DUVEEN maakte millionairs
tot kunstkopers
Hoe honderden Europese meesterwerken naar
Amerika verdwenen
VIRTUOOS op de orgelbank
H
9.
9
M
E^svkstk
Zij laten de ontwikkeling zien der
christelijke kunst van haar eerste
ademtocht tot de volle wasdom
„De praktijk" contra
het priesterlijk ideaal
1%.
Fantasie die reëel werd
S<*mn,ï„ CSSUr"
In tegenstelling tnt
(§od en wereld
ZATERDAG 4 JULI 1953
PAGINA 5
Ontwikkelingsgang
Bucolisch
Niet voor kunsthistorici
r lm* rPPtovi
staaTz„Trt' In
T raditie
-Tn;%lTbo0okm toe te
Als de jongen die
zijn deuntje fluit
Nazaten van Franck
Nieuwe promotie
Op jacht naar het monopolie
- v
y mm
Psycholoog
Vaticaanse kunstschatten in Den Haag
Toch is daar al die merkwaardige wfl
ziging in het scheppende beginsel gaan
de, waarvan men tot dan toe uitging. Er
wordt iets vereenvoudigd aan de weer
gave van het zichtbaar-natuurlijke, ten
gunste van een diepere, verborgen bete
kenis, iets komt er bidden in die voor
stellingen, en dat Is nog duidelijker in
die ivoren pyxis uit Syrië want daar
in het Oosten, waar het Christendom
zelf begonnen was, daar is ook de eerste
ademtocht van de Christelijke kunst gaan
LECIITS zo iemand verwacht heeft dat de sedert geruime tijd aan
gekondigde en met zoveel eminente zorg voorbereide expositie van
kunstschatten uit Vaticaanstad een juist, dus indrukwekkend beeld zou
geven van de enorme uitgebreidheid én de rijkdom van de Vaticaanse
verzamelingen, zal hij teleurgesteld worden door de collectie die nu in een
vleugeltje van het Haagse Gemeentemuseum tentoongesteld is. Want die
collectie is niet alleen klein, maar bovendien bevat zij niet één enkel stuk
uit de immense hoeveelheid Griekse en Romeinse klassieke sculptuur
die de Vaticaanse musea rijk zijn, terwijl wat er aan schilderijen aanwezig
is een illustratie blijkt van de betrekkelijke armoede die daar heerst aan
echte hoogtepunten uit de Renaissance en vooral van het vervolg daarop
(althans wat de vrije, dus verplaatsbare schilderkunst betreft). Voorts bevat
zij bijvoorbeeld niet één exempel van haar betrekkelijk weer rijke schat
aan ikonen, die elders in het Westen zo zeldzaam zijn.
Behalve dat zij klein is, blijkt de col- I
lectie bovendien niet eens in haar geheel
uit Vaticaanstad afkomstig; ook Italiaanse j
kerken en musea hebben er in mee geof
ferd. Maar de eventuele teleurstelling
over dat alles zal ongetwijfeld het soulaas
wel vinden dat tegen haar bestand is,
want in de qualiteit die de eigenlijke be-
tekenis van de expositie uitmaakt, is deze i
kleine collectie tegen elke verwachting
opgewassen, en met glans
DIE betekenis bestaat hierin, dat nu
elke Nederlander, die voor zulke za
ken belangstelling heeft, zich een
uitstekend idee kan vormen van de Chris
telijke kunst vanaf de marmeren graf-
stèien en de daarop voorkomende eerste
symbolen van de Christelijke Hoop, naar
haar hoogtij, via verschillende tussen
stadia. Eenvoudige gebruiksvoorwerpen
uit de catacomben, zoals de olielampjes,
vol van Christus-monogrammen (en later
soms ook met fabuleuze diervoorstellin-
gen) versierd, de eerste klok, en de schone
wijwateremmer met gegraveerde voor
stellingen van Christus en de twaalf Apos
telen, markeren de weg der Christelijke
kunst evenzeer als de barbaarse pracht
van gouden kruisen, bezet met gepolijste
edelstenen, als druiven zo groot, en de
Prachtig gedreven zilveren kruis-dozen
uit de 9e eeuw, of als de Syrische en Sas-
sanidische weefsels en borduursels, de
Longobardische en Germaanse dierver-
oeeldingen op marmeren koorhekken, op
weefsels, met een typisch ornamentaal
vlecht-patroon in kruisen en versierings-
randen en 't prachtig Byzantijns, filigrain-
werk in sierlijk en rijk-gemontureerde
"ekers en kelken, niet zelden met voor
tellingen in email cloisonné versierd.
