Kath. Mijnwerkersbond in 7 goud Voorzitter Frans Do Innen: de energieke leider Dr Poels was de stuwkracht Maken particuliere bouwers extra winsten? Ornithophilia: tentoonstelling voor pluimvee en pelsdieren De actuele betekenis van deze priester-staatsman WÊÈÊBÊm VELASQUES Bewoners van een nieuw huis Internationaal contact P.v.d.A. wil meewerken aan onderzoek ,Stuivers"-romantiek in Leids krot zijn Het ei is neer best „Pokkenbriefje" vereist ,De Ruyter" 16 November in dienst VRIJDAG 2 OCTOBER 1953 PAGINA 5 „Die is goed. We vinden daar volop begrip en medewerking, óók op het gebied van de arbeidsver houdingen. Met de beambtenorga- nisatie werken wij niet minder prettig samen, vooral in de top. Daar is de verhouding zelfs zéér goed. In het bedrijf zelf moet de juiste verstandhouding echter nog groeien". „Z. H. de Paus heeft eens ver klaard, dat niet alleen de instellin gen maar ook de zeden hervormd moeten worden. Het eerste hebben wij bereikt, doch het tweede laat nog te wensen over. Niettemin heb ik gegronde hoop, dat door onze nauwe samenwerking met de be ambten, wier bestuur van goede wil is, ook voor dit vraagstuk bin nen afzienbare tijd een oplossing gevonden wordt", aldus de heer Dohmen. Het strekt onze mijnwerkers tot eer, dat zij aanstonds oereid gevon den werden de regering in deze uiterst precaire omstandigheden terstond tegemoet te Komen. Door tien achtereenvolgende Zaterdagen twee uur over te werken hebben zij een meer-productie van 120.000 ton kolen weten te bereiken In de Kolen- en Staalgemeen schap wordt de Nederlandse Katho lieke Mijnwerkersbond als de groot ste organisatie van onze mijn industrie erkend en gewaardeerd, zo besloot de heer Dohmen het onderhoud. de band tussen goede rokers Koningin die dag in Schiedam RADIO-SERIES OUDE NEDERLANDSE MUZIEK FRANS DOHMEN ,,'t Kan verkeren Mgr dr Nolens, tot wiens nagedachtenis Zaterdagmiddag te Venlo, zijn ge boortestad, een standbeeld wordt onthuld, is de man geweest, die de plaat selijke verenigingen van katholieke mijn- werkers in federatief verband vereniëu heelt. De eerste afdelingen ontstonden een halve eeuw geleden in de oude mijn streek: te Bleijerheide, Waubach, Eygels- hoven en Heerlerheide. „Namen en data kan ik slecht ont houden', zegt Frans Dohmen, „maar de geschienis ken ik precies en dit weet ik zeker: de grote stuwkracht voor onze bond was dr Poels. Aanvankelijk waren wij niet veel meer dan een filiaal van de Duitse Christelijke Mijnwerkersbond; dat was nog in de bestuursjaren van Chris Zielemans, Ook zijn wij een tijd lang een interconfessionele organisatie geweest, doch de protestanten hebben zich later van ons afgescheiden"' „Hoeveel mijnwerkersbonden zijn er op 't ogenblik?" „Behalve onze organisatie hebben de Protestant-Christelijken een bond, die on geveer duizend leden telt; de 1500 socia listen zijn verenigd in de Nederlandse Bedrijfsbond Mijnindustrie en verder bestaat nog de Bond van Werkers in het Mijnbedrijf, een organisatie die weliswaar niet aangesloten is bij de Eenheidsvak centrale, maar waarin de communistische invloed wel degelijk merkbaar is. We hebben nooit kunnen achterhalen hoeveel leden deze laatste telt. Aan het Centraal Bureau voor de Statistiek geven zij zelf het aantal 6000 op, maar dit is zeker te hoog. Naar schatting zijn het er 3000 a 4000". „Hoe is de verhouding tussen de bonden onderling?" „Voor de oorlog stonden we zeer fel tegenover de socialisten, zoals U weet. Sinds de bevrijding is de samenwerking met de protestanten en socialisten geba- GEDURENDE DE OORLOG daalde houw er Frans Dolmien dage lijks door de duistere schacht van Staatsmijn Maurits naar het kolen- front af. Sedert de bevrijding staat hij echter als voorzitter aan het hoofd van de Nederlandse Katholieke Mijnwerkersbond, die met zijn meer dan 23.000 leden de machtigste en meest invloedrijke organisatie van de mijn streek is. Zondag a.s. bestaat deze vakbond vijftig jaar. Toen wij twee dagen geleden