DAGBOEK van een Monnik
BEELDHOUWWERK IN
BUITENLUCHT
DE
KEES VAN IERSEL over zijn
opvatting en zijn plannen
WAT ZOEKEN JONGE MENSEN IN
DE PRIESTER?
Kanttekening bij de Priesterwijding
Thomas Merton schreef een vervolg op Louteringsberg
Het tekort aan ruimtelijke intuïtie
Over enige weken start „Theater"
Toneel voor iedereen
E
D
The Sign of Jonas
Zoinertentoonstelling
Bij de Voorburgse
tentoonstelling
f
ZATERDAG 8 AUGUSTUS 1953
PAGINA
Toen Thomas Merton de wereld
verbaasde met zijn bekeringsge
schiedenis „Louteringsberg", was
hijzelf al enige jaren toegetreden
tot de orde der Cisterciensermon-
niken. De man, die een roem ver
wierf als slechts weinig heden
daagse auteurs, had in een een
zaam klooster de roem, met alle
andere aardse ijdelheden, van zich
af geworpen. In de abdij Gethse-
mani in Kentucky wachtte hij, zijn
geest gericht op gans andere din
gen dan schrijversglorie, op het
moment waarop hij zijn eeuwige
geloften zou mogen doen. De para
dox de wereldse populariteit
van Merton tegenover diens eigen
hunkering naar afzondering in ge
bed leek daarmede ten einde.
In een autobiografisch geschrift
had de bekeerling Merton afgere
kend met de wereld. Voor de rest
van zijn leven keerde hij zich tot
God.
Monniken wonen niet
op de maan
CS
Tien jonge beeldhouwers
Dwaling niet opgehelderd
Glans en schoonheid
■kv
Maar de regel van de H. Benedictus.
die het zwijgen als een der wezenlijke
verplichtingen aan zijn volgelingen op
legt, laat geen talent, zelfs al is het de
gave van het woord, ongebruikt, wan
neer daarmede de glorie van God kan
worden gediend.
Met de boeken van Merton was dit
kennelijk het geval. Zijn levensge
schiedenis had vat op de moderne
mens. Deze jonge intellectueel had de
zelfde verwarringen gekend en dezelfde
weerzin tegen het leven, hetzelfde cy
nisme en hetzelfde gebrek aan hou
vast. dat zo veler bestaan kwelt. Hij
schreef er over met ongehoorde op
rechtheid, puntig en op de man af en
won daarmee het vertrouwen van hon
derdduizenden lezers. Zij herkenden ln
Merton's belijdenis hun eigen nood en
hervonden hun hoop bij de genade, die
hem zo plotseling in de schoot werd ge
worpen.
Merton's populariteit bleek méér te
zijn dan alleen een bevlieging van de
litteraire wereld. Het was niet alleen
het proza van de schrijver Merton, het
was wel degelijk het woord van de
monnik dat weerklank vond.
Zijn roep om contemplatieve stilte, die
het slot van „Louteringsberg" vervulde,
viel in een vruchtbare bodem. En het
was juist Amerika, doorgaans uitgemaakt
voor alles wat oppervlakkig is, dat de
roep verstond. De tijd waarin Merton's
boek in record-oplagen door de boeken
wereld vloog, viel juist samen met een
merkwaardige opbloei der beschouwe
lijke orden in de Verenigde Staten. De
Trappistenkloosters konden er de stroom
van nieuwe postulanten amper verwer
ken en gingen over tot nieuwe stichtin
gen.
Of Merton van deze opbloei slechts een
symptoom is of dat hij haar mede heeft
veroorzaakt, zal nimmer met zekerheid
zijn te zeggen. Maar de abt van „Gethse-
mani" wist ongetwijfeld wat hij deed
toen hij de jonge monnik opdroeg voort
te gaan met schrijven. Hoe moeilijk deze
opdracht aanvankelijk was voor de be
trokkene zelf, die immers niets vuriger
verlangde dan eenzaam te zijn met God,
heeft Thomas Merton beschreven in een
subliem vervolg op Louteringsberg" dat
hij „The sign of Jonas" noemde en dat
dezer dagen in Amerika en Engeland ver
scheen.
