Kath. Mijnwerkersbond in 7 goud
Voorzitter Frans Do Innen: de
energieke leider
Dr Poels was de stuwkracht
Maken particuliere bouwers
extra winsten?
Ornithophilia: tentoonstelling
voor pluimvee en pelsdieren
De actuele betekenis van deze
priester-staatsman
WÊÈÊBÊm
VELASQUES
Bewoners van een
nieuw huis
Internationaal contact
P.v.d.A. wil meewerken
aan onderzoek
,Stuivers"-romantiek in
Leids krot
zijn
Het ei is neer best
„Pokkenbriefje" vereist
,De Ruyter"
16 November in dienst
VRIJDAG 2 OCTOBER 1953
PAGINA 5
„Die is goed. We vinden daar
volop begrip en medewerking, óók
op het gebied van de arbeidsver
houdingen. Met de beambtenorga-
nisatie werken wij niet minder
prettig samen, vooral in de top.
Daar is de verhouding zelfs zéér
goed. In het bedrijf zelf moet de
juiste verstandhouding echter nog
groeien".
„Z. H. de Paus heeft eens ver
klaard, dat niet alleen de instellin
gen maar ook de zeden hervormd
moeten worden. Het eerste hebben
wij bereikt, doch het tweede laat
nog te wensen over. Niettemin heb
ik gegronde hoop, dat door onze
nauwe samenwerking met de be
ambten, wier bestuur van goede
wil is, ook voor dit vraagstuk bin
nen afzienbare tijd een oplossing
gevonden wordt", aldus de heer
Dohmen.
Het strekt onze mijnwerkers tot
eer, dat zij aanstonds oereid gevon
den werden de regering in deze
uiterst precaire omstandigheden
terstond tegemoet te Komen. Door
tien achtereenvolgende Zaterdagen
twee uur over te werken hebben zij
een meer-productie van 120.000 ton
kolen weten te bereiken
In de Kolen- en Staalgemeen
schap wordt de Nederlandse Katho
lieke Mijnwerkersbond als de groot
ste organisatie van onze mijn
industrie erkend en gewaardeerd,
zo besloot de heer Dohmen het
onderhoud.
de band tussen goede rokers
Koningin die dag in Schiedam
RADIO-SERIES OUDE
NEDERLANDSE MUZIEK
FRANS DOHMEN
,,'t Kan verkeren
Mgr dr Nolens, tot wiens nagedachtenis
Zaterdagmiddag te Venlo, zijn ge
boortestad, een standbeeld wordt
onthuld, is de man geweest, die de plaat
selijke verenigingen van katholieke mijn-
werkers in federatief verband vereniëu
heelt. De eerste afdelingen ontstonden
een halve eeuw geleden in de oude mijn
streek: te Bleijerheide, Waubach, Eygels-
hoven en Heerlerheide.
„Namen en data kan ik slecht ont
houden', zegt Frans Dohmen, „maar de
geschienis ken ik precies en dit weet ik
zeker: de grote stuwkracht voor onze bond
was dr Poels. Aanvankelijk waren wij
niet veel meer dan een filiaal van de
Duitse Christelijke Mijnwerkersbond; dat
was nog in de bestuursjaren van Chris
Zielemans, Ook zijn wij een tijd lang een
interconfessionele organisatie geweest,
doch de protestanten hebben zich later
van ons afgescheiden"'
„Hoeveel mijnwerkersbonden zijn er op
't ogenblik?"
„Behalve onze organisatie hebben de
Protestant-Christelijken een bond, die on
geveer duizend leden telt; de 1500 socia
listen zijn verenigd in de Nederlandse
Bedrijfsbond Mijnindustrie en verder
bestaat nog de Bond van Werkers in het
Mijnbedrijf, een organisatie die weliswaar
niet aangesloten is bij de Eenheidsvak
centrale, maar waarin de communistische
invloed wel degelijk merkbaar is. We
hebben nooit kunnen achterhalen hoeveel
leden deze laatste telt. Aan het Centraal
Bureau voor de Statistiek geven zij zelf
het aantal 6000 op, maar dit is zeker te
hoog. Naar schatting zijn het er 3000 a
4000".
„Hoe is de verhouding tussen de bonden
onderling?"
„Voor de oorlog stonden we zeer fel
tegenover de socialisten, zoals U weet.
Sinds de bevrijding is de samenwerking
met de protestanten en socialisten geba-
GEDURENDE DE OORLOG daalde houw er Frans Dolmien dage
lijks door de duistere schacht van Staatsmijn Maurits naar het kolen-
front af. Sedert de bevrijding staat hij echter als voorzitter aan het hoofd
van de Nederlandse Katholieke Mijnwerkersbond, die met zijn meer dan
23.000 leden de machtigste en meest invloedrijke organisatie van de mijn
streek is. Zondag a.s. bestaat deze vakbond vijftig jaar.
