DUVEEN maakte millionairs tot kunstkopers Hoe honderden Europese meesterwerken naar Amerika verdwenen VIRTUOOS op de orgelbank H 9. 9 M E^svkstk Zij laten de ontwikkeling zien der christelijke kunst van haar eerste ademtocht tot de volle wasdom „De praktijk" contra het priesterlijk ideaal 1%. Fantasie die reëel werd S<*mn,ï„ CSSUr" In tegenstelling tnt (§od en wereld ZATERDAG 4 JULI 1953 PAGINA 5 Ontwikkelingsgang Bucolisch Niet voor kunsthistorici r lm* rPPtovi staaTz„Trt' In T raditie -Tn;%lTbo0okm toe te Als de jongen die zijn deuntje fluit Nazaten van Franck Nieuwe promotie Op jacht naar het monopolie - v y mm Psycholoog Vaticaanse kunstschatten in Den Haag Toch is daar al die merkwaardige wfl ziging in het scheppende beginsel gaan de, waarvan men tot dan toe uitging. Er wordt iets vereenvoudigd aan de weer gave van het zichtbaar-natuurlijke, ten gunste van een diepere, verborgen bete kenis, iets komt er bidden in die voor stellingen, en dat Is nog duidelijker in die ivoren pyxis uit Syrië want daar in het Oosten, waar het Christendom zelf begonnen was, daar is ook de eerste ademtocht van de Christelijke kunst gaan LECIITS zo iemand verwacht heeft dat de sedert geruime tijd aan gekondigde en met zoveel eminente zorg voorbereide expositie van kunstschatten uit Vaticaanstad een juist, dus indrukwekkend beeld zou geven van de enorme uitgebreidheid én de rijkdom van de Vaticaanse verzamelingen, zal hij teleurgesteld worden door de collectie die nu in een vleugeltje van het Haagse Gemeentemuseum tentoongesteld is. Want die collectie is niet alleen klein, maar bovendien bevat zij niet één enkel stuk uit de immense hoeveelheid Griekse en Romeinse klassieke sculptuur die de Vaticaanse musea rijk zijn, terwijl wat er aan schilderijen aanwezig is een illustratie blijkt van de betrekkelijke armoede die daar heerst aan echte hoogtepunten uit de Renaissance en vooral van het vervolg daarop (althans wat de vrije, dus verplaatsbare schilderkunst betreft). Voorts bevat zij bijvoorbeeld niet één exempel van haar betrekkelijk weer rijke schat aan ikonen, die elders in het Westen zo zeldzaam zijn. Behalve dat zij klein is, blijkt de col- I lectie bovendien niet eens in haar geheel uit Vaticaanstad afkomstig; ook Italiaanse j kerken en musea hebben er in mee geof ferd. Maar de eventuele teleurstelling over dat alles zal ongetwijfeld het soulaas wel vinden dat tegen haar bestand is, want in de qualiteit die de eigenlijke be- tekenis van de expositie uitmaakt, is deze i kleine collectie tegen elke verwachting opgewassen, en met glans DIE betekenis bestaat hierin, dat nu elke Nederlander, die voor zulke za ken belangstelling heeft, zich een uitstekend idee kan vormen van de Chris telijke kunst vanaf de marmeren graf- stèien en de daarop voorkomende eerste symbolen van de Christelijke Hoop, naar haar hoogtij, via verschillende tussen stadia. Eenvoudige gebruiksvoorwerpen uit de catacomben, zoals de olielampjes, vol van Christus-monogrammen (en later soms ook met fabuleuze diervoorstellin- gen) versierd, de eerste klok, en de schone wijwateremmer met gegraveerde voor stellingen van Christus en de twaalf Apos telen, markeren de weg der Christelijke kunst evenzeer als de barbaarse pracht van gouden kruisen, bezet met gepolijste edelstenen, als druiven zo groot, en de Prachtig gedreven zilveren kruis-dozen uit de 9e eeuw, of als de Syrische en Sas- sanidische weefsels en borduursels, de Longobardische en Germaanse dierver- oeeldingen op marmeren koorhekken, op weefsels, met een typisch ornamentaal vlecht-patroon in kruisen en versierings- randen en 't prachtig Byzantijns, filigrain- werk in sierlijk en rijk-gemontureerde "ekers en kelken, niet zelden met voor tellingen in email cloisonné versierd. via dat hele, uiterst samengestelde mengsel van Hellenistische, Oosterse en