Vandaag s Vraagstuk van alle tijden Glibberig interview met een „Jongere" geren lezen de Blijde Boodschap „Ik ben maar een oudere Onze plaats in de wereld Bijna elk gebaar draagt de sporen Waarom angst voor liet leven? De angst in liet leven Van wie rust uitgaat J ZATERDAG 28 NOVEMBER 1953 PAGINA 7 Jonge maatschappelijke werksters over: De Man met de gestalte van een Koninkrijk R. BECKERS, pr. WAANWIJZE PARADOXEN Vier-jarig genie ,.I)e mensheid is nog niet DE ANGST wanneer wij betogen, dat wij geen angst voor déze angst hebben. Wanneer men ergens beangst voor is. betekent dit, dat gevaar dreigt. Over het algemeen een on bekend gevaar. Immers kent men de in de toekomst liggende gevaren, kan men dezen definiëren en afgrenzen, dan kun nen hiertegen middelen gekozen en ge bruikt worden. Angst ontstaat wanneer de factor on zekerheid aanwezig is. Angst impliceert een grote dosis ongerustheid. Is men on gerust, wil dit zeggen, dat er iets leeft, dat men zich ergens mee bezig houdt. En zolang wij jongeren ons nog de moeite geven ons ergens druk, bezorgd over te Wat ons opvalt wanneer wij zo eens met elkaar praten en ook wanneer wij andere jonge mensen zoals wij er naar vragen, is de angst onn te leven, die tegenwoordig zo alom tastbaar is. Men beluistert die angst met alleen in gesprekken, wij lezen er ook over m de krant, in rapporten en boeken. Er Worden zelfs congressen be de tij cT a'S onderwerP: »De angst voor artsen, psychiaters, psychologen. B "te beweren dat de angstneurosen een maken is dit een verheugend verschijnsel modeverschijnsel zijn. Kende men in de wij zijn dan nog niet afgezakt tot het vorige eeuw de hysterie: nu is door tijds omstandigheden een soort levensangst ge creëerd. In kranten en publicaties wakkert men de angst aan tegenover de publieke me- pmg. Het wordt in propagandabetogingen, in redevoeringen en vanaf de kansel ge stuikt. Hoe vaak hoort u niet: Wij Saan allemaal ten onder wanneer u niet dit of dat, doet of nalaat. Vul zelf maar in. Wanneer mensen van de wetenschap, angstneurose een mode-uiting noemen kunnen wij dit met ons leken-oordeel toch Wel enigszins begrijpen. Deze angst is zo nauw met de tegenwoordige tijd verwe ven, dat wij dit ook alleen via deze reali teit kunnen bevatten. Men is bang om te trouwen. Het is zo'n groot risico; de zeldzaamheid, dat je ge lukkig wordt; hoeveel huwelijken misluk ken er niet binnen kortere of langere tijd? Men gaat nooit „met een stok vrijen"; als men getrouwd is ziet men pas waar men aan vast zit, welke de consequenties zijn. Kinderen krijgen is een huivering wekkend idee, mijn woning is te klein en hoe vinden zij later weer een plaats in de maatschappij? Wij zjjn bang om te werken. Waar doe je het voor, zelf schiet je er toch niets mee op! Wij zijn bang voor verantwoording; bang de consequenties te dragen van onze beslissingen en daarom vluchten wij graag in het laag-bij-de-grondse, plat- vloerse. Wij leunen het liefst tegen de gemeen schap aan, omdat wij bang zijn ons eigen oordeel te geven, onze overtuiging te la ten gelden. Wij zijn bang voor onze ge woonten, principen, bang voor de gods dienst, bang voor de dood, hel, eeuwig heid, bang voor geluk.... bang.... bang. laagste stadium van verstarring, waarin men alles slechts over zijn kant Iaat gaan, het leven zijn beloop maar laat. Wat zou nu de oorzaak van de onzeker heid zijn? Is het eventueel mogelijk, dat men zijn idealen, zijn doel, tot nog toe verkeerd gesteld heeft? Te materialis tisch? Voor ons Christenen is toch het eind doel het eeuwig leven! „Ach", zult u zeggen, „wat koop ik daarvoor, dat is zó vér weg". Accoord! Waar u nochtans wel iets aan heeft is, de figuur van Christus! Die is niet ver weg. Die leeft midden onder ons. Christus is tastbaar, af te gren zen, exact te bepalen, aan te duiden met eigenschappen. Wanneer ons doel is de eeuwige zaligheid te bereiken, d.i. 