naar aanleiding van dit gouden feest op het kantoer in „Ons Huis" aan de Parallelweg te Heerlen een onderhoud hadden met Frans Dohmen was deze pas teruggekeerd van een conferentie in Luxemburg. Inde acht iaren van zijn voorzitterschap is hij een bereisd man geworden; tijdens deze bestuursperiode heeft Mj België, Duitsland Frankrijk, Zwitserland, Italië Engeland en de Verenigde Staten van Amerika bezocht „t Kan verkeren mag deze energieke vakbondsleider liredero nazeggen: voorlmen ging hij 'ederr dag honderden meters ondergronds naar de donkere ingewanden der aarde, thans legt hij vaak duizend kilometers af over land op zee en in de lucht seerd op de samenwerking van de lande lijke vakcentrales van KAB, NVV en CNV welke in de bedrijfstakken doorwerkt en in de bedrijfsunies tot uiting komt. Ik moet toegeven, dat deze samenwerking tot vruchtbare resultaten heeft geleid. In de vergaderingen van de bedrijfsunie worden de problemen, die zich in de mijn industrie voordoen, besproken; we trach ten dan .zoveel mogelijk tot een eens luidend standpunt te komen. Onze voor stellen aan de directies en Mijnindustrie- raad dienen wij gezamenlijk in". „En de verhouding tot de mijndirecties?" DIT laatste punt ligt Frans Dohmen na aan het hart. Wordt dit vraagstuk tot een bevredigende oplossing ge bracht dan volgt de rest van de pro- blemen van zelf wel. Maar de houding van het leidinggevend en toezichthoudend personeel laat nog vaak te wensen over Deze mensen bevelen teveel en over leggen te weinig met hun ondergeschikten, verklaart Frans Dohmen. i „We hebben in onze publiekrechterlijke bedrijfsorganisatie een huis gebouwd dat stevig gegrondvest is op het fundament van het Mijnstatuut, maar waarin de be woners zich nog niet volledig hebben aan gepast aan de nieuwe omstandigheden, waaronder zij zich met elkander moeten verstaan. Wat wreekt zich hier? De grote fout van het verleden: dat men destijds ver zuimd heeft in de onderneming een gezag te kweken dat niet op een machtpositie berust maar zjjn taak opvat als een die nende functie. Juist daar ontstaan de conflicten- Met problemen van nationale en inter nationale politiek houden onze mijn werkers zich niet op. De oplossing der economische vraagstukken laten zij met een gerust hart over aan de bevoegde instanties; hun leven bestaat uit een aan eenschakeling van kleine en alledaagse dingen. Wat grieft hen het meest? Dat hun menselijke persoonlijkheid niet tenvolle gewaardeerd wordt door bedrijfsgenoten, die de snelle ontwikkeling op sociaal ge bied blijkbaar niet hebben kunnen bij houden en nog maar steeds niet beseffen dat de arbeiders door de P.B.O. niet al leen medezeggenschap verwierven doch tevens verantwoordelijkheid hebben aan vaard. Vóór de oorlog kon een of ander land zich wellicht de luxe ener neutrale onafhankelijkheid veroorloven. In onze tijd is dat practisch onmogelijk ge worden. Maatregelen die wegens inter nationale spanningen getroffen moeten worden, kunnen voor het economisch leven der betrokken naties tot zeer ernstige gevolgen leiden. Daarom moet de Katho lieke Mijnwerkersbond zijn invloed ook op internationaal gebied doen gelden. „Deze maatregelen worden toch getrof fen, met of zonder ons", vertelt Frans Dohmen met nadruk. „Nemen wij ze niet dan doen anderen dat. We dienen bij deze conferenties derhalve aanwezig te zijn. Hoe noodzakelijk dit internationaal contact is bleek duidelijk toen het Korea- conflict uitbrak In tijd van één maand was in ons land een aanmerkelijke prijs stijging merkbaar- Teneinde de verdedi ging van West-Europa op te voeren onder ging de staalproductie in de Duitse Bonds republiek een uitbreiding van 11 millioen tot 15 millioen ton per jaar. Voor de prac- tijk betekende dit dat West Duitsland het quantum kolen dat volgens aangegaan contract naar ons land uitgevoerd moest worden niet exporteren kon. Slaagde de regering er niet in deze hoeveelheid uit andere landen te betrekken of uit eigen