barbaarse stijlen en vormen, kan men de geschiedenis van de Christelijke kunst uitnemend volgen, tot in haar volle was dom en diepste, zuiverste spiritualiteit. De kunsthistorie is daarbij onmisbaar en haar hoogste doel is dan ook hetzelfde als dat van de kunst zelf, n.l. de kunst aandoening. Zo althans dacht Aug. Ver- meylen er over, maar die was dan ook ni0t YeeIvuldigst voorkomende type van de tallozen die men kunsthistoricus noemt Wie zo de kunsthistorie opvat, krijgt op deze expositie niet alleen een zo volledig beeld als in een vervoerbare collectie maar mogelijk is van het samenstel van stijlen en zielskrachten, die communi ceerden in wat wij de Christelijke kunst noemen, maar zal juist daardoor ook ge- 1 makkelijker in de specifieke schoonheid van de Christelijke kunst peilen althans indien hij in principe tot het peilen daar van in staat is en dus ook dieper tref- baar zijn door haar zeer eigen ontroe ringsmacht. Een ontroering, die men niet ondergaat in die bucolische jongeling met het dwe perige gelaat die zo wel-gelokt is en zo schoon poseert met zijn keurig bevacht schaap over de schouders, in klassiek Stand- und Spielbein, maar die niets heeft van de Goede Herder, waarvoor hij model staat. Ook nog niet in de prach tige sarCophaag uit de 4e eeuw, wonder lijk mengsel van fabulerende volkse „derbheit", vol van rijke decorativiteit in het plastisch relief, en de obligatoire her innering aan de Romeinse helden- en kei- zer-standbeelden in de herhaalde voor stelling van Christus, wederom zo schoon- gelokt en jong, de schriftrol als een te ken van waardigheid in de hand en de toga al even waardig over de schouder geworpen. Portret van de enige Nederlandse Paus Adrianus VI (15211523) door een onbekende meester. rijzen, In Klein Azië, in Egypte, in menië. In volle wasdom is de Christelijke kunst eigenlijk pas in. de tweede helft van de elfde eeuw. Dan eerst heeft zij haar eigen autonome stijl, een stijl die niet langer een determineerbaar mengsel is van Hellenistische, Oosterse en barbaarse elementen, maar een wezenlijke eenheid. De expositie heeft daarvan sublieme voorbeelden. Men weet nauwelijks aan te wijzen welke de mooiste zijn, de verguld en gedreven zilveren reliekkist van St. Praxedis met de DDeiois in émail cloi sonné en de apostelkoppen, het fragment van een reliekhouder met binnen Ve- netiaanse rand Christus aan het kruis met Maria en Joannes, eveneens in émail cl., uit de schatkamer van de San Marco dell' Opera te Pisa uit 1325 weliswaar en dat helaas in zo delicate staat verkeert, maar dat toch altijd nog glans heeft van een schoonheid zo zeldzaam, dat men er nauwelijks van scheiden kan en er tel kens weer naar terugkeert. Want die schoonheid is bepaald veel inniger dan die van het grote wandtapijt uit het ate lier van Pasquier Grenier van Doornik uit de tweede helft van de 15e eeuw, een stuk overigens, waar men om al zijn luis ter bijna de weg niet in weet. Inniger en veel wezenlijker Christelijk ook, dan de geweldige Raphaëllijnse tanijten uit het Castello dei Gonzage te Mantua, geweven, naar dezelfde cartons als die uit het Va ticaans museum, en die alleen reeds een bezoek aan deze expositie ten volle waard zouden zijn. Wellicht vinden wij binnenkort gele genheid op enkele werkstukken en aspec ten van deze tentoonstelling nog nader in te gaan. Deze bespreking zij dan een eer ste en onvermijdelijk onvolledige inleiding op een expositie, die Nederland nog lang zal heugen Tot dit laatste zal ook de rijk-uitge voerde catalogus meewerken, die een kostelijk bezit is. K. S. E1 EN tentoonstelling voor „kunsthisto- J rici" dus? Voor wie het zó begrijpt, heb ik mij nog niet goed uitgedrukt. Ook van kunst is de geschiedenis niet en kel een catalogus en juist van kunst is de geschiedenis bovendien meer dan een psychologie-boek omtrent de