De na-oorlogse kerkenbouw in Nederland
FO THERINGHA Y"
Nieuw toneelstuk over Maria Stuart
„Humor wordt
onderschat meent
Bob de Lange
H
Uitgegroeid boven liturgische zakelijkheid
Katholieke bijdrage tot het
Edinburgh Festival
MJ
COR RUYS' OPVOLGER
(§od en <3L\An wereld.
'Nut en traditie
Weer ruimte-compositie
Het spontane element
dethrone
Who has already made my death
Marie Ney in de hoofdrol
ZATERDAG 12 SEPTEMBER 1953 PAGINA 5
Kerk de Carmel te Nijmegen, architecten ir J. G. Deur en ir C. Pouderoyen.
Wie de ontwikkeling van de Katholiek-Kerkelijke
architectuur in de laatste vijf-en-twintig jaar overziet,
zal in de periode, die als rechtsopvolger van de neo-
gothieke stijl figureert twee niet gescheiden maar wel
duidelijk te onderscheiden delen kunnen aantreffen.
Want in welke vorm ook bedreven, of er nu spitsbogen
en bundelpijlers, dan wel betonzuilen en vlakke wan
den en vierkante vensters aan te pas kwamen, de ver
nieuwing der twintiger jaren begon met een wonder
lijke kruising tussen liturgische zakelijkheid en neo-
gothische traditie. De kerken vertoonden duidelijk een
aansluiting bij het streven naar liturgische concen
tratie, edh poging om het H. Officie ruimtelijk een
even centrale plaats te geven als het in versoberde
godsdienstige aandacht van de gelovigen was gaan
innemen.
Een verkorting en relatieve verbreding
van het middenschip was het gevolg, dat
nog extra geaccentueerd werd door de
besparing, welke op de zijbeuken werd
gevonden. Van zelfstandige ruimten,
waarin zeWs banken voor de gelovigen
waren aangebracht, degradeerden ze tot
processiegangen, tot brokjes plastiek, die
de hoofdruimte meer luister moesten bij
zetten en daaraan duidelijk onderschikt
waren gemaakt. De meest simpele een
heid ontstond aan de voet van het altaar.
De kerk hield bijna op een compositie
van ruimte te zijn en leek meer op een
enkelvoudig lokaal met een absis van
dikwijls te volkse en te weinig waardige
allure als afsluiting. Zo algemeen heerste
deze opvatting van het kerkgebouw, dat
zelfs waar een transept nodig was om
kinderen of speciale groepen onder te
brengen, dat bouwdeel meestal nog stevig
achter de triomfboog of elders werd weg
gemoffeld. Onnodig te zeggen, dat hier
een stijl tot een mode aan het vervallen
was. Zeker er was winst aan de ene kant.
De kerkelijke architectuur won aan plas
ticiteit en rekende af met de onoverzich
telijke oubolligheid, die in heel wat
neo-gothische voortbrengselen versteend
was, maar het grote componeren van
verschillende ruimten, waardoor de eigen
waardigheid van het kerkgebouw expres
sie kon vinden, werd in allerlei gevallen
verwaarloosd, aan de liturgische eisen
was zakelijk voldaan, maar de kerk werd
nog niet tot de digniteit samengesteld,
waarin zij als teken van de H. Kerk, als
liturgisch object, voorwerp van de ere
dienst zelf, volkomen tot haar recht
kwam.
In zijn artikel over de vernieuwing der
kerkelijke architectuur na de oorlog, in
het Augustus-nummer van het Katho
lieke Maandblad, citeert de architect G.
J. M. Sariemijn terecht prof. v. d. Meer,
die onlangs schreef: „De romantici wil
den een gothische kerk bouwen, daartoe
dwong de traditie. De modernen willen
een kerk bouwen. Daarin ligt de gehele
revolutie, die sinds 1890 heeft plaats ge
had opgesloten". Midden in die revolutie
ontmoeten we een nogal zakelijke, sterk
functionele kijk op het kerkgebouw en
daarnaast een stuk gebondenheid aan de
neo-gothische traditie. Het altaar houdt in
de meeste gevallen nog zijn hoge en
verre plaats ofwel op een toneelmatig
opgezet priesterkoor of diep naar de ach
terwand van de absis geschoven.
