ONZE ZIEKEN DE KEERZIJDE VAN EEN „BEETJE, BEETJE, BEETJE" ZIJN VISIE Vandaag KOLEN voor de WINTERNOOD DOMWEG 6\IF¥- Roemenie KARAKTEROLOOG. ZATERDAG AUGUSTUS 1953 PAGINA Gaat het grote leven hen voorbij f Wat nu komt, zal door velen niet begrepen worden. De massa heeft geen ge voel voor het hogere, het zij met spijt vastgesteld. Wanneer wij het hogere desondanks een plaats in de krant geven, lopen wij gevaar mis kend of niet gelezen te worden. Zolang de re dactie dit niet in de gaten heeft en de hono rering normaal door gang vindt, is er niets onherstelbaars gebeurd, toegegeven, maar het idee is niet plezierig. Waarom zijn hele groe pen lezers zozeer afge stompt voor 't hogere? Waarom worden er zo weinig hoofdartikelen gelezen. Hoe komt het, dat wij schrijvers ons nooit helemaal „uit" kunnen schrijven, tenzij over Abe, Woutje of Doris? Waar dient het toe, dat wij voorzichtig moeten worden en ons behoren te matigen, zodra wij ons gaan storten op onderwerpen als: „Geestelijk leven te Mozambique" of „Sub- tiele trekjes in de hout snijkunst der Kleine Soendaeilanden" of „De structurele opbouw der laatste twee fuga's van J. S. Bach"? Uiteindelijk ligt de oorzaak, naar onze overtuiging, in de te ruglopende belangstel ling der jeugd voor moderne poëzie. De nieuwe bundel van Koel Orelof wordt practisch niet gelezen, ondanks de titel: „Atoomkoek". Daarom krijgen mensen ais Orelof geen kans om door middel van de poëzie de gemoederen voor het hogere ont vankelijk te maken. In „Atoomkoek" wordt 't leven van de dolende en verdolende massa op de korrel genomen door dit leven te abstrahe ren van zijn existentiële basis (zie Gerrit Dui- venoor: „Verzen zonder voeten", inleiding). Poëzie als die van „Atoomkoek" gaat er nu een maal niet in als koek, en dat is in zekere zin juist het tra gische. Orelof heeft dit voor voeld in een strofe als deze: „Met de vleugels van het stinkende fan toom en de migraine van Napoleon blijft het duistere hart van het atoom opgeborgen in het rottende neon". Dit is duidelijk in zijn niets ontziend fatalis me. Dieper uitgewerkt vindt men dezelfde ge dachte terug in de eerste regels van het gedicht „Appeltjes van Nero": „Zara Leander staat buiten grol lende, tollende embryo's vraag niet of m'n oren tuiten roomijs, zwarte vogels en dynamo's I Duizend weken oude mannen roven de mie ren van Homo alles in kruiken en kannen Miss California gichelt: oh no Roel Orelof schrijft voor een latere gene ratie en niet voor zijn boterham. Hij id een symptoom. M Hij lië boi gin me bei na zijr gra Sn« „pe var wa; hee dar naa cap Sne T laai 1»Ü mis bes vee en der ste tol) van zijn li geh and lan< geg daa leel dah een E Nee V dat tra| H val der en wat dat goa mei voe D heb mei onzi ken in 1 gin? kek trac gegi nen een voo: dat D daa wor eert Wie een 6001 pot Ir rem de i nati gaa die als Dar curi dus veri de lege ond D O lang De de spai ond; j.l. l maa goe< Zor; Mes Ir 195C de i waa zulli ken Hi met Mae gen. Boy schr G. 8 in d'Oi insc nald ving dam insc nola 11 i Dou m., kani 300C quel O tU8! loei ting tijd zijn van is j exti ged Spa H eers ovei tege lijkt moe mes Sch: cels bij i de j gev; van Lange dagen en eindeloze nachten zijn niet nutteloos, maar hebben in het plan van God met de mens een diepe zin en een enorme invloed op het werkelijke geluk niet alleen van de zieke zelf, maar van heel de mensheid KOFFERS WORDEN GEPAKT, plan nen worden gemaakt, de weerberich ten worden angstig gevolgd. Er heerst een sfeer van blij verwachten in het huis, waar men op vacantie gaat. En op zijn kamertje ligt de zieke, eenzaam. Dit alles is niet voor hem. Hij moet thuis blijven. Voor hem de lange nachten en de eenza me uren; de pijn en de stilte. Meer dan ooit voelt hij zich overbodig en een last. want er moet toch iemand