via dat hele, uiterst samengestelde
mengsel van Hellenistische, Oosterse en
barbaarse stijlen en vormen, kan men de
geschiedenis van de Christelijke kunst
uitnemend volgen, tot in haar volle was
dom en diepste, zuiverste spiritualiteit.
De kunsthistorie is daarbij onmisbaar
en haar hoogste doel is dan ook hetzelfde
als dat van de kunst zelf, n.l. de kunst
aandoening. Zo althans dacht Aug. Ver-
meylen er over, maar die was dan ook
ni0t YeeIvuldigst voorkomende type
van de tallozen die men kunsthistoricus
noemt
Wie zo de kunsthistorie opvat, krijgt op
deze expositie niet alleen een zo volledig
beeld als in een vervoerbare collectie
maar mogelijk is van het samenstel van
stijlen en zielskrachten, die communi
ceerden in wat wij de Christelijke kunst
noemen, maar zal juist daardoor ook ge-
1 makkelijker in de specifieke schoonheid
van de Christelijke kunst peilen althans
indien hij in principe tot het peilen daar
van in staat is en dus ook dieper tref-
baar zijn door haar zeer eigen ontroe
ringsmacht.
Een ontroering, die men niet ondergaat
in die bucolische jongeling met het dwe
perige gelaat die zo wel-gelokt is en zo
schoon poseert met zijn keurig bevacht
schaap over de schouders, in klassiek
Stand- und Spielbein, maar die niets
heeft van de Goede Herder, waarvoor hij
model staat. Ook nog niet in de prach
tige sarCophaag uit de 4e eeuw, wonder
lijk mengsel van fabulerende volkse
„derbheit", vol van rijke decorativiteit in
het plastisch relief, en de obligatoire her
innering aan de Romeinse helden- en kei-
zer-standbeelden in de herhaalde voor
stelling van Christus, wederom zo schoon-
gelokt en jong, de schriftrol als een te
ken van waardigheid in de hand en de
toga al even waardig over de schouder
geworpen.
Portret van de enige Nederlandse
Paus Adrianus VI (15211523) door
een onbekende meester.
rijzen, In Klein Azië, in Egypte, in
menië.
In volle wasdom is de Christelijke
kunst eigenlijk pas in. de tweede helft van
de elfde eeuw. Dan eerst heeft zij haar
eigen autonome stijl, een stijl die niet
langer een determineerbaar mengsel is
van Hellenistische, Oosterse en barbaarse
elementen, maar een wezenlijke eenheid.
De expositie heeft daarvan sublieme
voorbeelden. Men weet nauwelijks aan te
wijzen welke de mooiste zijn, de verguld
en gedreven zilveren reliekkist van St.
Praxedis met de DDeiois in émail cloi
sonné en de apostelkoppen, het fragment
van een reliekhouder met binnen Ve-
netiaanse rand Christus aan het kruis
met Maria en Joannes, eveneens in émail
cl., uit de schatkamer van de San Marco
dell' Opera te Pisa uit 1325 weliswaar en
dat helaas in zo delicate staat verkeert,
maar dat toch altijd nog glans heeft van
een schoonheid zo zeldzaam, dat men er
nauwelijks van scheiden kan en er tel
kens weer naar terugkeert. Want die
schoonheid is bepaald veel inniger dan
die van het grote wandtapijt uit het ate
lier van Pasquier Grenier van Doornik
uit de tweede helft van de 15e eeuw, een
stuk overigens, waar men om al zijn luis
ter bijna de weg niet in weet. Inniger en
veel wezenlijker Christelijk ook, dan de
geweldige Raphaëllijnse tanijten uit het
Castello dei Gonzage te Mantua, geweven,
naar dezelfde cartons als die uit het Va
ticaans museum, en die alleen reeds een
bezoek aan deze expositie ten volle waard
zouden zijn.
