Een aderlating voor ons bezit aan
schone dingen?
Componeren is geen lonend vak
Dickens als detective-schrijver
,Het geheim van Edwin Drood
Het gekeim
van
van
Dickenskunst
Het HUWELIJK als SOCIAAL GEHEIM
Vijfde Antiekbeurs in het Prinsenhof
O'
D1
E
Letterkundig
museum
Het wemelt er van
buitenlanders
Hoe Henk Badings er toe kwam een
Mis te componeren
of
Laatste roman bleef j
onvoltooid
(§od„ en n wereld
ZATERDAG 29 AUGUSTUS 1953
PAGINA 5
Brede basis
Enorme verscheidenheid
Beeldende kunst
Voorgoed verloren?
Wordt Haags plan op korte
termijn verwezenlijkt?
Opera over Jeanne d'Arc
Rijk aan karakters
Dickens regie
ge-
Artisan
Paden geëffend
V
E „OUDE KUNST- EIJJ ANTIEKBEURS" viert haar eerste lustrum.
Voor de vijfde maal is het Museum Prinsenhof te Delft het schone
en immense schrijn voor het edelste wat de Nederlandse handelaren in
oude kunst en antiek uit alle hoeken van de wereld hebben weten op te
speuren en te kopen, en reeds nu mogen dezen met trots vaststellen, dat
hun beurs in omvang en belangrijkheid de derde in de wereld is, on
middellijk volgend op Parijs en Londen.
Corpus van een 12e eeuws geëmailleerd crucifix uit Limoges,
Het wemelt er dan ook van buitenlan
ders op deze beurs en menigeen zal dat,
behalve een reden tot trots, ook een
reden tot vreze zijn, de vrees, dat het
Nederlands bezit aan schone dingen hier
opnieuw een gevoelige aderlating zal
ondergaan.
Maar de beurshouders zelf weten ge
ruststellende feiten te vermelden. De
overgrote meerderheid der geëxposeerde
stukken, zo zeggen zij, werd door de
kunsthandel in het buitenland verwor
ven. In de afgelopen vijf jaren werd voor
circa zes millioen gulden geïmporteerd.
Weliswaar is de export quantitatief hoger
dan de import, maar qualitatief is hij
lager. En er zouden ook voor de binnen
landse markt belangrijk betere perspec
tieven kunnen geschapen worden.... als
de onredelijk hoge heffing van 15 pet. van
de waarde bij de invoer van vele anti
quiteiten (een heffing, die alleen in Ne
derland bestaat) zou worden opgeheven.
Hoe het ook zij, deze beurs is een
evenement van wereldbelang en bevat
zulk een ongehoorde veelheid van soor
ten antiek en oude kunst, als men zelfs
m Londen en Parijs niet kan aantreffen.
De Nederlandse handelaar in 't alge
meen heeft altijd een „brede basis" ge
had, sedert de tijd dat hij alle zeeën
bevoer en zijn schepen in alle hoeken
van de aarde laadde en ontlaadde met
ivat daar te veel en tekort was. Die
brede basis heeft ook de Nederlandse
handelaar in antiek en oude kunst nog,
hij is minder gespecialiseerd op eng ter
rein dan zijn buitenlandse collega. Het
is niet zo, dat zijn handel beperkt is
tot bijv. meubelen uit de Renaissance en
die van zijn buurman tot Empire-meu-
belen. Ook de beste buitenlandse anti
quair heeft een enger gezichtsveld, be
perkter kennis, dan het kleinste aange
slotenen antiquairtje van de „Vereniging
van Handelaren in Oude Kunst in Neder
land". Geloof maar dat de kunsthistorici
best gezelschap aan dat antiquairtje
hebben en dat zij veel van hem kunnen
leren.
Wie zou er trouwens géén best gezel
schap aan hem hebben Weinig worden
ze gevonden die vertellen kunnen als hij,
en wier verhalen, omgang en daden zo
glanzend zijn van echte liefde voor wat
goed en mooi is. Maar probeer hem geen
twaalfde-eeuwse Madonna of zelfs maar
een kandeelkom af te kopen, als het u
niet om het beeld of de kom zelf te doen
is, maar om de winst die gij er over vijf
jaar van denkt te maken of om de soliede
geldbelegging hie gij erin vermoedt. Hij
heeft dat gauw genoeg door, en gij zult
het stuk zelfs niet krijgen voor het dub
bele van de prijs die hij nog gaarne be
reid Is te onthalzen voor de vaak armoe
dige koper, in wie hij de echte liefde
heeft herkend.