Toen wij twee dagen geleden naar aanleiding van dit gouden feest op het
kantoer in „Ons Huis" aan de Parallelweg te Heerlen een onderhoud hadden
met Frans Dohmen was deze pas teruggekeerd van een conferentie in Luxemburg.
Inde acht iaren van zijn voorzitterschap is hij een bereisd man geworden; tijdens
deze bestuursperiode heeft Mj België, Duitsland Frankrijk, Zwitserland, Italië
Engeland en de Verenigde Staten van Amerika bezocht „t Kan verkeren mag
deze energieke vakbondsleider liredero nazeggen: voorlmen ging hij 'ederr dag
honderden meters ondergronds naar de donkere ingewanden der aarde, thans
legt hij vaak duizend kilometers af over land op zee en in de lucht
seerd op de samenwerking van de lande
lijke vakcentrales van KAB, NVV en CNV
welke in de bedrijfstakken doorwerkt en
in de bedrijfsunies tot uiting komt. Ik
moet toegeven, dat deze samenwerking
tot vruchtbare resultaten heeft geleid. In
de vergaderingen van de bedrijfsunie
worden de problemen, die zich in de mijn
industrie voordoen, besproken; we trach
ten dan .zoveel mogelijk tot een eens
luidend standpunt te komen. Onze voor
stellen aan de directies en Mijnindustrie-
raad dienen wij gezamenlijk in".
„En de verhouding tot de mijndirecties?"
DIT laatste punt ligt Frans Dohmen na
aan het hart. Wordt dit vraagstuk
tot een bevredigende oplossing ge
bracht dan volgt de rest van de pro-
blemen van zelf wel. Maar de houding
van het leidinggevend en toezichthoudend
personeel laat nog vaak te wensen over
Deze mensen bevelen teveel en over
leggen te weinig met hun ondergeschikten,
verklaart Frans Dohmen. i
„We hebben in onze publiekrechterlijke
bedrijfsorganisatie een huis gebouwd dat
stevig gegrondvest is op het fundament
van het Mijnstatuut, maar waarin de be
woners zich nog niet volledig hebben aan
gepast aan de nieuwe omstandigheden,
waaronder zij zich met elkander moeten
verstaan.
Wat wreekt zich hier? De grote fout
van het verleden: dat men destijds ver
zuimd heeft in de onderneming een gezag
te kweken dat niet op een machtpositie
berust maar zjjn taak opvat als een die
nende functie. Juist daar ontstaan de
conflicten-
Met problemen van nationale en inter
nationale politiek houden onze mijn
werkers zich niet op. De oplossing der
economische vraagstukken laten zij met
een gerust hart over aan de bevoegde
instanties; hun leven bestaat uit een aan
eenschakeling van kleine en alledaagse
dingen. Wat grieft hen het meest? Dat hun
menselijke persoonlijkheid niet tenvolle
gewaardeerd wordt door bedrijfsgenoten,
die de snelle ontwikkeling op sociaal ge
bied blijkbaar niet hebben kunnen bij
houden en nog maar steeds niet beseffen
dat de arbeiders door de P.B.O. niet al
leen medezeggenschap verwierven doch
tevens verantwoordelijkheid hebben aan
vaard.
Vóór de oorlog kon een of ander land
zich wellicht de luxe ener neutrale
onafhankelijkheid veroorloven. In
onze tijd is dat practisch onmogelijk ge
worden. Maatregelen die wegens inter
nationale spanningen getroffen moeten
worden, kunnen voor het economisch
leven der betrokken naties tot zeer ernstige
gevolgen leiden. Daarom moet de Katho
lieke Mijnwerkersbond zijn invloed ook
op internationaal gebied doen gelden.
„Deze maatregelen worden toch getrof
fen, met of zonder ons", vertelt Frans
Dohmen met nadruk. „Nemen wij ze niet
dan doen anderen dat. We dienen bij
deze conferenties derhalve aanwezig te
zijn. Hoe noodzakelijk dit internationaal
contact is bleek duidelijk toen het Korea-
conflict uitbrak In tijd van één maand
was in ons land een aanmerkelijke prijs
stijging merkbaar- Teneinde de verdedi
ging van West-Europa op te voeren onder
ging de staalproductie in de Duitse Bonds
republiek een uitbreiding van 11 millioen
tot 15 millioen ton per jaar. Voor de prac-
tijk betekende dit dat West Duitsland het
quantum kolen dat volgens aangegaan
contract naar ons land uitgevoerd moest
worden niet exporteren kon. Slaagde de
regering er niet in deze hoeveelheid uit
andere landen te betrekken of uit eigen
bodem te ontginnen dan zou het gevolg
geweest zijn dat onze nationale productie
tot 20% ingekrompen werd met als nood
lottige consequentie: daling van de wel
vaart en een groot aantal werklozen.
