Een aderlating voor ons bezit aan schone dingen? Componeren is geen lonend vak Dickens als detective-schrijver ,Het geheim van Edwin Drood Het gekeim van van Dickenskunst Het HUWELIJK als SOCIAAL GEHEIM Vijfde Antiekbeurs in het Prinsenhof O' D1 E Letterkundig museum Het wemelt er van buitenlanders Hoe Henk Badings er toe kwam een Mis te componeren of Laatste roman bleef j onvoltooid (§od„ en n wereld ZATERDAG 29 AUGUSTUS 1953 PAGINA 5 Brede basis Enorme verscheidenheid Beeldende kunst Voorgoed verloren? Wordt Haags plan op korte termijn verwezenlijkt? Opera over Jeanne d'Arc Rijk aan karakters Dickens regie ge- Artisan Paden geëffend V E „OUDE KUNST- EIJJ ANTIEKBEURS" viert haar eerste lustrum. Voor de vijfde maal is het Museum Prinsenhof te Delft het schone en immense schrijn voor het edelste wat de Nederlandse handelaren in oude kunst en antiek uit alle hoeken van de wereld hebben weten op te speuren en te kopen, en reeds nu mogen dezen met trots vaststellen, dat hun beurs in omvang en belangrijkheid de derde in de wereld is, on middellijk volgend op Parijs en Londen. Corpus van een 12e eeuws geëmailleerd crucifix uit Limoges, Het wemelt er dan ook van buitenlan ders op deze beurs en menigeen zal dat, behalve een reden tot trots, ook een reden tot vreze zijn, de vrees, dat het Nederlands bezit aan schone dingen hier opnieuw een gevoelige aderlating zal ondergaan. Maar de beurshouders zelf weten ge ruststellende feiten te vermelden. De overgrote meerderheid der geëxposeerde stukken, zo zeggen zij, werd door de kunsthandel in het buitenland verwor ven. In de afgelopen vijf jaren werd voor circa zes millioen gulden geïmporteerd. Weliswaar is de export quantitatief hoger dan de import, maar qualitatief is hij lager. En er zouden ook voor de binnen landse markt belangrijk betere perspec tieven kunnen geschapen worden.... als de onredelijk hoge heffing van 15 pet. van de waarde bij de invoer van vele anti quiteiten (een heffing, die alleen in Ne derland bestaat) zou worden opgeheven. Hoe het ook zij, deze beurs is een evenement van wereldbelang en bevat zulk een ongehoorde veelheid van soor ten antiek en oude kunst, als men zelfs m Londen en Parijs niet kan aantreffen. De Nederlandse handelaar in 't alge meen heeft altijd een „brede basis" ge had, sedert de tijd dat hij alle zeeën bevoer en zijn schepen in alle hoeken van de aarde laadde en ontlaadde met ivat daar te veel en tekort was. Die brede basis heeft ook de Nederlandse handelaar in antiek en oude kunst nog, hij is minder gespecialiseerd op eng ter rein dan zijn buitenlandse collega. Het is niet zo, dat zijn handel beperkt is tot bijv. meubelen uit de Renaissance en die van zijn buurman tot Empire-meu- belen. Ook de beste buitenlandse anti quair heeft een enger gezichtsveld, be perkter kennis, dan het kleinste aange slotenen antiquairtje van de „Vereniging van Handelaren in Oude Kunst in Neder land". Geloof maar dat de kunsthistorici best gezelschap aan dat antiquairtje hebben en dat zij veel van hem kunnen leren. Wie zou er trouwens géén best gezel schap aan hem hebben Weinig worden ze gevonden die vertellen kunnen als hij, en wier verhalen, omgang en daden zo glanzend zijn van echte liefde voor wat goed en mooi is. Maar probeer hem geen twaalfde-eeuwse Madonna of zelfs maar een kandeelkom af te kopen, als het u niet om het beeld of de kom zelf te doen is, maar om de winst die gij er over vijf jaar van denkt te maken of om de soliede geldbelegging hie gij erin vermoedt. Hij heeft dat gauw genoeg door, en gij zult het stuk zelfs niet krijgen voor het dub bele van de prijs die hij nog gaarne be reid Is te onthalzen voor de vaak armoe dige koper, in wie hij de echte liefde heeft