DE veelheid der geëxposeerde voor
werpen omvat schilderijen en teke
ningen van oude meesters, meubelen
uit vele landen en uit alle tijdperken se
dert de gothiek, velerhand soorten porse
lein uit Europa en China, Delfts aarde
werk, ceramiek uit allerlei landen, glas
uit velerlei tijdperken, zilverwerk, tinnen
en gouden voorwerpen, antieke juwelen,
tapisserieën en tapjjten, dinanderies, mi
niaturen, oude boekwerken, gravures en
atlassen; houten, bronzen, ivoren en ste
nen sculpturen uit allerlei tijdperken.
Waarlijk, men kan er dagenlang zoek-
brengen en telkens nog dingen ontdekken
die men niet gezien had; en zulks niet
alleen omdat er inderdaad ook nog bewe
ging in deze collecties zit want wat ver
kocht is, kan door de koper desgewenst
ook meteen meegenomen worden, waarna
het weer wordt aangevuld met andere
stukken. Ook die bijgekomen stukken,
evenals alles wat op deze beurs getoond
wordt, zijn aan een strenge keuring voor
af onderworpen, niet alleen op echtheid,
maar ook op kwaliteit.
Naar wat voor schone dingen ook uw
speciale belangstelling uitgaat, ge komt
altijd aan uw trek. Wilt ge schilderijen
ga dat landschap van Hercules Seghers
zien; al kunt ge het niet meer kopen,
want tot vreugde van het vaderland heeft
het Museum Boymans het reeds aange-
kocht; ga dat opmerkelijk schilderij van
Jan Steen zien, een der mooiste die hij
schiep en waarin hij het verhaal penseelt
van de kleine Mozes en de kroon- en
vuurproef die deze voor de Pharao had
te doorstaan; zie de prachtige bewening
van de meester van Khanenko, de Ma
donna van Jan Gossaert van Mabuse, de.
edele Piëta van Jan van Scorel en Cor- 1
nelis Buys; de landschappen van Salomon
en Jacob Ruysdaal, van Jan van Goyen
en vele anderen; het prachtige manspor
tret in rotonde van de voorlijke Cornelis
Ketel; schilderijen van de Sienees Mat-'
teo di Giovanni, van Paris Bordone en
andere Venetianen; een olieverf-schets
van Fragonard, opvallend door zijn Ru-
bensiaanse kleur en toets
Wilt ge sculpturen, ga te gast bij het
complete Rijnlandse altaar, de Madon
na's uit 12e, 14e en 15e eeuw uit Italië,
Frankrijk en Duitsland, meest met hun
oorspronkelijke polychromie en dorure,
de notenhouten Mechelse Barbara uit
1500, de St. Rochus met Engel en hond
van omstreeks dezelfde tijd, uit de Ecole
de Champagne; de prachtige groepsreliefs
in ivoor of hout, zoals die Noord-Neder
landse graflegging uit de 15e eeuw, die
van „O. L. Heer op Solder" in Amsterdam
afkomstig is.
Wat zal van dat alles in het land blij
ven? Terwijl wij 0p deze beurs wellicht
voorgoed de hand leggen op een zeld
zaam bronzen groepje ,,I Lottatori" van
Giovanni da Bologna (daar bestaan slechts
drie afgietsels van, de beide andere zijn
in het bezit van twee der grootste musea
van Europa), gaan zulk een graflegging,
kruisbeelden uit 14e en 15e eeuw en zo
veel meer, dat tot onze eigen-landse
voortbrengselen behoort, wellicht voor
goed voor ons verloren. Welk een triomph
ook de ontdekking en de aankoop van
dat magnifieke Limoges-Christuscorpus
uit de 12e eeuw voor de Nederlandse
kunsthandel zijn geweest, het is wel al te
gemakkelijk voor elke buitenlander om
nu met die buit te gaan strijken
Zo blijft er toch, ondanks de gerust
stellende verklaringen der beurshouders,
in alle blijde ontroering die men nu
overal in het Prinsenhof ondergaat, veel
bitterheid ten bodem; een bezorgdheid,
die niet wordt weggezongen door de
twaalf aria s in het speelwerk van die
toverachtige, met schildpad en koper in
gelegde Louis XIV consoleklok, en niet
wordt uitgewist door alle zeldzame glans
van schoonheid en bijzonderheid, waar
mee cocosnootbekers door Elias van de
Velde, gedreven brandewijnkommen door
Nicolaes Mensma, zestiende en zeventien
de eeuwse rijkversierde geweren, India-
sche en Javaanse krissen, diamanten tak-
broches, antieke hangers en cameeën,
satijnhouten halfmaantafeltjes, atlassen
en globes van Blaeu, Romeins glas of
Russische ikonen, u weldadig omringen.