bodem te ontginnen dan zou het gevolg geweest zijn dat onze nationale productie tot 20% ingekrompen werd met als nood lottige consequentie: daling van de wel vaart en een groot aantal werklozen. De dr Wiardi Beekman-stichting van de Partij van de Arbeid heeft raad van Ministers en van de Eerste en Tweede Kamer gericht met de mede deling, dat zq bereid is mede te werken aan een onderzoek naar de vraag, of er aanzicniyke premiebedragen boven de ondernemerswinst in de zakken van de particuliere bouwondernemers verdwij nen. „Enige tijd geleden werd u door de stichting Raad van Bestuur Bouwbe- drijf een adres toegezonden", zo luidt de brief, „waarin een aantal opmerkin gen, door de heer C. Woudenberg in de Eerste Kamer gemaakt, bij de behande ling van de begroting voor Wederop bouw en Volkshuisvesting voor 1953, aan een critische beschouwing wordt onder worpen. Vanwege het grote belang van het onderwerp de verhouding tussen woningwetbouw en particuliere bouw hebben wij het lid onzer sectie, de heer A. J. A. Rikkert, verzocht dit adres van enige kanttekening te voorzien. De ze heeft aan ons verzoek voldaan". Zijn artikel is afgedrukt in het zo juist verschenen nummer van het maandblad -,De Gemeente". „In het op objectieve gegevens gebaseerde artikel staat slechts op één punt bewering te genover bewering", zo vervolgt de brief. „Dit betreft de beschuldiging, dat er aanzienlijke premiebedragen boven de ondernemerswinst in de zakken van de bouwondernemers verdwijnen. Het komt ons voor, dat het ook voor de particu liere bouwondernemers aantrekkelijk moet zijn. dat er op dit punt klaarheid komt. Wij willen niets liever dan een onpartijdig onderzoek en verklaren ons gaarne bereid daaraan desgewenst me dewerking te verlenen". In de vergadering van de Eerste Ka mer op 11 Maart j.l. heeft de heer Wou denberg gesproken over extra winsten, die particuliere bouwers maken bij de ver koop van met premie gebouwde woningen, zo schrijft de heer Rikkert. De heer Wou denberg besprak zo'n geval, waarin de bouwondernemers een extra winst van 60.000 gulden bedongen, bij de verkoop van 30 met rijkspremie gebouwde wo ningen. Volgens de minister, aldus het artikel van de heer Rikkert, is er geen controle systeem uitvoerbaar om dit euvel te we ren. „Deze premieregeling zullen wij op het ogenblik met alle nadelen, die de heer Woudenberg noemde, voorlopig moe ten accepteren", aldus de minister, „in de hoop, dat degenen, die om een huis zitten te springen, zich niet zo door sommige bouwondernemers laten foppen als in het verleden wel het geval is geweest." (Van onze correspondent). Dat de romantiek van de stui verromans nog niet geheel uit de wereld is gebannen, ondervond het personeel van de gemeenteiyke reinigings- en ontsmettingsdienst te Leiden bij het schoonmaken van een krot in de Sliksteeg. Want daar in de Sliksteeg vond men een heleboel „slijk der aarde", dat toe behoorde aan de 74-jarige zwer ver Flandrijn, die enkele dagen ge leden in een inrichting werd opge nomen. Emmers vol muntgeld en stapels bankbiljetten, die voor een groot gedeelte reeds verlopen wa ren, haalde men te voorschijn uit de vodden, die de zwerver tot bed hadden gediend. Bij elkaar was het een bedrag van vele duizenden guldens. In het krot was geen stoel of tafel te vinden. Alleen maar vodden. En by ieder vod, dat men opraapte, dwarrelden de bankbil jetten in het rond en kletterden de munten op de grond. Men ver moedt, dat de man het kapitaaltje met bedelen bijeen gekregen heeft. Advertentie rf^oede sigaren-kenners zijn stee- vast Velasques-rokers. En een man, die bij z'nVelasquesvertoeft, heeft echt iemand nodig, die hem tijdig hetinnett aan zulke aardse zaken als het avondeten of dei laatste tram. .Steek óók eens 20'n nobele Velasques op. En vergeet alles om U heen, tot aan het laatste wolkje van dat in-goede Velasques-aroom (Van onze Utrechtse redacteur) In de Jaarbeursgebouwen te Utrecht wordt 6, 7 en 8 November a.s. voor