mens, al is zij wat dat betreft, zonder twijfel een be ter boek dan elk ander. Maar het is niet waar, dat kunst zich zonder meer voor de intuïtie ontsluit, en intuïtie ik be doel dat vermogen van de ziel, waardoor wij schoonheid zien moet bovendien als elk ander zielsvermogen ontwikkeld en „gevormd" worden. I DE hoefsmid Duveen uit Meppel zal nimmer gedroomd hebben dat een van zijn kleinkinderen nog eens bezongen zou worden door een Engelse biograaf. Misschien zou dat ook «immer gebeurd zijn als toe vallig mevrouw Duveen niet ge kweld was geweest door een schier onstilbare honger naar snuisterijen en Delfts blauw. Terwijl haar man zijn geld ver diende met het beslaan van paarden hoeven, maakte zij het grotendeels op aan haar on-Meppelse weelde zucht. Zóveel Delfts blauw stond er tenslotte in de hoefsmederij opge stapeld dat het zelfs tot de verzame laarster doordrong hoe voordelig het zou kunnen zijn iets van de voorraad te verkopen. Zij stuurde daarom rond 1860 haar zoon Joseph naar Engeland. Dat was een historisch ogenblik, want hier ging voor het eerst een Duveen als „koopman in kunst" overzee. Later zou een tweede zoon, Henry, naar Amerika gaan en in Boston een antiquiteitenzaak ope nen, (hetgeen Joseph inmiddels al in 1866 in Hull had gedaan)Maar al dit gesjacher in het klein zou royaal overtroffen worden door de gran dezza waarmee Joseph's zoon Joe Duveen geboren te Huil op 14 Oct. 1869, nog voor zijn twintigste jaar de kunsthandel binnenstapte. DE jonge Joe lachte om dat gedoe van zijn vader en zijn oom. Wat? De Du- veens snuisterijen verkopen terwijl grote kunsthuizen millioenen omzetten in de schilderijenhandel? In zich voelde hij het zelfvertrouwen en de overtuiging dat hij hetzelfde kon als die grote kunst- blazen. Hetzelfde? Joe Duveen wilde hun allemaal de loef afsteken. De koning van TELKENS als wij de Bel gische oreanist Flnr gische organist Flor Peeters vandaag vijf tig jaar oud de orgelkla vieren. -pedalen en regis ters zien hanteren in een even virtuoos als stijlvol spel, vragen we ons af, waarom alleen in het Bel- genland, Frankrijk, Duits land of Italië zulke toppen van uitvoerende kunst be reikt worden. Men zou de vraag nog algemener kun nen stellen door heel de so- Iistisch-instrumentale mu ziekbeoefening in deze ver gelijking te betrekken. En dan doemt er aan de kim iets van weidser betekenis dan enkele oefenjaren op 'n conservatorium. Grote artisten komen zel den als een meteoor uit de muzikale sterrenhemel val ais't?arri'^-estaat nog zo iets teit in f ,e', die c°ntinuï- dnnr a kunstleven waar mie 7" gene™tie op gene- ie ef.n kracht groeit die geleidelijk naar de hoogste staat zulk een traditie bij wat het86 vi°kstenschoo] en het Mechefse Le bStr0ft in stituut. Lemmens-In- Een eeuw geleden stichtte de grote Jaak Lemmens daar een kerkmuziekschool die weldra van mondiale be tekenis werd. De roem van Lemmens bleef niet tot de provincie plaats Mechelen beperkt. Hij bevruchtte heel de Franse organisten-school van César Franck en Saint-Saër- tot Widor, van Mailly tot Du- pré, en ter plaatse zelf vormde hij een grote leer- üngenschaar, waarvan Flor Peeters een der meest bril- iante vertegenwoordigers is. OP zijn beurt volgde deze „kleinzoon" het voets-oor van Lemmens via zijn onBme0St0r Tinel d°°r MefhÜf t0lg0n aan de land gingen men, of floep Flor zit al op de orgelbank en zonder een noot voor zich, werpt hij het stuk al spelend uit z'n vingers en voeten. Als zoda nig is „den Flor" het type van de muzikant, die zonder veel omhaal van woorden het ene na het andere stuk uit louter Spielfreudigkeit voordraagt. venbergvaart te Mechelen heeft laten bouwen, zo maar komen binnenvallen. Hjj zat daar op de bank van zijn studio-orgel, geljjk een con servatorium-leerling, rustig en uiterst precies, toonlad ders te studeren en bekende Bach-fuga's