Wellicht vinden wij binnenkort gele
genheid op enkele werkstukken en aspec
ten van deze tentoonstelling nog nader in
te gaan. Deze bespreking zij dan een eer
ste en onvermijdelijk onvolledige inleiding
op een expositie, die Nederland nog lang
zal heugen
Tot dit laatste zal ook de rijk-uitge
voerde catalogus meewerken, die een
kostelijk bezit is. K. S.
E1 EN tentoonstelling voor „kunsthisto-
J rici" dus? Voor wie het zó begrijpt,
heb ik mij nog niet goed uitgedrukt.
Ook van kunst is de geschiedenis niet en
kel een catalogus en juist van kunst is
de geschiedenis bovendien meer dan een
psychologie-boek omtrent de mens, al is
zij wat dat betreft, zonder twijfel een be
ter boek dan elk ander. Maar het is niet
waar, dat kunst zich zonder meer voor
de intuïtie ontsluit, en intuïtie ik be
doel dat vermogen van de ziel, waardoor
wij schoonheid zien moet bovendien als
elk ander zielsvermogen ontwikkeld en
„gevormd" worden. I
DE hoefsmid Duveen uit Meppel
zal nimmer gedroomd hebben dat
een van zijn kleinkinderen nog eens
bezongen zou worden door een
Engelse biograaf. Misschien zou dat
ook «immer gebeurd zijn als toe
vallig mevrouw Duveen niet ge
kweld was geweest door een schier
onstilbare honger naar snuisterijen
en Delfts blauw.
Terwijl haar man zijn geld ver
diende met het beslaan van paarden
hoeven, maakte zij het grotendeels
op aan haar on-Meppelse weelde
zucht. Zóveel Delfts blauw stond er
tenslotte in de hoefsmederij opge
stapeld dat het zelfs tot de verzame
laarster doordrong hoe voordelig het
zou kunnen zijn iets van de voorraad
te verkopen. Zij stuurde daarom
rond 1860 haar zoon Joseph naar
Engeland. Dat was een historisch
ogenblik, want hier ging voor het
eerst een Duveen als „koopman in
kunst" overzee. Later zou een tweede
zoon, Henry, naar Amerika gaan en
in Boston een antiquiteitenzaak ope
nen, (hetgeen Joseph inmiddels al in
1866 in Hull had gedaan)Maar al
dit gesjacher in het klein zou royaal
overtroffen worden door de gran
dezza waarmee Joseph's zoon Joe
Duveen geboren te Huil op 14 Oct.
1869, nog voor zijn twintigste jaar de
kunsthandel binnenstapte.
DE jonge Joe lachte om dat gedoe van
zijn vader en zijn oom. Wat? De Du-
veens snuisterijen verkopen terwijl
grote kunsthuizen millioenen omzetten
in de schilderijenhandel? In zich voelde
hij het zelfvertrouwen en de overtuiging
dat hij hetzelfde kon als die grote kunst-
blazen. Hetzelfde? Joe Duveen wilde hun
allemaal de loef afsteken. De koning van
TELKENS als wij de Bel
gische oreanist Flnr
gische organist Flor
Peeters vandaag vijf
tig jaar oud de orgelkla
vieren. -pedalen en regis
ters zien hanteren in een
even virtuoos als stijlvol
spel, vragen we ons af,
waarom alleen in het Bel-
genland, Frankrijk, Duits
land of Italië zulke toppen
van uitvoerende kunst be
reikt worden. Men zou de
vraag nog algemener kun
nen stellen door heel de so-
Iistisch-instrumentale mu
ziekbeoefening in deze ver
gelijking te betrekken. En
dan doemt er aan de kim
iets van weidser betekenis
dan enkele oefenjaren op 'n
conservatorium.
