DAGBOEK van een Monnik BEELDHOUWWERK IN BUITENLUCHT DE KEES VAN IERSEL over zijn opvatting en zijn plannen WAT ZOEKEN JONGE MENSEN IN DE PRIESTER? Kanttekening bij de Priesterwijding Thomas Merton schreef een vervolg op Louteringsberg Het tekort aan ruimtelijke intuïtie Over enige weken start „Theater" Toneel voor iedereen E D The Sign of Jonas Zoinertentoonstelling Bij de Voorburgse tentoonstelling f ZATERDAG 8 AUGUSTUS 1953 PAGINA Toen Thomas Merton de wereld verbaasde met zijn bekeringsge schiedenis „Louteringsberg", was hijzelf al enige jaren toegetreden tot de orde der Cisterciensermon- niken. De man, die een roem ver wierf als slechts weinig heden daagse auteurs, had in een een zaam klooster de roem, met alle andere aardse ijdelheden, van zich af geworpen. In de abdij Gethse- mani in Kentucky wachtte hij, zijn geest gericht op gans andere din gen dan schrijversglorie, op het moment waarop hij zijn eeuwige geloften zou mogen doen. De para dox de wereldse populariteit van Merton tegenover diens eigen hunkering naar afzondering in ge bed leek daarmede ten einde. In een autobiografisch geschrift had de bekeerling Merton afgere kend met de wereld. Voor de rest van zijn leven keerde hij zich tot God. Monniken wonen niet op de maan CS Tien jonge beeldhouwers Dwaling niet opgehelderd Glans en schoonheid ■kv Maar de regel van de H. Benedictus. die het zwijgen als een der wezenlijke verplichtingen aan zijn volgelingen op legt, laat geen talent, zelfs al is het de gave van het woord, ongebruikt, wan neer daarmede de glorie van God kan worden gediend. Met de boeken van Merton was dit kennelijk het geval. Zijn levensge schiedenis had vat op de moderne mens. Deze jonge intellectueel had de zelfde verwarringen gekend en dezelfde weerzin tegen het leven, hetzelfde cy nisme en hetzelfde gebrek aan hou vast. dat zo veler bestaan kwelt. Hij schreef er over met ongehoorde op rechtheid, puntig en op de man af en won daarmee het vertrouwen van hon derdduizenden lezers. Zij herkenden ln Merton's belijdenis hun eigen nood en hervonden hun hoop bij de genade, die hem zo plotseling in de schoot werd ge worpen. Merton's populariteit bleek méér te zijn dan alleen een bevlieging van de litteraire wereld. Het was niet alleen het proza van de schrijver Merton, het was wel degelijk het woord van de monnik dat weerklank vond. Zijn roep om contemplatieve stilte, die het slot van „Louteringsberg" vervulde, viel in een vruchtbare bodem. En het was juist Amerika, doorgaans uitgemaakt voor alles wat oppervlakkig is, dat de roep verstond. De tijd waarin Merton's boek in record-oplagen door de boeken wereld vloog, viel juist samen met een merkwaardige opbloei der beschouwe lijke orden in de Verenigde Staten. De Trappistenkloosters konden er de stroom van nieuwe postulanten amper verwer ken en gingen over tot nieuwe stichtin gen. Of Merton van deze opbloei slechts een symptoom is of dat hij haar mede heeft veroorzaakt, zal nimmer met zekerheid zijn te zeggen. Maar de abt van „Gethse- mani" wist ongetwijfeld wat hij deed toen hij de jonge monnik opdroeg voort te gaan met schrijven. Hoe moeilijk deze opdracht aanvankelijk was voor de be trokkene zelf, die immers niets vuriger verlangde dan eenzaam te zijn met God, heeft Thomas Merton beschreven in een subliem vervolg op Louteringsberg" dat hij „The sign of Jonas" noemde en dat dezer dagen in Amerika en Engeland ver scheen. De titel zal duidelijk zijn wanneer men weet dat Merton in zijn eerste klooster jaren maar moeilijk raad wist met de te genstrijdigheid: kluizenaar te willen en beroemd schrijver te moeten zijn. Eerst later, wanneer