De titel zal duidelijk zijn wanneer men
weet dat Merton in zijn eerste klooster
jaren maar moeilijk raad wist met de te
genstrijdigheid: kluizenaar te willen en
beroemd schrijver te moeten zijn. Eerst
later, wanneer de stilte en de innerlijke
zuiverheid deel zijn geworden van zijn
wezen en hij geleerd heeft God te ont
moeten overal waar hij gaat of werkt,
vindt hij het volmaakte geluk in de ze
kerheid dat hij, gelijk Jonas, door God
zelf naar zijn bestemming gevoerd wordt
in de buik van een monster. Het monster
heet paradox.
The sign of Jonas is een boek dat om
meer dan een reden bijzonder
boeiend is om te lezen. Het is een
dagboek vol persoonlijke notities en me
ditaties, die zich uitstrekken over vijf
jaar kloosterleven. Men kan er de op
gang in volgen vanaf de prille spirituali
teit van de Trappistenrecruut, nog ver
vuld van herinneringen aan de wereld,
naar de hoogste verrukkingen, die het
contact met God schenkt aan de door
het priesterschap gerijpte. Men kan zich
verbazen over het verschil in toon van
de beide autobiografische werken: de on
tevreden scepsis van „Louteringsberg" te
genover de stralende blijmoedigheid van
dit boek. De schrijver schijnt in weinig ja
ren haast een ander mens geworden.
Maar gelukkig voor de lezer is Mer
ton in één opzicht dezelfde gebleven. Hij
bleef de mens die met de verbaasde ogen
van een dichter alles in een nieuw, oor
spronkelijk licht ziet; en hij bleef de
schrijver met de directe stijl, die een taal
spreekt „slang" noemt hij het zelf
welke iedereen verstaan kan. Het is de
combinatie van poëtische visie en hartige
taal, die dit dagboek van een monnik zo'n
geheel eigen karakter geeft. Boeken over
het geestelijk leven zijn er talloze, maar
hoewel Merton veel over zijn speurtocht
naar de volmaakte stilte en de blijdschap
van het bidden speekt, wil hij niet te
boek staan als iemand die iets te zeggen
heeft over het contemplatieve leven. „Dat
zou mij het gevoel geven dat ik een bad
en een verschoning nodig had".
Zijn mysticisme heeft een uitgesproken
aardse inslag. „Monniken wonen niet op
de maan", meent hij, en hij schrijft dan
ook graag over de gewoon-menselijke
dingen, die het leven, ook het klooster
leven, kleur geven.
Over de feesten van het Kerkelijk
.laar, over mensen, die het klooster be
zoeken: buitenlandse abten, Evelyn
Waugh of Robert Speaight; over zijn da
gelijkse fan-mail van tien brieven, over
een nieuw-aangekomen postulant, die een
hemd draagt, bedrukt met jachtvoorstel-
lingen, over de perikelen van een onhan
dige wierookdrager, over een zegening
der dieren, waarbij de konijnen zich over
haast uit de voeten maken of over de in
tense rust van twee metselaars, die neer
zitten op een aardappelzak. De religieuze
kunst blijft zijn aandacht boeien; dit is
welhaast het enige terrein waarop hij
zich soms nog scherp critisch uitspreekt.
Ook voor de poëzie behoudt zijn hart een
zwakke plek, hoewel zijn lectuur, naar
mate de jaren verstrijken, steeds meer
bepaald wordt door de Schrift en de
Kerkleraars.
Zijn eigen dichterschap toont hij door het
hele boek heen. Voortdurend herkent ge
de verrassende kijk van een mens met
verbeeldingskracht, die de geluiden in de
natuur haast hoorbaar maakt, die oor
spronkelijke, geestige vergelijkingen
vindt en zich nog verbazen kan over het
ongerijmde van dingen waar iedereen ach
teloos aan voorbijgaat.
Er is ongetwijfeld veel „aards" in dit
boek. Daardoor is het voor iedereen zo
prettig leesbaar geworden. Maar het aard
se heeft zijn plaats in de verheerlijking
Gods. De impressie, de anecdote of de be
schrijving dient slechts als aanleiding om
telkens nieuwe aspecten van Gods glorie
te ontdekken en te bewonderen. En zo
is dit dagboek tenslotte toch vooral een
boek over het spirituële leven. Maar het
bijzondere ervan is, dat het werd 'ge
schreven met de spirituele uitrusting van
de kunstenaar. p.