herkend. DE veelheid der geëxposeerde voor werpen omvat schilderijen en teke ningen van oude meesters, meubelen uit vele landen en uit alle tijdperken se dert de gothiek, velerhand soorten porse lein uit Europa en China, Delfts aarde werk, ceramiek uit allerlei landen, glas uit velerlei tijdperken, zilverwerk, tinnen en gouden voorwerpen, antieke juwelen, tapisserieën en tapjjten, dinanderies, mi niaturen, oude boekwerken, gravures en atlassen; houten, bronzen, ivoren en ste nen sculpturen uit allerlei tijdperken. Waarlijk, men kan er dagenlang zoek- brengen en telkens nog dingen ontdekken die men niet gezien had; en zulks niet alleen omdat er inderdaad ook nog bewe ging in deze collecties zit want wat ver kocht is, kan door de koper desgewenst ook meteen meegenomen worden, waarna het weer wordt aangevuld met andere stukken. Ook die bijgekomen stukken, evenals alles wat op deze beurs getoond wordt, zijn aan een strenge keuring voor af onderworpen, niet alleen op echtheid, maar ook op kwaliteit. Naar wat voor schone dingen ook uw speciale belangstelling uitgaat, ge komt altijd aan uw trek. Wilt ge schilderijen ga dat landschap van Hercules Seghers zien; al kunt ge het niet meer kopen, want tot vreugde van het vaderland heeft het Museum Boymans het reeds aange- kocht; ga dat opmerkelijk schilderij van Jan Steen zien, een der mooiste die hij schiep en waarin hij het verhaal penseelt van de kleine Mozes en de kroon- en vuurproef die deze voor de Pharao had te doorstaan; zie de prachtige bewening van de meester van Khanenko, de Ma donna van Jan Gossaert van Mabuse, de. edele Piëta van Jan van Scorel en Cor- 1 nelis Buys; de landschappen van Salomon en Jacob Ruysdaal, van Jan van Goyen en vele anderen; het prachtige manspor tret in rotonde van de voorlijke Cornelis Ketel; schilderijen van de Sienees Mat-' teo di Giovanni, van Paris Bordone en andere Venetianen; een olieverf-schets van Fragonard, opvallend door zijn Ru- bensiaanse kleur en toets Wilt ge sculpturen, ga te gast bij het complete Rijnlandse altaar, de Madon na's uit 12e, 14e en 15e eeuw uit Italië, Frankrijk en Duitsland, meest met hun oorspronkelijke polychromie en dorure, de notenhouten Mechelse Barbara uit 1500, de St. Rochus met Engel en hond van omstreeks dezelfde tijd, uit de Ecole de Champagne; de prachtige groepsreliefs in ivoor of hout, zoals die Noord-Neder landse graflegging uit de 15e eeuw, die van „O. L. Heer op Solder" in Amsterdam afkomstig is. Wat zal van dat alles in het land blij ven? Terwijl wij 0p deze beurs wellicht voorgoed de hand leggen op een zeld zaam bronzen groepje ,,I Lottatori" van Giovanni da Bologna (daar bestaan slechts drie afgietsels van, de beide andere zijn in het bezit van twee der grootste musea van Europa), gaan zulk een graflegging, kruisbeelden uit 14e en 15e eeuw en zo veel meer, dat tot onze eigen-landse voortbrengselen behoort, wellicht voor goed voor ons verloren. Welk een triomph ook de ontdekking en de aankoop van dat magnifieke Limoges-Christuscorpus uit de 12e eeuw voor de Nederlandse kunsthandel zijn geweest, het is wel al te gemakkelijk voor elke buitenlander om nu met die buit te gaan strijken Zo blijft er toch, ondanks de gerust stellende verklaringen der beurshouders, in alle blijde ontroering die men nu overal in het Prinsenhof ondergaat, veel bitterheid ten bodem; een bezorgdheid, die niet wordt weggezongen door de twaalf aria s in het speelwerk van die toverachtige, met schildpad en koper in gelegde Louis XIV consoleklok, en niet wordt uitgewist door alle zeldzame glans van schoonheid en bijzonderheid, waar mee cocosnootbekers door Elias van de Velde, gedreven brandewijnkommen door Nicolaes Mensma, zestiende en zeventien