In allerlei opzichten gaat de na-oor
logse kerkenbouw, waarvan het aanzien
vooral door het studie-werk binnen de
mgr van Heukelom-stichtlng is bepaald i
een duidelijke stap verder. De bezinning j
op de grondbeginselen, de gedurige con
centratie op de betekenis ervan levert
het duidelijk gelpde kerkgebouw op,
tfvaarvan de waarde tegelijk bouwkunstig
en religieus is yi in geen geval in de
uiterlijke pompa bestaat, waarin wel
varender perioden haar opvattingen heb
ben kunnen vastleggen. De zijbeuken
krijgen weer een eigen betekenis en
monden groots uit op het middenschip
en de absis wordt weer door de niet te
overtreffen kalot in kwart-bol-vorm be
kroond.
Het altaar is meestal vrij in de absidiale
ruimte aangebracht, slechts enkele treden
boven het niveau van de schepen en het
geheel spreekt van hoogheid, ruimtelijke
ordening en architectorische plastiek. j
Wie deze regelen met enig begrip leest,
weet, dat we nu in de praktijk onze
waardering uiten, voor de beslist niet oor-
spronkelijke kerkvormen, die we sedert
de oorlog in allerlei steden en dorpen
hebben zien ontstaan. Maar elke munt en
ook de erepenning voor het werk der
hedendaagse kerkenbouwers heeft haar
keerzijde. Bij het zoeken naar een zuivere
kerkelijke architectuur is het resultaat
wat gelijkvormig en vooral wat eenzijdig
afgestemd op de bouwkunst uit de na- j
Constantijnse tijd. Diepgaande discussies
en ernstige studie wijzen wellicht in de
richting van de uitgewogen vormen waar- I
aan allerlei Italiaanse cultuurperioden zo i
rijk zijn. Maar als de theorie eenmaal zijn
plaats onder de knie heeft gekregen,
wordt het toch tijd dat ook het élan, het
spontane element, waarvan elke grote
architectuur eveneens niet gespeend is
een kans krijgt. Juist in het temperament
kan zich in het algemeen de Westeuro-
pese en in het bijzonder de Nederlandse
architectuur onderscheiden zodat een
eigen, maar niet geïsoleerde bouwkunst
in de vaderlandse kerken tot bloei kan
komen.
Aan het slot van een waardering voor
alles, wat de kerkelijke architectuur
sedert de vrede van 1945 heeft weten te
bereiken, mag zeker niet ongezegd blijven
hoezeer het Katholiek Bouwblad de ont
wikkeling met prent en tekst voortdurend
heeft gesteund en vooral aangevuld met
voortreffelijke bijdragen ov.er de gewijde
beeldende kunst. Zonder zich aan welke
gezellige opzet dan ook te bezondigen
heeft het zijn roeping verstaan om be
grijpbaar boeiend de gang van de kerke
lijke kunst te signaleren en te verklaren
en dat is vooral bij deze stof een niet
geringe prestatie.
VOOR HET EERST sinds het ont
staan van het Edinburgh
Festival hebben ook de Katholieken
van deze koninklijke stad aan de
voet van de Pentlandse bergrug
hun bijdragen geleverd aan het
uitgelezen program dat dit inter
nationale cultuurcentrum van
Schotland dit jaar aan z'n honderd
duizenden bezoekers heeft te
bieden.
In de voortreffelijke perskamer
van het Festival valt al onmiddellijk
het oog op een aankondiging van
de Schotse afdeling van de Graal,
die een mimisch spel VIA CRUCIS
op de Zondagen van het Festival
uitbeelden. Een kleine maar zeer
selecte tentoonstelling van oude en
eigentijdse paramenten heeft een
goede pers gehad in de leidende
bladen van de hoofdstad.
De voornaamste uiting echter van
het artistieke leven van de kleine
groep katholieken in Edinburgh is de
opvoering van George Scott-Moncrieffs
Fotheringhay in de Lauriston Hall in
Edinburgh. Het grimmige kasteel,
Fotheringhay, waar Mary Stuart, de
Koningin der Schotten haar laatste le
vensjaren doorbracht en werd geëxe
cuteerd, is door Scott-Moncrieff geko
zen als titel en achtergrond van zijn
versdrama. Het dramatisch conflict
concentreert zich in dit historisch dra
ma binnen het tijdsverloop van nog
geen vier en twintig uur, n.l. de mid
dag en avond van de 21ste en de mor
gen van de 22ste November in het jaar
1586.