N.a.v. „The sign of Jonas" door Thomas
Merton Uitg. Hollis Carter, Lon
den 1953.
jyj ET DE OPMERKING dat „alle beeldhouwwerk van formaat thuis
hoort in de buitenlucht", formuleert de blijkbaar zeer jonge inleider
van een sculptuur-tentoonstelling te Voorburg een standpunt, dat vandaag
de dag mode is. Heel veel meer kwaliteit dan dat, moet men het standpunt
niet toekennen. Het is precies even dwaas als de bewering die niemand
voor zijn rekening zal willen nemen dat b.v. Pheidias' Athena Parthenos
in haar naos niet op haar plaats was, of: dat Donatello's beroemde koor-
ballustrade in Firenze's Dom, evenmin als Orcagna's altaar in Orsanmichele,
beeldhouwwerken van formaat zouden zijn, of: dat de Madonna-Medici van
Michel Angiolo beter ergens tussen de olijven kon staan dan in haar kapel
aan de San Lorenzo.
tuinen zoveel enger en de standbeelden
zoveel onbeduidender zijn dan elders, met
name in Italië, het oude zowel als het
nieuwe, dat ons op dit punt alles leren
kan.
Dan Ieren wij bijv. wellicht ook.... een
openluchttentoonstelling van sculptuur in
te richten. Anders dan in Sonsbeek waar
men van de beelden het beeld niet meer
kon zien. En ook anders dan in Voorburg,
waar men dat op de gazons weliswaar iets
beter kan, maar elders het beeld vaak
vanwege zijn minuscule afmetingen of
vanwege het struweel niet ziet.
Deze tentoonstelling, gehouden in
park Sonnenburgh onder de titel; „Tien
jonge beeldhouwers" (men telt expo
santen tegenwoordig keurig voor ons op)
gaat onder auspiciën van „De Nieuwe
Ploeg", die in de anderhalf jaar van zijn
bestaan reeds vijf exposities organiseer
de en ook overigens nogal activiteit ont
plooit. Een ploeg dus die met vaart haai
voren trekt en toch, getuige de exposL
tie, niet al te krom. Want al ontbreken
ook hier de epigonismen en de modes
niet, er is werk bij dat veel belooft. Dat
geldt vooral voor het debuut van de nog
zeer jonge Ellen Roona met haar
„Debiel kind" en voor Theo van der
Nahmer met zijn „Relief en het zeer
mooie betonnen figuurtje, dat sterk doet
denken aan Andriessens bombarde-
mentsslachtoffer te Enschedé, maar zelfs
„gedragener" en toch plastisch inven
tiever is, buitengewoon boeiend van
houding e# vorm en toch stil en inge
houden.
Ook van Rudi Rooyackers ónze le
zers reeds bekend is er goed werk. Zijn
betonnen „Vrouwtje" kan Ellen Roona
geïnspireerd hebben en zelf door Van der
Nahmer geïnspireerd zijn.
Van A. van den IJssel met zijn zalmig
gekleurde en schelpige „Figuur", zijn
geestig „Paardje" en verdienstelijke „Kop"
mogen wij nog veel goeds verwachten als
hij kans ziet de reminiscenties aan Moore
persoonlijk te verwerken.
J. Grutterswijk laat een schone „Kikker,
zien, op Chineese leest gevormd, maar dan
zonder het merkwaardig menselijke van
zovele Chinese dierverbeeldingen. Zijn
„Balletdanseres", met een rok als het
geleed en puntig achterlijf van een in
sect, is net iets te lenig om de fijnheid
en gratie vol te houden die er toch inzit.
De „Hond" van Lotti is een alleraar
digst geestig beest om in het bos tegen
te komen; gaten- en holten-plastiek, ge
lijk haar abstracte „Compositie". Haar
„Uitroep" is een enorme experimentele
Appel van gips.
Jan Snoeck maakt soms gips van de
kalksteen, zoals in zijn Zadkiniaanse
JUoses" en dito Hommage die als een
stenen ex-libris kan gelden, een vrij
ongebonden spel met vormen, waarin
ineens een onthalsd peins-hoofd met
een pijp door zijn levensechte glimlach
verrast. Overigens heeft Zadkine het
hem eigenlijk wel erg aangedaan. Zijn
„femme enceinte" en „the man who
died" laten daardoor naar het S>ioeckse
raden, zoals menigeen die het verhaal
niet kent, nieuwsgierig zal vragen wat
er toch wel in die Casino-broodkorst
steken magdie de onfortuinlijke man
onder zijn enorme hand op de buik plet.