voor hem zor gen en achterblijven. Geen wonder, dat hij juist tijdens de vacantietijd verbitterd en opstandig wordt. Alles noodt tot uit gaan: de zon en het water en de vrije natuur. En het zal hem toeschijnen, dat het grote leven hem voorbij gaat, dat zijn leven zin- en nutteloos is. Is dat werkelijk zo Ja. als de zin van het leven is: vacan tie te houden en zoveel mogelijk genie ten, van wat in die paar jaren van het menselijk leven aangeboden wordt. In 'n dergelijk leven betekenen de vacanties hoogtepunten, waar geheel het jaar op gericht moet zijn. Dan is men pas mens. Maar het zou er treurig uitzien voor de mens, als dit de zin van het mensenleven was. We willen daarmee natuurlijk niet zeggen, dat de vacanties niet haar nut en noodzakelijkheid hebben. Integendeel Maar dit is niet het grote Leven. OF MEN VACANTIE houdt of niet, doet op zich niets ter zake. Voor de mens komt het er te allen tijde op aan, dat hij zijn leven zo leeft en verwer kelijkt, dat het overeenkomt met het plan, dat God met de mens voorheeft. Dat en dat alleen is pas leven. Dit kan voor de een misschien een tijdlang pret tiger zijn dan voor de andere. Degene, die zijn vacantie niet in overeenstemming brengt met dit plan van God met hem. mist het eigenlijke grote Leven en om gekeerd, degene, die misschien thuis op zijn ziekbed schijnbaar nutteloos ligt te wachten, maar overeenkomstig het grote plan Gods met zijn leven, hem gaat het grote Leven niet voorbij. Integendeel. We zouden zeggen, van hem gaat het grote Leven uit. Hij wordt een centrale van Leven voor een grote kring van mensen. We kennen immers allen de eenheid, welke er onder de mensen bestaat. Ik bedoel hier niet de natuurlijke eenheid van het mensengeslacht, maar ook de bo vennatuurlijke eenheid in Christus. Hier door is het mogelijk, dat de een bidt, lijdt enz. voor de andër. Wat de een doet al is het schijnbaar nog zo onbelangrijk en menselijkerwijze gesproken nutteloos ten voordele van de ander komt. Zo zei de Kleine Theresia: „Een speld opra pen uit liefde, kan een ziel redden". Deze lange dagen en deze eindeloze nachten zijn niet nutteloos, maar hebben In het plan van God met de mens een diepe zin en een enorme invloed op het werkelijke geluk niet alleen van de zieke zelf, maar van hefel de mensheid. Het lijden verbonden met dat van Christus is een van de meest vruchtbare „bezigheden", welke de mens kan doen of liever hier kan ondergaan. NODIG HIERVOOR IS, dat het lijden niet alleen maar geduld wordt, maar vrijwillig aanvaard: dan pas wordt het een menselijk lijden. De mens en de christen kan er nog een diepere zin aan geven; kan het lijden zien als een mede- voltrekken van Christus' lijden tot op bouw van het Lichaam van Christus. Rondom de zieke schijnt de wereld te verkeren in een roes van zorgeloosheid, van vreugde en ontspanning. En dat is goed. Maar de „vacantiegangers" kunnen zo onbezorgd leven, omdat er vele chris tenen zijn die de verantwoordelijkheid voor het geluk van hun medemensen op zich genomen hebben. Zij die achterblij ven houden het contact vast met Hem, Die Zich het Leven noemde. DR H. BORGERT Het zal wel toeval zijn, maar deze keer dan toch geen stom toeval.' Nn eens niet de keerzijde van een medaille eerlijk gezegd, heb ik daar nooit iets schokkends aan ontdekt! maar de keerzijde van een grammofoonplaat. 'Aan de ene kant van dit plaatje staafde bekende schlager niet het nog bekender refrein: „Wil jij geen beetje, beetje beetje van mij houën en met mij trouwen", enz. 