in een sterk ver traagd tempo te s«"len. Deze moed en deze zelfbeheersing ENKELE maanden den wachtte Flor OE hij in bij ons Jdere orvel 4 wat den, °udere orgelpaedag^n d£ gaat Flor Peeteri s uit verkreSeThe^t^Wei4 doordat hij de verstaat iedere morgen bij de aanvang zijner oefeningen even onbevangen en friste genover zijn werk te staan als de jongen, die lustig zijn' deuntje fluit en zich in het geheel niet bewust is dat hii dit al duizend en één maal gedaan heeft. \\i\ r"-> eens o" een mor gen bij Flor Peeters in de riante, intieme studio, die hü op de bovenverdieping van zjjn huis aan de Stui- bij hem, die dit alles in dui zelingwekkende vaart vej- mag voor te dragen, brengt hq dagelijks op; dank zij deze „labeur" en critische zelftucht, staat zijn repro ductief vermogen als orga nist aan de spits van al wat orgel speelt. Daarachter staat, zoals ge zegd, z'n vorming in het Lemmens-instituut, toen on der leiding staande van de zo juist ontslapen mgr Van Nuffel, en meesters als Char les Tournemire en Marcel Dupré te Parijs. Een innige verbondenheid mri deze na zaten van César Franck heeft geleid tot een opdracht van twee stukken uit Tour- nemire's „l'Orgue mystique" en tot een kostbaar erfstuk. Tournemire was, gelijk be kend, de rechtstreekse op volger van ,,le maitre Angé lique" in -de Ste Clotilde. Toen, nu enkele jaren gele den, het Cavaillé-Coll-orgel aldaar uitgebreid werd, kwam de oude drieklaviers speeltafel waar Franck veertig jaar lang zijn han den en voeten op had laten spelen vrij. Tournemire legateerde ze aan Flor Pee ters en als een kostbaar schrijn staat ze nu in zijn studio tegenover zijn orgel. gele- Pee- ters een «'- -we promo tie, tot directeur van het Vlaams Conservatorium te Antwerpen, als opvolger van Lodewjjk de Vocht. In deze hoge functie zal Flor Peeters zijn rondborstige aard, ziin virtuose kwaliteiten als re producerend kunstenaar, en zjjn niet onzakelijk ingestel de geest ten volle kunnen ontplooien. Dat hij nu juist in het hart van het land der Vlamingen tot leider is ge kozen, verheugt ons, Noord- Nederlanders, nog bijzonder, omdat Flor Peeters op schier al z'n orgelbespelingen steeds een lans breekt voor de kunst der oude zowel als nieuwe Nederlandse compo nisten. Wat de ouden betreft z'n uit drie royale delen be staande „Oud-Nederlandse meesters voor 't orgel" (Ed. Lemaire et Cie., Brussel), moge een keurcollectie ge noemd worden uit ons rijk muzikaal verleden. Wat de eigentijdse kunst aangaat, daar ging Peeters zelf vóór met een fantasie- "'tk en geavanceerd oeuvre, terwijl daarnaast de beste voortbrengselen van onze geregeld door hem ge propageerd worden, zowel in z'n kwaliteit als organist der St. Rombouts-kathedraal te Mechelen als op z'n veel vuldige tournée's door de oude en nieuwe wereld. Met zulk een jonge geest bezield mogen we van Flor Peeters, op de middaghoogte van zijn leven, nog hoge verwachtingen koesteren. M. M. alle kunsthandelaren wilde hij Worden. Naar dat einddoel streefde hij met de brutaliteit en de verbeeldingskracht die het fantastische soms tot werkelijkheid maken. Kunst en geld Joe Duveen was een fantast, maar een fantast die van een paar oergezonde grondstellingen uitging. Europa heeft de prachtigste kunstwerken, zo rede neerde de jonge Duveen, Amerika heeft geld. Wanneer ik er nu eens in slaagde dat Amerikaanse geld aan het rollen te brengen voor de Europese kunstschat ten? Het was waarlijk geen "ingewik kelde grondgedachte. In de jaren van Duveen's grootheid had het kapitalisme in Amerika zijn top punt bereikt. Het wemelde er van gloednieuwe geldmagnaten die met hun geld bijkans geen raad wisten. In al hun rijkdom. was er echter één ding dat deze nouveaux riches als een pijn lijk gemis voelden; zij bezaten geen traditie op het gebied van kunst en cultuur. Heel de geniale verkoopstra tegie