Er zit wel iets veroverends in dit beeld:
de stand is los en nonchalant opge-
zwaaid, alle handigheden van Zadkine
om partij te trekken van de gegeven
vorm van de boomstam, van kwasten
en knoesten vindt men er in terug.
Maar als men het vergelijkt met Zad-
kine's Sebastiaan uit het Eindhovens
„De dichter', een beeldhouwwerk
van Rudi Rooyackers op de tentoon
stelling in park Sonnenburgh te
V oorburg.
Men meent wellicht dat het mode-
standpunt toch niet zo extreem is. Wel
dan zal men zich verbazen, wanneer men
op openluchttentoonstellingen als te Voor
burg reliefjes en gevelplastieken op de
grasmat aan de waterkant of tussen de
struiken vindt, leunende op stokjes, om
zich te kunnen laten zien zonder om
te vallen.
Maar goed, deze spot is wat al te ge.
makkelijk. Ook al valt 't te voorzien dat
louter manie een hoop beeldhouwwerk
in het gras gaat stallen dat daar hele
maal niet thuis hoort, zoals zij ook reeds
boomstammen en graspollen de musea
binnendraagt om er de Arpjes, de Calders
en de Moores op te laten weiden, toch is
er wel goeds aan het idee om ook in
parken en tuinen de kans niet te missen
op het schoon exposeren, of liever het
schoon zien, van beeldhouwwerken die
zuTTc een kans nu eenmaal bieden.
Want zogoed als er sculpturen zijn die
een besloten ruimte vragen, zijn er die
hun kracht op de hemel willen wei-pen
gelijk torens en bomen doen, of die hun
verrassend spel willen spelen met bloe
men en lover, gelijk stenen waterputten
soms of oude wilge. en eikenknoesten,
of gelijk spelende kinderen en loerende
satyr»,
Onze tjjd heeft voor het laatste spel
minder oog en zin dan de tijden van
Bernini en Fragonard; zij zoekt naar
een structurele gemeenschap tussen kunst
ding en vegetatie en men heeft reden om
te vrezen dat zij het doet op de wijze van
een dwaling die door de openlucht-manie
eer verergeren zal, dan te worden opge
helderd.
Van de andere kant mogen w|} toch de
hoop koesteren dat in contact met de
wolken, zon en lover, de moderne sculp
tuur ook in Nederland iets zal weten op
te wekken van die intuitie voor de ruimte,
voor haar opbouwbaarheid en spanbaar-
heid, die de beeldhouwer en de archi
tect jn Nederland nooit voldoende heeft
gekend en door het ontbreken waarvan
in ons land alle stadspleinen en de meeste
van Abbe-museum, (waartoe behalve de
stamvorm ook de over de rug gestrekte
arm aanleiding geeft, bij Snoeck welis
waar een paskwil, in „geschepte" plas
tiek uitgevoerd en bij Zadkine de mees
terlijke beteugeling ener stamzwelling
dan moet men toch constateren, dat
Zadkine een boom beheerste en Snoeck
er een verloor.
Het werk van Hans van Zutphen heeft
glans, maar het is niet de glans, die Tho
mas van Aquino bedoelde toen hij defi_
nieerde wat schoonheid is. Nochtans is
zijn werk van gips maar dat zou behalve
H. v. Zutphen niemand weten als hij het
aan de catalogus niet verklapt had. Blin
kend git zijn de bilsen van zijn „Gods-
honger" en zilveren orgelpijpen de lok
ken van zijn „Christus" kop en de handen
van zijn „Studie voor monument" zijn wel
dofwit, maar men kan de gedachte niet
kwijt dat het mosterdklompen zijn.
Toch is v. Zutphen geen charlatan. Er is
een krampachtig samenballen van hart
in hem en mocht hij er ooit in slagen, dat
een adequate vorm te geven aijn nu
nog mislukte vormexperimenten geven
ons toch die hoop dan kon hij wel eens
een der rijksten onder ons blijken. Het
werk van Greebe, hier present met 2 ex.,
heb ik bij een andere gelegenheid reeds
uitvoerig beschreven. Resten nog te ver
melden Marion Gobius, kundig, in haar
Bronfiguur, bovendien gaaf, maar voor de
rest nogal leeg en vervelend en de
oudere Pier de Groot, hier als gast aan
wezig met twee klassiek gevormde, gave
torso's.