In de behandeling van zijn thema
doet de Schotse dichter soms sterk
denken aan zijn grote Engelse tijdge
noot, T. E. Eliot in Murder in tjie Ca
thedral. Zoals de hoofdfiguur in het
H. Hartkerk, Bergen op Zoom. Architecten ir A. Siebers en ir W. M. van Dael.
GOD KIEST MENSEN UIT
HET kan soms de schijn hebben, dat iemand tot
een bepaalde functie is vóórbestemd. We zeg
gen dan, dat zo iemand er „de aangewezen
persoon" voor is of ervoor „in de wieg" is gelegd.
Dergelijke uitdrukkingen hebben wellicht een diepere
betekenis dan men oppervlakkig zou vermoeden.
„De aangewezen persoon" door wie of wat aange
wezen Door wie of wat juist daarvoor geboren en
in de wieg gelegd„Door de natuur zelf"t zou men
kunnen antwoorden, „door de natuurlijke aanleg",
die deze persoon méér dan anderen voor de functie
geschikt maakt; door temperament, karakter, ty
pische begaafdheid en het samentreffen van bepaalde
talenten.
Door wat een mens i s, kan hij inderdaad worden
uitverkoren tot het werk dat hij doe t. Zijn handen
en zijn geest staan naar het werk, dat door hem
verricht moet worden.
Anderen voelen zich minder thuis in hun arbeid.
Zij moeten zich er geregeld toe zetten voelen zich
er niet toe geroepen endoen het geenszins uit natuur
lijke geaardheid of behoefte, maar uit practische
noodzaak en door de omstandigheden min of meer
gedwongen.
Ook is het mogelijk dat een mens een taak op
zich neemt, waarvoor hp geen directe aanleg of nei
ging bezit, maar waaraan hp uit ideële overwe
gingen geeft, wetend b.v. dat hp, door aan persoon
lijke voorkeur en instelling voorbij te zien, de ge
meenschap van dienst kan zijn z,o kan een vrouw
van nature zijn „aangewezen levensgezellin van de
man en moeder van het kind te zpn, terwpl zp zich
toch in andere functies aan het leven schenkt door
zich beschikbaar te stellen, niet voor een mens of
enkele mensen, maar voor een hele groep voor de
maatschappij, voor God en het Kpk Gods. Wanneer
dit voortkomt uit vrouwelijke liefde, eventueel ver
rijkt met de liefde die God in onze harten vermag
uit te storten door de H. Geest,druist het niet m
tegen haar natuur, maar ligt het in haar eigen mens
en vrouw-zijn als reële mogelijkheid gegeven Zo be
hoeft men in de ongehuwde vrouw, die toen leeft en
werkt voor anderen, noch iets dat van zelf spreekt,
noch iets tegennatuurlijks te zien.
BEHALVE door natuurlijke, persoonlijke aanleg
kan een mens óók nog 'door omstandigheden,
die buiten hem zelf liggen, door een concrete
nood, waarvan hij de getuige is, door het samen
treffen van allerlei toevallige gebeurtenissen, voor
een taak worden aangewezen. Niet eigen voorkeur
en voorliefde bepalefl dan de richting, die gekozen
wordt. Het lijkt alsof de keuze ergens énders van
daan komt, alsof er een soort noodlot bestaat waar
door men gedreven wordt. Men geeft zich over aan
een wereld, waarvan rr\en weet, dat zij door eigen
wetten en door andere machten dan de onze gere
geld wordt. Men kiest niet zélf zijn levensrichting,
maar door iets wat men niet begrijpt, wordt men
in een bepaalde richting gezet.
Zo waren er b.v. in Palestina negentien eeuwen
geleden enkele mannen, die als ze verder met
rust waren gelaten voor het merendeel vissers
zouden zpn geworden of gebleven. Ze zouden een
rustig huwelijksleven hebben geleid, zonder grote
avonturen. De stormen op het meer van Galilea zou-
den de enige grootheden geweest zijn, waartegen zij
zich te weer moesten Stellen in de woelige nachten
van de visvangst. In de middag maken zij de netten
schoon en werken ze wat aan hun schuit. Ze zwoegen
voor hun vrouw en kinderen, laten zich op de Sab
bath in de synagoge voorlezen uit de oude boeken,
rusten uit en beginnen de eerste dag van de week
weer opnieuw; hetzelfde rhythme, dezelfde eendere
golfslag van het meer en van het leven.
