De eigen verkenners-kapel Vandaag VOORTDUREND OP TOCHT Het grote plan Op weg naar eeuwigheid Jongeren lezen de blijde boodschap ZIJN WEG ZE RUILEN VAN PLAATS TREKKERS NAAR GOD r'/'Zm »SH MINIA TUUR MA D6 HOOGAIS - /'CAS Ephima sÜI Na een lange tijd van voorbereiding hebben de katholieke ver kenners 7 September hun eigen landelijke kapel in Persingen in gebruik genomen. Daarmee is een van hun idealen bereikt, 'n Katholiek verkenner „verkent" niet zonder zin. Zijn trekken, zijn op-weg-zijn is ergens op gericht. Dit kon niet mooier ge symboliseerd worden dan door een eigen kapel. Elk kamp, dat waar ook wordt opgeslagen, is maar een moment ergens zijn om weer verder te gaan. Nergens vinden wij een blijvende woon plaats. Het hele leven gaat op in een „reikhalzend uitzien". Per singen leert waar tenslotte het rustpunt en de blijvende woon plaats te vinden zal zijn. Op verschillende wijzen trach ten we dit op-reis-zijn-naar-God uit te drukken. We houden daar om graag processies, waar we trekken b.v. achter het Allerhei ligste aan om uit te drukken, dat onze reis naar God gaat achter Christus aan, Die ons is voorgi?1 gaan en de weg heeft aangegeven. Zo moeten we ook de bede vaarten verstaan, die altijd bij ZATERDAG 12 SEPTEMBER 1953- PAGINA Hij was ontegenzeglijk een groot organisator. Zelfs onder de moeilijkste omstandigheden kon hij de dingen dezer wereld overzien, rang schikken en naar aanleiding van gemaakte gevolgtrekkingen, steeds de juiste handelingen voor hem zelf en anderen bepalen. Het verwonderde dan ook niemand dat deze man, reeds xn de eerste weken van het concentratiekamp-bestaan, hetwelk wij een dikke drie jaar met hem zouden delen, zijn secondanten uitzocht en onze geesten wakker hield met het doorzien van de gronden, die tot de wereldcatastrophe hadden geleid. Dat was de eerste stap. Daarna volgde het moeizaam opstellen van een program voor later, een politiek-sociaal program, waarin de uitkomst van ons aller pogen zou worden neergelegd. We zijn weer op weg gegaan. Het werkjaar is begonnen. Het stadsverkeer heeft zijn „regel matige" bloedsomloop her vonden. En op alle gezich ten is weer de gelatenheid te lezen waarmee men zich in de stroom laat opnemen. „Wat zoeken ze eigenlijk?", vraagt de kleine prins aan de wisselwachter in het prachtige boekje: „Le petit prince" van Antoine de Saint—Exupéry (vertaling: Laetitia de Beaufort Van Hamel, uitg. Ad. Don ker N.V.). Een aantal katholieke jonge arbeiders hoeveel het er nu precies zijn, doet er niet toe heeft dit werkjaar, naar wij graag willen aannemen, met meer dan gewone bezieling in gezet. Het volgend jaar Juli gaan zij een grote tocht maken. Een bedevaart. Jonge arbeiders op bedevaart? Het lijkt een ge waagde onderneming. Jonge arbeiders ziet men niet vaak op bedevaart. De bussen met bedevaartgangers (sters) die op geregelde tijden naar Kevelaer, naar „Brielle", naar Heiloo, naar Roermond, naar Smakt en zovele andere plaatsen vertrek ken, zijn dikwijls gevuld met een ouder publiek In de geest van vele jongeren is het op- bedevaart-gaan een achterhaal de en verouderde gewoonte. Als de Kajotters dan het plan gemaakt hebben om dit hele werkjaar in het teken van een bedevaart te zetten, dan moe ten ze er wel een heel bijzon der doel mee hebben en dat hebben ze ook. Deze tocht naar Zuid-Frank rijk is geboren uit nood. Eenmaal kwam God tot ons door Maria. Uit de Maagd Maria is Christus Jesus mens geworden „om .ons en voor ons heil". In Augustus 1954 zullen jonge arbeiders op weg gaan naar God ze willen God zoeken en er is geen betere weg dan door Maria. De K.A.J. heeft er een jaar voor genomen om de motieven van deze tocht te doen doordringen. Zo zal zij het gevaar ontlopen, dat de Kajotters de reis naar Lourdes zullen opvatten als een stunt. Wie