de eeuwse rijkversierde geweren, India- sche en Javaanse krissen, diamanten tak- broches, antieke hangers en cameeën, satijnhouten halfmaantafeltjes, atlassen en globes van Blaeu, Romeins glas of Russische ikonen, u weldadig omringen. K. S. Nederland heeft tot dusver geen cen trale verzameling van letterkundige archiefstukken. Her en der verspreid be staan er weliswaar particuliere collecties en gespecialiseerde verzamelingen die zeer de moeite waard zijn, maar men kent hier niet een instituut, museum of hoe men het ook noemen wil, dat als centraal depot kan dienen om belangrijke hand schriften, brieven, portretten en curiosa betreffende de Nederlandse letterkunde tot een nuttige eenheid samen te voegen. Toch zou zo'n instituut van zeer groot belang zijn. Juist het bestaan van een letterkundig museum zou particuliere verzamelaars kunnen stimuleren, hun eigen collectie ten dienste te stellen voor het algemeen belang. Bovendien zou rijks subsidie het mogelijk maken een deskun dige staf aan het hoofd te stellen van zo n museum, waardoor het vaderlands bezit aan litteraire documenten zorgvuldiger zou kunnen worden bewaard en efficiën ter benut. In Den Haag spreekt men al enige tijd van plannen in deze richting. In het zesde nummer van het litteraire maandblad „Maatstaf" (Uitg. Daamen, Den Haag), een nummer dat geheel aan Den Haag is gewijd, houdt de stadsarchivaris, dr W. Moll, een pleidooi voor zo'n cenrale let terkundige verzameling. Dr J. Hulsker, die op de tweede bijeen komst van Vlaamse en Nederlandse let terkundigen in 1952 het initiatief voor dat plan nam, geeft thans in hetzelfde Maat stafnummer hoopvol nieuws over de a.s. verwerkelijking der plannen. Volgens dr Ilulksker is in een reeks besprekingen principiële overeenstem ming bereikt. Te verwachten is, dat de gemeente Den Haag haar belangrijke ver zameling zal inbrengen en de nodige ruimte (vermoedelijk het oude stadhuis op de Groenmarkt) ter beschikking stelt. Voorts is van rijkswege een ruime subsi diëring te verwachten, zodat de oprichting op korte termijn van het Ned. Letterkun dig Museum en Documentatiecentrum kan worden tegemoetgezien. Dit is het goede nieuws, dat „Maatstaf" biedt. Het wordt omringd door gedichten van de Hagenaars Nes Tergast, Paul Rodenko, Cor Stutvoet en H. van Tienhoven, en door poëtische impressies uit het Haagse winkelcentrum door Ger- rit Achterberg. Bordewijk richt de lens van zijn zeer persoonlijke camera op net stadsbeeld van Den Haag en natuurlijk ontbreekt ook wijlen Martinus Nijhoff in deze Haagse cocktail niet. Van hem zien we een ongepubliceerd gedicht, gewijd »an Koningin Wilhelmina bij haar troons afstand, en een berijmd begroetingsspel voor Koningin Juliana bij haar eerste be zoek aan Den Haag. Ondanks het enorme aantal koren, orkesten, solisten en dirigenten biedt ons land aan geen enkele scheppend toon kunstenaar een bestaan. Honderdduizenden be oefenen muziek, hetzij uit pure liefhebberij, hetzij om daarmede veelal een goede boter ham te verdienenmaar tot nu toe is het aan geen enkele componist gelukt al componerend rijk te worden. In ons land moet een componist om te kun nen leven beurtelings als leraar, dirigent, solist, musicoloog, criti cus, directeur van een muziekschool of van een conservatorium fungeren en in de reste rende tijd scheppend werk volbrengen. Dat dit een veeg teken is in een volks gemeenschap als de leiden en in dit opzicht geeft Badings nog in zijn Mis b.v. een vernuftige combinatie van Griek-Gregoriaanse toonsoorten. „Hoe kwam U tot deze compositie?" vroegen we verder met de wetenschap dat deze niet-katholieke componist zich nimmer op het terrein onzer liturgie waagde. „Wel, ik was bezig met een stuk opera over