Grote artisten komen zel
den als een meteoor uit de
muzikale sterrenhemel val
ais't?arri'^-estaat nog zo iets
teit in f ,e', die c°ntinuï-
dnnr a kunstleven waar
mie 7" gene™tie op gene-
ie ef.n kracht groeit die
geleidelijk naar de hoogste
staat zulk een traditie bij
wat het86 vi°kstenschoo] en
het Mechefse Le bStr0ft in
stituut. Lemmens-In-
Een eeuw geleden stichtte
de grote Jaak Lemmens
daar een kerkmuziekschool
die weldra van mondiale be
tekenis werd.
De roem van Lemmens
bleef niet tot de provincie
plaats Mechelen beperkt. Hij
bevruchtte heel de Franse
organisten-school van César
Franck en Saint-Saër- tot
Widor, van Mailly tot Du-
pré, en ter plaatse zelf
vormde hij een grote leer-
üngenschaar, waarvan Flor
Peeters een der meest bril-
iante vertegenwoordigers is.
OP zijn beurt volgde deze
„kleinzoon" het voets-oor
van Lemmens via zijn
onBme0St0r Tinel d°°r
MefhÜf t0lg0n aan de
land gingen
men, of floep Flor zit al op
de orgelbank en zonder een
noot voor zich, werpt hij
het stuk al spelend uit z'n
vingers en voeten. Als zoda
nig is „den Flor" het type
van de muzikant, die zonder
veel omhaal van woorden
het ene na het andere stuk
uit louter Spielfreudigkeit
voordraagt.
venbergvaart te Mechelen
heeft laten bouwen, zo maar
komen binnenvallen. Hjj zat
daar op de bank van zijn
studio-orgel, geljjk een con
servatorium-leerling, rustig
en uiterst precies, toonlad
ders te studeren en bekende
Bach-fuga's in een sterk ver
traagd tempo te s«"len. Deze
moed en deze zelfbeheersing
ENKELE maanden
den wachtte Flor
OE hij
in
bij
ons
Jdere orvel 4 wat
den,
°udere orgelpaedag^n d£
gaat Flor
Peeteri
s uit
verkreSeThe^t^Wei4
doordat hij de
verstaat iedere morgen bij
de aanvang zijner oefeningen
even onbevangen en friste
genover zijn werk te staan
als de jongen, die lustig zijn'
deuntje fluit en zich in het
geheel niet bewust is dat hii
dit al duizend en één maal
gedaan heeft.
\\i\ r"-> eens o" een mor
gen bij Flor Peeters in de
riante, intieme studio, die
hü op de bovenverdieping
van zjjn huis aan de Stui-
bij hem, die dit alles in dui
zelingwekkende vaart vej-
mag voor te dragen, brengt
hq dagelijks op; dank zij
deze „labeur" en critische
zelftucht, staat zijn repro
ductief vermogen als orga
nist aan de spits van al wat
orgel speelt.
Daarachter staat, zoals ge
zegd, z'n vorming in het
Lemmens-instituut, toen on
der leiding staande van de
zo juist ontslapen mgr Van
Nuffel, en meesters als Char
les Tournemire en Marcel
Dupré te Parijs. Een innige
verbondenheid mri deze na
zaten van César Franck
heeft geleid tot een opdracht
van twee stukken uit Tour-
nemire's „l'Orgue mystique"
en tot een kostbaar erfstuk.
Tournemire was, gelijk be
kend, de rechtstreekse op
volger van ,,le maitre Angé
lique" in -de Ste Clotilde.