["AAR een vreemdeling komt op zeker middaguur
met hen praten, Waar komt Hp vandaan? Zp
weten het niet. Hp spreekt over hun arbeid en
over Zpn eigen arbeid; over God en de dingen van
God; over het meer, waar Jahweh Zijn netten uitzet;
°ver de onvermoeibare vissers, die God nodig heeft
en over de wereld die moet worden gered. Hp spreekt
over dit alles op de rustige manier van iemand, die
i,an>l'er niet overtuigen maar die leeft in een
j ii n welke zich als vanzelf aan de andere mee-
ilii. '1?- 's het oen ogenblik stil. De avond komt
dicntbij, glinsterend in het stille water. „Laat je boten
en je netten hier achter", zegt de vreemdeling: „kom
mee, en volg Mp En zp volgen Hem.
Van dat beslissende moment af was hun leven hün
leven niet meer. Zij gingen niet zo inaar een avon
tuur tegemoet, dat even plotseling als het begonnen
was, weer zou eindigen. Uit hun eigen wereld waren
zp in een wereld van een ander geplaatst, om
voortaan daar te leven, waar die Ander hen wilde
hebben. Zélf hadden zij dit niet gekozien. De Ander
had voor hen de keuze gemaakt. Aan Hem behoor
den zp voortaan toe. „Niet gij hebt Mij uitverkoren",
zegt Hij, „maar ik heb u uitverkoren". Zij moeten
niet meer omzien, nu zp eenmaal de hand aan de
ploeg hebben geslagen. „Laat de doden de doden
maar begraven", zegt Hij, die hen voor zichzelf en
Zijn Rpk gekozen heeft, opdat zij zouden prediken
en dopen en vergiffenis van zonden schenken, opdat
zij het brood des levens zouden zijn tot aan de gren
zen der aarde. Men dient zichzelf hiervoor te geven
zonder reserve. Niemand wordt gedwongen: „Wie
het begrijpen kan, begrppe het!" Ook hier geldt het
woord van de Meester: „Niemand kan tot Mij komen,
tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, Hem trekt".
Men krijgt een dergelijke uitverkiezing niet opge
drongen noch kan men haar zich toeëigenen. Er is
een eigen vrijwillige keuze en een vraag: „Kom mee
en volg Mp!" Maar de eigen keuze is niet voldoende;
het jawoord dat gesproken wordt, blijft machteloos
zonder de keuze van God, .die onze ontvankelijkheid
kan vullen met wat Hij zélf bezit.
ZO werd door God aan Christus een eeuwige uit
verkiezing verleend, groot, onuitputtelijk en
wezenlijk met Zpn Godmenselijkheid verbonden.
Hij is de Uitverkorene voor alle tijden van de Vader.
Daar Hijzelf dezelfde blijft, gisteren, vandaag en in
eenwigheid, zal ook aan Zijn uitverkiezing geen
einde komen. Zoals Hijzelf werd uitverkoren, zullen
velen na Hem, de twaalf mannen Van Galilea en
duizenden die hun volgelingen zullen zijn tot het
einde der tijden, komen te leven onder het mysterie
van Zijn uitverkiezing, in een waardigheid die nie
mand neemt uit zichzelf, „maar door roeping van
God... Zo ook heeft Christus zichzelf de eer niet
toegeëigend, Hogepriester te worden, maar Hij, die
tot Hem heeft gesproken: Gij zijt mijn Zoon, Ik heb
U heden verwekt..." (Hebr. 5:46).
Alléén Christus heeft de volle betekenis van deze
goddelijke uitverkiezing verstaan. Degenen in wie
Zijn uitverkiezing voortleeft, geloven in de voor hen
dikwijls nog duistere zinrijkheid van een geheim, dat
over hen kwam, niet buiten henzelf om, maar wel
uit een wereld, waarin zij slechts toegang hebben
met levend geloof en heilige vermoedens.