Jeanne d' Are. Eén der belangrijkste momenten daarin was een Kroningsmis bij de scène van Jeanne d' Arc's kroning in de kathedraal. Maar deze mis was na tuurlijk voor buiten-liturgisch gebruik. Daarom rijpte bij mij het plan tot 2 mis sen: één op harmonisch plan en één meer van polyphonisch stemmenweefsel. Dit laatste werk is niet tot ontwikkeling ge komen. De bedoelde Kroningsmis is con certmatig voor koor, soli en orkest. Een Credo ontbreekt er in. Dat zou te lang geworden zjjn in de opera-vorm". De wèl aan liturgische eisen gebonden Missa brevis is 4-stemmig a capella en doet naar het voorbeeld van Franse collega's door recitatiefachtige delen en accoordsgewijs gegroepeerde samenklan ken de tekst duidelijk uitkomen. Ze ver kreeg daarom het „nihil obstat". „U schrijft gemakkelijk". „Dat zeggen anderen", repliceerde Ba dings. „Ik heb wel eens een symphonie in één week tijds geschreven. Maar mijn werk is meestal klaar vóór ik begin. Vraag echter niet wat er aan voorafgaat M Overzicht van een der zalen in het Prinsenhof te Delftwaar de Oude Kunst- en Antiekbeurs wordt gehouden. ZOALS MEN WEET, 6tierf Dickens midden in zijn werk. In het voorjaar van 1870 was hij, afgebeuld door een voordrachttournee in Amerika, dodelijk vermoeid in Londen teruggekeerd. Desondanks stelde hij zijn lezers een nieuw boek in het vooruitzicht- Vol ijver zette hij zich aan de arbeid en weldra zag de eerste aflevering van de beloofde roman: „Het geheim van Edwin Drood", het licht, gelijk steeds als feuilleton in een weekblad. Het succes was dade lijk enorm. Op een van zijn laatste lezingen had Dickens zich immers laten ontvallen, dat het boek Hier speelde de geschiedenis weer eens een ironisch spel. Dickens, in wiens vroe- gere boeken de intrigue zo doorzichtig placht te zijn als glas, moest juist het j enige boek waarvoor hij de „plot" vernuf tig construeerde, onvoltooid laten. De eerste maal dat bij hem de afloop der vertelling belangrijker scheen te worden dan het vertellen zelf, ontbrak die af loop. Het is alsof de Muzen het niet heb ben kunnen verdragen dat men Dickens zou lezen om een andere reden dan waar om men het al die jaren gedaan had. Of zij met geweld verhinderen wilden dat Dickens, de tovenaar met sfeer en de geniale verbeelder van onsterfelijke figu ren, in zijn nadagen een doodgewone i routinier in detectivestories zou worden. Wie de lectuur van de onvoltooide i Edwin Drood beëindigt met het teleurge stelde gevoel tijd te hebben verspild aan een "verhaal dat geen verhaal is, behoort niet tot het gilde der ware Dickenslezers. Leden van dit gilde bekommeren zich niet om het verloop der gebeurtenissen, zolang Dickens met zijn wilde verbeel dingskracht voortgaat grandioze zonder lingen te scheppen, die zich kunnen meten met de creaturen uit Don Quichot. Zij nemen graag een onopgelost geheim op de koop toe mits zij enige honderden bladzijden lang getuige mogen zijn van dat boeiende toneelspel, dat Dickens voor ons opvoert telkens wanneer zijn perso nages met elkaar in gesprek raken. Want bij Dickens wordt iedere dialoog een kleine toneelscene, waarin beide partijen hun karakter, hun ondeugden, hun tics en eigenaardigheden tot in het absurde ver groot openbaren. Achter elke gesproken zin doemt een gestalte op, een uniek en onvervangbaar creatuur uit Dickens' brein. Voor de echte Dickensiaan is Edwin Drood in dit opzicht even voortref felijk als welke voltooide roman ook. Zeker, het boek mist de overstelpende hoeveelheid wonderlijke types die men ontmoet in Pickwick of David Copper- field; mogelijk heeft de zorg voor een spannend verloop Dickens' fantasie in deze vrij sombere roman beteugeld. De figuren waar het verhaal om draait zijn minder