Toen, nu enkele jaren gele
den, het Cavaillé-Coll-orgel
aldaar uitgebreid werd,
kwam de oude drieklaviers
speeltafel waar Franck
veertig jaar lang zijn han
den en voeten op had laten
spelen vrij. Tournemire
legateerde ze aan Flor Pee
ters en als een kostbaar
schrijn staat ze nu in zijn
studio tegenover zijn orgel.
gele-
Pee-
ters een «'- -we promo
tie, tot directeur van het
Vlaams Conservatorium te
Antwerpen, als opvolger van
Lodewjjk de Vocht. In deze
hoge functie zal Flor Peeters
zijn rondborstige aard, ziin
virtuose kwaliteiten als re
producerend kunstenaar, en
zjjn niet onzakelijk ingestel
de geest ten volle kunnen
ontplooien. Dat hij nu juist
in het hart van het land der
Vlamingen tot leider is ge
kozen, verheugt ons, Noord-
Nederlanders, nog bijzonder,
omdat Flor Peeters op schier
al z'n orgelbespelingen
steeds een lans breekt voor
de kunst der oude zowel als
nieuwe Nederlandse compo
nisten.
Wat de ouden betreft z'n
uit drie royale delen be
staande „Oud-Nederlandse
meesters voor 't orgel" (Ed.
Lemaire et Cie., Brussel),
moge een keurcollectie ge
noemd worden uit ons rijk
muzikaal verleden.
Wat de eigentijdse kunst
aangaat, daar ging Peeters
zelf vóór met een fantasie-
"'tk en geavanceerd oeuvre,
terwijl daarnaast de beste
voortbrengselen van onze
geregeld door hem ge
propageerd worden, zowel
in z'n kwaliteit als organist
der St. Rombouts-kathedraal
te Mechelen als op z'n veel
vuldige tournée's door de
oude en nieuwe wereld.
Met zulk een jonge geest
bezield mogen we van Flor
Peeters, op de middaghoogte
van zijn leven, nog hoge
verwachtingen koesteren.
M. M.
alle kunsthandelaren wilde hij Worden.
Naar dat einddoel streefde hij met de
brutaliteit en de verbeeldingskracht die
het fantastische soms tot werkelijkheid
maken.
Kunst en geld
Joe Duveen was een fantast, maar een
fantast die van een paar oergezonde
grondstellingen uitging. Europa heeft
de prachtigste kunstwerken, zo rede
neerde de jonge Duveen, Amerika heeft
geld. Wanneer ik er nu eens in slaagde
dat Amerikaanse geld aan het rollen te
brengen voor de Europese kunstschat
ten? Het was waarlijk geen "ingewik
kelde grondgedachte.
In de jaren van Duveen's grootheid had
het kapitalisme in Amerika zijn top
punt bereikt. Het wemelde er van
gloednieuwe geldmagnaten die met hun
geld bijkans geen raad wisten. In al
hun rijkdom. was er echter één ding
dat deze nouveaux riches als een pijn
lijk gemis voelden; zij bezaten geen
traditie op het gebied van kunst en
cultuur. Heel de geniale verkoopstra
tegie van Joe Duveen nu was erop ge
richt hen in ruil voor dure dollars de
illusie van culturele standing te geven-
Hij wist de ijdelheid der rijke arrivisten
te bespelen op 'n manier, die voor ieder
die Duveen zich als slachtoffer koos,
op een goede dag onweerstaanbaar
werd.
HIJ deed dat alles met een roekeloze
grandeur, die zelfs jn de kunsthan
del ongekend was. Duveen kocht
maar. Schilderijen uit de Italiaanse Re
naissance, meesterwerkep der Engelse
portrettisten. Hele collecties, voor milli
oenen dollars tegelijk. Niemand begreep
hoe hij het allemaal betalen kon. Dat kon
hij dan ook meestal niet. Maar wat maak
te dat uit voor iemand, die op een grotere
prijs jaagde dan een sluitende jaarbalans.
Het monopolie van de „dure"-schillderijen-
verkoóp. Dèt moest hij hebben. En daar
om kocht Duveen alle waarlijke meester
werken die werden aangeboden, desnoods
tegen de hoogste prijs. Daarom onder
hield hij in Europa een geraffineerde
....-ff»»— w<-
•mm IIMW
Voorzijde van een boekband of fragment van een reliekhouder uit de
schatkamer van de basiliek van S. Marco te Venetië.
spionnage-dienst, die hem de tips gaf,
waardoor hij nimmer achter het net be
hoefde te vissen. Daarom strooide hij
kwistig met dollars als het personeel van
een rijke Amerikaan uitgehoord moest
worden of een dek-steward „toevallig
Duveen's ligstoel naast die van een mil-
lionnair moest plaatsen. Daarom impo
neerde hij zijn klanten in zijn New York-
se paleis, steen voor steen een imitatie
van het Parijse Ministerie van Marine,
door hun met een haast rituele plechtig
heid het ene schilderij dat hij voor hen
had voorbestemd, te tonen.