van hen zich verdiept maand na maand in de grote apostolaatsgedachte, zal alleen op weg gaan temidden wel licht van duizenden om Christus te vinden. Hij zal ook weten welke consequenties een ontmoeting met Christus heeft voor iedere christen. P. W. Eeuwigheid i? iets, waar wij ons maar lieel moeilijk een begrip van kunnen vormen. Hoe moet men zich dat indenken: oneindigheid, dat grenzeloze, nooit eindigende en altijd voortbestaande? Hoe kan dat, dat een leven nimmer afgesloten wordt, dat een bestaan onverwoestbaar binnendringt en zijn loop vervolgt achter de strakke horizon van de tijd? Men vraagt zich dikwijls af: hoe zal dat nu later zijn, wanneer wij in Gods onmiddellijke nabijheid in de hemel vertoeven voor eeuwig? Wanneer men in stilte de ogen slnit en probeert zich een en ander voor te stellen, geeft men het spoedig op; het gaat niet. Velen komen daardoor onzeker te staan tegenover de eeuwigheid en alles wat er mee samenhangt. Ze kunnen er baast niet in geloven, zeggen ze, want hoe moet je je dat nu voorstellen? HEIMWEE NAAR BLIJVENDE HET Hij is in onze wereld als iemand, die de wereld liefheeft. Hij beleeft er Zijn vreugde en verdriet. Zon der ergens te blijven, trekt Hij van stad tot stad en van dorp tot dorp. Na elke teleurstelling schudt Hij het stof van Zijn voeten. Na elk goed verblijf gaat Hij weer heen met een hart vol blijdschap. De dingen en de mensen van deze wereld worden door Hem bemind; de zon en het water, de witte ko renvelden en de vogels, de rijke jongen en het rouwmoedige meis je. Maar Hij blijft niet staan. Hij gaat voorbij. Er is een horizon achter alle einders van het heelal. Niets is te klein om bemind te worden. Niets is groot genoeg om er zich met uitsluiting van al het andere aan te binden. Zijn liefde blijft, Hij gaat. En alwat Hij lief heeft probeert Hij mee te nemen. Want in het Huis van Zijn Vader, waarvan Hij het weldadig licht over de aarde ziet vallen, zijn vele woningen. De wereld is Zijn weg naar de Vader. BENT U OOK OP DE BRUILOFT GENODIGD? Als wij zo Zijn Bruiloft meevieren in vernedering van Goedendag, zei de kleins prins. Goedendag, zei de wissel wachter. Wat doe jij hier? vroeg de kleine prins. Ik sorteer de reizigers in groepjes van duizend, zei de wisselwachter. De treinen waar in ze rijden stuur ik om de beurt naar links en rechts. 'n Verlichte sneltrein kwam met donderend geraas langs en 't seinhuisje stond cr van e trillen. Wat hebben ze 'n haast, zei de kleine prins. Wat zoeken ze eigenlijk Dat weet de man op de locomotief zelf niet, zei de wis selwachter. En 'n tweede ver lichte sneltrein donderde in de andere richting langs. Komen ze nu al terug vroeg 't prinsje.:.... Nee dat zijn niet dezelfden, zei de wisselwachter. Ze ruilen van plaats. Vonden ze 't dan niet pret tig, daar waar ze eerst waren? Men is nooit tevreden, waar men is, zei de wissel wachter. Toen raasde een derde ver lichte sneltrein voorbij. Zitten die de eerste reizi gers achternavroeg de kleine prins. Ze zitten niets achterna, zei de wisselwachter. Ze slapen daarbinnen of ze gapen. Alleen de kinderen drukken hun neus plat tegen de ruit. Kinderen alleen weten, wat ze zoeken, zei de kleine prins. Ze verdoen hun tijd aan 'n pop van oude lappen en die wordt dan heel belangrijk. Ze huilen als de pop hun wordt afgenomen Die zijn dan goed af, zei de wisselwachter fax tVlcBf Jf'J'iiiiiMnj] Steeds drukker wordt het ver keer op de grote weg. De ene auto na de andere snelt voorbij. Het lijkt soms of geheel Nederland op weg, op tocht is. Altijd ergens naar toe, altijd op tocht. Het is een beeld van de onrust van het mensenhart, dat niet kan verwij len, maar dat steeds opgedreven wordt. De mens is wezenlijk al tijd op reis, op tocht. Dit behoort tot het mens-zijn zelf. Maar soms moet ik denken