de stilte en de innerlijke zuiverheid deel zijn geworden van zijn wezen en hij geleerd heeft God te ont moeten overal waar hij gaat of werkt, vindt hij het volmaakte geluk in de ze kerheid dat hij, gelijk Jonas, door God zelf naar zijn bestemming gevoerd wordt in de buik van een monster. Het monster heet paradox. The sign of Jonas is een boek dat om meer dan een reden bijzonder boeiend is om te lezen. Het is een dagboek vol persoonlijke notities en me ditaties, die zich uitstrekken over vijf jaar kloosterleven. Men kan er de op gang in volgen vanaf de prille spirituali teit van de Trappistenrecruut, nog ver vuld van herinneringen aan de wereld, naar de hoogste verrukkingen, die het contact met God schenkt aan de door het priesterschap gerijpte. Men kan zich verbazen over het verschil in toon van de beide autobiografische werken: de on tevreden scepsis van „Louteringsberg" te genover de stralende blijmoedigheid van dit boek. De schrijver schijnt in weinig ja ren haast een ander mens geworden. Maar gelukkig voor de lezer is Mer ton in één opzicht dezelfde gebleven. Hij bleef de mens die met de verbaasde ogen van een dichter alles in een nieuw, oor spronkelijk licht ziet; en hij bleef de schrijver met de directe stijl, die een taal spreekt „slang" noemt hij het zelf welke iedereen verstaan kan. Het is de combinatie van poëtische visie en hartige taal, die dit dagboek van een monnik zo'n geheel eigen karakter geeft. Boeken over het geestelijk leven zijn er talloze, maar hoewel Merton veel over zijn speurtocht naar de volmaakte stilte en de blijdschap van het bidden speekt, wil hij niet te boek staan als iemand die iets te zeggen heeft over het contemplatieve leven. „Dat zou mij het gevoel geven dat ik een bad en een verschoning nodig had". Zijn mysticisme heeft een uitgesproken aardse inslag. „Monniken wonen niet op de maan", meent hij, en hij schrijft dan ook graag over de gewoon-menselijke dingen, die het leven, ook het klooster leven, kleur geven. Over de feesten van het Kerkelijk .laar, over mensen, die het klooster be zoeken: buitenlandse abten, Evelyn Waugh of Robert Speaight; over zijn da gelijkse fan-mail van tien brieven, over een nieuw-aangekomen postulant, die een hemd draagt, bedrukt met jachtvoorstel- lingen, over de perikelen van een onhan dige wierookdrager, over een zegening der dieren, waarbij de konijnen zich over haast uit de voeten maken of over de in tense rust van twee metselaars, die neer zitten op een aardappelzak. De religieuze kunst blijft zijn aandacht boeien; dit is welhaast het enige terrein waarop hij zich soms nog scherp critisch uitspreekt. Ook voor de poëzie behoudt zijn hart een zwakke plek, hoewel zijn lectuur, naar mate de jaren verstrijken, steeds meer bepaald wordt door de Schrift en de Kerkleraars. Zijn eigen dichterschap toont hij door het hele boek heen. Voortdurend herkent ge de verrassende kijk van een mens met verbeeldingskracht, die de geluiden in de natuur haast hoorbaar maakt, die oor spronkelijke, geestige vergelijkingen vindt en zich nog verbazen kan over het ongerijmde van dingen waar iedereen ach teloos aan voorbijgaat. Er is ongetwijfeld veel „aards" in dit boek. Daardoor is het voor iedereen zo prettig leesbaar geworden. Maar het aard se heeft zijn plaats in de verheerlijking Gods. De impressie, de anecdote of de be schrijving dient slechts als aanleiding om telkens nieuwe aspecten van Gods glorie te ontdekken en te bewonderen. En zo is dit dagboek tenslotte toch vooral een boek over het spirituële leven. Maar het bijzondere ervan is, dat het werd 'ge schreven met de spirituele uitrusting van de