S. JELSMA, M.S.C.
laatstgenoemde drama, Thomas Becket,
besprongen wordt door de bekoorders
uit zijn verleden, zo verschijnen voor
de gevangen Koningin van Schotland
de gestalten uit haar veelbewogen le
ven, en trachten haar geestelijke kracht
te breken. De vale verbeten figuur van
John Knox poogt haar zielevrede te
verstoren door haar te beschuldigen
van geestelijke hoogmoed.
De geestverschijning van Lady Mar
garet Douglas, de gevangenbewaarster
van de Koningin in het kasteel van
Lochleven, wil haar verleiden de strik
ken van haar vrouwelijk vernuft en
betovering te gebruiken om te ontsnap
pen aan de Koningin van Engeland.
De grootste bekoring komt echter,
evenals in Eliot's Murder in the Ca
thedral, op het laatst, wanneer Lord
Botwell haar tot wanhoop tracht te
brengen, door haar het schandelijk
beeld te schilderen dat het nageslacht
van haar reputatie zal vormen. In ver
twijfeling roept de Koningin uit:
Oh worldgrown tawdry and
contemptuous
That once was beautiful with hope
As though the light of Heaven
shone through
Each kindley deed, and gave a
springtime bloom
To each new day, how are your
roses now
Thickets of thorn to tear the
memory?
Maar evenals de Aartsbisschop van
Canterbury triomfeert de Koningin
over haar bekoorders in de nederige
overgave van geheel haar persoon aan
Christus:
I know God's peace in ceasing to be I,
Leaving to him my life and death,
For we can only find our faith
And only make our love complete
When we come naked to Christ's
feet.
En wanneer zij in het derde bedrijf
door haar hofdames voor haar Engelse
bewaker Sir Amyas Paulet het gordijn
laat wegschuiven waarachter haar staat
sie-troon stond opgesteld, blijkt deze
vervangen te zijn door een kruisbeeld.
Hierop wijzend spreekt de Koningin tot
Sir Amyas:
You see the wall
Put to a better use. You say
I am a queen no more;
But there's a King you'll not
his own.
Deze zeer concrete contrastering van
de koningtroon in het eerste bedrijf
met het crucifix in het derde is onge
twijfeld een uiterst suggestieve vondst
van de auteur.
tragische-heroïeke figuur van
Mary Stuart wordt met voornaamheid,
maar vooral met diep menselijk gevoel
in haar vernedering vertolkt door de
katholieke actrice Marie Ney, die ook
in Nederland bekend is uit de voor
stellingen van Shaw's Candida, en
haar filmrollen in Jamaica Inn en de
Wandering Jew.
De première werd bijgewoond door
een select publiek, dat zijn weg had
weten te vinden naar de bescheiden
toneelzaal van de Lauriston Hall. On
der de aanwezigen bevonden zich T.S.
Eliot, met zijn gebogen gestalte be
scheiden weggedoken tussen de andere
toneelliefhebbers, de regisseur van
Eliot's stukken Martin Browne, de ro
manschrijver Moray McLaren en vele
andere vooraanstaande bezoekers van
het Festival.
De opvoering zal ongetwijfeld winnen
aan kwaliteit, wanneer het spreek
tempo van sommige der actrices wat
wordt versneld en de outillage van het
toneel meer mogelijkheden biedt dan
op het kleine toneel van de Lauriston
Hall. Dit zal waarschijnlijk het geval
zijn, wanneer het stuk naar Londen
verhuist, wat nu wel definitief vast
staat. Het moedige initiatief van de
katholieken in Edinburgh is hiermede
met een bevredigend artistiek succes
bekroond.
Van zeer grote waarde is bovendien
de rechtzetting van vele historisch
aperte onjuistheden, betreffende het
leven van Mary Stuart, die in de po
pulaire geschiedkundige beschouwin
gen in Schotland en in Engeland nog
volop geaccepteerd worden. Bewust
heeft Scott-Moncrieff zich daarom
streng gehouden aan de historische ge
gevens, in tegenstelling met vele an
dere dramatische bewerkingen van
Mary Stuat's leven. Alle belangrijke
dialogen zijn gebaseerd op het verslag
van Sir Aymas Paulet en het privé
dagboek van Bourgoing.