van Joe Duveen nu was erop ge richt hen in ruil voor dure dollars de illusie van culturele standing te geven- Hij wist de ijdelheid der rijke arrivisten te bespelen op 'n manier, die voor ieder die Duveen zich als slachtoffer koos, op een goede dag onweerstaanbaar werd. HIJ deed dat alles met een roekeloze grandeur, die zelfs jn de kunsthan del ongekend was. Duveen kocht maar. Schilderijen uit de Italiaanse Re naissance, meesterwerkep der Engelse portrettisten. Hele collecties, voor milli oenen dollars tegelijk. Niemand begreep hoe hij het allemaal betalen kon. Dat kon hij dan ook meestal niet. Maar wat maak te dat uit voor iemand, die op een grotere prijs jaagde dan een sluitende jaarbalans. Het monopolie van de „dure"-schillderijen- verkoóp. Dèt moest hij hebben. En daar om kocht Duveen alle waarlijke meester werken die werden aangeboden, desnoods tegen de hoogste prijs. Daarom onder hield hij in Europa een geraffineerde ....-ff»»— w<- •mm IIMW Voorzijde van een boekband of fragment van een reliekhouder uit de schatkamer van de basiliek van S. Marco te Venetië. spionnage-dienst, die hem de tips gaf, waardoor hij nimmer achter het net be hoefde te vissen. Daarom strooide hij kwistig met dollars als het personeel van een rijke Amerikaan uitgehoord moest worden of een dek-steward „toevallig Duveen's ligstoel naast die van een mil- lionnair moest plaatsen. Daarom impo neerde hij zijn klanten in zijn New York- se paleis, steen voor steen een imitatie van het Parijse Ministerie van Marine, door hun met een haast rituele plechtig heid het ene schilderij dat hij voor hen had voorbestemd, te tonen. Of Duveen wel zo'n grote kunstkenner geweest is als velen geloofden, moet ern stig betwijfeld worden. Maar hij was ze ker een groot psycholoog die feilloos het zwakke punt in de weerstand van zijn cliënt voelde, de jaloezie of de eerzucht of de hunkering naar cultuur- Daarop richtte hij dan de aanval met de bonhomie en de vlotheid waarvoor zelfs de grootste zakenlieden als Morgan, Mellon en Kress zwichtten. Met allerlei peperdure attenties bond hij zulke klanten aan zich. Voor kleinere ko pers had hij nauwelijks belangstelling. „Die is nog niet rijp voor mij", zei hij, wanneer een klant een Rembrandt wilde kopen terwijl hij nog geen enkele „Duveen" bezat. „Duveens" bezitten was slechts voor de allergrootsten onder de kunstkopers weggelegd. Meesterlijk heeft Joe Duveen dit brutale spel van grandezza en fantasie gespeeld. Hij heeft er, na een kwarteeuw van financiering, die zijn accountants tot wanhoop bracht, zo goed mee gespeeld, dat hij bij zijn dood in 1939 een saldo van enkele millioenen naliet. En intussen heeft hij, heen en weer rei zend over de Ocaan of door Europa, slim migheden uitdenkend om millionnairs te vangen,-goochelend met bankcredieten en expertises, processen voerend en vechtend voor zijn alleenverkooprecht, honderden en nog eens honderden Europese meester werken naar Amerika doen verhuizen, waar mannen als Morgan en Mellon ze na hun dood aan musea vermaakten. Over deze Duveen heeft S. N. Behrman een vlot leesbare, meer dan eens grappig ironische biografie geschreven, die dezer dagen in een Nederlandse vertaling het licht zag. Helaas bleef in deze vertaling van de Britse humor van het origineel Weinig over. (N. a. v. „Duveen", koopman in onsterfelijk heid'. Uit het Engels. Uitg. P. N. v. Kam pen, Amsterdam). Ivoren pyxis uit de 6e eeuw met relief voorstelling: de genezing van de Lamme en de Blinde. Uit de collectie van Vatikaanse Kunstschatten. Bestaan er goede priesters ZOALS verwacht worden, kwamen er op ons artikel over het Priesterschap in het 30 Mei nummer van dit blad veel reacties in de trant van „maar-zo-zijn-lang-niet-alle-priesters!" En tegen over de opvatting, die de Kerk omtrent haar pries ters verkondigt, plaatsen verschillende