kunstenaar. p. N.a.v. „The sign of Jonas" door Thomas Merton Uitg. Hollis Carter, Lon den 1953. jyj ET DE OPMERKING dat „alle beeldhouwwerk van formaat thuis hoort in de buitenlucht", formuleert de blijkbaar zeer jonge inleider van een sculptuur-tentoonstelling te Voorburg een standpunt, dat vandaag de dag mode is. Heel veel meer kwaliteit dan dat, moet men het standpunt niet toekennen. Het is precies even dwaas als de bewering die niemand voor zijn rekening zal willen nemen dat b.v. Pheidias' Athena Parthenos in haar naos niet op haar plaats was, of: dat Donatello's beroemde koor- ballustrade in Firenze's Dom, evenmin als Orcagna's altaar in Orsanmichele, beeldhouwwerken van formaat zouden zijn, of: dat de Madonna-Medici van Michel Angiolo beter ergens tussen de olijven kon staan dan in haar kapel aan de San Lorenzo. tuinen zoveel enger en de standbeelden zoveel onbeduidender zijn dan elders, met name in Italië, het oude zowel als het nieuwe, dat ons op dit punt alles leren kan. Dan Ieren wij bijv. wellicht ook.... een openluchttentoonstelling van sculptuur in te richten. Anders dan in Sonsbeek waar men van de beelden het beeld niet meer kon zien. En ook anders dan in Voorburg, waar men dat op de gazons weliswaar iets beter kan, maar elders het beeld vaak vanwege zijn minuscule afmetingen of vanwege het struweel niet ziet. Deze tentoonstelling, gehouden in park Sonnenburgh onder de titel; „Tien jonge beeldhouwers" (men telt expo santen tegenwoordig keurig voor ons op) gaat onder auspiciën van „De Nieuwe Ploeg", die in de anderhalf jaar van zijn bestaan reeds vijf exposities organiseer de en ook overigens nogal activiteit ont plooit. Een ploeg dus die met vaart haai voren trekt en toch, getuige de exposL tie, niet al te krom. Want al ontbreken ook hier de epigonismen en de modes niet, er is werk bij dat veel belooft. Dat geldt vooral voor het debuut van de nog zeer jonge Ellen Roona met haar „Debiel kind" en voor Theo van der Nahmer met zijn „Relief en het zeer mooie betonnen figuurtje, dat sterk doet denken aan Andriessens bombarde- mentsslachtoffer te Enschedé, maar zelfs „gedragener" en toch plastisch inven tiever is, buitengewoon boeiend van houding e# vorm en toch stil en inge houden. Ook van Rudi Rooyackers ónze le zers reeds bekend is er goed werk. Zijn betonnen „Vrouwtje" kan Ellen Roona geïnspireerd hebben en zelf door Van der Nahmer geïnspireerd zijn. Van A. van den IJssel met zijn zalmig gekleurde en schelpige „Figuur", zijn geestig „Paardje" en verdienstelijke „Kop" mogen wij nog veel goeds verwachten als hij kans ziet de reminiscenties aan Moore persoonlijk te verwerken. J. Grutterswijk laat een schone „Kikker, zien, op Chineese leest gevormd, maar dan zonder het merkwaardig menselijke van zovele Chinese dierverbeeldingen. Zijn „Balletdanseres", met een rok als het geleed en puntig achterlijf van een in sect, is net iets te lenig om de fijnheid en gratie vol te houden die er toch inzit. De „Hond" van Lotti is een alleraar digst geestig beest om in het bos tegen te komen; gaten- en holten-plastiek, ge lijk haar abstracte „Compositie". Haar „Uitroep" is een enorme experimentele Appel van gips. Jan Snoeck maakt soms gips van de kalksteen, zoals in zijn Zadkiniaanse JUoses" en dito Hommage die als een stenen ex-libris kan gelden, een vrij ongebonden spel met vormen, waarin ineens een onthalsd peins-hoofd met een pijp door zijn levensechte glimlach verrast. Overigens heeft Zadkine het hem eigenlijk wel erg aangedaan. Zijn „femme enceinte" en „the man who died" laten daardoor naar het S>ioeckse raden, zoals menigeen die het verhaal niet