aan een stelletje kippen, die opgejaagd worden. Ér komt iemand aan en luid kake lend en druk-bewegend vliegen ze doelloos heen en weer, juist, waar ze niet moeten zijn. Ze ko men weer terug en gaan eindelijk uit de weg. Dom. Maar is het heel vaak zo ook niet met ons mensen gesteld? Als we een vast punt zouden nemen op een pla neet, van waaruit we de aarde zouden kunnen overzien en we zouden een heel sterke verrekij ker hebben, zodat we alles goed zouden kunnen onderscheiden, dan zouden we dezelfde indruk krijgen als wij hebben van een groep kippen, die opgejaagd wordt. We zouden, auto's, vlieg tuigen en wat al niet als maar bedrijvig heen en weer zien trek ken, op dezelfde plaats zien te rugkomen, even rusten, weer uit trekken, weer bedrijvig heen en weer gaan. Dan rusten en dan weer op tocht. Tot de laatste tocht. Dom, zouden we zeggen, dom en doelloos. Wie zou niet lachen, als hij ons bezig ziet. Van dichtbij lijkt het zo belangrijk, maar uit de verte gezien heeft het geen zin. Wij christenen zien weer die per. Zeker ook wij voelen de on rust, welke ons opjaagt, ook wij gaan heen en weer en drukken graag onze innerlijke onrust uit in reizen en trekken. Ook wij zijn trekkers. Maar we hebben een doel. We zijn pelgrims op de ze aarde. Ons leven is een tocht naar God, naar het geluk, geen nutteloos heen en weer gedraaf. Wij zijn reizigers, maar ergens naar toe, naar een vast eindpunt. het christenvolk geliefd zijn ge weest van het begin af aan. Dit is meer dan een reis of een gezel lig uitstapje. In en door dit rei zen naar de heilige plaatsen drukken we ons wezen als „trek kers" uit. Maar dat niet alleen. De reis naar God, naar het de finitieve geluk is lang en moei lijk en er is altijd gevaar van af dwaling en ondergang. We weten, dat de grote Moeder Maria en de Heiligen ons zullen helpen steeds achter Christus aan te gaan, om zo met Hem het eeuwige geluk te bereiken. In het symbool van het reizen gezien, drukken we dit uit door bedevaarten naar een heili ge plaats. Dit zijn als het ware pleisterplaatsen op onze tocht naar God, waar we gesterkt wor den, waar we gunsten krijgen, om deze reis zo góed mogelijk te kun nen volbrengen. Waar we even uitrusten en ons bezinnen op on ze weg. Zo moeten wij dit reizen en trekken naar heilige plaatsen verstaan. Deze bedevaarten naar het H. Land, naar plaatsen, waar Maria of een heilige geëerd wor den liggen dus dieper in de men selijk natuur geworteld dan de meesten denken. Het is een sym bool van ons op reis zijn naar God. We drukken daardoor uit, dat ons reizen en trekken niet doelloos is. We krijgen door deze bedevaarten steun en kracht om deze levensreis met moed en ver trouwen door te zetten, tot we eindelijk het doel van de levens reis bereiken: het eeuwige Rijk van God. H. B. Geschapen in genade en waarheid i Vr. Ik kan het toch niet helemaal met u eens zijn. Ik heb altijd gehoord en ge leerd, dat de uitdrukking „geschapen naar Gods Beeld en Gelijkenis" meer speciaal betrekking had op de uitzonderingstoe stand van de eerste mensen, omdat deze geschapen waren in genade. U legt deze dingen veel te natuurlijk uit, dunkt me. Antw. U heeft in zekere zin gelijk. Wij weten, dat de eerste mens op een spe ciale wijze op God heeft geleken door de genade. Maar u moet dit goed begrijpen. Dit zegt niets tegen mijn vorige stelling. Volgens de Schrift bleef deze gelij kenis, waardoor de unieke waarde van de persoonlijkheid uitdrukkelijk door Gods Woord wordt bevestigd, ook be staan na de zonde en de zondeval. Een kleine redenering maakt het dan duide lijk, dat deze er dus is, onafhankelijk van de genade. Maar we kunnen zo zeggen, dat de mens, louter natuurlijk gesproken als Beeld en Gelijkenis van God, slechts een eerste verre gelijkenis was, zoals een witzwarte foto