't rjjk door Christus gesticht te betreden en Hem ten volle te bezitten, dan kunnen wtf dit het beste bereiken door een doel iets dich ter bjj ons te stellen en wel de persoon van Christus en Hem reeds nu te volgen. Indien wjj al onze tussen-doelstellingen richten en brengen op de weg die leidt naar het uiteindelijke doel, vinden wij hierin een zekerheid, zó onwankelbaar, dal reeds 20 eeuwen getrotseerd zijn, waar wjj volkomen op kunnen vertrouwen. Als zo ons einddoel 'n stabiele, rustige zekerheid is, waar wij op kunnen bouwen, vallen de fundamenten voor de angst, per definitie weg. Laten wjj zo de toekomst met vertrou wen tegemoet zien, omdat deze nabij of ver staat in het licht van Christus. C. T. Het is bekend dat in verschillende be roepen, vooral in die welke meer ontwik- Misschien vindt u ons nu wel vreemd I keling vereisen, het aantal katholieken 'n „Wanneer jullie nu eens de kans zoudt krijgen om deze Zaterdagse pagina te redigeren waar zouden jullie dan over gaan schrijven? Deze vraag stelden wé aan verschillende groepen jongeren, op verschillende plaatsen van het land De hoogste klas van de School voor Maatschappelijk Werk te Den Haag is het eerst voor de dag gekomen. „U zult zich wel afvragen; hoe komen die lui nu aan zo'n onderwerp! Maar zo gek is 't toch heus niet!" Een aantal bijna afgestudeerde leerlingen heeft tot onderwerp gekozen: „De angst". We geven haar vandaag dus gastvrijheid in deze rubriek die er is vóór maar ook van „de mensen van morgen' Het onderwerp, dat eigenlijk voor deze week gepland was, als vervolg op de voorafgaande beschouwingen, wordt dus even opgeschoven. Na Den Haag zal dan komende week Amsterdam (de hoofdstad; aan het woord zijn. Dan zal een groep Amsterdammers vertellen over opgedane ervaringen bij huis bezoek. Nog een enkele opmerking over die angst. Is de angst typisch een eigentijds verschijnsel? Zij heeft wellicht nieuwe vormen aangenomen, zoals in elke tijd. Maar het wezen van de angst zit in het wezen van de mens. De mens is immers dat eigenaardige wezen dat samengesteld is uit ziel en lichaam. Hij leeft in een vergankelijke, tijdelijke, eindige wereld en tegelijk ervaart hij in zich een niet te onderdrukken drang naar het on-eindige. het on-vergankelijke. Telkens wanneer hij doet of er geen eeuwigheid bestaat en alsof hij geen relatie heeft met de Eeuwige, drjjft hij zichzelf weer in de angst. Ieder staat altjjd voor de beslissing een heilige te zijn of een zondaar. Wanneer in een bepaalde lijd de zorg om het tijdelijke gaat overheersen wanneer de grootste aandacht uitgaat naar economische zekerheid, naar "ichameli.jke gezondheid en naar technische vooruitgang: dan raakt het evenwicht ver stoord. Als gevolg daarvan groeien de onrust en de angst. Die angst wordt niet overwonnen door het prijsgeven van alle verlangens, maar veeleer door te leren ze maar als betrekkelijk te zien. De moderne mens, die zich bewust is van z'n angst zal pas z'n rust en z n evenwicht terugvinden als hij Augustinus kan nazeggen: „Ons hart werd gemaakt voor U. Het zal onrustig zijn totdat het rust vindt in U, o God. P. W. procentsgewijze te klein gedeelte inneemt. Heel dikwijls zal dit zo zijn, omdat ten enenmale de katholieke candidaten ont breken. In één van de beroepen van de laatste tijd is dit echter