kent, nieuwsgierig zal vragen wat er toch wel in die Casino-broodkorst steken magdie de onfortuinlijke man onder zijn enorme hand op de buik plet. Er zit wel iets veroverends in dit beeld: de stand is los en nonchalant opge- zwaaid, alle handigheden van Zadkine om partij te trekken van de gegeven vorm van de boomstam, van kwasten en knoesten vindt men er in terug. Maar als men het vergelijkt met Zad- kine's Sebastiaan uit het Eindhovens „De dichter', een beeldhouwwerk van Rudi Rooyackers op de tentoon stelling in park Sonnenburgh te V oorburg. Men meent wellicht dat het mode- standpunt toch niet zo extreem is. Wel dan zal men zich verbazen, wanneer men op openluchttentoonstellingen als te Voor burg reliefjes en gevelplastieken op de grasmat aan de waterkant of tussen de struiken vindt, leunende op stokjes, om zich te kunnen laten zien zonder om te vallen. Maar goed, deze spot is wat al te ge. makkelijk. Ook al valt 't te voorzien dat louter manie een hoop beeldhouwwerk in het gras gaat stallen dat daar hele maal niet thuis hoort, zoals zij ook reeds boomstammen en graspollen de musea binnendraagt om er de Arpjes, de Calders en de Moores op te laten weiden, toch is er wel goeds aan het idee om ook in parken en tuinen de kans niet te missen op het schoon exposeren, of liever het schoon zien, van beeldhouwwerken die zuTTc een kans nu eenmaal bieden. Want zogoed als er sculpturen zijn die een besloten ruimte vragen, zijn er die hun kracht op de hemel willen wei-pen gelijk torens en bomen doen, of die hun verrassend spel willen spelen met bloe men en lover, gelijk stenen waterputten soms of oude wilge. en eikenknoesten, of gelijk spelende kinderen en loerende satyr», Onze tjjd heeft voor het laatste spel minder oog en zin dan de tijden van Bernini en Fragonard; zij zoekt naar een structurele gemeenschap tussen kunst ding en vegetatie en men heeft reden om te vrezen dat zij het doet op de wijze van een dwaling die door de openlucht-manie eer verergeren zal, dan te worden opge helderd. Van de andere kant mogen w|} toch de hoop koesteren dat in contact met de wolken, zon en lover, de moderne sculp tuur ook in Nederland iets zal weten op te wekken van die intuitie voor de ruimte, voor haar opbouwbaarheid en spanbaar- heid, die de beeldhouwer en de archi tect jn Nederland nooit voldoende heeft gekend en door het ontbreken waarvan in ons land alle stadspleinen en de meeste van Abbe-museum, (waartoe behalve de stamvorm ook de over de rug gestrekte arm aanleiding geeft, bij Snoeck welis waar een paskwil, in „geschepte" plas tiek uitgevoerd en bij Zadkine de mees terlijke beteugeling ener stamzwelling dan moet men toch constateren, dat Zadkine een boom beheerste en Snoeck er een verloor. Het werk van Hans van Zutphen heeft glans, maar het is niet de glans, die Tho mas van Aquino bedoelde toen hij defi_ nieerde wat schoonheid is. Nochtans is zijn werk van gips maar dat zou behalve H. v. Zutphen niemand weten als hij het aan de catalogus niet verklapt had. Blin kend git zijn de bilsen van zijn „Gods- honger" en zilveren orgelpijpen de lok ken van zijn „Christus" kop en de handen van zijn „Studie voor monument" zijn wel dofwit, maar men kan de gedachte niet kwijt dat het mosterdklompen zijn. Toch is v. Zutphen geen charlatan. Er is een krampachtig samenballen van hart in hem en mocht hij er ooit in slagen, dat een adequate vorm te geven aijn nu nog mislukte vormexperimenten geven ons toch die hoop dan kon hij wel eens een der rijksten onder ons blijken. Het werk van Greebe, hier present met 2 ex., heb ik bij een andere gelegenheid reeds uitvoerig beschreven. Resten nog te