de 45ste maal de internationale tentoonstel ling van pluimvee en pelsdieren, geor ganiseerd door „Ornithephilia" gehouden, die zowel voor de zogenaamde sport- fokkers, als voor de bedröfspluimveehou- ders weer een belangrpke gebeurtenis be looft te worden. De medewerking is groot en het aantal inschrijvers zal dat van vorig jaar, toen bijna 2000 dieren tentoongesteld werden, belangrijk overtreffen. Daarop is onge twijfeld van invloed het feit, dat reeds in Februari het houden van deze tentoon stelling bekend was, terwijl het foksei- zoen vorig jaar voor een groot gedeelte achter de rug was, toen voor de eerste maal uitsluitend jonge dieren, evenals nu, voor expositie in aanmerking kwamen. De bedrijfspluimveehouders komen met belangrijke inzendingen van foktomen, ééndagskuikens en mestkuikens. De groep slachtvee zal bestaan uit twee afdelingen, een afdeling van de mesters en een van de exporteurs. De afdeling sportpluimvee zal bestaan uit kippen, watervogels, sier- duiven, konijnen en cavia's. Een groot aantal wisselprijzen en me dailles is beschikbaar gesteld, o.a. van het Koninklijk Huis, de Commissaris der Ko ningin in de provincie Utrecht, de ge meente Utrecht en de Kon. Ned. Jaar beurs. De betekenis van de bedrijfspluimvee- houderij blijkt wel uit het belangrijke be drag, waarvoor jaarlijks wordt uitgevoerd en dat in 1952 279 millioen gulden be droeg. Als in de laatste maanden van dit jaar geen grote moeiiykheden de export ongunstig beïnvloeden, zal de totale uit voer in 1953 de 300 millioen ruim over schrijden. Daar de export van eieren ook gunstig is verlopen, acht men de hier en daar ge uite vrees, dat de pluimveestapel te groot zou worden, ongegrond. Wel acht men het gebruik van eieren door de Nederlandse bevolking, die jaar- lijks per hoofd slechts 110 eieren gebruikt te gering, zodat een propaganda-actie overwogen wordt om het gebruik van eieren in ons land te stimuleren. In alle West-Europese landen ligt het gemiddelde verbruik van eieren aanmer kelijk hoger. België consumeert in eigen land ongeveer 240 eieren per hoofd per jaar, terwijl het verbruik in Duitsland sterk toeneemt en thans reeds 140 eieren per hoofd bedraagt. Amerika gebruikt on geveer 400 eieren per hoofd per jaar. Wanneer het mogeiyk zou zijn het voor oorlogse peil in Nederland (140) weer te bereiken, zouden in eigen land ongeveer 300 millioen eieren meer afgezet kunnen worden en kan onze pluimveestapel zon der enig bezwaar aanmerkelijk uitgebreid worden. Om op de tentoonstelling terug te ko men, het is niet onmogelijk, dat de afde ling konijnen tengevolge van de ge vreesde konijnenziekte, die overigens >n ons land van niet veel betekenis is ge weest, minder omvangrijk zal zijn dan vorig jaar. Aan de inzenders wordt als eis gesteld, dat de konijnen ingeënt zijn, welke bepa ling ook voor de kippen geldt met het oog op de pseudo-vogelpest. „j Naar wjj vernemen zal op 16 November te Schiedam de nieuwe kruiser van de Koninklijke Marine „De Ruyter" in dienst worden genomen. Waarschqniyk zal H.M. de Koningin hierby tegenwoordig zyn. m Ongeveer 150 werken van Nederlandse componisten uit de 17e en 18e eeuw, aan wezig in buitenlandse bibliotheken, wer den op aanwijzing van de stichting voor oude Nederlandse muziek, voor de dienst van schone kunsten der gemeente 's-Gra- venhage op microfilms gebracht. Het be treft hier werken, die aanwezig waren in o.a. Engelse, Duitse, Franse, Belgische, Zweedse, Zwitserse, en Oostenrijkse bibliotheken. Een belangrijk deel van deze microfilms werd vergroot en afgedrukt ter bestu dering. Een aantal werken werd ter selec tering in partituur gebracht. Van deze werken werden diverse radio-series samengesteld, ook voor buitenlandse stations. MGR DR W. H. NOLENS DE ONTHULLING van het standbeeld van mgr Nolens in zijn geboortestad Venlo moge hier weerklank vinden in een beschouwing over de actuele betekenis van deze staatsman. Voor degenen, die bijna uitsluitend op geschreven getuigenissen omtrent Nolens moeten afgaan, is het 'niet gemakkelijk een breid te krijgen van zijn per- soon. 