K. S.
Nederland heeft tot dusver geen cen
trale verzameling van letterkundige
archiefstukken. Her en der verspreid be
staan er weliswaar particuliere collecties
en gespecialiseerde verzamelingen die
zeer de moeite waard zijn, maar men kent
hier niet een instituut, museum of hoe
men het ook noemen wil, dat als centraal
depot kan dienen om belangrijke hand
schriften, brieven, portretten en curiosa
betreffende de Nederlandse letterkunde
tot een nuttige eenheid samen te voegen.
Toch zou zo'n instituut van zeer groot
belang zijn. Juist het bestaan van een
letterkundig museum zou particuliere
verzamelaars kunnen stimuleren, hun
eigen collectie ten dienste te stellen voor
het algemeen belang. Bovendien zou rijks
subsidie het mogelijk maken een deskun
dige staf aan het hoofd te stellen van zo n
museum, waardoor het vaderlands bezit
aan litteraire documenten zorgvuldiger
zou kunnen worden bewaard en efficiën
ter benut.
In Den Haag spreekt men al enige tijd
van plannen in deze richting. In het zesde
nummer van het litteraire maandblad
„Maatstaf" (Uitg. Daamen, Den Haag),
een nummer dat geheel aan Den Haag is
gewijd, houdt de stadsarchivaris, dr W.
Moll, een pleidooi voor zo'n cenrale let
terkundige verzameling.
Dr J. Hulsker, die op de tweede bijeen
komst van Vlaamse en Nederlandse let
terkundigen in 1952 het initiatief voor dat
plan nam, geeft thans in hetzelfde Maat
stafnummer hoopvol nieuws over de a.s.
verwerkelijking der plannen.
Volgens dr Ilulksker is in een reeks
besprekingen principiële overeenstem
ming bereikt. Te verwachten is, dat de
gemeente Den Haag haar belangrijke ver
zameling zal inbrengen en de nodige
ruimte (vermoedelijk het oude stadhuis
op de Groenmarkt) ter beschikking stelt.
Voorts is van rijkswege een ruime subsi
diëring te verwachten, zodat de oprichting
op korte termijn van het Ned. Letterkun
dig Museum en Documentatiecentrum
kan worden tegemoetgezien.
Dit is het goede nieuws, dat
„Maatstaf" biedt. Het wordt omringd door
gedichten van de Hagenaars Nes Tergast,
Paul Rodenko, Cor Stutvoet en H. van
Tienhoven, en door poëtische impressies
uit het Haagse winkelcentrum door Ger-
rit Achterberg. Bordewijk richt de lens
van zijn zeer persoonlijke camera op net
stadsbeeld van Den Haag en natuurlijk
ontbreekt ook wijlen Martinus Nijhoff in
deze Haagse cocktail niet. Van hem zien
we een ongepubliceerd gedicht, gewijd
»an Koningin Wilhelmina bij haar troons
afstand, en een berijmd begroetingsspel
voor Koningin Juliana bij haar eerste be
zoek aan Den Haag.
Ondanks het enorme
aantal koren, orkesten,
solisten en dirigenten
biedt ons land aan geen
enkele scheppend toon
kunstenaar een bestaan.
Honderdduizenden be
oefenen muziek, hetzij
uit pure liefhebberij,
hetzij om daarmede
veelal een goede boter
ham te verdienenmaar
tot nu toe is het aan
geen enkele componist
gelukt al componerend
rijk te worden.
In ons land moet een
componist om te kun
nen leven beurtelings
als leraar, dirigent,
solist, musicoloog, criti
cus, directeur van een
muziekschool of van
een conservatorium
fungeren en in de reste
rende tijd scheppend
werk volbrengen.
Dat dit een veeg
teken is in een volks
gemeenschap als de
leiden en in dit opzicht geeft Badings nog
in zijn Mis b.v. een vernuftige combinatie
van Griek-Gregoriaanse toonsoorten.