ver melden Marion Gobius, kundig, in haar Bronfiguur, bovendien gaaf, maar voor de rest nogal leeg en vervelend en de oudere Pier de Groot, hier als gast aan wezig met twee klassiek gevormde, gave torso's. De expositie duurt tot eind Augustus. K. S. 7 ONDER VEEL GERUCHT heeft het Amster dams Toneel Gezelschap afscheid genomen. Het gezelschap, dat sinds 1947 onder de leiding van het tiveemanschap Van Dalsum-Defresne de Amsterdamse Stadsschouwburg bespeelde, heeft opgehouden te bestaan. „Je kunt 't nooit weten luidde de titel van het stuk waarmee het A. T. G. enige weken geleden zijn zwanezang ten beste gaf. Betekent dh einde ook het einde van een stijl, van het uitgesproken karakter dat Van Dalsum en Defresne aan hun toneelgroep hebben gegeven Van Dalsum zal, gelijk men weet, bij diverse gezel- Het spel van het leven Kees van Iersel is niet be paald een nieuweling in het vak. Jaren geleden, toen hij nog op de toneelschool was, hebben wij hem al eens aan het werk gezien. Hij regis seerde op die avond ergens in de provincie een stuk, dat door amateurs voor het voet licht werd gebracht. Welk stuk, dat kunnen we ons met geen mogelijkheid herinne ren. Wat ons wèl in het ge heugen bleef, is de doelbe wustheid en de scherpte waarmee de regisseur aan de bedoelde vertoning gestalte had gegeven. Deze Van Iersel had zeer bepaalde ideeën over toneel dat was duidelijk. Hij stelde zich niet tevreden met een min of meer dragelijke pres tatie van de acteurs, in .de hoop dat het publiek daar wel genoegen mee zou nemen. Neen, hij eiste veel meer van deze spelers; niet hun talent, vooral hun ziel moest hij hebben. De mensen in de zaal ontkwamen evenmin aan zijn tyrannie. Hen wilde hij in zo nauw mogelijke relatie bren gen met de geestelijke inhoud van het spel. Niet als geamu- seerden, maar als zelf betrok kenen in het spel van het leven. Méér dan alleen verpozing OP zijn iverkkamer aan de Keizersgracht te Amsterdam hebben wij Kees van Iersel on langs aan die avond her innerd. Ja, dat wist hij nog zeer goed. Er kwa men aanstonds plakboe ken bij te pas en verhalen over zyn eerste activiteiten op het gebied der regie. Van huis uit voorbestemd voor een functie in de leer fabri cage, had Van Iersel al weldra meer belangstelling voor de menselijke dan voor de technisch-organisatori- sche kant van het bedrijf. Onder zijn leiding ontstond een ontwikkelingsclub voor jonge arbeiders. En, hoe kan het anders wanneer de leider van zo'n groep gebo ren is in Oisterwijk, het hart der Brabantse amateurto neelkunst, weldra ging deze ontwikkelingsclub zich voor namelijk met toneelspelen bezig houden, Van Iersel heeft prettige herinneringen aan die tijd. Js het niet opmerkelijk" zegt hij, „dat al die kna pen die toen behoefte had den aan culturele activiteit naast hun fabriekswerk, dat al die knapen in de maat schappij zijn opgeklommen tot heel wat. betere func ties dan hun in de fabriek te wachten stondenT Dat bewijst dat het toneel méér is dan alleen verpozing". En daarmee zijn we dan aan de vraag die wij gaarne aan de leider van een nieuw gezelschap stellen: de vraag naar zijn opvatting over het toneel en over toneelspeel kunst. No'g juist als vroeger „In grote lijn denk ik er nog juist zo over als in de dagen, toen ik naar de toneelschool ging om daar, nadat ik het in de practijk reeds tot regis seur had gebracht, te besef fen dat ik in de techniek van het vak.nog vrijwel alles had te leren. Ik geloof nog steeds aan een theater waar speler en toeschouwer te- samen spelend opgaan in de „verbeelding" van het leven. Toneel moet getuigen. Dat is het grote beginsel van Albert van