onwaarschijnlijk, normaler be deeld met wat voor de gemiddelde schrij ver psychologische aanvaardbaarheid Een der laatste foto's van Dickens genomen tijdens een voordracht na zijn terugkeer uit Amerika in 1870. heet, dan men van Dickens gewend is. Maar toch, wat een rijke variatie van karakters verschijnt tegen het doodse décor van het plaatsje Kloosteroord „waar de straten zo stil zijn dat ze zonne schermen voor de winkels op een zomer dag nauwelijks durven flapperen". Hen observeren vanaf uw plaats in de stalles, luisteren naar de sentimentele, sombere, dwaze of volslagen zinloze dingen die Dickens hun in de mond legt, betekent dat niet een veel intenser vreugde dan te weten hoe het verhaal zal aflopen? Wat doet het er eigenlijk toe, die mysterieuze verdwijning van de wees Edwin Drood nadat hij en zijn wees meisje Rosa hun door voogden bekok stoofde verloving hebben verbroken. Misschien is hij wel vermoord door zijn oom John Jasper, de aan opium verslaafde koorleider, die duivels zou kunnen snijden uit zijn hart en Rosa beangstigt met zijn liefde. Of door de opvliegende Landless, evenmin on gevoelig voor Rosa's bekoorlijkheid. Ach, Dickens verstond 't kunstje der detectiveschrijvers waarschijnlijk vol doende om de lezer met zulke voor de hand liggende vermoedens op een dwaalspoor te brengen. Wat doet het ertoe al werd Edwin Drood vermoord door een volmaakt onverdachte out sider, ja, al was de pompeuze heer •tSJfTf een detective-verhaal zou worden in de trant van de zo bewonderde Wilkie Collins. En nu lag daar het eerste fragment, dat met zijn sinistere scène in de opiumkit de verbeeldingen aanstonds op koortshitte bracht. Wat kon uit dit geheimzinnige begin al niet groeien? Niemand zou het ooit te weten komen. Toen de zesde aflevering in druk verscheen, had Dickens het geheim van Edwin Drood in zijn graf meegenomen. Op 8 Juni trof hem een hartaanval. De volgende dag was hij dood. Thomas Sapsea persoonlijk voor de moord aansprakelijk geweest. Het geheim van Dickens' kunst telt zwaarder dan het geheim van Edwin Drood. Enige uren te leven met de ge niale opschepper Sapsea. wiens graf schrift voor zijn wederhelft als een parel schittert in de historie der eigendunk, glimlachen om de heer Grewgious „een droog en zanderig man die er uit zag of hij, naar een - maalinrichting gebracht, daar onmiddellijk uit gekomen zou zijn in de vorm van kurkdroge snuif", de brave kanunnik Crisparkle te ontmoeten en de pluimstrijkerij te aanhoren van de „vent-alleen" Dick Datchery, het is heel wat meer waard dan een opgelost geheim. Tot in zijn laatste boék is Dickens een meester gebleven in het creëren van on alledaagse mensen, maar ook een gróót ensceneur. Wie hieraan twijfelt leze nog eens het gesprek tussen Edwin en Jasper, tijdens hetwelk oom en neef beide een notenkraker hanteren. Het „krak" van de notenkrakers heeft een subtiele functie in de dialoog; het begeleidt de wisselende stemming in het gesprek als castagnetten doen in een Spaanse dans. Zulke staaltjes van regie zijn er legio. Bij de twist tus sen Drood en Landless laat regisseur Dickens de ernst van de onenigheid uit beelden door de ogen van Jasper, die als een scheidsrechter in de boksring het woordgevecht volgt. Op de dorheid van Grewgious heeft Dickens zijn lezers al opmerkzaam gemaakt. Zij neemt waan zinnige afmetingen aan wanneer Grew- goius bij zijn onderhoud met Rosa het notitieboekje puntsgewijs afwerkt. Ook dit notitieboekje is een echter regie vondst. In Edwin Drood heeft Dickens nog eenmaal de volle maat gegeven van zjjn kunstenaarschap. Dat dit boek minder bekend was dan andere zijner werken, mochten de Dickensliefhebbers van harte betreuren. Daarom een compliment voor Het Spectrum welke