Of Duveen wel zo'n grote kunstkenner
geweest is als velen geloofden, moet ern
stig betwijfeld worden. Maar hij was ze
ker een groot psycholoog die feilloos het
zwakke punt in de weerstand van zijn
cliënt voelde, de jaloezie of de eerzucht
of de hunkering naar cultuur- Daarop
richtte hij dan de aanval met de bonhomie
en de vlotheid waarvoor zelfs de grootste
zakenlieden als Morgan, Mellon en Kress
zwichtten.
Met allerlei peperdure attenties bond hij
zulke klanten aan zich. Voor kleinere ko
pers had hij nauwelijks belangstelling.
„Die is nog niet rijp voor mij", zei hij,
wanneer een klant een Rembrandt wilde
kopen terwijl hij nog geen enkele
„Duveen" bezat. „Duveens" bezitten was
slechts voor de allergrootsten onder
de kunstkopers weggelegd. Meesterlijk
heeft Joe Duveen dit brutale spel van
grandezza en fantasie gespeeld. Hij heeft
er, na een kwarteeuw van financiering,
die zijn accountants tot wanhoop bracht,
zo goed mee gespeeld, dat hij bij zijn dood
in 1939 een saldo van enkele millioenen
naliet.
En intussen heeft hij, heen en weer rei
zend over de Ocaan of door Europa, slim
migheden uitdenkend om millionnairs te
vangen,-goochelend met bankcredieten en
expertises, processen voerend en vechtend
voor zijn alleenverkooprecht, honderden
en nog eens honderden Europese meester
werken naar Amerika doen verhuizen,
waar mannen als Morgan en Mellon ze
na hun dood aan musea vermaakten.
Over deze Duveen heeft S. N. Behrman
een vlot leesbare, meer dan eens grappig
ironische biografie geschreven, die dezer
dagen in een Nederlandse vertaling het
licht zag. Helaas bleef in deze vertaling
van de Britse humor van het origineel
Weinig over.
(N. a. v. „Duveen", koopman in onsterfelijk
heid'. Uit het Engels. Uitg. P. N. v. Kam
pen, Amsterdam).
Ivoren pyxis uit de 6e eeuw met relief voorstelling: de genezing van de
Lamme en de Blinde. Uit de collectie van Vatikaanse Kunstschatten.
Bestaan er goede priesters
ZOALS verwacht worden, kwamen er op ons
artikel over het Priesterschap in het 30 Mei
nummer van dit blad veel reacties in de trant
van „maar-zo-zijn-lang-niet-alle-priesters!" En tegen
over de opvatting, die de Kerk omtrent haar pries
ters verkondigt, plaatsen verschillende briefschrijvers
hiin opvatting over priesters, die zij hadden meege
maakt in de praktijk.
De praktijk valt dikwijls tegen. Hoe mooier het
ideaal, des te prikkelender en ergerlijker zijn de te
leurstellingen.
Op zichzelf genomen Js het, geloof ik, niet vreemd,
dat dergelijke teleurstellingen voorkomen. De zuiver
heid van een ideaal gaat uiteraard niet onbesmet door
mensenhanden heen. Iedereen kan dit constateren in
zijn eigen bestaan, en na enige ervaringen verdwijnt
zelfs de verbazing. Er blijft slechts déze troost: het
ideaal zélf en de mogelijkheid om het te benaderen,
kunnen niet, door welke menselijke mislukking ook,
worden besmeurd of aangetast.