De dr Wiardi Beekman-stichting
van de Partij van de Arbeid heeft
raad van Ministers en van de Eerste en
Tweede Kamer gericht met de mede
deling, dat zq bereid is mede te werken
aan een onderzoek naar de vraag, of er
aanzicniyke premiebedragen boven de
ondernemerswinst in de zakken van de
particuliere bouwondernemers verdwij
nen.
„Enige tijd geleden werd u door de
stichting Raad van Bestuur Bouwbe-
drijf een adres toegezonden", zo luidt de
brief, „waarin een aantal opmerkin
gen, door de heer C. Woudenberg in de
Eerste Kamer gemaakt, bij de behande
ling van de begroting voor Wederop
bouw en Volkshuisvesting voor 1953, aan
een critische beschouwing wordt onder
worpen. Vanwege het grote belang van
het onderwerp de verhouding tussen
woningwetbouw en particuliere bouw
hebben wij het lid onzer sectie, de
heer A. J. A. Rikkert, verzocht dit adres
van enige kanttekening te voorzien. De
ze heeft aan ons verzoek voldaan".
Zijn artikel is afgedrukt in het zo
juist verschenen nummer van het
maandblad -,De Gemeente". „In het op
objectieve gegevens gebaseerde artikel
staat slechts op één punt bewering te
genover bewering", zo vervolgt de brief.
„Dit betreft de beschuldiging, dat er
aanzienlijke premiebedragen boven de
ondernemerswinst in de zakken van de
bouwondernemers verdwijnen. Het komt
ons voor, dat het ook voor de particu
liere bouwondernemers aantrekkelijk
moet zijn. dat er op dit punt klaarheid
komt. Wij willen niets liever dan een
onpartijdig onderzoek en verklaren ons
gaarne bereid daaraan desgewenst me
dewerking te verlenen".
In de vergadering van de Eerste Ka
mer op 11 Maart j.l. heeft de heer Wou
denberg gesproken over extra winsten, die
particuliere bouwers maken bij de ver
koop van met premie gebouwde woningen,
zo schrijft de heer Rikkert. De heer Wou
denberg besprak zo'n geval, waarin de
bouwondernemers een extra winst van
60.000 gulden bedongen, bij de verkoop
van 30 met rijkspremie gebouwde wo
ningen.
Volgens de minister, aldus het artikel
van de heer Rikkert, is er geen controle
systeem uitvoerbaar om dit euvel te we
ren. „Deze premieregeling zullen wij op
het ogenblik met alle nadelen, die de
heer Woudenberg noemde, voorlopig moe
ten accepteren", aldus de minister, „in de
hoop, dat degenen, die om een huis zitten
te springen, zich niet zo door sommige
bouwondernemers laten foppen als in het
verleden wel het geval is geweest."
(Van onze correspondent).
Dat de romantiek van de stui
verromans nog niet geheel uit de
wereld is gebannen, ondervond het
personeel van de gemeenteiyke
reinigings- en ontsmettingsdienst
te Leiden bij het schoonmaken van
een krot in de Sliksteeg. Want
daar in de Sliksteeg vond men een
heleboel „slijk der aarde", dat toe
behoorde aan de 74-jarige zwer
ver Flandrijn, die enkele dagen ge
leden in een inrichting werd opge
nomen. Emmers vol muntgeld en
stapels bankbiljetten, die voor een
groot gedeelte reeds verlopen wa
ren, haalde men te voorschijn uit
de vodden, die de zwerver tot bed
hadden gediend. Bij elkaar was
het een bedrag van vele duizenden
guldens. In het krot was geen stoel
of tafel te vinden. Alleen maar
vodden. En by ieder vod, dat men
opraapte, dwarrelden de bankbil
jetten in het rond en kletterden de
munten op de grond. Men ver
moedt, dat de man het kapitaaltje
met bedelen bijeen gekregen heeft.
Advertentie
rf^oede sigaren-kenners zijn stee-
vast Velasques-rokers. En een
man, die bij z'nVelasquesvertoeft,
heeft echt iemand nodig, die hem
tijdig hetinnett aan zulke aardse
zaken als het avondeten of dei
laatste tram.