uitgeverij in haar goedkope Dickens-serie thans „Het ge heim van Edwin Drood" liet verschijnen. De vertaler, Jan Nieuwenhuis, heeft in een zeer speels en vloeiend proza de fjjn- ste schakeringen van sfeer en humor weten te bewaren, zodat Dicken's laatste werk in deze nieuwe Nederlandse uit gave in alle opzichten een aanwinst mag heten. P. N.a.v. „Het geheim van Edwin Drood" door Charles Dickens Prismareeks van Uitgeverij Het Spectrum. waar, zoals onze zegd, de uitvoerende muziekkunst zulk een enonne omvang heeft, behoeft weinig betoog. Een der meest frappante voorbeelden van dit cultureel vacuum in onze Neder landse samenleving is de componist Henk Badings. Hij behoort toch tot degenen wier werk het meest gespeeld wordt en wien de meeste opdrachten toevallen. Des niettemin verklaart Badings ronduit dat dit alles ruim het dubbele zou moeten zijn om er eenvoudig van te kunnen leven! Om dezelfde reden was vroeger Die- penbrock b.v. leraar in de klassieke talen —wat hem wegens zijn artist-zijn maar half lukte Pijper schreef aanvankelijk links en rechts artikelen, en leidde ook al niet met veel succes het Rot terdams Conservatorium. En zo vindt men in het verleden en heden voorbeelden om aan te tonen dat de beste kwekers van eigen producten geen bestaan kunnen vinden in de uiterlijk zo rijke bloei der Hollandse muziekgaarde. Maar Badings verliest er de moed niet bij. Hij werkt met een continuïteit die herinnert aan de oude „artisan": de be oefenaar van het kunstambacht dat zich regelt naar de behoeften van een bepaald deel der gemeenschap. Zo zag hij op 'n moment in dat onze piano-spelende jeugd behoefte had aan licht speelbare muziek van eigentijds karakter; toen ontstonden in minimum van tijd vijf bundeltjes van tien stukjes „op tien (witte) toetsen", die onder de naam Arcadia een klein verge zicht openden op de toekomst. Hetzelfde deed hii voor de viool-studerende kinde ren („Elfenland"). Maar dit is slechts een onbeduidend on derdeel zijner activiteit. Reeds de bekro ning van verschillende zijner grotere wer ken wjjst op een breder dynamisch veld. Om enkele van deze werken te noemen: de Ballade voor Orkest (We- eldomroep), Hilversum 1950): Six Images pour choeur mixte (Radiodlffusion franyaise, Parijs Henk Badings in zijn werkkamer 1951): Trois Ballades pour choeur féminin (idem); Suite voor beiaard (Jef Denjjn- prijs 1951, Mechelen); Pianokwintet (Aca- demia chigiana, 1952); Vioolsronate (Papi- niprijs, Genua, 1953). Badings' muziek zouden we om haar eigentijds karakter tussen Hindemith en Pijper willen plaatsen, met dit onderscheid echter, dat zij hiervan meèr een persoonlijk uitvloeisel is dan een verworvenheid op de barrières der avant-garde verkregen. Of om het met de woorden van de com ponist zelf te zeggen: ,Toen wij jong waren was de moderne techniek 'n actueel ding waarom hevig gevochten werd. In die tijd leek het mo derne stijlmiddel belangrijker dan het doel. De nieuwe muziek werd toen uit gefloten; er werd gestreden. Die phase hebben wij niet gekend. De paden zijn nu geëffend en het middel werd minder belangrijk dan het doel: muziek ma ken in plaats vah experimenten onder nemen". Badings is geen voorstander van de 12- tonentechniek der Weense School. „Men hoort deze muziek bijna niet, en er is nog meer tussen hemel en aarde dan dit in Duitsland vooral als alleenzaligmakend aangeprezen toonsysteem. Het begrip to naliteit houdt m. i. het richten in op één tooncentrum en dit is van groter belang dan het 12-toonsysteem dat feitelijk de grondtoon vlucht. Als zodanig is het ook negatief. Ik verbeeld mij dan ook bij vele tijd genoten een terugkeer waar te nemen tot de aloude tonale schrijfwijze. In de latere werken van Bartok en