'n Leuk, aardig, vlot liedje, waar je niks achter hoeft te zoeke%.als je het in een vrolijke bui zingt of hoort zingen. Maar ga het in 's hemelsnaam niet ernstig opvatten en menen, dat een beetje, beetje, beetje liefde al genoeg is om te trouwen! Want dan komt de keerzijde van de gramofoonplaat, waarop een klagende vrouwenstem klinkt: Gebroken woord, gebroken hart. Ik dacht geluk te vinden inaar ik vond slechts smart 'k Vertrouwde jou, Jij hlecf niet trouw Ja, jammerend juffie, wat had je an ders gedacht? Dat een beetje, beetje, beetje liefde voldoende was om een heel leven trouw te blijven? Dat gaat in een liedje, dat gaat in boek en film, papier en doek zijn geduldig maar in het leven gaat dat heus niet! Als ze elkaar hebben, zegt het boek: slot; als ze in eikaars armen liggen en de eerste kus wordt gewisseld, zegt de film: einde; maar het leven zegt: nou begint het pas! In het huwelijk is het niet: hebben is hebben maar krijgen is de kunst; daar zou men misschien beter kunnen zeggen: krijgen is krijgen maar houden is de kunst! De „duurste eden" van eeuwige li el" de. trouw, nooit verlaten en zo, blijken achteraf het nog geen jaar, soms gee" maand vol te kunnen houden. Wat moet het dan worden, als een mentaliteit veld zou gaan winnen, dat een beetje, beetje, beetje liefde al genoeg is als basis voor een huwelijk? Wie boven de twintig is, spreekt graag met een zekere geringschatting over de „kalverliefde" van 1516-jarigen en vindt het belachelijk als zulke kinderen in bloedige ernst spreken over trouwen. Toch' benadert de veel gesmade kal verliefde in diepte, volkomenheid en of ferbereidheid heel wat dichter het ideaal der echte liefde dan het beetje verliefd heid plus het beetje hartstocht plus het beetje berekening, dat samen voor velen wordt aangezien als voldoende grondslag voor een geilukkig huwelijk. Is het dan te verwonderen, dat zovelen in hun hu welijk niet dat geluk vinden dat zij erin konden en moesten vinden? En zichzelf en anderen wijsmaken, dat het einde van een huwelijk niet de dood maar de echt scheiding en een ander huwelijk is? Recht "evenredig met de mentaliteit van de „beetjes-liefde" is dan ook het gemak, waarmee men praat over echt scheiding en het aangaan van een twee de. derde en zoveelste huwelijk. Het meest conservatieve volk van Europa, dat in onbenulligheden zijn vasthoudendheid vaak tot in het be lachelijke doorvoert, raakt hierbij ineens helemaal van de kook en wordt Ameri kaans in de slechtste zin van het woord. Wat geeft een vorig huwelijk, wat geven 16 jaren verschil tussen bruid en bruide gom, als de gescheiden rrian maar een beetje liefde voelt voor een lief meisje? Wat is meer nodig voor een gelukkig huwelijk? Wou de Staatskerk zich er mee bemoeien Laat die maar naar zich zelf kijken; die is zelf ontstaan uit de echtscheiding en het concubinaat van zijn eerste staatshoofd en Kerkhoofd! Gaat het nieuwe huwelijk niet door. dan is dat om politieke redenen of der gelijke. maar helemaal niet om de hei ligheid of onschendbaarheid van het hu welijk. Dat is enkel maar iets om grapjes over te maken en te betreuren, dat je als de mocraat de macht niet hebt om een on gewenste schoonzoon te doen vermoor den, zoals een dictator dat wel kan. De democratie komt op voor de rechten van de, mens, zeker ais die mens knap is als een filmster. Of ze ook opkomt voor de rechten van de kinderen? Natuurlijk; als die niet voorkómen of bijtijds vermoord zijn, her gen we die op in gest... sorry, in inter naten; dat klinkt prettiger dan gestich ten en voor de kinderen maakt dat een heel verschil! Heus, in die interna'en zorgen de nonnen heel goed voor die kinderen; ze missen vrijwel alles wat een ander kind in een normaal gezin krijgt, ze weten niet, waar ze met de vacantie of met hun meerderjarigheid naar toe moeten, naar hun opnieuw getrouwde vader of opnieuw getrouwde moeder en zo. Maar dat zijn kleinigheden waaraan ze moeten wennen en anders moeten ze zich er maar flink over heenzetten! Laat hun Rector of anders de Pater van de retraite hun dat maar bijbrengen; dan