.Steek óók eens 20'n nobele Velasques
op. En vergeet alles om U heen,
tot aan het laatste wolkje van dat
in-goede Velasques-aroom
(Van onze Utrechtse redacteur)
In de Jaarbeursgebouwen te Utrecht
wordt 6, 7 en 8 November a.s. voor de
45ste maal de internationale tentoonstel
ling van pluimvee en pelsdieren, geor
ganiseerd door „Ornithephilia" gehouden,
die zowel voor de zogenaamde sport-
fokkers, als voor de bedröfspluimveehou-
ders weer een belangrpke gebeurtenis be
looft te worden.
De medewerking is groot en het aantal
inschrijvers zal dat van vorig jaar, toen
bijna 2000 dieren tentoongesteld werden,
belangrijk overtreffen. Daarop is onge
twijfeld van invloed het feit, dat reeds in
Februari het houden van deze tentoon
stelling bekend was, terwijl het foksei-
zoen vorig jaar voor een groot gedeelte
achter de rug was, toen voor de eerste
maal uitsluitend jonge dieren, evenals nu,
voor expositie in aanmerking kwamen.
De bedrijfspluimveehouders komen met
belangrijke inzendingen van foktomen,
ééndagskuikens en mestkuikens. De groep
slachtvee zal bestaan uit twee afdelingen,
een afdeling van de mesters en een van
de exporteurs. De afdeling sportpluimvee
zal bestaan uit kippen, watervogels, sier-
duiven, konijnen en cavia's.
Een groot aantal wisselprijzen en me
dailles is beschikbaar gesteld, o.a. van het
Koninklijk Huis, de Commissaris der Ko
ningin in de provincie Utrecht, de ge
meente Utrecht en de Kon. Ned. Jaar
beurs.
De betekenis van de bedrijfspluimvee-
houderij blijkt wel uit het belangrijke be
drag, waarvoor jaarlijks wordt uitgevoerd
en dat in 1952 279 millioen gulden be
droeg. Als in de laatste maanden van dit
jaar geen grote moeiiykheden de export
ongunstig beïnvloeden, zal de totale uit
voer in 1953 de 300 millioen ruim over
schrijden.
Daar de export van eieren ook gunstig
is verlopen, acht men de hier en daar ge
uite vrees, dat de pluimveestapel te groot
zou worden, ongegrond.
Wel acht men het gebruik van eieren
door de Nederlandse bevolking, die jaar-
lijks per hoofd slechts 110 eieren gebruikt
te gering, zodat een propaganda-actie
overwogen wordt om het gebruik van
eieren in ons land te stimuleren.
In alle West-Europese landen ligt het
gemiddelde verbruik van eieren aanmer
kelijk hoger. België consumeert in eigen
land ongeveer 240 eieren per hoofd per
jaar, terwijl het verbruik in Duitsland
sterk toeneemt en thans reeds 140 eieren
per hoofd bedraagt. Amerika gebruikt on
geveer 400 eieren per hoofd per jaar.
Wanneer het mogeiyk zou zijn het voor
oorlogse peil in Nederland (140) weer te
bereiken, zouden in eigen land ongeveer
300 millioen eieren meer afgezet kunnen
worden en kan onze pluimveestapel zon
der enig bezwaar aanmerkelijk uitgebreid
worden.
Om op de tentoonstelling terug te ko
men, het is niet onmogelijk, dat de afde
ling konijnen tengevolge van de ge
vreesde konijnenziekte, die overigens >n
ons land van niet veel betekenis is ge
weest, minder omvangrijk zal zijn dan
vorig jaar.
Aan de inzenders wordt als eis gesteld,
dat de konijnen ingeënt zijn, welke bepa
ling ook voor de kippen geldt met het oog
op de pseudo-vogelpest.
„j
Naar wjj vernemen zal op 16 November
te Schiedam de nieuwe kruiser van de
Koninklijke Marine „De Ruyter" in dienst
worden genomen. Waarschqniyk zal H.M.
de Koningin hierby tegenwoordig zyn.
m
Ongeveer 150 werken van Nederlandse
componisten uit de 17e en 18e eeuw, aan
wezig in buitenlandse bibliotheken, wer
den op aanwijzing van de stichting voor
oude Nederlandse muziek, voor de dienst
van schone kunsten der gemeente 's-Gra-
venhage op microfilms gebracht. Het be
treft hier werken, die aanwezig waren in
o.a. Engelse, Duitse, Franse, Belgische,
Zweedse, Zwitserse, en Oostenrijkse
bibliotheken.
Een belangrijk deel van deze microfilms
werd vergroot en afgedrukt ter bestu
dering. Een aantal werken werd ter selec
tering in partituur gebracht. Van deze
werken werden diverse radio-series
samengesteld, ook voor buitenlandse
stations.