'I Is verblijdend, dat bij gelegenheid van zyn veertig-jarig priesterschap onder leiding van Aal- berse een boekwerk is uitgekomen, „Dr Nolens'' (1921), waarin de bijdrage van de heer Deckers een voorstelling oproept, welke veel lof inhoudt, maar do merkwaardige teruggetrokkenheid van Nolens even duidelijk in het licht stelt. Het %s een goede gedachte geweest van De Opmars m het laatste nummer een aantal biidraoen te publiceren over de figuur van nTusXIZ de] bidrage van de ^r^n^chaUc levert een correctie op de vee^\- r ]>ocihcid ij voorgrond gebrachte sphmxachtig Voor Nolens stond op politiek ter:g^grate taak voorop en. al moge m de wijze, fkeid en taak vervuld heeft, een onbewogen P de een koele berekendheid sterk naar voren t taak zelf heeft hij op zich genomen uit een gl°eie overtuiging. Die taak was te maken, dat het siaaw gezag zou worden „ten weldaad" voor alle stan van het volk, gelijk het manifest der katholieke Ka merleden (ohder wie Nolens) van 1896 uitsprak. Dar het staatsgezag gedurende de 19e eeuw in deze aller eerste pUcht schromelijk was te kort geschoten te genover de arbeiders, bracht mee, dat voor Nolens het zwaartepunt van het sociale vraagstuk voor alsnog zou ligSen in de sociale wetgeving ten bate van de arbeiders, zd'hs in overeenstemming met de encycliek „Rerum Novarum". Verzachting van de meest schrijnende en levensomstandigheden van de arbeiders door staatsingrijpen was de taak. welke Nolens zich stelde. Maar verzachting op grond slag van de christelijke ër°tjdslagen van de maat schappelijke orde was voor Nolens de enig ware en menselijke verzachting. In verband hiermede zette Notens altijd voorop drie vaste punten voor zijn politiek beleid: het bewa ren van de politieke eenheid, in?ler voege, dat de U.K. Staatspartij een „volkspartij zou zijn in de zin van een eenheid van alle standen; het bewaren van de rechtse samenwerking, liefstin ae vorm van een parlementair kabinet; en ten derde het slechts incidenteel samengaan met partijen. tf>r linker züde, indien dit op bepaalde punten nodig bleek om een sociaal regeringsbeleid te verzekeren, standpunt heeft Nolens van meet af aan tot aan zijn laatste op» treden volgehouden. NOLENS' EEKSTE grote politieke optreden ge schiedde n.a.v. de kabinetsformatie van 1913 en WÜ citeren uit het werk van Vermeulen 2) de poHt4«fc« beregeling, welke Nolens hield in zijn. ad vies aan de Koningin; in dit advies had hij uitge stippeld het verzoeningsprogram, dat het kabinet Cort van der Linden tot het zijne zou maken. Nolens even wel zette uiteen, dat de verzoening, welke in 1917 tot stand zou komen, op het gebied der staatkunde toch geen blijvende verzoening aangaande de begin selen zou kunnen brengen. Daarom liepen de op vattingen tussen gelovigen en vrijzinnigen over doel en bestemming van de mens. over gezag, gezin en zedelijkheid te ver uit elkander. Van het loslaten der antithese duchtte Nolens, blij kens zijn advies aan de Koningin, het gevaar, dat steeds breder scharen alleen zouden letten op stoffe lijk voordeel. „Wie het meest biedt, schreef hjj, heeft dan de grootste aanhang. En men behoeft niet te vragen aan welke zijde de minstbedeelden zich op den duur zullen voegen. Het is de plicht der rech terzijde voor vertroebeling op dit gebied te waken. De tegenstelling kapitalistisch-socialistisch bestaat, maar tenslotte, meende Nolens, overheerst in de practijk de tegenstelling tussen christelijk en sociaal democratisch". In 1918 is Nolens eigenlijk de enige staatsman, die van meetaf een rechts kabinet heeft gewild en daaraan onvermoeid heeft vastgehouden. Bij de be handeling van de begroting voor 1918 3) legt No- lens er opnieuw de nadruk op, dat de „antithese" tussen rechts en links na invoering van de even redige vertegenwoordiging (welke het sluiten van een coaliBe vóór de verkiezingen onmogelijk