Afgezien dus nog van de artistieke
betekenis van dit drama zal de opvoe
ring van dit toneelstuk de tragische
Koningin van Schotland voor velen in
een ander licht plaatsen. En dit geldt
niet alleen voor het onontwikkelde
publiek. „Kortgeleden nog", zo ver
telt Scott-Moncrieff, „vroeg een voor
aanstaand geleerde mij. waar de Cas
ket Letters te bezichtigen waren
Drs. TH. ZWARTKRUIS, Pr
De
Oude prent van het drama dat zich te Fotheringhey afspeelde.
ET is alweer een jaar
geleden dat Cor Ruys
overleed. Cor Ruys, die
altijd vond dat humor in het
theater onderschat werd.
„Als je op een Nederlands
toneel gek doet", zei Ruys,
„dan vinden de mensen dat
in hun hart wel grappig.
Gaan ze er echter over pra
ten, dan doen ze dat een
beetje vanuit de hoogte hun
ner culturele standing. Zo
fn de trant van: Om je
iiaair te lachen, die vrijer.
Maar erg goedkoop". Cor
Ruys heeft zjjn leven lang
zijn best gedaan het Neder
landse theaterpubliek te le
ren dat humoristisch toneel
evenzeer grote toneelkunst
kan zqn als Shakespeariaan.
se dramatiek. Na zijn dood
leeft zijn streven voort.
Want als erfstuk liet hjj het
gezelschap „Het Vrije To
neel" achter, de enige to
neelgroepering in Nederland
die zich uitsluitend met het
vertonen van blijspelen be
zighoudt.
Sinds kort prijkt aan het
hoofd van deze troep weer
de naam van een artistieke
leider. Bob de Lange, gere
nommeerd blijsipelvertolker
en ook al® regisseur niet
zonder verdiensten, gaat de
moeilijke taak aanvaarden
de onvergetelijke Cor Ruys
op te volgen.
Kunst en lachspieren
En nu is het merkwaar
dig dat Bob de Lange om
trent de waardering van de
humor door het Nederland
se toneelpubliek Ruys' me
ning volkomen deelt. „Het is
of de mensen zich een beet
je schamen om naar de co-
mediie te gaan „comédie"
zoal® De Lange het zegt
kliekt veel speelser dan de
wat logge Nederlandse uit
spraak van het woord, Ik
geloof dat men iin Nederland
een onbeperkte, volledige
waardering van het lichte,
blijmoedige in strijd acht
met de normen van degelijk
heid die wij hier kennen.
Men wil als men naar
dë schouwburg gaat, er „iets
van meenemen". Dieip ondeT
de indruk zijn geweest van
een drama. Comédie vindt
men een te vluchtig genoe
gen- En toch ben ik ervan
overtuigd dat het voor de
opgejaagde door problemen
verscheurde mens van onze
tijd broodnodig is dat hij
zich een avond lang volko
men cxnitsipamit. Dat is één.
En bovendien is het een ty
pisch Nederlandse misvat
ting om de Kunst te laten
ophouden zogauw de lach
spieren in werkdnig komen.
Dat is in andere landen heel
anders. Mensen als Yvonne
Printemps worden in Parijs
als grote artieten geëerd. I'k
verzeker U, als een Toon
Hermans of een Wim Kan
in Amerika, Frankrijk of
Engeland zonden wonen
meneer, die zouden de straat
niet over kunnen steken zon
der toegejuicht en door aulto-
grammenjagers bestormd te
worden".
Bob de Lange gebruikt
bij zijn conversatie vrijwel
niets van de kostelijke ge
barentaal waarmee hij op
de planken een vrij oneehul.
dige zi.n plotseling een
dwaas accent geeft. Even
deed hij eraan denken, toen
wij hem vroegen of hij Cor
Ruys persoonlijk gekend
had. „Neen" zei De Lange,
„niet persoonlijk. Wel
De zin werd voltooid met
een toneelgebaar; het gebaar
waarmee oppervlakkige be
kenden elkaar de hand schud
den.
Weet u wat ook typerend
is voor bet Nederlandse pu
bliek? vervolgt Bob de Lan
ge zijn betoog. „Dat zij de
geheide theaterbezoekers uit
gezonderd nooit meer
dan eenmaal naar hetzelfde
stuk ,gaam- Wanneer in
Frankrijk „Tartuffe" in een
nieuwe bezetting wordt ge-
geyen dan is dat een gebeur
tenis- Hier is men gauw ge
neigd te zeggen: Tartuffe?