een persoon wel weer geeft, maar toch slechts vrij algemeen. Een kleurenfoto doet de gelijkenis met de persoon, die afgebeeld wordt nog sterker uitkomen, en voltooit het eerste beeld en die eerste aanzet. Zo zouden we het hier ook kunnen zeggen. In feite is de mens geschapen reeds vanaf het eerste moment in een sterkere gelijkenis met God, dan de louter natuurlijke. We kunnen dit niet halen uit het Oude Testament, maar we weten dit uit het Nieuwe Testament, waarin gezegd wordt, dat de mens door Christus, het beeld van de eeuwige Vader terugkrijgt, dat hij in de eerste mens verloren had. In de eerste mens, die ge leek op God, kan men dus twee dingen, ik zeg niet scheiden, maar toch onder scheiden vooreerst de natuurlijke aanleg, het verre gelijken op God, en de vol tooiing er van door de genade, waardoor deze gelijkenis met God, in zover dat voor de mens mogelijk is, voltooid wordt. Het was voor ons: praktijkmensen, werkers in de Oost, een verkwikking om met deze grote geest, en man van ruime blik samen te mogen werken. Een ieder kreeg, naar aanleg en graad van ontwik keling onmiddellijk door hem opge merkt een taak toegewezen. Een ieder ging te rade bij zijn eigen voorraad aan verworvenheden, want schaars waren de standaardwerken, waarop men zou* heb ben kunnen terugvallen; en ieder leverde zijn werkstuk in. Er waren puur-ambtelijke medewer kers die hun gehele leven gedachten hadden moeten formuleren, en dit soort taai-beeldhouwwerk kennelijk nog niet vergeten waren. Er waren gevoelsmensen en practici die zeker ondrukbare taal schreven, maar wier gedachten levens echt waren en aan de organisator soms uitzichten openden op ongekende diepten en hoogten in de menselijke ziel. Er wa ren er zelfs die, door de grote man totaal verwaarloosde fundamenten van de chris telijke samenleving ontvouwden, van wel ker waarde hij geen flauw begrip had. „Ja, maar dat zijn zaken die elk individu persoonlijk raken, niet de samenleving". „Pardon", zeiden dan de schuchteren," wij zfln van oordeel dat een evenwichtige samenleving slechts kan opgebouwd wor den door evenwichtige individuen, die trachten God's Wil te volbrengen". .En toen bleek dat eerder dan ge beeldhouwde taal. de levenswarme visie, gebaseerd op God's Wet. steekhoudende argumenten voor een politiek-sociaal be stel kon opleveren, werd de organisator onrustig. Het graven in de vele mogelijk heden en methoden lag hem zeer goed. Het geconfronteerd worden met God's Wil „wat weten die mensen van God's Wil?" troubleerde hem. „Zou U niet van deze gelegenheid deze blijkbaar langgerekte retraite ge bruik maken, om Uw eigen basis eens on der de loupe te nemen?" ,,'t Zou interessant zijn, mijn waarde, maar daar is nu geen tijd voor beschik baar. Eerst moet ons Plan in orde zijn, eerst moeten wij weten, waar wij ge zamenlijk, staan." En zo, vielen velen af van de kring, welke de „grote" rond zich had verza meld. De voor hen aantoonbare feilen in de ongetwijfeld grootse opzet van het program, werden niet erkend en het werk werd door anderen minder zorgvuldi ger. voortgezet. ,,U moet mij toch eens een berichtje zenden, zodra U tijd gevonden heeft om naspeuringen voor Uzelf te beginnen", luidde een afscheidswoord bij het opbre ken van het kamp. „Zal ik zeker doen, maar U begrijpt, nu is er geen tijd voor dergelijke dingen Vier weken later hoorden wij het. De trein van Bandung naar Djakarta was leeggeroofd door bandieten. Enige Euro peanen hadden zich verzet. Hun lijken werden later door een patrouille Brits- Indiërs gevonden. De organisator had geen tijd meer ge had tot onderzoek van eigen basis, en het keurig uitgewerkt program, lag in flarden langs de spoorbaan. En als ik dit uit mijn herinnering op diep, vraag ik mij af. of de hedendaagse mens en speciaal de jongeren