Dalsum, zoals u weet. Och, kijk eens, je staat niet zes jaar onder leiding van een dergelijke figuur zonder iets van hem over te nemen. Te meer wanneer je eigen over tuiging in dezelfde richting gaat. Overdreven pompeus r is onlangs geschreven dat „Theater" zich in be langrijke mate met 't z.g. schappen gastrollen vervullen of als gastregisseur optreden. Defresne gaat zijn krachten wijden aan de artistieke leiding van Het Volkstoneel. Maar het grootste deel van het voormalige A. T. G. blijft bijeen. Met Kees van Iersel en Rob de Vries beiden oud-A.T .G.'ers) als respectievelijk artistiek en zakelijk leider, en met tal van acteurs uit de school Van Dalsum-Defresne in de gelederen, zal het nieuwe gezelschap „Theater" dat zijn domicilie te Arnhem heeft, wellicht iets van deze stijl voort zetten. Dat hangt natuurlijk in belangrijke mate af van de artistieke leider. Daarom leek het ons interessant, enkele weken vóór dit gezelschap met „La dama duende" van Calderon zal debuteren, onze lezers nader te doen kennismaken met de man die dit nieuwe gezelschap zal gaan leiden. in zijn bloeiperioden voor de gemeenschap had, trachten te doen herleven. Die bloeitij den beleefde het theater naar mijn mening telkens wanneer er een toneelschrijver opstond die erin slaagde het geestelijk leven van zijn tijd in de kern te grijpen". Blijspel niet verwaarloosd „Hebt U volgens deze be ginselen het opbouwprogram van „Theater opgesteld?". „Och", mompelt Van Iersel, „het is zo moeilijk van een program te spreken als het gezelschap bij wijze van spre ken nog gevormd moet wor den. Een toneelgroep is geen schilderij waar je, wanneer je de verven en penselen hebt, maar aan kunt gaan schilde ren wat je wilt. Er gaan ze ker enkele jaren overheen voordat een toneelgroep tot een ensemble gegroeid is. U hebt met „Theater" even wel het voordeel dét het grootste deel van de acteurs en actrices reeds jarenlang samen optreedt en dat zij dat deden in de sfeer van Van Dalsum en Defresne die niet zo heel veel afwijkt van de bedoelingen die u hoopt te verwezenlijken, zeker voorzo ver het de keuze van het re pertoire betreft". Van Iersel toont zich zeer tevreden met het repertoire dat voorlopig voor „Theater" vastligt. „Het stuk van Cal deron, een spannende come- die. zal een goed debuut kun nen zijn en verder hebben wij beslag kunnen leggen op „Summer and smoke" van Tennessee Williams, „Don Camillo", een toneelbewer king van Guareschi's best steller, „La sauvage" van Anouilh, „Christus .wordt weer gekruisigd" ook al een toneelbewerking van 'n best seller en „Paard eet hoed" een oude comedie waar de Old Vic op het ogenblik bij zonder veel succes mee heeft. U ziet dat wij het blijspel niet verwaarlozen. Verant woord amusement past wel degelijk in onze opvatting dat het toneel voor iedereen moet zijn, niet alleen voor de smalle laag van theatergan- gers. Want dat blijft de hoofdgedachte die mij bij mjjn werk zal bezielen; het the ater heeft niet alleen een aesthetische, maar ook een sociale en ethische functie. De wisselwerking tussen speler en toeschouwer was en is de levensader van de toneel kunst". tijdtoneel zou bezighouden. „Ja, hoor eens", zegt Van Iersel „er is over ons nieuwe gezelschap al zoveel geschre ven. Men heeft ons verre gaande verspilling verweten, omdat wij een kleurig fol dertje hebben uitgegeven dat in feite uit.pakpapier in twee tinten bestond. En men is gevallen over de z.g. on betaalbare eisen die ons eerste stuk, „La dama duende" van Calderon, met zijn 53 tafrelen zou vragen. Maar men vergeet hierbij dat wij het aantal tafrelen tot 11 •hebben teruggebracht, terwijl het decor zo