O, dat ken ik al. Misschien
kómt dit doordat voor dë
Nederlander de nadruk ligt
op de fabel, het verhaal, ter.
wijl voor de Fransman de
intellectuele inhoud die in
iedere vertolking nieuwe
mogelijkheden krijgt, de
hoofdzaak ié".
„Gelooft u dat humoris
tisch toneelspelen hogere
eisen stelt aan de acteur dan
een dramatische rol?".
„Ik geloof niet dat vam ho
gere eisen kan worden (ge
sproken. Mijns inziens heeft
de gemiddelde toneelspeler
genoeg gevoel voor humor
om bet komische uit het stuk
te balen. Maar javoor
een man als Ruys gelden
natuurlijk andere maatsta
ven. Cor Ruys was een fe
nomeen. Die deed meer dan
gewoon humor uit het stuk
balen: bij stak er zijn eigen
humor in. Zulke grootmees
ters komen slechts zelden
voor".
VROEG in de morgen za
ten wij dit praatje over
toneel te maken, want
Bob de "Lange 'beeft bet
druk in deze laatste dagen
van voorbereiding voor het
nieuwe seizoen. Iedere och
tend half elf naar Amster-
Bob de Lange rechtsin Tsjechoio's „De kersentuin"
diam. En dan repeteren en
regisseren ook het nieuwe
solo-program van Lily
Bouwmeester „Stukjes en
beetjes" krijgt zijn laatste
fijne trekjes van regisseur
De Lange tot laat in de
middag.
Het .gesprek moet dus
kort zijn. In ijltempo ratelt
Bob de Lange zijn persoon
lijke toneelhistorie af. Ge
boren Rotterdammer.Op
de Mulo. Daarna op kantoor.
Tussen de ambtelijke brie
ven door sollicitaties aan het
adres van de Amsterdamse
Toneelvereniging. In 1934 'het
eerste contract met dit ge
zelschap.
„Al dadelijk met de na
druk op het komische?"
„O nee. In het begin moet
een acteur alles accepteren
wat hij krijgen kan. In 1938
kwam ik bij het Residentie-
toneel. Dan zitten wij in de
mobilisatie van '40. En vier
jaar onderduiken. Na de oor
log eerst Comedia. Vervol
gens op tournee naar Indo
nesië met Mieke Flink en
Anton Burgdorffer. Een-ac-
tertjes. En tenslotte, tot voor
kort: de Haagsche Comedie.
Laseur en Scharoff
„Wie beschouwt u als uw
grootste leermeester?"
„Moeilijk te zeggen" vindt
de Lange. Maar als ik een
naam moet noemen, geloof ik,
dat ik Cees Laseur kies. Die
heeft dat sterk persoonlijk
stempel in zijn spel en in zijn
leiding, waardoor hij aan
zijn hele gezelschap iets van
zijn eigen aard meedeelt.
Scharoff heeft mij ook zeer
geïmponeerd. Als Scharoff
een stuk geregisseerd had,
dan zat zijn „stijl" er zo vast
in, dat zijn hand zelfs na een
jaar, terwijl Scharoff al lang
aaar Parijs was teruggekeerd,
nog precies even scherp in de
voorstelling waarneembaar
was als bij de première."
In October start „Het Vrijs
Toneel" met het eerste stuk
dat onder de nieuwe regis
seur werd ingestudeerd.
„Hobson's Choice". Een aar
dig stuk vindt de Lange, dat
dateert uit 1917 en dat in
Londen de laatste jaren bij
zonder veel succes had. Er is
onlangs een film van ge
maakt. Die heet „Hobson's
Keuze"/ Een foutieve titel.
Want u moet weten, dat
„Hobson's choice" een Engel
se zegswijze is, voortgekomen
uit een oude vertelling waar
in een zekere Hobson geen
andere keuze had dan een
afgeleefd paard of helemaal
geen paard. Daarom noemen
wij het stuk, waarvan een
soortgelijk alternatief, niet
met een paard maar met een
echtgenoot, de clou vormt:
„Graag of niet".
Het is half elf. Bob de
Lange laadt het benodigde in
zijn actentas en rijdt ons in
zijn wagentje naar de tram
halte.
„Gaat u naar de Schouw
burg, pappie?" roept zijn
zoontje hem na. Met de be
wondering die een zoontjs
van zo'n vader past.