„Hoe kwam U tot deze compositie?"
vroegen we verder met de wetenschap
dat deze niet-katholieke componist zich
nimmer op het terrein onzer liturgie
waagde.
„Wel, ik was bezig met een stuk opera
over Jeanne d' Are. Eén der belangrijkste
momenten daarin was een Kroningsmis
bij de scène van Jeanne d' Arc's kroning
in de kathedraal. Maar deze mis was na
tuurlijk voor buiten-liturgisch gebruik.
Daarom rijpte bij mij het plan tot 2 mis
sen: één op harmonisch plan en één meer
van polyphonisch stemmenweefsel. Dit
laatste werk is niet tot ontwikkeling ge
komen. De bedoelde Kroningsmis is con
certmatig voor koor, soli en orkest. Een
Credo ontbreekt er in. Dat zou te lang
geworden zjjn in de opera-vorm".
De wèl aan liturgische eisen gebonden
Missa brevis is 4-stemmig a capella
en doet naar het voorbeeld van Franse
collega's door recitatiefachtige delen en
accoordsgewijs gegroepeerde samenklan
ken de tekst duidelijk uitkomen. Ze ver
kreeg daarom het „nihil obstat".
„U schrijft gemakkelijk".
„Dat zeggen anderen", repliceerde Ba
dings.
„Ik heb wel eens een symphonie in één
week tijds geschreven. Maar mijn werk
is meestal klaar vóór ik begin. Vraag
echter niet wat er aan voorafgaat
M
Overzicht van een der zalen in het Prinsenhof te Delftwaar de Oude Kunst- en Antiekbeurs wordt gehouden.
ZOALS MEN WEET, 6tierf Dickens midden in zijn
werk. In het voorjaar van 1870 was hij, afgebeuld
door een voordrachttournee in Amerika, dodelijk
vermoeid in Londen teruggekeerd. Desondanks stelde
hij zijn lezers een nieuw boek in het vooruitzicht-
Vol ijver zette hij zich aan de arbeid en weldra zag
de eerste aflevering van de beloofde roman: „Het
geheim van Edwin Drood", het licht, gelijk steeds
als feuilleton in een weekblad. Het succes was dade
lijk enorm. Op een van zijn laatste lezingen had
Dickens zich immers laten ontvallen, dat het boek
Hier speelde de geschiedenis weer eens
een ironisch spel. Dickens, in wiens vroe-
gere boeken de intrigue zo doorzichtig
placht te zijn als glas, moest juist het j
enige boek waarvoor hij de „plot" vernuf
tig construeerde, onvoltooid laten. De
eerste maal dat bij hem de afloop der
vertelling belangrijker scheen te worden
dan het vertellen zelf, ontbrak die af
loop. Het is alsof de Muzen het niet heb
ben kunnen verdragen dat men Dickens
zou lezen om een andere reden dan waar
om men het al die jaren gedaan had. Of
zij met geweld verhinderen wilden dat
Dickens, de tovenaar met sfeer en de
geniale verbeelder van onsterfelijke figu
ren, in zijn nadagen een doodgewone i
routinier in detectivestories zou worden.
Wie de lectuur van de onvoltooide i
Edwin Drood beëindigt met het teleurge
stelde gevoel tijd te hebben verspild aan
een "verhaal dat geen verhaal is, behoort
niet tot het gilde der ware Dickenslezers.
Leden van dit gilde bekommeren zich
niet om het verloop der gebeurtenissen,
zolang Dickens met zijn wilde verbeel
dingskracht voortgaat grandioze zonder
lingen te scheppen, die zich kunnen meten
met de creaturen uit Don Quichot. Zij
nemen graag een onopgelost geheim op
de koop toe mits zij enige honderden
bladzijden lang getuige mogen zijn van
dat boeiende toneelspel, dat Dickens voor
ons opvoert telkens wanneer zijn perso
nages met elkaar in gesprek raken. Want
bij Dickens wordt iedere dialoog een
kleine toneelscene, waarin beide partijen
hun karakter, hun ondeugden, hun tics en
eigenaardigheden tot in het absurde ver
groot openbaren. Achter elke gesproken
zin doemt een gestalte op, een uniek en
onvervangbaar creatuur uit Dickens'
brein.
Voor de echte Dickensiaan is Edwin
Drood in dit opzicht even voortref
felijk als welke voltooide roman ook.