doen die ook nog een goed werk, beter dan ons te vervelen met preken over de ernst en de heiligheid van het huwelijk en de verantwoordelijkheid daarvan die nog iets méér vraagt dan een beetje ver liefdheid plus een beetje hartstocht plus een beetje berekening. Als nog ooit iemand over die verant woordelijkheid en zo begint, dan zetten we die gra mof non plaat op met dat leuke liedje: Wil jij een beetje, beetje, beetje van mij houen en met mij trou wen. De keerzijde van die plaat over on trouw en teleurstelling van de andere partij draaien we maar niet; je moet zulke dingen altijd maar van één kant bekijken, alleen van je eigen kant. H. HELMER, C.ss.R. IS HET DARWINISME DAN NIET DOOK DE KERK VEROORDEELD? Vr.: Nu breekt me toch wel een beetje de klomp. Ik heb altijd gehoord, dat de Kerk tegen de leer van Dar win is, en opeens draait u om. Dit lijkt me niet erg consequent. Wat komt er dan van geheel het scheppingsverhaal van de Schrift terecht, als de Kerk steeds van positie verandert en op laatst zo geheel de Schrift uitholt. Darwin leerde immers, dat alle leven van een oercel kwam, welke zich steeds meer ontwikkelde en differencieerde. Hij had God zo niet nodig, om het ontstaan van de mens te verklaren. De Kerk is hier altijd %,tegen geweest, voorzover ik me herinneren kan. Hoe kunt u dan hou den, dat het hier nu opeens een vrije kwestie geldt en dat dus de katholiek hier mag houden, wat hij wil. Antw. U vergist u. De Katholiek mag hier heus niet houden, wat hjj wil. De Kerk is tegen de leer van Darwin en blijft er tegen. Let goed op: tegen de leer van Darwin, die hield dat de stof onafhanke lijk van God uit zichzelf ontwik kelde en dat het zo kwam tot het ont staan van de mens. Maar de Kerk is er niet teten ten minste als het op een of andere manier wetenschappelijk aanvaardbaar gemaakt wordt, dat de stof zich ontwikkelde onder leiding van God. In de eikel zit de cikeboom. alhoewel dit moeilijk te her kennen is. Zo ook lag er in een bepaalde soort de toekomstige mens, hij mo t alleen uit ontwikkeld wo/d< leiding van Gods Voorzienigheid de moderne wetenschap is voo dan de meeste niet wetenscha mensen. Op het openblik is de sta ver, dat men houdt, dat er oorspronk: vijf verschillende soorten van levend' wezens waren, waaruit verder alle leven zich ontwikkeld zou hebben. Eén e va j zou de zgn. anthropoid? zijn, waaruit aar en mens voortgekomen zijn. Toen hel dierlijk Mirhaam een bepaa'dr ontwik-K ling had meegemaakt, eiste dit een nieuw onstoffelijk levensbeginsel, de ziel. waar door het dier lot mens werd. i>e ziel komt nu van God. Vandaar dat in d?z- hypo these èn de ontwikkeling van het dier lijke wezen onder God stond èn de ziel van Hem afkomstig is, zodat we ook in deie veronderstelling kunnen zeggen, dat God de mens geschapen heeft. H.B. De H. Liduina van Schiedam, die het lijden aanvaardde en het zag als een medevoltrekken van Christus' lijden tot opbouw van het Lichaam, van Christus. Als reactie op de pagina's van de vorige weken toen we probeer den ons aan de stemming van vacantiegangers aan te passen ontvingen we een brief van een jongen, die „ergens in Nederland" verpleegd wordt in een sanatorium. Hij ligt daar al ruim twee jaar met t.b.c. Zijn naam kunnen we niet noemen om begrijpelijke redenen. Maar, zo dachten we, deze jongen is er een van de vele duizenden, voor wie vacantietijd alleen maar bete kent een nog scherper bewust voe len van de eigen situatie. Terwijl de kerngezonden er op uit trekken om te genieten van de natuur, van de zee, de bossen, en vooral van de vrijheid liggen deze zieken in ziekenhuizen, sanatoria en paviljoens tussen smetteloos witte lakens te worstelen om hun gezond heid terug te winnen. Dat we vandaag aan de zieken een speciaal artikel wijden hoe wel wij