De expositie duurt tot eind Augustus.
K. S.
7 ONDER VEEL GERUCHT heeft het Amster
dams Toneel Gezelschap afscheid genomen.
Het gezelschap, dat sinds 1947 onder de leiding van
het tiveemanschap Van Dalsum-Defresne de
Amsterdamse Stadsschouwburg bespeelde, heeft
opgehouden te bestaan. „Je kunt 't nooit weten
luidde de titel van het stuk waarmee het A. T. G.
enige weken geleden zijn zwanezang ten beste gaf.
Betekent dh einde ook het einde van een stijl, van
het uitgesproken karakter dat Van Dalsum en
Defresne aan hun toneelgroep hebben gegeven
Van Dalsum zal, gelijk men weet, bij diverse gezel-
Het spel van het
leven
Kees van Iersel is niet be
paald een nieuweling in het
vak. Jaren geleden, toen hij
nog op de toneelschool was,
hebben wij hem al eens aan
het werk gezien. Hij regis
seerde op die avond ergens in
de provincie een stuk, dat
door amateurs voor het voet
licht werd gebracht. Welk
stuk, dat kunnen we ons met
geen mogelijkheid herinne
ren. Wat ons wèl in het ge
heugen bleef, is de doelbe
wustheid en de scherpte
waarmee de regisseur aan de
bedoelde vertoning gestalte
had gegeven.
Deze Van Iersel had zeer
bepaalde ideeën over toneel
dat was duidelijk. Hij stelde
zich niet tevreden met een
min of meer dragelijke pres
tatie van de acteurs, in .de
hoop dat het publiek daar wel
genoegen mee zou nemen.
Neen, hij eiste veel meer van
deze spelers; niet hun talent,
vooral hun ziel moest hij
hebben. De mensen in de zaal
ontkwamen evenmin aan zijn
tyrannie. Hen wilde hij in zo
nauw mogelijke relatie bren
gen met de geestelijke inhoud
van het spel. Niet als geamu-
seerden, maar als zelf betrok
kenen in het spel van het
leven.
Méér dan alleen
verpozing
OP zijn iverkkamer aan
de Keizersgracht te
Amsterdam hebben
wij Kees van Iersel on
langs aan die avond her
innerd. Ja, dat wist hij
nog zeer goed. Er kwa
men aanstonds plakboe
ken bij te pas en verhalen
over zyn eerste activiteiten
op het gebied der regie. Van
huis uit voorbestemd voor
een functie in de leer fabri
cage, had Van Iersel al
weldra meer belangstelling
voor de menselijke dan voor
de technisch-organisatori-
sche kant van het bedrijf.
Onder zijn leiding ontstond
een ontwikkelingsclub voor
jonge arbeiders. En, hoe
kan het anders wanneer de
leider van zo'n groep gebo
ren is in Oisterwijk, het hart
der Brabantse amateurto
neelkunst, weldra ging deze
ontwikkelingsclub zich voor
namelijk met toneelspelen
bezig houden,
Van Iersel heeft prettige
herinneringen aan die tijd.
Js het niet opmerkelijk"
zegt hij, „dat al die kna
pen die toen behoefte had
den aan culturele activiteit
naast hun fabriekswerk, dat
al die knapen in de maat
schappij zijn opgeklommen
tot heel wat. betere func
ties dan hun in de fabriek
te wachten stondenT Dat
bewijst dat het toneel méér
is dan alleen verpozing".
En daarmee zijn we dan
aan de vraag die wij gaarne
aan de leider van een nieuw
gezelschap stellen: de vraag
naar zijn opvatting over het
toneel en over toneelspeel
kunst.
No'g juist als vroeger
„In grote lijn denk ik er nog
juist zo over als in de dagen,
toen ik naar de toneelschool
ging om daar, nadat ik het in
de practijk reeds tot regis
seur had gebracht, te besef
fen dat ik in de techniek van
het vak.nog vrijwel alles
had te leren. Ik geloof nog
steeds aan een theater waar
speler en toeschouwer te-
samen spelend opgaan in de
„verbeelding" van het leven.