simpel is als u het zich maar voor kunt stel len. Kijk". Wij volgen Van Iersel naar zijn werktafel waar een drietal miniatuur- decors van karton staan op gesteld. Jean Paul Vroom en Van Iersel hebben ze geza menlijk ontworpen. „Hier is het een kamer van het kasteel, en als ik dit nu omkeer" hij manipuleert handig de kartonnen ridder zaal te binnenste buiten dan ziet u een typisch Spaans straatje. Wel, is dat een over dreven pompeus decor?" „Wat dat tijd-toneel betreft: Neen, tijd-toneel vind ik een term waar ik helemaal niet van houd. Wat wij willen is de betekenis die het theater N de voorbye weken zijn in allerlei kapellen, ker ken en kathedralen weer verschillende jonge mannen gewijd tot priester van de Katholieke Kerk Wie een dergelijke wijdingsplechtigheid wel eens 'heeft meegemaakt, weet dat de liturgie van de Priesterwijding tot de rijkste van heel de Kerk be hoort. Gehuld in lange witte gewaden, treden de wijdelingen binnen, om zich bij hun bisschop, d.t. by de Kerk, present te melden. De namen worden afge roepen en de candidaten komen naar voren. Zij wor den gezegend; er wordt voor hen gebeden, terwijl zij plat ter harde liggen; de bisschop legt hun tezamen met alle aanwezige priesters de handen op. opdat de Heilige Geest 'over hen ncderdale; de tekenen en gewaden der priesterlijke bediening worden hun aan gereikt; hun handen worden gezalfd met olie en met een witte doek samengebonden; zij beloven'gehoor zaamheid aan de bisschop en dragen voor het. eerst, allen gezamenlijk met hem, langzaam reciterend, het Misoffer aan God op. Er is weinig spectaculairs in deze plechtigheid, haast géén muziek, tenzij het sobere gregoriaans, dat van tijd tot tijd de stilte doorbreekt, waarmee de priestercandidaten schijnen omgeven te zijn. Dén, uit de bijna onaardse sfeer der wijdingskapel, treden zij naar buiten in het zonlicht. De poorten slaan dicht achter de verborgenheid van seminarie en kloosterschool. De wereld ligt open; Nazareth is voorbij; het openbare leven begint. Het is zeker, dat deze jonge priesters het volle pond van hun gebrekkige menselijkheid meedragen uit de geheimvolle stilte. Zojuist nog lagen zij uit gestrekt op de grond, één met de aarde, terwul de namen van alle grote mannen en vrouwen, die de hemel bevolken, in de litanie van alle heiligen, over hen werden afgeroepen. Een heilig hemels mysterie is over hen gekomen In hun ziel brandt het wondere merkteken van Christus. Zijn gelijkenis is een onuit wisbaar stempel in hun wankele en broze menselijke geest Voortaan is hün taak Christus' taak: de groei van Zijn Rijk. Dat het kome over de wereld. Dat het mag bloeien in armzalige mensenzielen, waarvan zu de broosheid uit eigen ervaring kennen. Dat het om zich heen mag grijpen als een vuur, dynamisch en alles overwinnend Dat het Rijk van God. de dingen die van God zijn, desnoods in bloed en tranen mogen zegevieren. Uit het midden van de mensen genomen, zijn deze jonge priesters déérvoor ten bate van de mensen aangesteld. WIJ geloven in het heilig geheim va" het Pries- p^stozelf binnen het besmeurde uiterlijk van de Kerk, d.w.z. m ón5 die samen deze Kerk zijn. Dit geloof zal ons bezorgd doenzpn voor de priesters. Naast de eerbied voor wat er in hen leeft, staat de zorg Voor wat er noodzakelijk aan hen ontbreekt. Deze zorg kan zich soms op voorzichtige wijze uiten in critiek" maar dan zal de critiek zeker met negatief en generaliserend moeten zijn, doch positief en liefde vol Men zal als lekengelovige ook zichzelf dienen te onderzoeken, wanneer de verhouding tussen priester en leek ter sprake komt. ,Jk vraag me dikwijls af", schreef me eens