Zeker, het boek mist de overstelpende
hoeveelheid wonderlijke types die men
ontmoet in Pickwick of David Copper-
field; mogelijk heeft de zorg voor een
spannend verloop Dickens' fantasie in
deze vrij sombere roman beteugeld. De
figuren waar het verhaal om draait zijn
minder onwaarschijnlijk, normaler be
deeld met wat voor de gemiddelde schrij
ver psychologische aanvaardbaarheid
Een der laatste foto's van Dickens
genomen tijdens een voordracht na
zijn terugkeer uit Amerika in 1870.
heet, dan men van Dickens gewend is.
Maar toch, wat een rijke variatie van
karakters verschijnt tegen het doodse
décor van het plaatsje Kloosteroord
„waar de straten zo stil zijn dat ze zonne
schermen voor de winkels op een zomer
dag nauwelijks durven flapperen". Hen
observeren vanaf uw plaats in de stalles,
luisteren naar de sentimentele, sombere,
dwaze of volslagen zinloze dingen die
Dickens hun in de mond legt, betekent
dat niet een veel intenser vreugde dan
te weten hoe het verhaal zal aflopen?
Wat doet het er eigenlijk toe, die
mysterieuze verdwijning van de wees
Edwin Drood nadat hij en zijn wees
meisje Rosa hun door voogden bekok
stoofde verloving hebben verbroken.
Misschien is hij wel vermoord door
zijn oom John Jasper, de aan opium
verslaafde koorleider, die duivels zou
kunnen snijden uit zijn hart en Rosa
beangstigt met zijn liefde. Of door
de opvliegende Landless, evenmin on
gevoelig voor Rosa's bekoorlijkheid.
Ach, Dickens verstond 't kunstje der
detectiveschrijvers waarschijnlijk vol
doende om de lezer met zulke voor
de hand liggende vermoedens op een
dwaalspoor te brengen. Wat doet het
ertoe al werd Edwin Drood vermoord
door een volmaakt onverdachte out
sider, ja, al was de pompeuze heer
•tSJfTf
een detective-verhaal zou worden in de trant van de
zo bewonderde Wilkie Collins. En nu lag daar het
eerste fragment, dat met zijn sinistere scène in de
opiumkit de verbeeldingen aanstonds op koortshitte
bracht. Wat kon uit dit geheimzinnige begin al
niet groeien?
Niemand zou het ooit te weten komen. Toen de
zesde aflevering in druk verscheen, had Dickens het
geheim van Edwin Drood in zijn graf meegenomen.
Op 8 Juni trof hem een hartaanval. De volgende
dag was hij dood.
Thomas Sapsea persoonlijk voor de
moord aansprakelijk geweest.
Het geheim van Dickens' kunst telt
zwaarder dan het geheim van Edwin
Drood. Enige uren te leven met de ge
niale opschepper Sapsea. wiens graf
schrift voor zijn wederhelft als een parel
schittert in de historie der eigendunk,
glimlachen om de heer Grewgious „een
droog en zanderig man die er uit zag of
hij, naar een - maalinrichting gebracht,
daar onmiddellijk uit gekomen zou zijn
in de vorm van kurkdroge snuif", de
brave kanunnik Crisparkle te ontmoeten
en de pluimstrijkerij te aanhoren van de
„vent-alleen" Dick Datchery, het is heel
wat meer waard dan een opgelost geheim.
Tot in zijn laatste boék is Dickens een
meester gebleven in het creëren van on
alledaagse mensen, maar ook een gróót
ensceneur. Wie hieraan twijfelt leze nog
eens het gesprek tussen Edwin en Jasper,
tijdens hetwelk oom en neef beide een
notenkraker hanteren. Het „krak" van de
notenkrakers heeft een subtiele functie in
de dialoog; het begeleidt de wisselende
stemming in het gesprek als castagnetten
doen in een Spaanse dans. Zulke staaltjes
van regie zijn er legio. Bij de twist tus
sen Drood en Landless laat regisseur
Dickens de ernst van de onenigheid uit
beelden door de ogen van Jasper, die
als een scheidsrechter in de boksring het
woordgevecht volgt. Op de dorheid van
Grewgious heeft Dickens zijn lezers al
opmerkzaam gemaakt. Zij neemt waan
zinnige afmetingen aan wanneer Grew-
goius bij zijn onderhoud met Rosa het
notitieboekje puntsgewijs afwerkt. Ook
dit notitieboekje is een echter regie
vondst.