MGR DR W. H. NOLENS
DE ONTHULLING van het standbeeld van mgr
Nolens in zijn geboortestad Venlo moge hier
weerklank vinden in een beschouwing over de
actuele betekenis van deze staatsman.
Voor degenen, die bijna uitsluitend op geschreven
getuigenissen omtrent Nolens moeten afgaan, is het
'niet gemakkelijk een breid te krijgen van zijn per-
soon. 'I Is verblijdend, dat bij gelegenheid van zyn
veertig-jarig priesterschap onder leiding van Aal-
berse een boekwerk is uitgekomen, „Dr Nolens''
(1921), waarin de bijdrage van de heer Deckers een
voorstelling oproept, welke veel lof inhoudt, maar do
merkwaardige teruggetrokkenheid van Nolens even
duidelijk in het licht stelt. Het %s een goede gedachte
geweest van De Opmars m het laatste nummer een
aantal biidraoen te publiceren over de figuur van
nTusXIZ de] bidrage van de ^r^n^chaUc
levert een correctie op de vee^\- r ]>ocihcid ij
voorgrond gebrachte sphmxachtig
Voor Nolens stond op politiek ter:g^grate
taak voorop en. al moge m de wijze, fkeid en
taak vervuld heeft, een onbewogen P de
een koele berekendheid sterk naar voren t
taak zelf heeft hij op zich genomen uit een gl°eie
overtuiging. Die taak was te maken, dat het siaaw
gezag zou worden „ten weldaad" voor alle stan
van het volk, gelijk het manifest der katholieke Ka
merleden (ohder wie Nolens) van 1896 uitsprak. Dar
het staatsgezag gedurende de 19e eeuw in deze aller
eerste pUcht schromelijk was te kort geschoten te
genover de arbeiders, bracht mee, dat voor Nolens
het zwaartepunt van het sociale vraagstuk voor
alsnog zou ligSen in de sociale wetgeving ten bate
van de arbeiders, zd'hs in overeenstemming met de
encycliek „Rerum Novarum". Verzachting van de
meest schrijnende en levensomstandigheden
van de arbeiders door staatsingrijpen was de taak.
welke Nolens zich stelde. Maar verzachting op grond
slag van de christelijke ër°tjdslagen van de maat
schappelijke orde was voor Nolens de enig ware en
menselijke verzachting.
In verband hiermede zette Notens altijd voorop
drie vaste punten voor zijn politiek beleid: het bewa
ren van de politieke eenheid, in?ler voege, dat de
U.K. Staatspartij een „volkspartij zou zijn in de
zin van een eenheid van alle standen; het bewaren
van de rechtse samenwerking, liefstin ae vorm van
een parlementair kabinet; en ten derde het slechts
incidenteel samengaan met partijen. tf>r linker züde,
indien dit op bepaalde punten nodig bleek om een
sociaal regeringsbeleid te verzekeren, standpunt
heeft Nolens van meet af aan tot aan zijn laatste op»
treden volgehouden.
NOLENS' EEKSTE grote politieke optreden ge
schiedde n.a.v. de kabinetsformatie van 1913 en
WÜ citeren uit het werk van Vermeulen 2) de
poHt4«fc« beregeling,
welke Nolens hield in zijn. ad
vies aan de Koningin; in dit advies had hij uitge
stippeld het verzoeningsprogram, dat het kabinet Cort
van der Linden tot het zijne zou maken. Nolens even
wel zette uiteen, dat de verzoening, welke in 1917 tot
stand zou komen, op het gebied der staatkunde toch
geen blijvende verzoening aangaande de begin
selen zou kunnen brengen. Daarom liepen de op
vattingen tussen gelovigen en vrijzinnigen over doel
en bestemming van de mens. over gezag, gezin en
zedelijkheid te ver uit elkander.
Van het loslaten der antithese duchtte Nolens, blij
kens zijn advies aan de Koningin, het gevaar, dat
steeds breder scharen alleen zouden letten op stoffe
lijk voordeel. „Wie het meest biedt, schreef hjj, heeft
dan de grootste aanhang. En men behoeft niet te
vragen aan welke zijde de minstbedeelden zich op
den duur zullen voegen. Het is de plicht der rech
terzijde voor vertroebeling op dit gebied te waken.
De tegenstelling kapitalistisch-socialistisch bestaat,
maar tenslotte, meende Nolens, overheerst in de
practijk de tegenstelling tussen christelijk en sociaal
democratisch".