heel goed weten, dat zij er altijd bij horen heeft niet tot be doeling om medelijden te vragen voor hun situatie. Daar stelt een zieke geen prijs op. We willen hun vragen om hun steun. De situatie van de grote wereld mag hun niet ontgaan. De wa penstilstand in Korea („geen re den om te juichen, maar om te bidden", volgens president Eisenho wer); de millioenen vluchtelingen en zwervers in Oost-Europa; de chaotische ivatersnood-ramp in Ja pan; en al die verdere berichten, die de mensheid van vandaag in span ning houden. Én evenmin de situatie van de kleine wereld, waarin ieder van ons zijn eigen leven leidt. Wij vra gen „onze zieken" om hun steun bij de moeilijke opdracht, opdat wij levend, in deze wereld mogen leren „alle dingen te heiligen". Het geduldig, blijmoedig gedragen leed heeft een machtige, nooit ge noeg te schatten invloed op Hem, Die het lijden en de dood van Zijn Zoon aanvaardde tot onze ver lossing. De vacantie-brïeven van Oom Arnold en zijn neef Jules bereikten ons juist te laat. P. W. Hem is alle macht gegeven in de hemel en op aarde. Hij kan alles over zien. Van alles wat leeft en bestaat is Hij zich bewust. En van alles wat komen gaat. In felle en zeer heldere bewustwording schouwt Hij alles vanuit één gedachte, zodat geen routine bij Hem kan binnen dringen. Daarvoor is Zijn visie te scherp en te allesomvattend. Niemand kan zo goed als Hij de men selijke ellende binnen deze visie betrek ken, omdat niemand de functie en de vruchtbaarheid van lijden en sterven beter besefte; en omdat niemand heviger dan Hij overtuigd wordt, dat al het lijden dezer wereld niet opweegt tegen de heer lijkheid die komen gaat. Dede kolen liggen opgetast in de kloos tertuin. Zo hier en daar glinstert er iets, maar de hoofdtoon is dof, zwart en glans loos. Deze hoop moet genoeg zijn om de winter door te komen Hij moet dienen tot verwarming van het lazaret naast het klooster, waarin talloze afgematte kloos terlingen hun laatste pleisterplaats vin den op de weg naar de hemel. Uit vele ziekenhuizen komen ze, de pleegzusters, physiek verbruikt in de dienst van an deren, geestelijk versterkt en stralend als diamanten aan Gods kroon. Hiar worden ze verzorgd, die ginds in de missie hun zorgen aan anderen gaven. Hier worden ze opgenomen in de weldoende omarming der communiteit en gaan, gedragen door aller gebed, de dood in. Dode leden der gemeenschap, zeggen de vrijdenkers. Als de priester met de vrijdenker-dok ter op het tochtige bordes van het zie kenhuis staat, en zegt: „Koud weertje, vandaag", dan bromt hij iets terug: „Wij hebben geen tijd om het koud te heb ben...." Dode leden der gemeenschap, althans voor die gemeenschap, die haar heil zoekt in deze wereld en in het jach tige bijeengaren van tijdelijk gewin. Maar, energievaten voor het geestelijk leven en spuitende bronnen van leven brengende olie, brandstof-vormend voor het mechanisme van het Mystieke Li chaam, bruising gevend aan het Boven natuurlijk leven. In de kloostertuin ligt opgestapeld de warmte voor de ^winter, in koude zwarte massa. In de kapel liggen op hun knieën de zwarte vormen der zusters, die het arsenaal, van waaruit de in geestelijke winterkou verstarde wereld verwarmd dient te worden, willen vullen. Glansloos is de massa der zwarte gewaden, maar lichtend laait de vrede uit hun midden en overgolft de denkende vreemdeling, die even in hun midden mag verwijlen. Lich tend en vol leven is de inhoud van dit opgetaste arsenaal, waarin de levens sappen der onzichtbare wereld worden vergaard. En rijk is de „output" Rijk in „Roomse Bliedschap" die elkeen tegenglimt van de stralende gezichten Rijk door de offers, zo ongemerkt gebracht. Zij zijn het merg van de zenuwen, welke „rank met boom" verbinden En rijk is die vrede, geboren uit de stilte van dat