Het ideaal zélf is immers in de diepste zin van
het woord „in Gods handen"; het staat levend voor
ons uitgetekend in de enige mens, die volledig van
God is, in de tijdeloze en ongenaakbare hogepriester
Jesus Christus. En de mogelijkheid om, als „gewoon"
mens, dit priésterlijk ideaal te benaderen, wanneer
men daartoe wordt geroepen, ligt eveneens als een
duister geheim besloten in de machtige werkelijkheid
der goddelijke genade.
Ik wil daar vooral het volgende mee zeggen: een
mens kan eigenlijk, als het erop aan komt, nooit
helemaal goed priester zijn of worden. Dat betekent:
uit zichzelf mist hij daartoe de kracht. Het ideaal,
dat hem als priester wordt voorgehouden, is boven
menselijk. Het kan hem boeien en al zijn aspiraties
in beweging zetten. Maar hij is menselijk, terwijl het
ideaal van zijn Priesterschap goddelijk is. Vandaar
dan ook dat een Sacrament nodig is, niet alleen om
hem dit Priesterschap te verlenen (een Priesterschap
dat eigenlijk niet van hém maar van Jesus Christus
is!), doch óók om hem, eenmaal priester zijnde, op
weg te zetten naar het ideaalbeeld van dit Priester
schap. Want ook al is een mens door het Sacrament,
in zekere zin door een wonder dus, priester geworden,
dan is hij in de verste verte nog niet de priester die
hii Vou móeten zijn.
Zélfs: bij het aanvaarden van dit Priesterschap
wéét de mens in duidelijk bewustzijn, dat, hij gedoemd
is altijd onder de maat van zijn priesterlijk ideaal
te blijven. Zijn Priesterschap is immers menselijke
en betrekkelijke deelneming aan het Priesterschap
van Hem Die zuiver, volstrekt, volmaakt en volledig
Priester is. Dit te weten en als klein mens te aan
vaarden, behoort tot betgeen we in het bewuste
artikel signaleerden als priesterlijke deemoed.
IN de arbeid van een priester zou men onderscheid
kunnen maken tussen het werk dat hij onmid
dellijk en rechtstreeks, voor énderen verricht, én
het werk dat hij om zo efficiënt mogelijk voor
anderen te kunnen werken aan zichzelf besteedt.
Kortweg worden deze twee werkzaamheden wel eens
aangeduid als: apostolaat en zelfheiliging. Nu moet
men het vooral niet zó opvatten, als zou er tussen
deze twee een of andere absolute tegenstelling be
staan. Apostolaat voor anderen en heiliging van het
persoonlijk leven sluiten elkaar geenszins uit en
komen uiteraard niet met elkaar in botsing. Het is
integendeel 'n feit, dat zelfheiliging apostolisch werkt,
d.w.z. een waarachtig stuk apostolaat is: iemand die
heilig tracht te leven, overeenkomstig het ideaal dat
hem door God wordt voorgehouden, laat aan de
wereld het levende christendom zien en beoefent daar
mee apostolaat. Eveneens: iemand die tracht als
apostel in woord en daad getuigenis af te leggen van
hetgeen hij gelooft, iemand die zich met hart en ziel
inzet voor de groei van het Godsrijk, heiligt zichzelf
in en door dit apostolaat.
We mogen hieruit gerust de conclusie trekken, dat
de zelfheiliging van de priester allereerst en wezen-
lijk bestaat in de beleving van zijn Priesterschap.
M.a.w. een priester is een goed christen, als hij een
goed priester tracht te zijn en als hjj zich er op
toelegt, al zijn krachten, natuurlijke talenten en al
zijn genaden in dienst te stellen van zijn Priester
schap. Hij is immers geroepen om priester te zijn,
d.w.z. om heilig te worden door in geloof, ootmoed,
dienstbaarheid en liefde anderen te heiligen. Zo hei
ligt hij zichzelf, opdat allen die hem zijn toevertrouwd
in waarheid geheiligd mogen worden, zoals ook Chris
tus dit van Zichzelf getuigde in Zijn hogepriesterlijk
gebed.