maakt) „nog niets van haar betekenis heeft ver loren. Er blijft nu eenmaal altijd strijd bestaan „over het eenvoudige antwoord, dat op enkele vra gen, die voor de gewone mensen van elke Christe lijke richting in de catechismus ge steld worden: welke is bestemming van den mens en op welke wijze moet hij hier op aarde die bestemming ver vullen, gegeven wordt". Niettemin kan deze strijd op gematigde wijze worden gevoerd en misschien zal in de toekomst samengaan in „wat op meer neutraal terrein ligt" veelvuldiger kunnen voor komen. De illusie door sommigen gekoesterd, dat de kath. partij zich iou kunnen splitsen in vooruitstrevenden en conservatieven, moet Nolens aanstonds wegne- men. „Verbonden door den bond van het geloof be- heerst dezelfde godsdienstige overtuiging de opvat tingen en strevingen ook van tijdelijken aard. En bovendien wie laat zich gaarne indelen bij de con servatieve elementen? Er zijn er, die misschien nog liever beschuldigd zouden worden van een diefstal of brandstichting dan van te zijn conservatief Dat de katholieke partij in haar geheel medewer king zou verlenen in samenwerking met groepen van links aan „een combinatie van tijdelijken aard tot afwerking van een bepaald, beperkt program"-g«- dachte door Marchant in het debat ontwikkeld acht Nolens vooralsnog niet waarschijnlijk. Het woord „onmogelijk" bestaat voor hem in de politiek niet, maar hier nadert de onwaarschijnlijkheid de onmo gelijkheid; slechts „in de uiterste noodzakelijkheid" zou aan een dergelijke groepering gedacht kunnen worden". HET IS BEKEND, hoe in de onmiddellijke na oorlogse jaren de sociale wetgeving een grote vlucht nam en hoe, door het inmiddels intre den van een malaise, bij het naderen der verkiezin gen van 1922 een situatie bestond, welke in enkele opzichten, oppervlakkig bekeken kan herinneren aan de situatie welke intrad vóór de verkiezingen van 1952. Vóórdat de candidaten in de partij gesteld moesten worden, weersprak het partijbestuur op 13 Mei 1921 duidelijk elke vrees, dat de Staatspartij neigingen zou hebben met de socialisten te gaan samenwerken. Nolens wilde er niet van weten de getroffen sociale maatregelen te zien aangeduid als waren 't slechts „proefnemingen". De „welvaartsver ruiming", d.i. het „doordringen van meer welvaart in grote bevolkingskringen" (bijv. rede te Sittard van 23 April 1923), welke tussen 1918 en 1922 was tot stand gebracht, zou nu in de komende fase, welke beheerst werd door malaise, de eerste plaats moeten inruimen voor een beleid, dat „het geschokte bedrijfs leven weer in een normalen toestand" zou kunnen brengen, zodat op deze manier „de algemene wel vaart, die de grondslag is voor die verschoven wel vaart van brede volkskringen behouden en vermeer derd kan worden". Scherp verzette Nolens zich tegen bepaalde cri- tiek, welke de gevolgen van de malaise verweet aan de Regering, de fractie en haar voorzitter die critici zijn als Xerxes, die de zee liet geselen, vanwege een mislukte zeetocht. Nolens tekende wederom aan, dat er slechts onder de navolgende voorwaarden sprake zou kunnen zijn van samen werking met de socialisten: 1) in extrema necessitate (in uiterste noodzake lijkheid; 2) niet met de sociaal-democraten alléén; 3) de Katholieke partij in haar geheel. Verrassend is 't in verband met de onrust van die dagen Nolens met grote letter bij die aantekeningen te 'zien schrijven: „Mundus regitur sapientia Dei et confusione hominum". De besprekingen, welke in verband met de toen malige critiek gehouden werden, brachten o.m. mee, dat een Kamerlid uit de boezem der ontevredenen zijn intree deed in de katholieke fractie en dat de toen malige N.K.P. een verpletterende nederlaag leed. De Staatspartij kwam uit de verkiezingen met 32 in plaats van voorheen met 30 zetels in de Kamer. Maar het is duidelijk, dat de rechtse samenwerking in een moeilyke situatie geraakte wegens de figuur van Colijn. Hoe men Colyn ook zal beoordelen, feitelijk