niet het geval, n.l. in het Maatschappelijke Werk. Zes van de elf scholen voor Maatschappelijk Werk zijn Katholiek en evenredig hieraan het aantal gediplomeerde Maatschappelijke Werksters. Een deel van deze Maatsch Werksters wil graag in dit uitsluitend Kath. milieu blijven werken. Er zijn er echter ook die veel liever in een algemeen milieu willen komen. De vraag wordt nu wel eens gesteld: „is het katholiek zijn van deze candidaten een beletsel, een aan stelling in overheidsdienst of neutraal be drijf te krijgen, zo ja, waarom". Om een juist oordeel te vellen of inder daad (het aanhangen van) 't katholicisme een beletsel is dan moet men dit van ver schillende kanten bezien. Hoe is de ver houding van het aantal kath. sollicitanten t.o.v. het geheel en hoe is de verhouding bij de aanstellingen. Met een geval op zich te beoordelen komt men er niet. Heel veel andere factoren kunnen er mee spelen, zodat de kath. candidaat minder geschikt is dan zijn niet-kath. collega-concurrent Er wordt heel erg gauw, m.i. te gauw gezegd „Ik ben niet aangenomen, want ik ben R.K." Is deze conclusie niet de gemakkelijkste? Een feit is echter dat in veel overheids diensten het aantal kath. Soc. Werksters erg laag is Hoe komt dit? Is dit louter toeval, b.v. door te weinig sollicitanten of is het toch waar, dat katholieken bij voor keur geweerd worden? Gaarne laat ik het onderzoek in deze, aan meer deskundigen over. Hier alleen een zuiver persoonlijke mening, gevormd na een jaar practised werken in diverse neutrale bedrijven en overheidsdiensten. Men heeft een zeker uitsluitingsbeginsel tegenover „de katholiek". Er zijn twee groepen, wij (d.w.z. de neutralen) en de katholieken. Deze scheiding ziet men in het gehele Maatsch. Werk. Deze splitsing is veel sterker dan b.v. de neutralen en de prot. chr. groeperingen. Het sterkst laai deze indeling zich gelden op het gebied van de instellingen. Het is „de instelling", noem maar op wat, Pro Juventute, VBS kampen enz. in het kath. kamp of de kath. vereniging. De katholieken hebben zich op alle terreinen afgescheiden. Van al deze katholieke instellingen zijn er die prachtig werken. Maar er is ook een groot gedeelte dat waarschijnlijk bij de oprichting grote idealen gehad heeft, maar nu door allerlei omstandigheden verre van geschikt blijkt. Er wordt vaak „halfbakken" gewerkt. Er zijn hiervoor redenen aan te geven, b.v. financiële on macht en slecht financieel beheer, met als gevolg hiervoor te weinig of niet capa bele krachten. In feite wordt dan echter het werk half gedaan en worden er zelfs hele principes opzij geschoven. In de praktijk gebeuren dingen die totaal fout zijn. Met deze personen en instellingen moeten de neutralen samenwerken. De idealisten onder hen zien hoe werk, dat hun ter harte gaat, niet of op zijn zachtst i gezegd, op minder ideale manier gebeurt. 1 Zo krijgen zij dan een indruk van „de katholiek" Aan het hoofd van diverse in- tellingen en diensten treft men vaak bo I angst, gezien door de ogen van de Noorse kunstenaar E. Muncli. Wat kan de oorzaak zijn, dat tegen woordig zo vaak wordt gepraat over de angst voor liet leven? Wanneer men dit probleem zo stelt, zal men zich direct afvragen: speelde deze angst dan vroeger geen rol in het leven der mensen. Gaven de vorige eeuwen geen aanleiding hiertoe, of was de mens anders hierop ingesteld? Hoewel ik het helemaal niet eens ben, met de mensen, die praten over de z.g. goede oude tijd, valt het niet te ontken nen, dat er tegenwoordig door de o.a. sterk veranderde maatschappelijke struc tuur problemen zijn ontstaan, welke men