In 1918 is Nolens eigenlijk de enige staatsman,
die van meetaf een rechts kabinet heeft gewild en
daaraan onvermoeid heeft vastgehouden. Bij de be
handeling van de begroting voor 1918 3) legt No-
lens er opnieuw de nadruk op, dat de „antithese"
tussen rechts en links na invoering van de even
redige vertegenwoordiging (welke het sluiten van
een coaliBe vóór de verkiezingen onmogelijk
maakt) „nog niets van haar betekenis heeft ver
loren. Er blijft nu eenmaal altijd strijd bestaan
„over het eenvoudige antwoord, dat op enkele vra
gen, die voor de gewone mensen van elke Christe
lijke richting in de catechismus ge steld worden:
welke is bestemming van den mens en op welke
wijze moet hij hier op aarde die bestemming ver
vullen, gegeven wordt". Niettemin kan deze strijd
op gematigde wijze worden gevoerd en misschien
zal in de toekomst samengaan in „wat op meer
neutraal terrein ligt" veelvuldiger kunnen voor
komen.
De illusie door sommigen gekoesterd, dat de kath.
partij zich iou kunnen splitsen in vooruitstrevenden
en conservatieven, moet Nolens aanstonds wegne-
men. „Verbonden door den bond van het geloof be-
heerst dezelfde godsdienstige overtuiging de opvat
tingen en strevingen ook van tijdelijken aard. En
bovendien wie laat zich gaarne indelen bij de con
servatieve elementen? Er zijn er, die misschien nog
liever beschuldigd zouden worden van een diefstal
of brandstichting dan van te zijn conservatief
Dat de katholieke partij in haar geheel medewer
king zou verlenen in samenwerking met groepen van
links aan „een combinatie van tijdelijken aard tot
afwerking van een bepaald, beperkt program"-g«-
dachte door Marchant in het debat ontwikkeld
acht Nolens vooralsnog niet waarschijnlijk. Het woord
„onmogelijk" bestaat voor hem in de politiek niet,
maar hier nadert de onwaarschijnlijkheid de onmo
gelijkheid; slechts „in de uiterste noodzakelijkheid"
zou aan een dergelijke groepering gedacht kunnen
worden".
HET IS BEKEND, hoe in de onmiddellijke na
oorlogse jaren de sociale wetgeving een grote
vlucht nam en hoe, door het inmiddels intre
den van een malaise, bij het naderen der verkiezin
gen van 1922 een situatie bestond, welke in enkele
opzichten, oppervlakkig bekeken kan herinneren aan
de situatie welke intrad vóór de verkiezingen van
1952. Vóórdat de candidaten in de partij gesteld
moesten worden, weersprak het partijbestuur op 13
Mei 1921 duidelijk elke vrees, dat de Staatspartij
neigingen zou hebben met de socialisten te gaan
samenwerken. Nolens wilde er niet van weten de
getroffen sociale maatregelen te zien aangeduid als
waren 't slechts „proefnemingen". De „welvaartsver
ruiming", d.i. het „doordringen van meer welvaart
in grote bevolkingskringen" (bijv. rede te Sittard van
23 April 1923), welke tussen 1918 en 1922 was tot
stand gebracht, zou nu in de komende fase, welke
beheerst werd door malaise, de eerste plaats moeten
inruimen voor een beleid, dat „het geschokte bedrijfs
leven weer in een normalen toestand" zou kunnen
brengen, zodat op deze manier „de algemene wel
vaart, die de grondslag is voor die verschoven wel
vaart van brede volkskringen behouden en vermeer
derd kan worden".
Scherp verzette Nolens zich tegen bepaalde cri-
tiek, welke de gevolgen van de malaise verweet
aan de Regering, de fractie en haar voorzitter
die critici zijn als Xerxes, die de zee liet geselen,
vanwege een mislukte zeetocht. Nolens tekende
wederom aan, dat er slechts onder de navolgende
voorwaarden sprake zou kunnen zijn van samen
werking met de socialisten:
1) in extrema necessitate (in uiterste noodzake
lijkheid;
2) niet met de sociaal-democraten alléén;
3) de Katholieke partij in haar geheel.
Verrassend is 't in verband met de onrust van die
dagen Nolens met grote letter bij die aantekeningen
te 'zien schrijven: „Mundus regitur sapientia Dei
et confusione hominum".
De besprekingen, welke in verband met de toen
malige critiek gehouden werden, brachten o.m. mee,
dat een Kamerlid uit de boezem der ontevredenen zijn
intree deed in de katholieke fractie en dat de toen
malige N.K.P. een verpletterende nederlaag leed. De
Staatspartij kwam uit de verkiezingen met 32 in plaats
van voorheen met 30 zetels in de Kamer.