Hindemith is dit streven eveneens waar te nemen". en dergelijke reactionnaire tendens behoeft allerminst tot klakkeloze na volging van vroegere stijlmiddelen te M het voortdurende vernieuwingsproces der menselijke gemeenschap eenvoudig voor te stellen, spreekt men wel eens van elkaar op volgende generaties. Deze vereenvoudiging beant woordt niet geheel aan de werkelijkheid. Er zijn eigenlijk 1 neen jjencTflties die elkimr opvolgen. J\Ien™ sen worden niet, b.v. om de vijf-en-twintig jaren, in groepen geboren. Ieder mens ontvangt het leven als een persoonlijke Rav« en dagelijks bewijst de mense lijke gemeenschap haar vruchtbaarheid in de ge boorte van afzonderlijke, zelfstandige, met eigen persoonlijkheid begiftigde menselijke wezens. Zo wordt de aarde in een zeer geleidelijk proces door telkens weer andere millioenen mensen bevolkt, die tezamen het mensdom vormen, nooit te jong om zichzelf te kunnen handhaven en nooit te oud om de blijvende menselijke bestemming te kunnen najagen. Er is een voortdurende wisselwerking en onderlinge beïnvloeding tussen jong en oud. De jeugd leeft naar de toekomst toe. vooruitstrevend, plannen makend, hopend en hunkerend naar een volheid van leven. Zij verleent aan de menselijke gemeenschap haar on misbare dynamiek, haar groeikracht, haar verwach tingen en telkens nieuwe dromen en idealen. De „Het is een grote vergissing te menen, dat twee mensen slechts met elkander te maken hebben, waar het gaat over de meest elemen taire geheimen des levens..." ouderdom leeft vanuit het verleden, bezadigd, behou dend wat is geworden, puttend uit een veelvoudige traditie en uit een rÜke voorraad ervaringen en herinneringen Zo vullen jong en oud elkander aan, werken zü bewust of onbewust samen en dichten het ""Tzaam voortschrijdende epos der menselijke ge schiedenis. Jeugd wordt ouderdom, ontmoet een nieuwe jeugd verdwijnt en schept ruimte voor een alwéér aantredende nieuwe jeugd. En dat alles zon der groepsverschuivingen. doch in een rustige afwis seling van personen; nergens groots en indrukwek kend; wel altijd zeker en regelmatig: gedragen door wezenlijke menselijke driften en zonder onderbreken zich telkens herhalend; gevoed door het eeuwig verlangen van de mens zichzelf uit zijn eenzaamheid te bevrijden. IT vitale vernieuwingsproces der menselijke maatschappij wordt geordend en practisch mogelijk gemaakt door het natuurlijk instituut van het Huwelijk. Daarom is het Huwelijk méér dan een willekeurige overeenkomst tussen, twee mensen, waarbij zij getweeën zelf de inhoud der overeen komst bepalen. De inhoud der overeenkomst ligt in wezenlijke trekken reeds vast, vóórdat de overeen komst wordt gesloten. In beginsel is het contract ja" tot elkaar zeggen. Hierdoor is het Huwelijk heel iets anders dan een qnderlinge regeling in de geest van „jij dit en ik dat". Het is een verbond in de geest van „wij samen dit". Wat samen gekozen en vrijwillig aanvaard wordt, is een stuk natuur, een zinvol onderdeel van en instrument voor de menselijke samenleving. De diep ste werkelijkheid ervan komt niet in aanmerking voor menselijke correcties, doch maakt deel uit van een goddelijk plan, waaraan alles dient te gehoor zamen. In deze gehoorzaamheid „zal de man zijn vader en moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en die tivee zullen tot één vlees zijn". Hoe ingrijpend en definitief deze gehoorzaamheid aan een goddelijk plan en deze gebondenheid door het ge zamenlijk gesproken „ja" wel is wordt duidelijk gemaakt door het woord, van Christus: „Wat God gebonden heeft, mag de mens niet. scheiden". Dat be tekent uiteraard en allereerst, dat man en vrouw, één geworden in het. Huwelijk, hun verbintenis niet kunnen verbreken of door