vroeger, althans in deze vorm, niet kende. (Ongetwijfeld is het andersom ook het geval.) Ik geloof wel dat men kan zeggen, dat de mens vroeger meer dan tegenwoordig van een veel rustiger, in zekere zin on- Ja iedereen heeft zijn momenten van angst. Je holt en vliegt door het leven van elke dag, dwingt jezelf je af en toe te be zinnen op de geestelijke stromingen van deze tijd en dan ineens sta je in een va cuum en dan voel je je enorm angstig. Daaraan wil je ontkomen en je holt en je vliegt maar weer of je vervalt tot passiviteit, onverschilligheid, moedeloos heid. Het leven zelf haalt je daar weer uit en dan begint 't weer van voren af Deze merkwaardige fluctuaties noemt men dan wel: stemmingen. Dit leven be vredigt je echter niet en altijd maar weer opnieuw zoek je naar een oplossing. Dat zijn de momenten, dat je werkelijk bidt. Je bent groot gebracht met gedachten Het klinkt nogal paradoxaal, dat deze pagina voor een groot gedeelte aan het verschijnsel angst wordt ge wijd en in verschillende bijdragen de klemtoon valt op het feit, dat daarover nogal veel wordt gepubli ceerd. Toch zal niemand verwachten, dat in deze kolommen het laatste woord over het angst-thema wordt gezegd. Het leek ons alleen nuttig om eens te laten zien hoe jongeren over dit verschijnsel denken en wat zij als remedie daartegen zien. Om bij het laatste te beginnen. Vrijwel eenstemmig verwijzen de diverse bijdragen naar de oplossing: een leven in Christus, een over de zorgen van alle dag uitzien naar onze bestemming en een onmiddellijk aangrijpen van ons houvast, dat in de mensenzoon gelegen is. Daar is dunkt ons niets op aan te merken en het kan slechts verheugend genoemd worden, dat dit besef zo duidelijk omlijnd blijkt te leven bij de maat schappelijke werksters, die vandaag aan het woord zijn. Het spreekt wel vanzelf, dat aan de eenstemmigheid omtrent het bestrijdingsmiddel van de angst ook eenstemmigheid over de oorzaak daarvan ten grondslag ligt. Als de oplossing in Christus zelf gelegen is, dan moet de oorzaak te vinden zijn in ons gebrek aan ver trouwen in Hem, ons tekort aan ge loofsleven en een al te schaarse ont moeting met Zijn Wil en zijn Bedoe lingen. Tot zover is alles duidelijk, behalve waarom wij er bij deze zekerheid dan zo weinig in slagen ons te ontdoen van allerlei soorten vrees; de angst voor verantwoorde lijkheid," voor het huwelijk voor het werk en voor de toekomst. Een van de bijdragen benadert dunkt ons, ondanks de gebrekkige formulering, het meest de kern van het hele angstprobleem waar die terecht naar Adams zondeval ver wijst. Dat is geloven wij „the heart of the matter". Ons is weliswaar in de Verlossing een zekerheid ge geven, maar wij blijven behoren tot het gevallen mensdom. De waardig heid van de menselijke natuur is door God, zoals de priester dagelijks voor de offerande bidt, wonderbaar hersteld, maar daarmee is onze nei ging tot innerlijke onzekerheid niet volkomen uitgeroeid. Wij hebben iets om voor te vechten, maar een voort durende strijd zal nodig zijn om de gegeven zekerheid. Christus, in ons tot voortdurend leven te laten ko men. God heeft de mens opnieuw een kans gegeven, maar het hangt ook van onszelf af of wij die zullen benutten, of wij niet in ons wankele wezen onze sterkte zoeken, maar in onze Verlosser, wiens liefde vraagt toegelaten te worden en te mogen werken in onze ziel. Daarmee is het vraagstuk van de angst een probleem geworden, niet speciaal van onze tijd, maar een be geleidingsverschijnsel van alle be schavingsperioden, die er in de ge schiedenis der mensheid te ontdek ken vallen, een