die streven naar wereldhervorming en Europese een heid, wereldverbetering en algemene broederschap, wel tijd genoeg besteden aan het leren kennen van de enig werke lijk .belangrijke waarden. PIERRE. Men zou daarnaast een andere vraag kunnen plaatsen: wie kan zich voorstel len, werkelijk voorstellen, dat er aan iets een einde komt en dat b.v. het men selijk bestaan zou uitlopen in het niets, geheel verdwijnend in de duisternis, spoorloos en zonder enige nieuwe moge lijkheid? Zal onze verbeelding hiermee niet minstens even grote moeilijk heden hebben? Deze mens, die de waarheid met al haar onvergankelijk heid in zich op kan nemen en zich eigen kan maken die op een gegeven ogen blik kan uitroepen of stil in zichzelf kan concluderen: dit is waéi en het zal altijd wéér zijn, en die blij is met deze ontdekking, omdat hij daarmee is door gedrongen in het hart van het eeuwige, deze mens, die zich in zijn beperktheid en begrenzing eenzaam voelt en aan deze eenzaamheid wil ontvluchten; die ervaart hoe het wonder der liefde in hem openbloeit, een liefde waarvan hij zich niet kan indenken, dat ze ooit voor bij zou gaan, om er niet meer te zijn, en tegelijkertijd een liefde, die hem de woorden „eeuwig" en „eeuwigheid" ge makkelijk in de mond doet nemen; deze mens, die grote, onvergankelijke ge dachten en gevoelens in ontroering uit jubelt, uitspreekt of uitbeeldt, met een kracht die op scheppingsdrift lijkt, zodat monumenten ontstaan, die in stoffelijke vormen het eeuwige bij ons schijnen te brengen; deze mens. die op de bodem van zijn ziel de hunkering en het heim wee aanwezig weet naar het blijvende, naar datgene wat boven alle tijdsduur uitgaat en wat niemand hem meer kan ontnemen: deze mens lijkt voor de eeuwigheid geschapen. Tot deze mens werd door die Ene het woord gericht: „Ik ben de verrijzenis en het leven; wie in Mij gelooft, zal niet sterven voor eeuwig." Hij ging het huis binnen om brood te eten. Was daar een bruiloft? Hij sprak er wel over een bruiloft. Een bruiloft, waar men zich moet vernederen, om verheven te worden. Vreemde bruiloft. Toch is een bruiloft niet alleen een pretje, een plichtpleging, waaraan men zich niet kan onttrekken, een etentje, maar eteeds een plechtigheid, een gebeurtenis, zeker voor de bruid. Zij krijgt de eerste plaats, wordt naast de bruidegom gesteld in ere, t,,zonder vlek of rimpel of iets van dien aard, maar heilig en onbesmet." Dat is haar verheffing. Dat is de eer, die zij geniet in het oog van alle disgenoten. Dit is dé gebeurtenis van de bruiloft. Op de bruiloft waar Jezus van sprak, kunnen wij allen de eer van de bruid beleven, baar verheffing, mits wij ook eerst de vernedering van de Bruidegom in ons hebben opgenomen. Hij liet het niet bij spreken. Zelf gaf Hij het voorbeeld als Bruidegom. Toen Hij met Zijn Bruiloft begon, nam Hij het brood, brak het en gaf het aan zijn leerlingen. Toen heeft Hij zichzelf vernederd tot den dood, „want dit is Mijn Lichaam voor u overgeleverd", vernederd En Zijn yerheffing dan? Hierover schrijft ons Paulus: „Hij heeft zichzelf vernederd tot den dood, ja, tot den dood van het kruis. Maar daarom dan ook heeft God Hem verheven en Hem de Naam gegeven hoog boven alle namen, opdat in de Naam van Jezus iedere knie zich zou buigen in de hemel, op de aarde en onder de aarde, en iedere tong zou belijden tot glorie van God den Vader, dat Jezus de Heerwis". Dit is op de Bruiloït Zijn voorbeeld van vernedering en verheffing. Ieder voorbeeld wil een na-beeld. Daarom voegde Hij er aan toe: neemt en eet. De Bruiloft die Hij opende de avond voor Zijn lijden, vieren wij voort, iedere Zondag in de mis. Dit is de bruiloft, waarop wij allen zijn uitgenodigd. Ga dan het huis binnen, het huis van God, om het Brood te eten, zoals wij vandaag lezen van