klooster, die adem loos energieke vrede golvend en zich uit stortend over de niets vermoedende massa's daarbuiten Trein na trein met zwarte steenkool passeert de vreemdeling, die weer naar huis toe trekt. Kleine brokjes, grote bon ken, briketten en wat al meer, om hon gerige kachels en hoogovens te vullen, om treinen en schepen voort te jagen. Langs onzichtbare staven vloeien de geestelijke energie en de levende offer gaven, vanuit die kapel, vanuit dat la zaret over heel de wereld, gedirigeerd door Onzichtbare Handen. De kolenhoop in de kloostertuin zal steeds kleiner worden, naarmate de win ter vordert en de lente naderbij komt, maar de kolenvoorraad voor 's werelds geestelijke winternood wordt dag en nacht met ijver aangevuld en staat elke morgen voor het lijdend mensdom klaar. PIERRE. 't Was weer rumoerig in de zevende barak van het Jappen-kamp. Er was weer eens geslagen en geraust door zo'n kor poraal uit Tokio, die de weelde van het Europeaan-vernederen, naar het hoofd ge stegen was. De ruim honderd mannen, opeengehoopt, met elk 55 cm breedte en 2 meter lengte, als ligplaats, uitten hun bezwaren tegen hun „noodlot" in verre gaande onverdraagzaamheid, in vloeken en tieren „Stilte Heren". De stentorstem van de Nederlandse barak-commandant doorbreekt het ge ruzie en de rauwe kreten verstommen. „Er is zojuist bericht gekomen, dat ongeveer 400 jongens van 1017 jaar, vanuit de vrouwenkampen naar hier zul len worden overgeplaatst. Dit betekent voor onze barak een vermeerdering met ongeveer 30 jongens. Elke chambret van vier, neemt één jongen op. Waarschijnlijk kan het jongmens, het beste dwars achter de vier slaapmatten worden neergelegd." Een ogenblik bleef het doodstil. Toen barstte het los. De haat tegen de Jap, die weer een maatregel had bedacht, welke leed zou brengen over de vrouwen, de ge dachte aan het losscheuren van de ban den, die de jongens met hun moeders bon den, wellicht het eigen, verzwaarde ongemakzocht een uitweg in het schelden. Het pandemonium duurde voort. Er was geen rust mogelijk. Noch de zware arbeid, welke 's ochtends was verricht, noch de drukkende warmte van de kenteringstijd, vermochten apaiserend te werken op deze getergde mensen, en toen dan tegen de schemering een stoet armzaligen ons aantal kwam vermeerderen, was nog immer de stemming uitermate geprikkeld en vol vulkanische mogelijkheden. En daar werden ze ingedeqjd. De jon gens, zó van hun moeders vandaan. De vrouwen hadden zich uitgesloofd om van het laatste restje textiel nog iets in elkaar te flansen dat hun kinders toon baar maakte. Het resultaat was een aan merkelijk contrast tussen de „kleren" van het groepje en de vodden waarin het merendeel der mannen rond liep. Ook de „slaap-uitrusting" was wat beter. Som migen hadden een opvouwbare matras, een ongekende weelde voor de mannen, die reeds lang hun vol-ongedierte-zitten- de matrassen op de brandstapel hadden moeten vernietigen en zich 's avonds tevreden stelden met een tiker, een inlandse ligmat. Een ventje, nauwelijks 11 jaar, wordt verwezen naar een chambret, bevolkt met zeelui. Hij kijkt ietwat beduusd naar de grote rode baard van een stuurman en probeert 't ruige karkas van een ander met één blik te vangen. Dan vraagt hij waar hij zijn „bolzak" matras) kan neerleggen. „Hier maar", klinkt 't, „zo overdwars, ik zal je effe helpe". En het jongske spreidt zijn bezittingen uit, rolt een pyamajasje uit, bergt ietwat verlegen een mecano-onderdeel dat daaruit komt rollen, onder zijn inmiddels neergelegde matras, kleedt zich uit, trekt z'n pyama aan, knielt neer, slaat een kruis, vouwt zijn handen, en bidtdomweg! „VerdI" Maar de vloek blijft in de keel steken en het wordt stil ineens, hee) stil

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1953 | | pagina 8