Toneel moet getuigen. Dat is
het grote beginsel van Albert
van Dalsum, zoals u weet.
Och, kijk eens, je staat niet
zes jaar onder leiding van een
dergelijke figuur zonder iets
van hem over te nemen. Te
meer wanneer je eigen over
tuiging in dezelfde richting
gaat.
Overdreven pompeus
r is onlangs geschreven
dat „Theater" zich in be
langrijke mate met 't z.g.
schappen gastrollen vervullen of als gastregisseur
optreden. Defresne gaat zijn krachten wijden aan
de artistieke leiding van Het Volkstoneel. Maar
het grootste deel van het voormalige A. T. G. blijft
bijeen. Met Kees van Iersel en Rob de Vries beiden
oud-A.T .G.'ers) als respectievelijk artistiek en
zakelijk leider, en met tal van acteurs uit de school
Van Dalsum-Defresne in de gelederen, zal het
nieuwe gezelschap „Theater" dat zijn domicilie te
Arnhem heeft, wellicht iets van deze stijl voort
zetten. Dat hangt natuurlijk in belangrijke mate
af van de artistieke leider. Daarom leek het ons
interessant, enkele weken vóór dit gezelschap met
„La dama duende" van Calderon zal debuteren,
onze lezers nader te doen kennismaken met de
man die dit nieuwe gezelschap zal gaan leiden.
in zijn bloeiperioden voor de
gemeenschap had, trachten te
doen herleven. Die bloeitij
den beleefde het theater naar
mijn mening telkens wanneer
er een toneelschrijver opstond
die erin slaagde het geestelijk
leven van zijn tijd in de
kern te grijpen".
Blijspel niet
verwaarloosd
„Hebt U volgens deze be
ginselen het opbouwprogram
van „Theater opgesteld?".
„Och", mompelt Van Iersel,
„het is zo moeilijk van een
program te spreken als het
gezelschap bij wijze van spre
ken nog gevormd moet wor
den. Een toneelgroep is geen
schilderij waar je, wanneer je
de verven en penselen hebt,
maar aan kunt gaan schilde
ren wat je wilt. Er gaan ze
ker enkele jaren overheen
voordat een toneelgroep tot
een ensemble gegroeid is.
U hebt met „Theater" even
wel het voordeel dét het
grootste deel van de acteurs
en actrices reeds jarenlang
samen optreedt en dat zij dat
deden in de sfeer van Van
Dalsum en Defresne die niet
zo heel veel afwijkt van de
bedoelingen die u hoopt te
verwezenlijken, zeker voorzo
ver het de keuze van het re
pertoire betreft".
Van Iersel toont zich zeer
tevreden met het repertoire
dat voorlopig voor „Theater"
vastligt. „Het stuk van Cal
deron, een spannende come-
die. zal een goed debuut kun
nen zijn en verder hebben wij
beslag kunnen leggen op
„Summer and smoke" van
Tennessee Williams, „Don
Camillo", een toneelbewer
king van Guareschi's best
steller, „La sauvage" van
Anouilh, „Christus .wordt
weer gekruisigd" ook al een
toneelbewerking van 'n best
seller en „Paard eet hoed"
een oude comedie waar de
Old Vic op het ogenblik bij
zonder veel succes mee heeft.
U ziet dat wij het blijspel
niet verwaarlozen. Verant
woord amusement past wel
degelijk in onze opvatting dat
het toneel voor iedereen
moet zijn, niet alleen voor de
smalle laag van theatergan-
gers. Want dat blijft de
hoofdgedachte die mij bij mjjn
werk zal bezielen; het the
ater heeft niet alleen een
aesthetische, maar ook een
sociale en ethische functie. De
wisselwerking tussen speler
en toeschouwer was en is de
levensader van de toneel
kunst".
tijdtoneel zou bezighouden.
„Ja, hoor eens", zegt Van
Iersel „er is over ons nieuwe
gezelschap al zoveel geschre
ven. Men heeft ons verre
gaande verspilling verweten,
omdat wij een kleurig fol
dertje hebben uitgegeven dat
in feite uit.pakpapier in
twee tinten bestond. En men
is gevallen over de z.g. on
betaalbare eisen die ons
eerste stuk, „La dama
duende" van Calderon, met
zijn 53 tafrelen zou vragen.