durende spanning tussen tijd en eeuwigheid in de mens. Tegenwoordig wordt er veel over de angst gesproken dat is waar, maar wij spreken ook veel over kunst, zonder dat nu kan worden aange toond, dat de kunst een typisch ver schijnsel van onze tijd is. Praten wordt nu eenmaal dikwijls geboren uit het angstige besef, dat wij een vraagstuk in de praktijk niet aan kunnen. Sommige van de hier afgedrukte bijdragen zullen de lezers wat ge zwollen en pathetisch aandoen. Toch hebben wij gemeend ze niet naar de papiermand te moeten verwijzen. AUereest omdat er toch wel enkele opmerkingen in voorkwamen die voor de gedachtenwereld der jonge ren typerend zijn; maar bovendien omdat juist die gewilde vorm het kenteken is van een angst, waarmee vooral de jeugd te kampen heeft: de angst om zichzelf te zijn aan een hoger wezen, die alles weet en klaar staat je te helpen. „God, laat me niet in de steek, wat maakt me zo onrustig, heeft mijn leven nog wel zin sorry, ik ben een prutser, zó heeft u 't vast niet bedoeld". „Ik ben een beroerde slappeling" en je zweept je weet op en gaat weer aan de slag.... met een angstig hart, want je bent bang voor je zelf èn van de wereld. God is een schim voor je, die je soms ervaart b.v. bij een zonsondergang in de herfst, ofwel na een geweldige teleurstelling. Dan buig je je hoofd of wordt opstandig, maar tenslotte ga je weer danken.... De zondeval van Adam heeft wel veel op zijn geweten! Maar hier blijven we niet bij stilstaan. We zijn zo gauw geneigd een ander de schuld te geven van onze eigen slapheid, onvermogen. Uiteindelijk heeft Adam ons toch maar de kans gegeven om ergens voor te vechten en Christus wordt mens en laat ons zien, hoe je mdfet leven. Hij moet onze ster zijn, die we gaan vol gen om in het beloofde land te komen. Een weg vol avontuur. En omdat we allen een deel zijn van het mystiek lichaam van Christus werken we als apostelen, bein- vloeden we elkaar, maken elkaar geluk kig, reeds nu. E. V. bezorgder leven kon genieten. De ontwik vengeschetste idealisten aan. Het zijn deze i keling van de maatschappij hield zo onge- menseu die nieuwe krachten uitzoeken en veer gelijke tred met de geestesontwikke- i voordragen. Het is dan ook volkomen be- j grijpelijk dat ze wanneer ze niet door om- standigheden gedwongen zijn zeggen: „In mijn bedrijf of dienst geen katholieken of katholieke sfeer. Het is dan geen aanval of iets tegen hebben op het katholicisme als zodanig, maar meer een minder goede indruk van katholieken. Deze indruk kan alleen door persoon ling van de mens. Doordat de techniek en vandaar ook de materie een minder be-1 langrijke plaats innam in het denkleven van de mens, voelde men zich sterker aangetrokken tot het geestelijk leven en j uiteindelijk tot de oorzaak van alle leven i „God". Naarmate de verschillende wetenschap- I pen zich gingen ontwikkelen en de tech- i lijke inzet worden veranderd. Dit geldt op j niek een groot gedeelte van het menselijk de specifiek katholieke terreinen, maai i leven ging beheersen, kwam de aandacht vooral door de werkwijze, optreden van voor God op de achtergrond en trachtte die katholieken die in neutrale omgeving werken. Met hun persoon kunnen en moe ten die een levend katholicisme zijn Goed voor het werk, aardig in de omgang, principieel in gezonde opvattingen en critiek durven hebben, ook op eigen or ganisaties, wanneer hier verantwoorde men de mens als „scheppend wezen" hoe j langer hoe meer in hel middelpunt te plaatsen. Waar men totaal met de mate- 1 rialistische gedachtensfeer, (waar men j voor alle mogelijke toestanden en feiten