In Edwin Drood heeft Dickens nog
eenmaal de volle maat gegeven van zjjn
kunstenaarschap. Dat dit boek minder
bekend was dan andere zijner werken,
mochten de Dickensliefhebbers van harte
betreuren. Daarom een compliment voor
Het Spectrum welke uitgeverij in haar
goedkope Dickens-serie thans „Het ge
heim van Edwin Drood" liet verschijnen.
De vertaler, Jan Nieuwenhuis, heeft in
een zeer speels en vloeiend proza de fjjn-
ste schakeringen van sfeer en humor
weten te bewaren, zodat Dicken's laatste
werk in deze nieuwe Nederlandse uit
gave in alle opzichten een aanwinst mag
heten.
P.
N.a.v. „Het geheim van Edwin Drood"
door Charles Dickens Prismareeks van
Uitgeverij Het Spectrum.
waar, zoals
onze
zegd, de uitvoerende
muziekkunst zulk een
enonne omvang heeft,
behoeft weinig betoog.
Een der meest frappante voorbeelden
van dit cultureel vacuum in onze Neder
landse samenleving is de componist Henk
Badings. Hij behoort toch tot degenen
wier werk het meest gespeeld wordt en
wien de meeste opdrachten toevallen. Des
niettemin verklaart Badings ronduit dat
dit alles ruim het dubbele zou moeten
zijn om er eenvoudig van te kunnen leven!
Om dezelfde reden was vroeger Die-
penbrock b.v. leraar in de klassieke talen
—wat hem wegens zijn artist-zijn maar
half lukte Pijper schreef aanvankelijk
links en rechts artikelen, en leidde
ook al niet met veel succes het Rot
terdams Conservatorium. En zo vindt men
in het verleden en heden voorbeelden om
aan te tonen dat de beste kwekers van
eigen producten geen bestaan kunnen
vinden in de uiterlijk zo rijke bloei der
Hollandse muziekgaarde.
Maar Badings verliest er de moed niet
bij. Hij werkt met een continuïteit die
herinnert aan de oude „artisan": de be
oefenaar van het kunstambacht dat zich
regelt naar de behoeften van een bepaald
deel der gemeenschap. Zo zag hij op 'n
moment in dat onze piano-spelende jeugd
behoefte had aan licht speelbare muziek
van eigentijds karakter; toen ontstonden
in minimum van tijd vijf bundeltjes van
tien stukjes „op tien (witte) toetsen", die
onder de naam Arcadia een klein verge
zicht openden op de toekomst. Hetzelfde
deed hii voor de viool-studerende kinde
ren („Elfenland").
Maar dit is slechts een onbeduidend on
derdeel zijner activiteit. Reeds de bekro
ning van verschillende zijner grotere wer
ken wjjst op een breder dynamisch veld.
Om enkele van deze werken te noemen:
de Ballade voor Orkest (We- eldomroep),
Hilversum 1950): Six Images pour choeur
mixte (Radiodlffusion franyaise, Parijs
Henk Badings in zijn werkkamer
1951): Trois Ballades pour choeur féminin
(idem); Suite voor beiaard (Jef Denjjn-
prijs 1951, Mechelen); Pianokwintet (Aca-
demia chigiana, 1952); Vioolsronate (Papi-
niprijs, Genua, 1953).
Badings' muziek zouden we om haar
eigentijds karakter tussen Hindemith en
Pijper willen plaatsen, met dit onderscheid
echter, dat zij hiervan meèr een persoonlijk
uitvloeisel is dan een verworvenheid op
de barrières der avant-garde verkregen.
Of om het met de woorden van de com
ponist zelf te zeggen:
,Toen wij jong waren was de moderne
techniek 'n actueel ding waarom hevig
gevochten werd. In die tijd leek het mo
derne stijlmiddel belangrijker dan het
doel. De nieuwe muziek werd toen uit
gefloten; er werd gestreden. Die phase
hebben wij niet gekend. De paden zijn
nu geëffend en het middel werd minder
belangrijk dan het doel: muziek ma
ken in plaats vah experimenten onder
nemen".
Badings is geen voorstander van de 12-
tonentechniek der Weense School. „Men
hoort deze muziek bijna niet, en er is nog
meer tussen hemel en aarde dan dit in
Duitsland vooral als alleenzaligmakend
aangeprezen toonsysteem. Het begrip to
naliteit houdt m. i. het richten in op één
tooncentrum en dit is van groter belang
dan het 12-toonsysteem dat feitelijk de
grondtoon vlucht. Als zodanig is het ook
negatief.