een begaafd priester, „wat zoeken vooral jonge mensen eigenlijk in de priester Verzuimt de priester de kans, of wordt de kans misschien ook te weinig ge boden. Als je hoort, hoe over 't algemeen de jongeren de priester beoordelen naar de al of niet aanwezige vlotheid, handigheid, geestigheid, preektrant, e.d. dan zijn zeker hierdoor twee derden van de priesters ge doemd, het zo nodige contact met de jongeren te missen, eenvoudig omdat zij krachtens hun persoon lijkheid de gaven niet bezitten, die de moderne vor men menen te moeten bezitten". VEEL voornamer dan welke critiek ook is de eigen persoonlijke houding van de christen tegenover de priester, en zijn gebed voor hem. Het is geen weelde dat in de Katholieke Kerk elke maand één dag speciaal wordt gebeden voor de priesters, deze mannen uit ons eigen midden, die zwakke mensen zijn zoals wijzelf, doch dragers van ene hoge uitverkiezing en een verheven geheim; die in groten getale nog steeds onze bewondering en ons respect verdienen voor hun dikwijls harde arbeid, door hun zwoegen voor Gods Kerk, zonder veel be gaafdheid soms, maar met veel toewijding. Boordevol idealen stappen zij meestal de praktijk in. Wij weten echter allemaal, hoe ontzettend moeilijk het kan zijn schone idealen in een harde praktijk te verwerke lijken. Dit betekent een voortdurend gevecht mét en tegen zichzelf, een worsteling van de genade om meer bezit van deze mens te nemen. Deze. zich tegen de menselijke zwakheid te weer stellende, genade begint te werken op het moment der Priesterwijding. Een gebrekkig mens stelt zich zelf onder het teken van een Sacrament. Een uiter lijke symboliek tracht te laten zien, dat God mensen uitverkiest en aanwijst, om dienaar en apostel van Jesus Christus te zijn. En hoe deze uitverkiezing en aanwijzing vergezeld gaan van de kracht van de Heilige Geest, die het Priesterschap van Christus meedeelt aan aarzelende mensenwezens, opdat zij met rustige zekerheid tot de wereld zouden kunnen spre ken over God en over alles wat God voor de wereld deed en wilde betekenen; én opdat zij namens God daden zouden kunnen stellen, heilige handelingen, waardoor de verlossing van Christus over mensen zou kunnen neerdalen tot hun geluk. AAKTOE worden sommige mannen gewijd. G e w Ij d, d.w.z. onttrokken aan het profane en bestemd om het profane te heiligen; weggen» men uit de wereld en wederom in de wereld ge plaatst om de wereld beter te maken en de plannen van God aan de wereld te voltrekken; in beslag ge nomen door de Kerk van Christus, om deze Kerk op bijzondere wijze en krachtens goddelijke opdracht te vertegenwoordigen; uitgeleverd aan Jesus Christus zélf, om Hem op alle kruispunten der wereld levend aanwezig te doen zijn: met het woord Zijner wijsheid, verborgen in betrekkelijke menselijke formules; met de mildheid van Zijn zondenvergeving. verscholen in een stuntelig menselijk gebaar; met de vruchtbaar heid van Zijn weergaloos Offer, opgedragen door be smeurde maar gezalfde menselijke handen. Zo staat de priester bü ons: als de gezalfde, de door God gewijde, naar ons toegezondene. Zélf ziet hjj die tweeheid; het is zijn eigen, zich telkens "weer opdrin gend probleem. Er zijn er twee die in hemzelf om hem roepen: de wereld en God, die allebei in hem leven. En ook in Zijn priesterleven moet hij evenals allen met dat goddelijke de wereld overwinnen. Dat betekent: de mens in de priester moet plaats maken voor die éndere, die éne Mens, Wiens plaats hü inneemt, en Die gezegd heeft: „Schept moed. Ik heb de wereld overwonnen!" S. JELSMA, M.S.C,

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1953 | | pagina 7