Maar het is duidelijk, dat de rechtse samenwerking
in een moeilyke situatie geraakte wegens de
figuur van Colijn. Hoe men Colyn ook zal beoordelen,
feitelijk staat vast, dat hij voor de samenwerking en
de eenheid der christelijke partijen een groot gevaar
en een ernstige belemmering is geweest, en dat het
droeve verzet dat na de oorlog bestond tegen de recht
se samenwerking, ja de tragische vervalsing van ge
heel die conceptie, vooral het gevolg is van het optre
den van Colijn, Immers door hem dreigde nu juist die
vertroebeling, welke Nolens in 1913 voorzag: de ver
troebeling door de antithese kapitalismesociaal- de
mocratie; wij laten hier alle schuldvragen in het mid
den; de geconstateerde feiten worden in brede anti-
revolutionnaire kringen erkend.
IN 1924 doemde het gevaar op van een afsplitsing aan
progressieve kant; vooreerst in de vorm van de Sint
Michaëlsbeweging, welk bezwaar bezworen werd
door de bemiddeling van mgr Aengenent; vervolgens in
de vorm van de Volksparty, welke met eigen lijsten uit
kwam. Bij de verkiezingen van 1925 zou uit de stro
ming van de Sint-Michaëlsbeweging een Kamerlid in
de fractie zitting krijgen; doch in 1929 moest deze weer
contre coeur zijn plaats afstaan. Maar inmiddels
stonden voor de katholieken de verkiezingen van 1925
in het teken van zekere verdeeldheid, welke de figuur
van Colijn ook onder hen opriep. En mgr Nolens
spreekt uit, dat hij hoopt op voortzetting van de recht-
■se samenwerking; doch hij waarschuwt, dat als die
samenwerking onmogelijk zou blijken, de „logica",
maar dan ook deze alleen, de katholieken zou kunnen
dwingen te overwegen of zij verantwoord zou zijn door
a priori elke samenwerking met andere groepen af
te wijzen. Dat deze uitspraak wel alleen als waarschu
wing is bedoeld en dat een overweging als door mgr
Nolens aangeduid vrijwel zeker tot een negatieve uit
komst zou voeren, bleek spoedig genoeg.
Het kabinet Colijn van 1925 begon onder de drei
ging van het afstemmen door de Christeiyk-Histo-
rischen van het gezantschap bij het Vaticaan. Toen
de „nacht van Kersten" kwam, deed Nolens een ver
klaring, welke voor de beschouwer van zijn beleid
een grote moeilijkheid oplevert en welke door me
nigeen als een fout wordt beschouwd op gronden,
welke ons wel juist voorkomen, inzover men op de
gepubliceerde gegevens mag afgaan. Door het ver
trouwen in het kabinet te verbinden aan de houding
welke de C.H. zou innemen, maar vooral door bij
voorbaat de mogelijkheid van een parlementair
rechts kabinet van die houding afhankelijk te stel
len, is de débacle van 1925 zo ongelukkig uitgepakt.
Des te opvallender en des te indrukwekkender is.
dat Nolens categorisch een samengaan met links van
de hand wijst, hoe aantrekkelijk 't ook gemaakt
wordt.
Nolens schrijft aan Marchant; „De Katholieke Ka
merfractie handhaaft onverzwakt hare mening, dat een
kabinet steunend op de drie Rechtse Partijen, de mees
te waarborgen geeft voor een alzijdige behartiging
van 's Lands belangen. Tegen de door U gevraagde
samenwerking bestaat o.m. het bezwaar, dat zij ons
tot samenwerking zou brengen met de Sociaal Demo
cratische Arbeiderspartij, wier diepere beginselen met
de Katholieke beginselen lijnrecht in strijd zijn. Al
leen bij uiterste noodzaak zou de Katholieke Kamer
fractie cot deze om verschillende redenen door haar
zeer ongewenst geachte samenwerking kunnen over
gaan. De Katholieke Kamerfractie ziet niet in, dat deze
noodzaak thans aanwezig is".