Ik verbeeld mij dan ook bij vele tijd
genoten een terugkeer waar te nemen tot
de aloude tonale schrijfwijze. In de latere
werken van Bartok en Hindemith is dit
streven eveneens waar te nemen".
en dergelijke reactionnaire tendens
behoeft allerminst tot klakkeloze na
volging van vroegere stijlmiddelen te
M het voortdurende vernieuwingsproces der
menselijke gemeenschap eenvoudig voor te
stellen, spreekt men wel eens van elkaar op
volgende generaties. Deze vereenvoudiging beant
woordt niet geheel aan de werkelijkheid. Er zijn
eigenlijk 1 neen jjencTflties die elkimr opvolgen. J\Ien™
sen worden niet, b.v. om de vijf-en-twintig jaren, in
groepen geboren. Ieder mens ontvangt het leven als
een persoonlijke Rav« en dagelijks bewijst de mense
lijke gemeenschap haar vruchtbaarheid in de ge
boorte van afzonderlijke, zelfstandige, met eigen
persoonlijkheid begiftigde menselijke wezens. Zo
wordt de aarde in een zeer geleidelijk proces door
telkens weer andere millioenen mensen bevolkt, die
tezamen het mensdom vormen, nooit te jong om
zichzelf te kunnen handhaven en nooit te oud om de
blijvende menselijke bestemming te kunnen najagen.
Er is een voortdurende wisselwerking en onderlinge
beïnvloeding tussen jong en oud. De jeugd leeft naar
de toekomst toe. vooruitstrevend, plannen makend,
hopend en hunkerend naar een volheid van leven. Zij
verleent aan de menselijke gemeenschap haar on
misbare dynamiek, haar groeikracht, haar verwach
tingen en telkens nieuwe dromen en idealen. De
„Het is een grote vergissing te menen, dat
twee mensen slechts met elkander te maken
hebben, waar het gaat over de meest elemen
taire geheimen des levens..."
ouderdom leeft vanuit het verleden, bezadigd, behou
dend wat is geworden, puttend uit een veelvoudige
traditie en uit een rÜke voorraad ervaringen en
herinneringen Zo vullen jong en oud elkander aan,
werken zü bewust of onbewust samen en dichten het
""Tzaam voortschrijdende epos der menselijke ge
schiedenis. Jeugd wordt ouderdom, ontmoet een
nieuwe jeugd verdwijnt en schept ruimte voor een
alwéér aantredende nieuwe jeugd. En dat alles zon
der groepsverschuivingen. doch in een rustige afwis
seling van personen; nergens groots en indrukwek
kend; wel altijd zeker en regelmatig: gedragen door
wezenlijke menselijke driften en zonder onderbreken
zich telkens herhalend; gevoed door het eeuwig
verlangen van de mens zichzelf uit zijn eenzaamheid
te bevrijden.
IT vitale vernieuwingsproces der menselijke
maatschappij wordt geordend en practisch
mogelijk gemaakt door het natuurlijk instituut
van het Huwelijk. Daarom is het Huwelijk méér dan
een willekeurige overeenkomst tussen, twee mensen,
waarbij zij getweeën zelf de inhoud der overeen
komst bepalen. De inhoud der overeenkomst ligt in
wezenlijke trekken reeds vast, vóórdat de overeen
komst wordt gesloten. In beginsel is het contract
ja" tot elkaar zeggen. Hierdoor is het Huwelijk
heel iets anders dan een qnderlinge regeling in de
geest van „jij dit en ik dat". Het is een verbond in
de geest van „wij samen dit".
Wat samen gekozen en vrijwillig aanvaard wordt,
is een stuk natuur, een zinvol onderdeel van en
instrument voor de menselijke samenleving. De diep
ste werkelijkheid ervan komt niet in aanmerking
voor menselijke correcties, doch maakt deel uit van
een goddelijk plan, waaraan alles dient te gehoor
zamen. In deze gehoorzaamheid „zal de man zijn
vader en moeder verlaten en zich hechten aan zijn
vrouw, en die tivee zullen tot één vlees zijn". Hoe
ingrijpend en definitief deze gehoorzaamheid aan een
goddelijk plan en deze gebondenheid door het ge
zamenlijk gesproken „ja" wel is wordt duidelijk
gemaakt door het woord, van Christus: „Wat God
gebonden heeft, mag de mens niet. scheiden". Dat be
tekent uiteraard en allereerst, dat man en vrouw,
één geworden in het. Huwelijk, hun verbintenis niet
kunnen verbreken of door mensen Idten verbreken.