j een verklaring denkt te kunnen vinden) is j geïnfecteerd, komt men zo hevig in de I critiek nodig is. Bovenal in de wereld knoop met het geestelijk gedachtenleven staan. Wij zijn geen catacombenbewoners j dat men dit tenslotte overboord gooit. Hokjes zijn gevaarlijk. Niet naast de an deren staan, maar er midden in. We zijn geen afgeslotenen. De wereld in durven gaan zonder angst. R S. De aarde kraakt, de volken beven: de Mensenzoon komt. Kijk naar boven, hef uw hoofd omhoog: het Koninkrijk is daar! Dit is in twee korte coupletten de Blijde Boodschap van vandaag. De Mensenzoon komt. Van Zaterdag- op Zondag-nacht wordt Hij in alle koren van monniken en nonnen bezon gen als de Mensenzoon. Priesters hebben het brevierend gefluisterd: de Mensenzoon komt. ,P Zondagmorgen klinkt het in alle kerken, ZiieT\,zmgende blijde boodschap: y 2ullen zien komen de Mensenzoon dat Michel AT1, h(A treffen, Syxtijnse k^efl° He™ op '„het laatste oordeel" in de jonge man d^Vt? seschüderd, als een krachtige ^benzoon. Zo treedt Hij naar voren uit de oude profetische boe ken, waar Daniel over Hem i als de jonge Man, Hem preekt, orftvangt °°g H°0gbeiaarde de Heerschappij De Mensenzoon noemt Zichzelf ook zo als Hij spreekt van Zijn lijden: tegenover het oude dörre hout, dat in het vuur dient te Worden verbrand, is Hij dan het jonge groene Hout. Zi aarom moest de Mensenzoon alle jongeren fascineren, i.in komst is een uitdaging voor a"cn die Jongeren zijn. ^ant~Mensenzoon" is de naam van een Jonge Man'en pi naam van een Koninkrijk- mensenzoon is een Koninkrijk. is een tijd geweest, waarin de edelste mensen m kam pen waren opgesloten, of buiten hun vaderland waren gevlucht of gesleurd. Niet alleen tien jaar geleden, hiaar ook meer dan tweeduizend jaar. Deze bannelingen beluisterden of lazen de Blijde Boocl- "chap van Daniël: De overweldigers en hun rijk waren als dieren. Stuk vow *tuk zouden hun wereldrijken vergaan. Dan komt het Godsrijk. Het rijk van bevrijding en van vrede. Dit Godsrijk zag Daniel in tegenstelling met de dieren, als een mens: de Mensenzoon. Hij, die Zichzelf de Mensenzoon noemt, zegt ervan: het Koninkrijk Gods is binnen in u. Hij moet uitgroeien in ons als een Koninkrijk, dat de hele wereld omspant. Verklein Hem niet. Als men zegt: Hij is in uw huiskamer alleen, Hij is in de woestijn, geloof het niet. Zoals de bliksem uitschiet van het Oosten en straalt tot in het Westen, zo omvat Hij heel het uitspansel. Hij is de Pantokratoor, wiens beeld werd geschilderd in de absiden der oude basilieken, reikend met zijn beide handen van het Noor den tot het Zuiden. Dit is ons „katholieke" Jongerenideaal: de Mensenzoon. Aan Hem werd de Heerschappij gegeven. Dit is de betekenis van Zijn komst. De mens die in het Paradijs werd geschapen om te heersen, wordt door Hem weer hersteld in de Heerschappij. Hier eindigt het verloren Paradijs, en wordt het heimwee geboren naar het Koninkrijk Gods. Hier eindigt de ballingschap en de slavernij, en staat de bevrijding voor de deur en de vrede. Zoals Michel Angelo de verdoemden langs Zijn leden laat vallen, als bladeren langs een herfstboom, zo moet de leugenaar blozen, als gij spreekt, zo moet de schaamteloze verbleken, als gij opziet, zo moet de hand beven van de dief, als gij hem uw hand reikt. Het zal wel altijd moeilijk, zo niet onmogelijk zijn, een mens te schilderen, als een koninkrijk. Maar om het te belijden is zo lastig niet en om het te beleven is een ware Blijdschap De Mensenzoon is het Koninkrijk. Koninkrijk Gods zijt gij. Advent: Hij komt. Aan Hem zij de Heerschappij en het Koninkrijk. