De na-oorlogse kerkenbouw in Nederland FO THERINGHA Y" Nieuw toneelstuk over Maria Stuart „Humor wordt onderschat meent Bob de Lange H Uitgegroeid boven liturgische zakelijkheid Katholieke bijdrage tot het Edinburgh Festival MJ COR RUYS' OPVOLGER (§od en <3L\An wereld. 'Nut en traditie Weer ruimte-compositie Het spontane element dethrone Who has already made my death Marie Ney in de hoofdrol ZATERDAG 12 SEPTEMBER 1953 PAGINA 5 Kerk de Carmel te Nijmegen, architecten ir J. G. Deur en ir C. Pouderoyen. Wie de ontwikkeling van de Katholiek-Kerkelijke architectuur in de laatste vijf-en-twintig jaar overziet, zal in de periode, die als rechtsopvolger van de neo- gothieke stijl figureert twee niet gescheiden maar wel duidelijk te onderscheiden delen kunnen aantreffen. Want in welke vorm ook bedreven, of er nu spitsbogen en bundelpijlers, dan wel betonzuilen en vlakke wan den en vierkante vensters aan te pas kwamen, de ver nieuwing der twintiger jaren begon met een wonder lijke kruising tussen liturgische zakelijkheid en neo- gothische traditie. De kerken vertoonden duidelijk een aansluiting bij het streven naar liturgische concen tratie, edh poging om het H. Officie ruimtelijk een even centrale plaats te geven als het in versoberde godsdienstige aandacht van de gelovigen was gaan innemen. Een verkorting en relatieve verbreding van het middenschip was het gevolg, dat nog extra geaccentueerd werd door de besparing, welke op de zijbeuken werd gevonden. Van zelfstandige ruimten, waarin zeWs banken voor de gelovigen waren aangebracht, degradeerden ze tot processiegangen, tot brokjes plastiek, die de hoofdruimte meer luister moesten bij zetten en daaraan duidelijk onderschikt waren gemaakt. De meest simpele een heid ontstond aan de voet van het altaar. De kerk hield bijna op een compositie van ruimte te zijn en leek meer op een enkelvoudig lokaal met een absis van dikwijls te volkse en te weinig waardige allure als afsluiting. Zo algemeen heerste deze opvatting van het kerkgebouw, dat zelfs waar een transept nodig was om kinderen of speciale groepen onder te brengen, dat bouwdeel meestal nog stevig achter de triomfboog of elders werd weg gemoffeld. Onnodig te zeggen, dat hier een stijl tot een mode aan het vervallen was. Zeker er was winst aan de ene kant. De kerkelijke architectuur won aan plas ticiteit en rekende af met de onoverzich telijke oubolligheid, die in heel wat neo-gothische voortbrengselen versteend was, maar het grote componeren van verschillende ruimten, waardoor de eigen waardigheid van het kerkgebouw expres sie kon vinden, werd in allerlei gevallen verwaarloosd, aan de liturgische eisen was zakelijk voldaan, maar de kerk werd nog niet tot de digniteit samengesteld, waarin zij als teken van de H. Kerk, als liturgisch object, voorwerp van de ere dienst zelf, volkomen tot haar recht kwam. In zijn artikel over de vernieuwing der kerkelijke architectuur na de oorlog, in het Augustus-nummer van het Katho lieke Maandblad, citeert de architect G. J. M. Sariemijn terecht prof. v. d. Meer, die onlangs schreef: „De romantici wil den een gothische kerk bouwen, daartoe dwong de traditie. De modernen willen een kerk bouwen. Daarin ligt de gehele revolutie, die sinds 1890 heeft plaats ge had opgesloten". Midden in die revolutie ontmoeten we een nogal zakelijke, sterk functionele kijk op het kerkgebouw en daarnaast een stuk gebondenheid aan de neo-gothische traditie. Het altaar houdt in de meeste gevallen nog zijn hoge en verre plaats ofwel op een toneelmatig opgezet priesterkoor of diep naar de ach terwand van de absis geschoven. In allerlei opzichten gaat de na-oor logse kerkenbouw, waarvan het aanzien vooral door het studie-werk binnen de mgr van Heukelom-stichtlng is bepaald i een duidelijke stap verder. De bezinning j op de grondbeginselen, de gedurige con centratie op de betekenis ervan levert het duidelijk gelpde kerkgebouw op, tfvaarvan de waarde tegelijk bouwkunstig en religieus is yi in geen geval in de uiterlijke pompa bestaat, waarin wel varender perioden haar opvattingen heb ben kunnen vastleggen. De zijbeuken krijgen weer een eigen betekenis en monden groots uit op het middenschip en de absis wordt weer door de niet te overtreffen kalot in kwart-bol-vorm be kroond. Het altaar is meestal vrij in de absidiale ruimte aangebracht, slechts enkele treden boven het niveau van de schepen en het geheel spreekt van hoogheid, ruimtelijke ordening en architectorische plastiek. j Wie deze regelen met enig begrip leest, weet, dat we nu in de praktijk onze waardering uiten, voor de beslist niet oor- spronkelijke kerkvormen, die we sedert de oorlog in allerlei steden en dorpen hebben zien ontstaan. Maar elke munt en ook de erepenning voor het werk der hedendaagse kerkenbouwers heeft haar keerzijde. Bij het zoeken naar een zuivere kerkelijke architectuur is het resultaat wat gelijkvormig en vooral wat eenzijdig afgestemd op de bouwkunst uit de na- j Constantijnse tijd. Diepgaande discussies en ernstige studie wijzen wellicht in de richting van de uitgewogen vormen waar- I aan allerlei Italiaanse cultuurperioden zo i rijk zijn. Maar als de theorie eenmaal zijn plaats onder de knie heeft gekregen, wordt het toch tijd dat ook het élan, het spontane element, waarvan elke grote architectuur eveneens niet gespeend is een kans krijgt. Juist in het temperament kan zich in het algemeen de Westeuro- pese en in het bijzonder de Nederlandse architectuur onderscheiden zodat een eigen, maar niet geïsoleerde bouwkunst in de vaderlandse kerken tot bloei kan komen. Aan het slot van een waardering voor alles, wat de kerkelijke architectuur sedert de vrede van 1945 heeft weten te bereiken, mag zeker niet ongezegd blijven hoezeer het Katholiek Bouwblad de ont wikkeling met prent en tekst voortdurend heeft gesteund en vooral aangevuld met voortreffelijke bijdragen ov.er de gewijde beeldende kunst. Zonder zich aan welke gezellige opzet dan ook te bezondigen heeft het zijn roeping verstaan om be grijpbaar boeiend de gang van de kerke lijke kunst te signaleren en te verklaren en dat is vooral bij deze stof een niet geringe prestatie. VOOR HET EERST sinds het ont staan van het Edinburgh Festival hebben ook de Katholieken van deze koninklijke stad aan de voet van de Pentlandse bergrug hun bijdragen geleverd aan het uitgelezen program dat dit inter nationale cultuurcentrum van Schotland dit jaar aan z'n honderd duizenden bezoekers heeft te bieden. In de voortreffelijke perskamer van het Festival valt al onmiddellijk het oog op een aankondiging van de Schotse afdeling van de Graal, die een mimisch spel VIA CRUCIS op de Zondagen van het Festival uitbeelden. Een kleine maar zeer selecte tentoonstelling van oude en eigentijdse paramenten heeft een goede pers gehad in de leidende bladen van de hoofdstad. De voornaamste uiting echter van het artistieke leven van de kleine groep katholieken in Edinburgh is de opvoering van George Scott-Moncrieffs Fotheringhay in de Lauriston Hall in Edinburgh. Het grimmige kasteel, Fotheringhay, waar Mary Stuart, de Koningin der Schotten haar laatste le vensjaren doorbracht en werd geëxe cuteerd, is door Scott-Moncrieff geko zen als titel en achtergrond van zijn versdrama. Het dramatisch conflict concentreert zich in dit historisch dra ma binnen het tijdsverloop van nog geen vier en twintig uur, n.l. de mid dag en avond van de 21ste en de mor gen van de 22ste November in het jaar 1586. In de behandeling van zijn thema doet de Schotse dichter soms sterk denken aan zijn grote Engelse tijdge noot, T. E. Eliot in Murder in tjie Ca thedral. Zoals de hoofdfiguur in het H. Hartkerk, Bergen op Zoom. Architecten ir A. Siebers en ir W. M. van Dael. GOD KIEST MENSEN UIT HET kan soms de schijn hebben, dat iemand tot een bepaalde functie is vóórbestemd. We zeg gen dan, dat zo iemand er „de aangewezen persoon" voor is of ervoor „in de wieg" is gelegd. Dergelijke uitdrukkingen hebben wellicht een diepere betekenis dan men oppervlakkig zou vermoeden. „De aangewezen persoon" door wie of wat aange wezen Door wie of wat juist daarvoor geboren en in de wieg gelegd„Door de natuur zelf"t zou men kunnen antwoorden, „door de natuurlijke aanleg", die deze persoon méér dan anderen voor de functie geschikt maakt; door temperament, karakter, ty pische begaafdheid en het samentreffen van bepaalde talenten. Door wat een mens i s, kan hij inderdaad worden uitverkoren tot het werk dat hij doe t. Zijn handen en zijn geest staan naar het werk, dat door hem verricht moet worden. Anderen voelen zich minder thuis in hun arbeid. Zij moeten zich er geregeld toe zetten voelen zich er niet toe geroepen endoen het geenszins uit natuur lijke geaardheid of behoefte, maar uit practische noodzaak en door de omstandigheden min of meer gedwongen. Ook is het mogelijk dat een mens een taak op zich neemt, waarvoor hp geen directe aanleg of nei ging bezit, maar waaraan hp uit ideële overwe gingen geeft, wetend b.v. dat hp, door aan persoon lijke voorkeur en instelling voorbij te zien, de ge meenschap van dienst kan zijn z,o kan een vrouw van nature zijn „aangewezen levensgezellin van de man en moeder van het kind te zpn, terwpl zp zich toch in andere functies aan het leven schenkt door zich beschikbaar te stellen, niet voor een mens of enkele mensen, maar voor een hele groep voor de maatschappij, voor God en het Kpk Gods. Wanneer dit voortkomt uit vrouwelijke liefde, eventueel ver rijkt met de liefde die God in onze harten vermag uit te storten door de H. Geest,druist het niet m tegen haar natuur, maar ligt het in haar eigen mens en vrouw-zijn als reële mogelijkheid gegeven Zo be hoeft men in de ongehuwde vrouw, die toen leeft en werkt voor anderen, noch iets dat van zelf spreekt, noch iets tegennatuurlijks te zien. BEHALVE door natuurlijke, persoonlijke aanleg kan een mens óók nog 'door omstandigheden, die buiten hem zelf liggen, door een concrete nood, waarvan hij de getuige is, door het samen treffen van allerlei toevallige gebeurtenissen, voor een taak worden aangewezen. Niet eigen voorkeur en voorliefde bepalefl dan de richting, die gekozen wordt. Het lijkt alsof de keuze ergens énders van daan komt, alsof er een soort noodlot bestaat waar door men gedreven wordt. Men geeft zich over aan een wereld, waarvan rr\en weet, dat zij door eigen wetten en door andere machten dan de onze gere geld wordt. Men kiest niet zélf zijn levensrichting, maar door iets wat men niet begrijpt, wordt men in een bepaalde richting gezet. Zo waren er b.v. in Palestina negentien eeuwen geleden enkele mannen, die als ze verder met rust waren gelaten voor het merendeel vissers zouden zpn geworden of gebleven. Ze zouden een rustig huwelijksleven hebben geleid, zonder grote avonturen. De stormen op het meer van Galilea zou- den de enige grootheden geweest zijn, waartegen zij zich te weer moesten Stellen in de woelige nachten van de visvangst. In de middag maken zij de netten schoon en werken ze wat aan hun schuit. Ze zwoegen voor hun vrouw en kinderen, laten zich op de Sab bath in de synagoge voorlezen uit de oude boeken, rusten uit en beginnen de eerste dag van de week weer opnieuw; hetzelfde rhythme, dezelfde eendere golfslag van het meer en van het leven. ["AAR een vreemdeling komt op zeker middaguur met hen praten, Waar komt Hp vandaan? Zp weten het niet. Hp spreekt over hun arbeid en over Zpn eigen arbeid; over God en de dingen van God; over het meer, waar Jahweh Zijn netten uitzet; °ver de onvermoeibare vissers, die God nodig heeft en over de wereld die moet worden gered. Hp spreekt over dit alles op de rustige manier van iemand, die i,an>l'er niet overtuigen maar die leeft in een j ii n welke zich als vanzelf aan de andere mee- ilii. '1?- 's het oen ogenblik stil. De avond komt dicntbij, glinsterend in het stille water. „Laat je boten en je netten hier achter", zegt de vreemdeling: „kom mee, en volg Mp En zp volgen Hem. Van dat beslissende moment af was hun leven hün leven niet meer. Zij gingen niet zo inaar een avon tuur tegemoet, dat even plotseling als het begonnen was, weer zou eindigen. Uit hun eigen wereld waren zp in een wereld van een ander geplaatst, om voortaan daar te leven, waar die Ander hen wilde hebben. Zélf hadden zij dit niet gekozien. De Ander had voor hen de keuze gemaakt. Aan Hem behoor den zp voortaan toe. „Niet gij hebt Mij uitverkoren", zegt Hij, „maar ik heb u uitverkoren". Zij moeten niet meer omzien, nu zp eenmaal de hand aan de ploeg hebben geslagen. „Laat de doden de doden maar begraven", zegt Hij, die hen voor zichzelf en Zijn Rpk gekozen heeft, opdat zij zouden prediken en dopen en vergiffenis van zonden schenken, opdat zij het brood des levens zouden zijn tot aan de gren zen der aarde. Men dient zichzelf hiervoor te geven zonder reserve. Niemand wordt gedwongen: „Wie het begrijpen kan, begrppe het!" Ook hier geldt het woord van de Meester: „Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, Hem trekt". Men krijgt een dergelijke uitverkiezing niet opge drongen noch kan men haar zich toeëigenen. Er is een eigen vrijwillige keuze en een vraag: „Kom mee en volg Mp!" Maar de eigen keuze is niet voldoende; het jawoord dat gesproken wordt, blijft machteloos zonder de keuze van God, .die onze ontvankelijkheid kan vullen met wat Hij zélf bezit. ZO werd door God aan Christus een eeuwige uit verkiezing verleend, groot, onuitputtelijk en wezenlijk met Zpn Godmenselijkheid verbonden. Hij is de Uitverkorene voor alle tijden van de Vader. Daar Hijzelf dezelfde blijft, gisteren, vandaag en in eenwigheid, zal ook aan Zijn uitverkiezing geen einde komen. Zoals Hijzelf werd uitverkoren, zullen velen na Hem, de twaalf mannen Van Galilea en duizenden die hun volgelingen zullen zijn tot het einde der tijden, komen te leven onder het mysterie van Zijn uitverkiezing, in een waardigheid die nie mand neemt uit zichzelf, „maar door roeping van God... Zo ook heeft Christus zichzelf de eer niet toegeëigend, Hogepriester te worden, maar Hij, die tot Hem heeft gesproken: Gij zijt mijn Zoon, Ik heb U heden verwekt..." (Hebr. 5:46). Alléén Christus heeft de volle betekenis van deze goddelijke uitverkiezing verstaan. Degenen in wie Zijn uitverkiezing voortleeft, geloven in de voor hen dikwijls nog duistere zinrijkheid van een geheim, dat over hen kwam, niet buiten henzelf om, maar wel uit een wereld, waarin zij slechts toegang hebben met levend geloof en heilige vermoedens. S. JELSMA, M.S.C. laatstgenoemde drama, Thomas Becket, besprongen wordt door de bekoorders uit zijn verleden, zo verschijnen voor de gevangen Koningin van Schotland de gestalten uit haar veelbewogen le ven, en trachten haar geestelijke kracht te breken. De vale verbeten figuur van John Knox poogt haar zielevrede te verstoren door haar te beschuldigen van geestelijke hoogmoed. De geestverschijning van Lady Mar garet Douglas, de gevangenbewaarster van de Koningin in het kasteel van Lochleven, wil haar verleiden de strik ken van haar vrouwelijk vernuft en betovering te gebruiken om te ontsnap pen aan de Koningin van Engeland. De grootste bekoring komt echter, evenals in Eliot's Murder in the Ca thedral, op het laatst, wanneer Lord Botwell haar tot wanhoop tracht te brengen, door haar het schandelijk beeld te schilderen dat het nageslacht van haar reputatie zal vormen. In ver twijfeling roept de Koningin uit: Oh worldgrown tawdry and contemptuous That once was beautiful with hope As though the light of Heaven shone through Each kindley deed, and gave a springtime bloom To each new day, how are your roses now Thickets of thorn to tear the memory? Maar evenals de Aartsbisschop van Canterbury triomfeert de Koningin over haar bekoorders in de nederige overgave van geheel haar persoon aan Christus: I know God's peace in ceasing to be I, Leaving to him my life and death, For we can only find our faith And only make our love complete When we come naked to Christ's feet. En wanneer zij in het derde bedrijf door haar hofdames voor haar Engelse bewaker Sir Amyas Paulet het gordijn laat wegschuiven waarachter haar staat sie-troon stond opgesteld, blijkt deze vervangen te zijn door een kruisbeeld. Hierop wijzend spreekt de Koningin tot Sir Amyas: You see the wall Put to a better use. You say I am a queen no more; But there's a King you'll not his own. Deze zeer concrete contrastering van de koningtroon in het eerste bedrijf met het crucifix in het derde is onge twijfeld een uiterst suggestieve vondst van de auteur. tragische-heroïeke figuur van Mary Stuart wordt met voornaamheid, maar vooral met diep menselijk gevoel in haar vernedering vertolkt door de katholieke actrice Marie Ney, die ook in Nederland bekend is uit de voor stellingen van Shaw's Candida, en haar filmrollen in Jamaica Inn en de Wandering Jew. De première werd bijgewoond door een select publiek, dat zijn weg had weten te vinden naar de bescheiden toneelzaal van de Lauriston Hall. On der de aanwezigen bevonden zich T.S. Eliot, met zijn gebogen gestalte be scheiden weggedoken tussen de andere toneelliefhebbers, de regisseur van Eliot's stukken Martin Browne, de ro manschrijver Moray McLaren en vele andere vooraanstaande bezoekers van het Festival. De opvoering zal ongetwijfeld winnen aan kwaliteit, wanneer het spreek tempo van sommige der actrices wat wordt versneld en de outillage van het toneel meer mogelijkheden biedt dan op het kleine toneel van de Lauriston Hall. Dit zal waarschijnlijk het geval zijn, wanneer het stuk naar Londen verhuist, wat nu wel definitief vast staat. Het moedige initiatief van de katholieken in Edinburgh is hiermede met een bevredigend artistiek succes bekroond. Van zeer grote waarde is bovendien de rechtzetting van vele historisch aperte onjuistheden, betreffende het leven van Mary Stuart, die in de po pulaire geschiedkundige beschouwin gen in Schotland en in Engeland nog volop geaccepteerd worden. Bewust heeft Scott-Moncrieff zich daarom streng gehouden aan de historische ge gevens, in tegenstelling met vele an dere dramatische bewerkingen van Mary Stuat's leven. Alle belangrijke dialogen zijn gebaseerd op het verslag van Sir Aymas Paulet en het privé dagboek van Bourgoing. Afgezien dus nog van de artistieke betekenis van dit drama zal de opvoe ring van dit toneelstuk de tragische Koningin van Schotland voor velen in een ander licht plaatsen. En dit geldt niet alleen voor het onontwikkelde publiek. „Kortgeleden nog", zo ver telt Scott-Moncrieff, „vroeg een voor aanstaand geleerde mij. waar de Cas ket Letters te bezichtigen waren Drs. TH. ZWARTKRUIS, Pr De Oude prent van het drama dat zich te Fotheringhey afspeelde. ET is alweer een jaar geleden dat Cor Ruys overleed. Cor Ruys, die altijd vond dat humor in het theater onderschat werd. „Als je op een Nederlands toneel gek doet", zei Ruys, „dan vinden de mensen dat in hun hart wel grappig. Gaan ze er echter over pra ten, dan doen ze dat een beetje vanuit de hoogte hun ner culturele standing. Zo fn de trant van: Om je iiaair te lachen, die vrijer. Maar erg goedkoop". Cor Ruys heeft zjjn leven lang zijn best gedaan het Neder landse theaterpubliek te le ren dat humoristisch toneel evenzeer grote toneelkunst kan zqn als Shakespeariaan. se dramatiek. Na zijn dood leeft zijn streven voort. Want als erfstuk liet hjj het gezelschap „Het Vrije To neel" achter, de enige to neelgroepering in Nederland die zich uitsluitend met het vertonen van blijspelen be zighoudt. Sinds kort prijkt aan het hoofd van deze troep weer de naam van een artistieke leider. Bob de Lange, gere nommeerd blijsipelvertolker en ook al® regisseur niet zonder verdiensten, gaat de moeilijke taak aanvaarden de onvergetelijke Cor Ruys op te volgen. Kunst en lachspieren En nu is het merkwaar dig dat Bob de Lange om trent de waardering van de humor door het Nederland se toneelpubliek Ruys' me ning volkomen deelt. „Het is of de mensen zich een beet je schamen om naar de co- mediie te gaan „comédie" zoal® De Lange het zegt kliekt veel speelser dan de wat logge Nederlandse uit spraak van het woord, Ik geloof dat men iin Nederland een onbeperkte, volledige waardering van het lichte, blijmoedige in strijd acht met de normen van degelijk heid die wij hier kennen. Men wil als men naar dë schouwburg gaat, er „iets van meenemen". Dieip ondeT de indruk zijn geweest van een drama. Comédie vindt men een te vluchtig genoe gen- En toch ben ik ervan overtuigd dat het voor de opgejaagde door problemen verscheurde mens van onze tijd broodnodig is dat hij zich een avond lang volko men cxnitsipamit. Dat is één. En bovendien is het een ty pisch Nederlandse misvat ting om de Kunst te laten ophouden zogauw de lach spieren in werkdnig komen. Dat is in andere landen heel anders. Mensen als Yvonne Printemps worden in Parijs als grote artieten geëerd. I'k verzeker U, als een Toon Hermans of een Wim Kan in Amerika, Frankrijk of Engeland zonden wonen meneer, die zouden de straat niet over kunnen steken zon der toegejuicht en door aulto- grammenjagers bestormd te worden". Bob de Lange gebruikt bij zijn conversatie vrijwel niets van de kostelijke ge barentaal waarmee hij op de planken een vrij oneehul. dige zi.n plotseling een dwaas accent geeft. Even deed hij eraan denken, toen wij hem vroegen of hij Cor Ruys persoonlijk gekend had. „Neen" zei De Lange, „niet persoonlijk. Wel De zin werd voltooid met een toneelgebaar; het gebaar waarmee oppervlakkige be kenden elkaar de hand schud den. Weet u wat ook typerend is voor bet Nederlandse pu bliek? vervolgt Bob de Lan ge zijn betoog. „Dat zij de geheide theaterbezoekers uit gezonderd nooit meer dan eenmaal naar hetzelfde stuk ,gaam- Wanneer in Frankrijk „Tartuffe" in een nieuwe bezetting wordt ge- geyen dan is dat een gebeur tenis- Hier is men gauw ge neigd te zeggen: Tartuffe? O, dat ken ik al. Misschien kómt dit doordat voor dë Nederlander de nadruk ligt op de fabel, het verhaal, ter. wijl voor de Fransman de intellectuele inhoud die in iedere vertolking nieuwe mogelijkheden krijgt, de hoofdzaak ié". „Gelooft u dat humoris tisch toneelspelen hogere eisen stelt aan de acteur dan een dramatische rol?". „Ik geloof niet dat vam ho gere eisen kan worden (ge sproken. Mijns inziens heeft de gemiddelde toneelspeler genoeg gevoel voor humor om bet komische uit het stuk te balen. Maar javoor een man als Ruys gelden natuurlijk andere maatsta ven. Cor Ruys was een fe nomeen. Die deed meer dan gewoon humor uit het stuk balen: bij stak er zijn eigen humor in. Zulke grootmees ters komen slechts zelden voor". VROEG in de morgen za ten wij dit praatje over toneel te maken, want Bob de "Lange 'beeft bet druk in deze laatste dagen van voorbereiding voor het nieuwe seizoen. Iedere och tend half elf naar Amster- Bob de Lange rechtsin Tsjechoio's „De kersentuin" diam. En dan repeteren en regisseren ook het nieuwe solo-program van Lily Bouwmeester „Stukjes en beetjes" krijgt zijn laatste fijne trekjes van regisseur De Lange tot laat in de middag. Het .gesprek moet dus kort zijn. In ijltempo ratelt Bob de Lange zijn persoon lijke toneelhistorie af. Ge boren Rotterdammer.Op de Mulo. Daarna op kantoor. Tussen de ambtelijke brie ven door sollicitaties aan het adres van de Amsterdamse Toneelvereniging. In 1934 'het eerste contract met dit ge zelschap. „Al dadelijk met de na druk op het komische?" „O nee. In het begin moet een acteur alles accepteren wat hij krijgen kan. In 1938 kwam ik bij het Residentie- toneel. Dan zitten wij in de mobilisatie van '40. En vier jaar onderduiken. Na de oor log eerst Comedia. Vervol gens op tournee naar Indo nesië met Mieke Flink en Anton Burgdorffer. Een-ac- tertjes. En tenslotte, tot voor kort: de Haagsche Comedie. Laseur en Scharoff „Wie beschouwt u als uw grootste leermeester?" „Moeilijk te zeggen" vindt de Lange. Maar als ik een naam moet noemen, geloof ik, dat ik Cees Laseur kies. Die heeft dat sterk persoonlijk stempel in zijn spel en in zijn leiding, waardoor hij aan zijn hele gezelschap iets van zijn eigen aard meedeelt. Scharoff heeft mij ook zeer geïmponeerd. Als Scharoff een stuk geregisseerd had, dan zat zijn „stijl" er zo vast in, dat zijn hand zelfs na een jaar, terwijl Scharoff al lang aaar Parijs was teruggekeerd, nog precies even scherp in de voorstelling waarneembaar was als bij de première." In October start „Het Vrijs Toneel" met het eerste stuk dat onder de nieuwe regis seur werd ingestudeerd. „Hobson's Choice". Een aar dig stuk vindt de Lange, dat dateert uit 1917 en dat in Londen de laatste jaren bij zonder veel succes had. Er is onlangs een film van ge maakt. Die heet „Hobson's Keuze"/ Een foutieve titel. Want u moet weten, dat „Hobson's choice" een Engel se zegswijze is, voortgekomen uit een oude vertelling waar in een zekere Hobson geen andere keuze had dan een afgeleefd paard of helemaal geen paard. Daarom noemen wij het stuk, waarvan een soortgelijk alternatief, niet met een paard maar met een echtgenoot, de clou vormt: „Graag of niet". Het is half elf. Bob de Lange laadt het benodigde in zijn actentas en rijdt ons in zijn wagentje naar de tram halte. „Gaat u naar de Schouw burg, pappie?" roept zijn zoontje hem na. Met de be wondering die een zoontjs van zo'n vader past.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1953 | | pagina 5