mensen Idten verbreken. Het betekent echter ook, dat man en vrouw samen gebonden zijn aan iets van hogere orde dan zuiver menselijke willekeur, aan iets van God, aan iets heiligs, aan iets dat God voor eens en altijif heeft vastgelegd. DIT laatste kan men ook als volgt formuleren: man en vrouw binden zich aan de zin van het Huwelijk en maken zich daardoor dienstbaar aan de maatschappij. Hun huwelijkssluiting is een sociale daad. Het Huwelijk hééft immers zin voor de maatschappij, houdt haar levend en maakt haar telkens nieuw. Het feit, dat ook kinderloze huwelijken mogelijk en aanvaardbaar kunnen zijn. maakt niet ongedaan, dat het Huwelijk van nature op dit sociale doel gericht is. De maatschappij bestaat en blijft be staan bij de gratie van het Huwelijk Zonder Huwelijk geen verantwoorde menselijke levensvernieuwing, geen hoop op een sterke, dynamische, telkens nieuwe en opnieuw beginnende mensheid. Afgezien dus van de vraag, wat men m de practflk van ziiu Huwelijk maakt: krachtens zfln aard bezit het Huwelijk een sociale functie; het doet de mense lijke gemeenschap leven en vóórtleven. Waar deze functie buiten het Huwelijk treedt, kan zü niet op verantwoorde en ordelijke wijze tot haar recht komen. Buiten het Huwelijk is er immers geen rechtszekerheid, geen natuurlijke mogelijkheid om samen op ordelijke en effectieve wijze voor het nieu we leven de verantwoordelqkheid te dragen, geen van tevoren vastgelegde, betrouwbare, blijvende en in de gemeenschap opgenomen verbondenheid van twee, die voorgoed samen één zijn geworden, om zich in erendraeht aan hetzelfde doel te kunnen geven. R wordt wel eens gevraagd en geredeneerd: waarom wordt de volle liefdebeleving tussen man en vrouw door de Katholieke Kerk eerst jarenlang gedoodverfd als slecht en veroordeelens- waardig terwijl diezelfde liefdebeleving op de dag der huwelijkssluiting plotseling goed en prachtig en volledig aanvaardbaar blijkt te zjjn geworden? Deze vraagstelling suggereert een zekere onnozelheid en willekeur in het katholieke standpunt omtrent vóór- huwelijks sexueel verkeer. Bij nader inzien echter blijkt de suggestie zélf onnozel en willekeurig, omdat zij in haar vlotheid over het hoofd ziet, dat „op de dag der huwelijkssluiting" inderdaéd de hele situatie is veranderd. Vóór die dag waren twee mensen het eens nu zijn zij één. Het verschil is radicaal en diep ingrijpend in beider persoonlijkheid en onderlinge verhouding. Nu zjj in beginsel en in werkelijkheid één zjjn geworden, kunnen zjj die eenheid ook uit beelden in de volstrekte overgave en éénwording der liefde. Deze uitbeelding zweeft dan niet in de lucht, maar wordt, gedekt door de werkelijkheid, zinvol en goed Daarin schuilt niets verwonderlijks Vóór het Huwelijk komt de volledige liefdebeleving op zichzelf te staan, is zij een incident, een uit zijn zinvol verband gerukt stuk natuur. Zij is als zo danig onmaatschappelijk en kan niet worden ver antwoord Zij wordt niet door een diepe en vaste werkelijkheid gedragen. Er is geen heilig verbond waarvan 41 de heerlijke uitbeelding is. Haar vrucht baarheid wordt een gevaar. Haar verwachting wordt vrees. Haar natuurlijke goedheid en schoonheid worden ontluisterd. Het is een grote vergissing te menen, dat twee mensen slechts met elkander te maken hebben waar het gaat over de meest elementaire geheimen des levens. Zij hébben inderdaad met elkander te maken. Doch in en dóór elkander tevens met het leven zelf. met de menselijke gemeenschap en haar mysterieuze bronnen, met het Mysterie dat in alle leven en alle liefde aanwezig is en dat voorafgaat aan alles wat bestaat, leeft en groeit S. JELSMA, M.S.C,

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1953 | | pagina 5