Het betekent echter ook, dat man en vrouw samen
gebonden zijn aan iets van hogere orde dan zuiver
menselijke willekeur, aan iets van God, aan iets
heiligs, aan iets dat God voor eens en altijif heeft
vastgelegd.
DIT laatste kan men ook als volgt formuleren:
man en vrouw binden zich aan de zin van het
Huwelijk en maken zich daardoor dienstbaar
aan de maatschappij. Hun huwelijkssluiting is een
sociale daad. Het Huwelijk hééft immers zin voor
de maatschappij, houdt haar levend en maakt haar
telkens nieuw. Het feit, dat ook kinderloze huwelijken
mogelijk en aanvaardbaar kunnen zijn. maakt niet
ongedaan, dat het Huwelijk van nature op dit sociale
doel gericht is. De maatschappij bestaat en blijft be
staan bij de gratie van het Huwelijk Zonder Huwelijk
geen verantwoorde menselijke levensvernieuwing,
geen hoop op een sterke, dynamische, telkens nieuwe
en opnieuw beginnende mensheid.
Afgezien dus van de vraag, wat men m de practflk
van ziiu Huwelijk maakt: krachtens zfln aard bezit
het Huwelijk een sociale functie; het doet de mense
lijke gemeenschap leven en vóórtleven.
Waar deze functie buiten het Huwelijk treedt, kan
zü niet op verantwoorde en ordelijke wijze tot haar
recht komen. Buiten het Huwelijk is er immers geen
rechtszekerheid, geen natuurlijke mogelijkheid om
samen op ordelijke en effectieve wijze voor het nieu
we leven de verantwoordelqkheid te dragen, geen van
tevoren vastgelegde, betrouwbare, blijvende en in de
gemeenschap opgenomen verbondenheid van twee,
die voorgoed samen één zijn geworden, om zich in
erendraeht aan hetzelfde doel te kunnen geven.
R wordt wel eens gevraagd en geredeneerd:
waarom wordt de volle liefdebeleving tussen
man en vrouw door de Katholieke Kerk eerst
jarenlang gedoodverfd als slecht en veroordeelens-
waardig terwijl diezelfde liefdebeleving op de dag
der huwelijkssluiting plotseling goed en prachtig en
volledig aanvaardbaar blijkt te zjjn geworden? Deze
vraagstelling suggereert een zekere onnozelheid en
willekeur in het katholieke standpunt omtrent vóór-
huwelijks sexueel verkeer. Bij nader inzien echter
blijkt de suggestie zélf onnozel en willekeurig, omdat
zij in haar vlotheid over het hoofd ziet, dat „op de
dag der huwelijkssluiting" inderdaéd de hele situatie
is veranderd. Vóór die dag waren twee mensen het
eens nu zijn zij één. Het verschil is radicaal en diep
ingrijpend in beider persoonlijkheid en onderlinge
verhouding. Nu zjj in beginsel en in werkelijkheid
één zjjn geworden, kunnen zjj die eenheid ook uit
beelden in de volstrekte overgave en éénwording der
liefde. Deze uitbeelding zweeft dan niet in de lucht,
maar wordt, gedekt door de werkelijkheid, zinvol en
goed Daarin schuilt niets verwonderlijks
Vóór het Huwelijk komt de volledige liefdebeleving
op zichzelf te staan, is zij een incident, een uit zijn
zinvol verband gerukt stuk natuur. Zij is als zo
danig onmaatschappelijk en kan niet worden ver
antwoord Zij wordt niet door een diepe en vaste
werkelijkheid gedragen. Er is geen heilig verbond
waarvan 41 de heerlijke uitbeelding is. Haar vrucht
baarheid wordt een gevaar. Haar verwachting wordt
vrees. Haar natuurlijke goedheid en schoonheid
worden ontluisterd.
Het is een grote vergissing te menen, dat twee
mensen slechts met elkander te maken hebben
waar het gaat over de meest elementaire geheimen
des levens. Zij hébben inderdaad met elkander te
maken. Doch in en dóór elkander tevens met het
leven zelf. met de menselijke gemeenschap en haar
mysterieuze bronnen, met het Mysterie dat in alle
leven en alle liefde aanwezig is en dat voorafgaat
aan alles wat bestaat, leeft en groeit
S. JELSMA, M.S.C,