briefschrijvers hiin opvatting over priesters, die zij hadden meege maakt in de praktijk. De praktijk valt dikwijls tegen. Hoe mooier het ideaal, des te prikkelender en ergerlijker zijn de te leurstellingen. Op zichzelf genomen Js het, geloof ik, niet vreemd, dat dergelijke teleurstellingen voorkomen. De zuiver heid van een ideaal gaat uiteraard niet onbesmet door mensenhanden heen. Iedereen kan dit constateren in zijn eigen bestaan, en na enige ervaringen verdwijnt zelfs de verbazing. Er blijft slechts déze troost: het ideaal zélf en de mogelijkheid om het te benaderen, kunnen niet, door welke menselijke mislukking ook, worden besmeurd of aangetast. Het ideaal zélf is immers in de diepste zin van het woord „in Gods handen"; het staat levend voor ons uitgetekend in de enige mens, die volledig van God is, in de tijdeloze en ongenaakbare hogepriester Jesus Christus. En de mogelijkheid om, als „gewoon" mens, dit priésterlijk ideaal te benaderen, wanneer men daartoe wordt geroepen, ligt eveneens als een duister geheim besloten in de machtige werkelijkheid der goddelijke genade. Ik wil daar vooral het volgende mee zeggen: een mens kan eigenlijk, als het erop aan komt, nooit helemaal goed priester zijn of worden. Dat betekent: uit zichzelf mist hij daartoe de kracht. Het ideaal, dat hem als priester wordt voorgehouden, is boven menselijk. Het kan hem boeien en al zijn aspiraties in beweging zetten. Maar hij is menselijk, terwijl het ideaal van zijn Priesterschap goddelijk is. Vandaar dan ook dat een Sacrament nodig is, niet alleen om hem dit Priesterschap te verlenen (een Priesterschap dat eigenlijk niet van hém maar van Jesus Christus is!), doch óók om hem, eenmaal priester zijnde, op weg te zetten naar het ideaalbeeld van dit Priester schap. Want ook al is een mens door het Sacrament, in zekere zin door een wonder dus, priester geworden, dan is hij in de verste verte nog niet de priester die hii Vou móeten zijn. Zélfs: bij het aanvaarden van dit Priesterschap wéét de mens in duidelijk bewustzijn, dat, hij gedoemd is altijd onder de maat van zijn priesterlijk ideaal te blijven. Zijn Priesterschap is immers menselijke en betrekkelijke deelneming aan het Priesterschap van Hem Die zuiver, volstrekt, volmaakt en volledig Priester is. Dit te weten en als klein mens te aan vaarden, behoort tot betgeen we in het bewuste artikel signaleerden als priesterlijke deemoed. IN de arbeid van een priester zou men onderscheid kunnen maken tussen het werk dat hij onmid dellijk en rechtstreeks, voor énderen verricht, én het werk dat hij om zo efficiënt mogelijk voor anderen te kunnen werken aan zichzelf besteedt. Kortweg worden deze twee werkzaamheden wel eens aangeduid als: apostolaat en zelfheiliging. Nu moet men het vooral niet zó opvatten, als zou er tussen deze twee een of andere absolute tegenstelling be staan. Apostolaat voor anderen en heiliging van het persoonlijk leven sluiten elkaar geenszins uit en komen uiteraard niet met elkaar in botsing. Het is integendeel 'n feit, dat zelfheiliging apostolisch werkt, d.w.z. een waarachtig stuk apostolaat is: iemand die heilig tracht te leven, overeenkomstig het ideaal dat hem door God wordt voorgehouden, laat aan de wereld het levende christendom zien en beoefent daar mee apostolaat. Eveneens: iemand die tracht als apostel in woord en daad getuigenis af te leggen van hetgeen hij gelooft, iemand die zich met hart en ziel inzet voor de groei van het Godsrijk, heiligt zichzelf in en door dit apostolaat. We mogen hieruit gerust de conclusie trekken, dat de zelfheiliging van de priester allereerst en wezen- lijk bestaat in de beleving van zijn Priesterschap. M.a.w. een priester is een goed christen, als hij een goed priester tracht te zijn en als hjj zich er op toelegt, al zijn krachten, natuurlijke talenten en al zijn genaden in