Maar men vergeet hierbij dat
wij het aantal tafrelen tot 11
•hebben teruggebracht, terwijl
het decor zo simpel is als u
het zich maar voor kunt stel
len. Kijk". Wij volgen Van
Iersel naar zijn werktafel
waar een drietal miniatuur-
decors van karton staan op
gesteld. Jean Paul Vroom en
Van Iersel hebben ze geza
menlijk ontworpen.
„Hier is het een kamer van
het kasteel, en als ik dit nu
omkeer" hij manipuleert
handig de kartonnen ridder
zaal te binnenste buiten
dan ziet u een typisch Spaans
straatje. Wel, is dat een over
dreven pompeus decor?"
„Wat dat tijd-toneel betreft:
Neen, tijd-toneel vind ik een
term waar ik helemaal niet
van houd. Wat wij willen is
de betekenis die het theater
N de voorbye weken zijn in allerlei kapellen, ker
ken en kathedralen weer verschillende jonge
mannen gewijd tot priester van de Katholieke
Kerk Wie een dergelijke wijdingsplechtigheid wel
eens 'heeft meegemaakt, weet dat de liturgie van de
Priesterwijding tot de rijkste van heel de Kerk be
hoort. Gehuld in lange witte gewaden, treden de
wijdelingen binnen, om zich bij hun bisschop, d.t. by
de Kerk, present te melden. De namen worden afge
roepen en de candidaten komen naar voren. Zij wor
den gezegend; er wordt voor hen gebeden, terwijl zij
plat ter harde liggen; de bisschop legt hun tezamen
met alle aanwezige priesters de handen op. opdat
de Heilige Geest 'over hen ncderdale; de tekenen en
gewaden der priesterlijke bediening worden hun aan
gereikt; hun handen worden gezalfd met olie en met
een witte doek samengebonden; zij beloven'gehoor
zaamheid aan de bisschop en dragen voor het. eerst,
allen gezamenlijk met hem, langzaam reciterend, het
Misoffer aan God op.
Er is weinig spectaculairs in deze plechtigheid,
haast géén muziek, tenzij het sobere gregoriaans, dat
van tijd tot tijd de stilte doorbreekt, waarmee de
priestercandidaten schijnen omgeven te zijn.
Dén, uit de bijna onaardse sfeer der wijdingskapel,
treden zij naar buiten in het zonlicht. De poorten
slaan dicht achter de verborgenheid van seminarie
en kloosterschool. De wereld ligt open; Nazareth is
voorbij; het openbare leven begint.
Het is zeker, dat deze jonge priesters het volle
pond van hun gebrekkige menselijkheid meedragen
uit de geheimvolle stilte. Zojuist nog lagen zij uit
gestrekt op de grond, één met de aarde, terwul de
namen van alle grote mannen en vrouwen, die de
hemel bevolken, in de litanie van alle heiligen, over
hen werden afgeroepen. Een heilig hemels mysterie
is over hen gekomen In hun ziel brandt het wondere
merkteken van Christus. Zijn gelijkenis is een onuit
wisbaar stempel in hun wankele en broze menselijke
geest Voortaan is hün taak Christus' taak: de groei
van Zijn Rijk. Dat het kome over de wereld. Dat het
mag bloeien in armzalige mensenzielen, waarvan zu
de broosheid uit eigen ervaring kennen. Dat het om
zich heen mag grijpen als een vuur, dynamisch en
alles overwinnend Dat het Rijk van God. de dingen
die van God zijn, desnoods in bloed en tranen mogen
zegevieren. Uit het midden van de mensen genomen,
zijn deze jonge priesters déérvoor ten bate van de
mensen aangesteld.
WIJ geloven in het heilig geheim va" het Pries-
p^stozelf
binnen het besmeurde uiterlijk van de Kerk, d.w.z. m
ón5 die samen deze Kerk zijn.
Dit geloof zal ons bezorgd doenzpn voor de priesters.
Naast de eerbied voor wat er in hen leeft, staat de
zorg Voor wat er noodzakelijk aan hen ontbreekt.
Deze zorg kan zich soms op voorzichtige wijze uiten
in critiek" maar dan zal de critiek zeker met negatief
en generaliserend moeten zijn, doch positief en liefde
vol Men zal als lekengelovige ook zichzelf dienen te
onderzoeken, wanneer de verhouding tussen priester
en leek ter sprake komt.