HET IS DE derde maal, dat wij bij Nolens de for
mule „slechts bij uiterste noodzaak" tegen ko
men; maar nimmer is het „uiterste" van die
„uiterste noodzaak" rebus ipsis et factis zo duidelijk
aan de dag getreden als in deze brief van 30 Novem
ber 1925. Schier alle zuiver-politieke aspecten wezen
toen in de richting van een samenwerking met links;
en politiek beschouwd moest die weigering tot een
voor de katholieken hoogst onbevredigende oplossing
der zeer lange crisis voeren. Na het optreden van het
kabinet De Geer herhaalt Nolens: de katholieken wil
len niet samengaan met socialisten dan alleen als „er
niet aan te ontkomen is." Dat men aan zijn woorden
„uiterste noodzaak" een uitleg zou geven, dat, nu die
„noodzaak" er zou zijn, ook de samenwerking diende
Ce volgen, heeft Nolens verwonderd afgewezen. 4)
Vóór de verkiezingen van 1929 herhaalt Nolens, dat
de voorkeur der Staatsparty „ongetwijfeld uitgaat
naar het optreden van een parlementair Kabinet met
een program, voortgekomen uit de programs der drie
rechtse partijen". Het Bestuur van de R.K. Staatspartij
herhaalt in 1928 by het opstellen van het verkiezings
program voor 1929, „dat op grond van BEGINSEL,
TRADITIE EN GESCHIEDENIS der Party hare
voorkeur ongetwyfeld uitgaat naar het optreden van
een parlementair kabinet met een program voortge
komen uit de programs der drie rechtse partyen,
R.K., A.R. en C.H.".
MERKWAARDIG is het standpunt, dat Nolens op
de partijraadsvergadering van 19 Mei 1928 ont
wikkelde met betrekking tot veelal felle dis
cussies over de principiële betekenis van de bestaan
de economische orde, discussies, welke door de grote
crisis van twee jaar later het land in rep en roer
brachten en wellicht iets meer aandacht verdienden
dan de grote staatsman toen nodig achtte. By de be
sprekingen van 't verkiezingsprogram, zo zêide Nolens,
„zullen we ons te wachten hebben voor al te theoreti
sche speculatieve beschouwingen, waarin abstractie
wordt gemaakt van de wereld, waarin we nu ten
enenmale leven en zeker voorlopig leven moeten." En
onder zijn aantekeningen leest men dan notities als
„geen utopisten, geen radicalen"; elders: „Quand on
n'a pas ce qu'on aime, il faut aimer ce qu'on a."
ENIGE MAANDEN voor het overlijden van mgr
Nolens verschijnt de encycliek „Quadragesimo
Anno", welke onder de katholieken een einde
maakte aan de fel oplaaiende debatten over het op de
privaat-eigendom berustende economische bestel, met
welke term Nolens op nuchtere manier het kapitalisme
definieerde, zodoende toch in wezen de eenheid, welke
„Rerum Novarum" en „Quadragesimo Anno" ook te
dezen aanzien verbindt, op de hem eigen manier
„voorspellende".
Mgr Nolens heeft in ons land de beginselen van
Rerum Novarum. inzoverre zy een taak stelden
voor de overheid, tot sociale realiteit gebracht; de
ontstellende gevolgen van de economische crisis,
welke in toenemende mate als een uitdaging werkte
voor de christelijke staatskunde, hebben de enorme
betekenis van dit feit teruggedrongen. Die crisis
heeft zonder enige twijfel alom het besef wakker
geroepen, dat 't niet helemaal genoeg kan zijn, zich
allereerst te concentreren op „hetgeen voorshands
in de naaste wetgevende periode bereikbaar en te
verwezenlijken is". De toevoeging: „al moge het pro
gram perspectieven op langere termyn openen", kan
die ontoereikendheid naar ons gevoelen niet goed-
maken. Sedert ca 1930 moet men toch aannemen, dat
op staatkundig gebied 't allergewichtigste hierin
bestaat te zoeken naar wegen, welke de toekomstige
maatschappelijke orde gevoegd doen blijven binnen
die eeuwige beginselen, welke het Christendom be
waart en beveiligt. Dat de toekomstige maatschap
pelijke orde in verschillende opzichten scherp zal
afweken van hetgeen wy voor de oorlog kenden,
staat by voorbaat vast.
F. D.
1) Aan de bibliografie, welke De Opmars geeft
voege men toe de goede bespreking van Nolens
door P. Geurts in „Gestalten en Gedachten", eer
ste deel, derde druk, 1928, pag. 249 e.v. en di in
het proefschrift van mr Verhagen, „De totstandko
ming van het eerste ministerie Ruijs de Beeren-
brouck", p. 32 e.v. Ook in „In Vrijheid Herboren"
komen besprekingen van Nolens voor; -zij lijken wel
erg de klemtoon te leggen op de uiterlyke indruk,
welke Nolens op velen maakte.
2) Derde deel van „Schets eener Parlementaire Ge
schiedenis van Nederland door van Weideren bon
Rengers; 1950, pag. 252/3.
3) Vgl Oud, Het jongste Verleden, I, pag. 24/5.
4) De uitleg, welke de heer Romme aan deze uit
lating geeft. (Opmars 25 September '53, pag 1) lflkt
ons voorhands onjuist.