naar
mijn indruk is, nog behoorlijk in de meer
derheid die weliswaar haar woning
genoeglijk opknapten en terdege een beurt
gaven, maar ervoor waakten de gezellig
heid om hals te brengen door het ijs
koude vuur van een zinloos fanatisme. Als
de omstandigheden er naar waren, staken
zij vlak na de grote kuis de kachel weer
blijmoedig aan. Zo bleef, ondanks de
dweepzieke buitensporigheden van haar
sexe-genoten, 't leven voor haarzelf, haar
mannen en haar kinderen waard om ge
leefd te worden.
Opgewekt vogelleven
Ook de vogels deden aan properheid: er
Een eendenlegsel in de Soesterheide is haast altijd dertientallig.
Hoe een der jongen van de kleine plevier in 1929 poseerde in de palm
van mijn hand.
tie-oord, misschien Zuid-Afrika of Ma
dagascar, waren teruggekeerd.
Mooi gebied bij Soest
Zo tegen midden-Mei zag ik hun rappe
vllegfiguren ook afsteken tegen de lucht,
die zich welfde boven de ruimten der
Soester-heiden en stuifzanden: 'n gebied,
Mei eveneens verlustigen in het aan
schouwen van de bloeimanifestaties van
een andere geelbloeiende Genista, de
kruipbrem, die een leek, doordat de bloe
men eveneens geel zijn en beide soorten
gewoonlijk niet hoog worden, in het voor
bijgaan gemakkelijk zou kunnen verwar
ren met de stekelbrem. Bij de kruipbrem
ontbreken de doorns echter volkomen.
Ik zal u nu maar dadelijk vertellen,
dat ik op 13 Mei j.l. eveneens de ken
nismaking hernieuwde met de duin
pieper, die, al zou zijn naam het tegen
deel doen vermoeden, niet (meer) in de
duinen voorkomt. Hij verried zich door
zijn enigszins trillend geroep, dat ik met
terie-iej, dunkt mij, het best benader.
Hij was tussen de helm, die de land-
duinen bekroonden, op de insectenjacht.
Opnieuw trof mij het kwikstaartachtige
in zijn gedrag, het rappe en kwieke van
zijn bewegingen. Zo vaardig was hij, dat,
toen hij zeker ogenblik een insect
miste, (hij zich in zo'n kleine fractie van