Hem. Sommigen gaan er binnen om muziek te horen. Anderen om een plicht te vervullen, waaraan zij zich moeilijk kunnen onttrekken. Anderen om.... anderen. Ga binnen om het Brood te eten. Sommigen worden dan bovendien genezen, als de waterzuchtige. Maar allen moeten zich vernederen. Allen moeten zich zondaars weten. Allen moeten hetzelfde in zich gevoelen wat er ook omging in Christus Jezus, toen.Hij met deze bruiloft begon. Etend moet gij uw hoofd buigen, zoals Hij deed op het kruis Etend moet gij uw hoofd huigen en uw schuld belijden. Etend moet gij uw hoofd buigen en zien naar uw hart, of het gelijkt op het Zijne: „leert van Mij. dat ik nederig van harte hen". onszelf, zullen wij worden verheven. Wij vieren in de mis geen verleden van Hem alleen, maar een heden van ons allemaal. Wie zich etend met Jezus,vernedert, zal zeker worden verheven. Ilij heeft het ons vandaag gegarandeerd. Dit is juist de Blijde Boodschap van deze dag. Het lijkt u misschien riskant, u vrijwillig te vernederen. Wie in de Blijde Boodschap van Jezus gelooft, gelooft niet in die risico. Wie gelooft in de Blijde Boodschap van Jezus, weet, dat hij in Jezus vernederd, zéker verheven wordt. Neemt en eet. R. BECKERS pr. En nou zeggen ze dat de ouwe lepma de leiding van de bedevaart niet meer op zich wil nemen, om dat hy van Trum- mel 't vorige jaar rooie jodium heb meegenomen en dat vindt lepma geen échte jo dium, er gaat niks boven geuone bruine jodium zegt lepma; maar nou is die rooie stukken goedkoper, ofschoon de mensen d'r t vorig jaar uitzagen alsof ze met menie bewerkt waren, inzover heb die ouwe wel gelijk, 't is géén gezicht, vooral niet by een bedevaart Koos Kelder was met z'n hoofd tegen de deurpost van 'n café gebotst en z'n vrouw dacht direct aan lippenstift toen Koos thuiskwam, je vieet hoe die vrouw van Koos is: en Liesje Planken dan, die had 'n geschaaf de arm en heb tien kilometer als 'n op zichtige ledie rozenhoedje lopen bidden; ze zeggen nou nog „rooie Liesje" als ze 't over d'r hebben, net wat voor Liesje; kapelaan Burkel is ook voorstander van bruine, geef mij maar bruine moet-ie tegen haar van Hoender gezegd hebben maar goed, de kapelaan wilAlles altijd liefst zo gewoon mogelijk, hij is nog 'n broer van Keesje Burkel, die vroeger 'n rijwielstalling heb gehad op de hoek bij Vrijman en Boon, ome Keesje zeien de kwajongens; maar nou heb ik gehoord dit moet wel even onder ons blijven dat Trummel die rooie jodium heb opgekocht voor vijf jaar bij 'z'n zwager, ene van Mierwogt in Katwijk, die 'n stiefzuster in Haarlem moet hebben met 'n hein apothekerszaakje: die rooie jodium schijnt tegenwoordig helemaal niet meer te willen, alleen in de eerste jaren na de oorlog werd 't veel gekocht, maar nou zat die stiefzuster van Trum mel z'n zwager d'r mee; en toen zal die zwager tegen d'r gezegd hebben: ken je dat zootje niet kwijt, kom hier, wat had je d'r voor moeten hebben; en die stief zuster had d'r verder geen belang bij; nou, pik in, zegt ze, je ken 't hebben voor 12,50, ik noem maar wat; en toen die zwager natuurlijk in één run naar Trum mel; over bedevaarten gesproken, Trum mel. zegt die zwager, wat had je ge dacht van 'n aardig partijtje rooie jo dium voor 'n extra habbekrats, ik ben d'r zelf toevallig tegenan gelopen, maar je kan 't van me hebben; wat vraan je d'r voor. zegt Trummel; ik moet reke ning houden met onze kas; och, zeat die. zwarter, 't is tenslotte voor 'n bede- taart, ik toil d'r indirect niet aan ver dienen, alia, pak an en geef me twee, tientjes; zie je, zo is dat gegaan, maar daar weten lepma en kapelaan Burkel niks van; als je mij vraagt, och. ie ken dit zaakje van alle kanten bekijken, maar die bedevaarten gaan d'r toch wei om door,,.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1953 | | pagina 9