ISSCHIEN zijn wij niet gewend, de arbeid van
de priester onder dit aspect te bezien. Wij
kijken toe en bemerken, hoe een priester zich
gedraagt en waar hij zich mee bezig houdt, 's Mor
gens staat hij aan het altaar en draagt de Mis op;
hij predikt voor ons het Woord Gods, geeft onder
richt aan ons en onze kinderen, spreekt met ons
over hetgeen er is tussen God en ons en over onze
moeilijkheden op de teeg naar God; hij zegent ons
huwelijk en ontvangt door het Doopsel onze kinderen
in de gemeenschap van het Rijk Gods; hij waar
schuwt en vermaant ons; hij verjaagt met een simpel
gebaar voor het aanschijn van God al onze zwak
heid en zondigheid, en verleent ons nieuwe, goddelijke
kracht in de Heilige Sacramenten; hij helpt ons in
het moeilijke werk der opvoeding en wijst ons de
richtlijnen van zijn en ónze Kerk; hij zit bij ons
thuis of ontvangt ons onder zijn eigen dak; wij ont
moeten hem op straat, terwijl hij op weg is naar
een zieke of naar een van onze vele bijeenkomsten;
alleen met zichzelf buigt hij zich over brieven van
vragende, gekwelde, of schreiende mensen, en hij
zoekt naar een antwoord, een waarheid die in staat
is het legd te verzachten; hij slaat een boek open of
een tijdschrift en studeert; hij overweegt en bidt, en
zyn brevier is door het dagelijks gebruik spoedig
versleten; hij wordt opgebeld en fronst zijn voor
hoofd, want op dit nieuwe probleem, deze onverwach
te vergadering, deze verwarrende complicatie, had hij
niet gerekend; hij treedt een kamer binnen, waar
alle geluid is gedempt rondom- een mens die sterven
gaat en hij schenkt vergiffenis, hij zegent, spreekt
een stamelend woord, zoekend naar de juiste toon,
zalft zintuigen, handen en voeten, en geeft de Heer
Jesus zélf als reisgezel naar het Rijk aan gene zijde
van de dood.
Zo ontvouwt zich de arbeid van een priester voor
onze ogen, en wij concluderen, dat deze arbeid totaal
en van begin tot einde gericht is op anderen. Die
conclusie is juist De priester is geen priester voor
zichzelf. Heel zijn Priesterschap gaat uit naar zjjn
omgeving, is bedoeld voor de wereld, waarin hij
staat, en is in die zin. volstrekt en onvoorwaardelijk
apostolisch.
Maar tegelijkertijd doet deze arbeid voortdurend 'n
beroep op hem zelf, op zijn eigen persoonlijkheid, op
zijn eigen geloof, zijn eigen zelfverloochening, zijn
eigen volledige liefde. Er moet ergens in hem een
kracht zijn, waaruit deze arbeid opbloeit. De genade
kracht van zijn Priesterschap moet hij ongeschonden
houden. De belangeloosheid van zijn ambt mag door
géén eigenbaat worden besmet. Zjjn leiding mag niet
ontaarden in heerszucht. Zijn dienstbaarheid mag niet
verworden tot onvruchtbaar hollen en draven. Kort
om: zijn arbeid moet Priesterlijke arbeid blijven.
OP deze voorwaarde (dat hij zélf dus, in gehoor
zaamheid aan zijn Kerk zijn arbeid ordent en
priesterlijk houdt) zullen alle werkzaamheden,
die hij verricht, van het innigste gebed tot het ru
moerigste debat, hem heiligen, d.w.z. hem maken
tot iemand die trouw is aan zijn roeping en die
zichzelve niet zoekt.
Iemaurl die ziclizelve niet zoektDat is de
lioogste norm der dienstbare liefde en der heilig
heid. Het is tevens de hoogste wet voor de
priester. Hoezeer snakt hij naar de voortdurende
genade Gods en het eerlijk gebed, om aan deze
wet te kunnen beantwoorden. Hij heeft alle hulp
nodig om althans enigszins goed priester te
kunnen zijn.
S. JELSMA M.S.C.