staat vast, dat hij voor de samenwerking en de eenheid der christelijke partijen een groot gevaar en een ernstige belemmering is geweest, en dat het droeve verzet dat na de oorlog bestond tegen de recht se samenwerking, ja de tragische vervalsing van ge heel die conceptie, vooral het gevolg is van het optre den van Colijn, Immers door hem dreigde nu juist die vertroebeling, welke Nolens in 1913 voorzag: de ver troebeling door de antithese kapitalismesociaal- de mocratie; wij laten hier alle schuldvragen in het mid den; de geconstateerde feiten worden in brede anti- revolutionnaire kringen erkend. IN 1924 doemde het gevaar op van een afsplitsing aan progressieve kant; vooreerst in de vorm van de Sint Michaëlsbeweging, welk bezwaar bezworen werd door de bemiddeling van mgr Aengenent; vervolgens in de vorm van de Volksparty, welke met eigen lijsten uit kwam. Bij de verkiezingen van 1925 zou uit de stro ming van de Sint-Michaëlsbeweging een Kamerlid in de fractie zitting krijgen; doch in 1929 moest deze weer contre coeur zijn plaats afstaan. Maar inmiddels stonden voor de katholieken de verkiezingen van 1925 in het teken van zekere verdeeldheid, welke de figuur van Colijn ook onder hen opriep. En mgr Nolens spreekt uit, dat hij hoopt op voortzetting van de recht- ■se samenwerking; doch hij waarschuwt, dat als die samenwerking onmogelijk zou blijken, de „logica", maar dan ook deze alleen, de katholieken zou kunnen dwingen te overwegen of zij verantwoord zou zijn door a priori elke samenwerking met andere groepen af te wijzen. Dat deze uitspraak wel alleen als waarschu wing is bedoeld en dat een overweging als door mgr Nolens aangeduid vrijwel zeker tot een negatieve uit komst zou voeren, bleek spoedig genoeg. Het kabinet Colijn van 1925 begon onder de drei ging van het afstemmen door de Christeiyk-Histo- rischen van het gezantschap bij het Vaticaan. Toen de „nacht van Kersten" kwam, deed Nolens een ver klaring, welke voor de beschouwer van zijn beleid een grote moeilijkheid oplevert en welke door me nigeen als een fout wordt beschouwd op gronden, welke ons wel juist voorkomen, inzover men op de gepubliceerde gegevens mag afgaan. Door het ver trouwen in het kabinet te verbinden aan de houding welke de C.H. zou innemen, maar vooral door bij voorbaat de mogelijkheid van een parlementair rechts kabinet van die houding afhankelijk te stel len, is de débacle van 1925 zo ongelukkig uitgepakt. Des te opvallender en des te indrukwekkender is. dat Nolens categorisch een samengaan met links van de hand wijst, hoe aantrekkelijk 't ook gemaakt wordt. Nolens schrijft aan Marchant; „De Katholieke Ka merfractie handhaaft onverzwakt hare mening, dat een kabinet steunend op de drie Rechtse Partijen, de mees te waarborgen geeft voor een alzijdige behartiging van 's Lands belangen. Tegen de door U gevraagde samenwerking bestaat o.m. het bezwaar, dat zij ons tot samenwerking zou brengen met de Sociaal Demo cratische Arbeiderspartij, wier diepere beginselen met de Katholieke beginselen lijnrecht in strijd zijn. Al leen bij uiterste noodzaak zou de Katholieke Kamer fractie cot deze om verschillende redenen door haar zeer ongewenst geachte samenwerking kunnen over gaan. De Katholieke Kamerfractie ziet niet in, dat deze noodzaak thans aanwezig is". HET IS DE derde maal, dat wij bij Nolens de for mule „slechts bij uiterste noodzaak" tegen ko men; maar nimmer is het „uiterste" van die „uiterste noodzaak" rebus ipsis et factis zo duidelijk aan de dag getreden als in deze brief van 30 Novem ber 1925. Schier alle zuiver-politieke aspecten wezen toen in de richting van een samenwerking met links; en politiek beschouwd moest die weigering tot een voor de katholieken hoogst onbevredigende oplossing der zeer lange crisis voeren. Na het optreden van het kabinet De Geer herhaalt Nolens: de katholieken wil len niet samengaan met socialisten dan alleen als „er niet aan te ontkomen is." Dat men aan zijn woorden „uiterste noodzaak" een uitleg zou geven, dat, nu die „noodzaak" er zou zijn, ook de samenwerking diende Ce volgen, heeft Nolens verwonderd afgewezen. 