,Jk vraag me dikwijls af", schreef me eens een
begaafd priester, „wat zoeken vooral jonge mensen
eigenlijk in de priester Verzuimt de priester de
kans, of wordt de kans misschien ook te weinig ge
boden. Als je hoort, hoe over 't algemeen de jongeren
de priester beoordelen naar de al of niet aanwezige
vlotheid, handigheid, geestigheid, preektrant, e.d. dan
zijn zeker hierdoor twee derden van de priesters ge
doemd, het zo nodige contact met de jongeren te
missen, eenvoudig omdat zij krachtens hun persoon
lijkheid de gaven niet bezitten, die de moderne vor
men menen te moeten bezitten".
VEEL voornamer dan welke critiek ook is de
eigen persoonlijke houding van de christen
tegenover de priester, en zijn gebed voor hem.
Het is geen weelde dat in de Katholieke Kerk elke
maand één dag speciaal wordt gebeden voor de
priesters, deze mannen uit ons eigen midden, die
zwakke mensen zijn zoals wijzelf, doch dragers van
ene hoge uitverkiezing en een verheven geheim; die
in groten getale nog steeds onze bewondering en ons
respect verdienen voor hun dikwijls harde arbeid,
door hun zwoegen voor Gods Kerk, zonder veel be
gaafdheid soms, maar met veel toewijding. Boordevol
idealen stappen zij meestal de praktijk in. Wij weten
echter allemaal, hoe ontzettend moeilijk het kan zijn
schone idealen in een harde praktijk te verwerke
lijken. Dit betekent een voortdurend gevecht mét en
tegen zichzelf, een worsteling van de genade om meer
bezit van deze mens te nemen.
Deze. zich tegen de menselijke zwakheid te weer
stellende, genade begint te werken op het moment
der Priesterwijding. Een gebrekkig mens stelt zich
zelf onder het teken van een Sacrament. Een uiter
lijke symboliek tracht te laten zien, dat God mensen
uitverkiest en aanwijst, om dienaar en apostel van
Jesus Christus te zijn. En hoe deze uitverkiezing en
aanwijzing vergezeld gaan van de kracht van de
Heilige Geest, die het Priesterschap van Christus
meedeelt aan aarzelende mensenwezens, opdat zij met
rustige zekerheid tot de wereld zouden kunnen spre
ken over God en over alles wat God voor de wereld
deed en wilde betekenen; én opdat zij namens God
daden zouden kunnen stellen, heilige handelingen,
waardoor de verlossing van Christus over mensen
zou kunnen neerdalen tot hun geluk.
AAKTOE worden sommige mannen gewijd.
G e w Ij d, d.w.z. onttrokken aan het profane en
bestemd om het profane te heiligen; weggen»
men uit de wereld en wederom in de wereld ge
plaatst om de wereld beter te maken en de plannen
van God aan de wereld te voltrekken; in beslag ge
nomen door de Kerk van Christus, om deze Kerk
op bijzondere wijze en krachtens goddelijke opdracht
te vertegenwoordigen; uitgeleverd aan Jesus Christus
zélf, om Hem op alle kruispunten der wereld levend
aanwezig te doen zijn: met het woord Zijner wijsheid,
verborgen in betrekkelijke menselijke formules; met
de mildheid van Zijn zondenvergeving. verscholen in
een stuntelig menselijk gebaar; met de vruchtbaar
heid van Zijn weergaloos Offer, opgedragen door be
smeurde maar gezalfde menselijke handen.
Zo staat de priester bü ons: als de gezalfde, de door
God gewijde, naar ons toegezondene. Zélf ziet hjj die
tweeheid; het is zijn eigen, zich telkens "weer opdrin
gend probleem. Er zijn er twee die in hemzelf om
hem roepen: de wereld en God, die allebei in hem
leven. En ook in Zijn priesterleven moet hij evenals
allen met dat goddelijke de wereld overwinnen.
Dat betekent: de mens in de priester moet plaats
maken voor die éndere, die éne Mens, Wiens plaats
hü inneemt, en Die gezegd heeft: „Schept moed. Ik
heb de wereld overwonnen!"
S. JELSMA, M.S.C,