dienst te stellen van zijn Priester schap. Hij is immers geroepen om priester te zijn, d.w.z. om heilig te worden door in geloof, ootmoed, dienstbaarheid en liefde anderen te heiligen. Zo hei ligt hij zichzelf, opdat allen die hem zijn toevertrouwd in waarheid geheiligd mogen worden, zoals ook Chris tus dit van Zichzelf getuigde in Zijn hogepriesterlijk gebed. ISSCHIEN zijn wij niet gewend, de arbeid van de priester onder dit aspect te bezien. Wij kijken toe en bemerken, hoe een priester zich gedraagt en waar hij zich mee bezig houdt, 's Mor gens staat hij aan het altaar en draagt de Mis op; hij predikt voor ons het Woord Gods, geeft onder richt aan ons en onze kinderen, spreekt met ons over hetgeen er is tussen God en ons en over onze moeilijkheden op de teeg naar God; hij zegent ons huwelijk en ontvangt door het Doopsel onze kinderen in de gemeenschap van het Rijk Gods; hij waar schuwt en vermaant ons; hij verjaagt met een simpel gebaar voor het aanschijn van God al onze zwak heid en zondigheid, en verleent ons nieuwe, goddelijke kracht in de Heilige Sacramenten; hij helpt ons in het moeilijke werk der opvoeding en wijst ons de richtlijnen van zijn en ónze Kerk; hij zit bij ons thuis of ontvangt ons onder zijn eigen dak; wij ont moeten hem op straat, terwijl hij op weg is naar een zieke of naar een van onze vele bijeenkomsten; alleen met zichzelf buigt hij zich over brieven van vragende, gekwelde, of schreiende mensen, en hij zoekt naar een antwoord, een waarheid die in staat is het legd te verzachten; hij slaat een boek open of een tijdschrift en studeert; hij overweegt en bidt, en zyn brevier is door het dagelijks gebruik spoedig versleten; hij wordt opgebeld en fronst zijn voor hoofd, want op dit nieuwe probleem, deze onverwach te vergadering, deze verwarrende complicatie, had hij niet gerekend; hij treedt een kamer binnen, waar alle geluid is gedempt rondom- een mens die sterven gaat en hij schenkt vergiffenis, hij zegent, spreekt een stamelend woord, zoekend naar de juiste toon, zalft zintuigen, handen en voeten, en geeft de Heer Jesus zélf als reisgezel naar het Rijk aan gene zijde van de dood. Zo ontvouwt zich de arbeid van een priester voor onze ogen, en wij concluderen, dat deze arbeid totaal en van begin tot einde gericht is op anderen. Die conclusie is juist De priester is geen priester voor zichzelf. Heel zijn Priesterschap gaat uit naar zjjn omgeving, is bedoeld voor de wereld, waarin hij staat, en is in die zin. volstrekt en onvoorwaardelijk apostolisch. Maar tegelijkertijd doet deze arbeid voortdurend 'n beroep op hem zelf, op zijn eigen persoonlijkheid, op zijn eigen geloof, zijn eigen zelfverloochening, zijn eigen volledige liefde. Er moet ergens in hem een kracht zijn, waaruit deze arbeid opbloeit. De genade kracht van zijn Priesterschap moet hij ongeschonden houden. De belangeloosheid van zijn ambt mag door géén eigenbaat worden besmet. Zjjn leiding mag niet ontaarden in heerszucht. Zijn dienstbaarheid mag niet verworden tot onvruchtbaar hollen en draven. Kort om: zijn arbeid moet Priesterlijke arbeid blijven. OP deze voorwaarde (dat hij zélf dus, in gehoor zaamheid aan zijn Kerk zijn arbeid ordent en priesterlijk houdt) zullen alle werkzaamheden, die hij verricht, van het innigste gebed tot het ru moerigste debat, hem heiligen, d.w.z. hem maken tot iemand die trouw is aan zijn roeping en die zichzelve niet zoekt. Iemaurl die ziclizelve niet zoektDat is de lioogste norm der dienstbare liefde en der heilig heid. Het is tevens de hoogste wet voor de priester. Hoezeer snakt hij naar de voortdurende genade Gods en het eerlijk gebed, om aan deze wet te kunnen beantwoorden. Hij heeft alle hulp nodig om althans enigszins goed priester te kunnen zijn. S. JELSMA M.S.C.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1953 | | pagina 5