4) Vóór de verkiezingen van 1929 herhaalt Nolens, dat de voorkeur der Staatsparty „ongetwijfeld uitgaat naar het optreden van een parlementair Kabinet met een program, voortgekomen uit de programs der drie rechtse partijen". Het Bestuur van de R.K. Staatspartij herhaalt in 1928 by het opstellen van het verkiezings program voor 1929, „dat op grond van BEGINSEL, TRADITIE EN GESCHIEDENIS der Party hare voorkeur ongetwyfeld uitgaat naar het optreden van een parlementair kabinet met een program voortge komen uit de programs der drie rechtse partyen, R.K., A.R. en C.H.". MERKWAARDIG is het standpunt, dat Nolens op de partijraadsvergadering van 19 Mei 1928 ont wikkelde met betrekking tot veelal felle dis cussies over de principiële betekenis van de bestaan de economische orde, discussies, welke door de grote crisis van twee jaar later het land in rep en roer brachten en wellicht iets meer aandacht verdienden dan de grote staatsman toen nodig achtte. By de be sprekingen van 't verkiezingsprogram, zo zêide Nolens, „zullen we ons te wachten hebben voor al te theoreti sche speculatieve beschouwingen, waarin abstractie wordt gemaakt van de wereld, waarin we nu ten enenmale leven en zeker voorlopig leven moeten." En onder zijn aantekeningen leest men dan notities als „geen utopisten, geen radicalen"; elders: „Quand on n'a pas ce qu'on aime, il faut aimer ce qu'on a." ENIGE MAANDEN voor het overlijden van mgr Nolens verschijnt de encycliek „Quadragesimo Anno", welke onder de katholieken een einde maakte aan de fel oplaaiende debatten over het op de privaat-eigendom berustende economische bestel, met welke term Nolens op nuchtere manier het kapitalisme definieerde, zodoende toch in wezen de eenheid, welke „Rerum Novarum" en „Quadragesimo Anno" ook te dezen aanzien verbindt, op de hem eigen manier „voorspellende". Mgr Nolens heeft in ons land de beginselen van Rerum Novarum. inzoverre zy een taak stelden voor de overheid, tot sociale realiteit gebracht; de ontstellende gevolgen van de economische crisis, welke in toenemende mate als een uitdaging werkte voor de christelijke staatskunde, hebben de enorme betekenis van dit feit teruggedrongen. Die crisis heeft zonder enige twijfel alom het besef wakker geroepen, dat 't niet helemaal genoeg kan zijn, zich allereerst te concentreren op „hetgeen voorshands in de naaste wetgevende periode bereikbaar en te verwezenlijken is". De toevoeging: „al moge het pro gram perspectieven op langere termyn openen", kan die ontoereikendheid naar ons gevoelen niet goed- maken. Sedert ca 1930 moet men toch aannemen, dat op staatkundig gebied 't allergewichtigste hierin bestaat te zoeken naar wegen, welke de toekomstige maatschappelijke orde gevoegd doen blijven binnen die eeuwige beginselen, welke het Christendom be waart en beveiligt. Dat de toekomstige maatschap pelijke orde in verschillende opzichten scherp zal afweken van hetgeen wy voor de oorlog kenden, staat by voorbaat vast. F. D. 1) Aan de bibliografie, welke De Opmars geeft voege men toe de goede bespreking van Nolens door P. Geurts in „Gestalten en Gedachten", eer ste deel, derde druk, 1928, pag. 249 e.v. en di in het proefschrift van mr Verhagen, „De totstandko ming van het eerste ministerie Ruijs de Beeren- brouck", p. 32 e.v. Ook in „In Vrijheid Herboren" komen besprekingen van Nolens voor; -zij lijken wel erg de klemtoon te leggen op de uiterlyke indruk, welke Nolens op velen maakte. 2) Derde deel van „Schets eener Parlementaire Ge schiedenis van Nederland door van Weideren bon Rengers; 1950, pag. 252/3. 3) Vgl Oud, Het jongste Verleden, I, pag. 24/5. 4) De uitleg, welke de heer Romme aan deze uit lating geeft. (Opmars 25 September '53, pag 1) lflkt ons voorhands onjuist.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1953 | | pagina 5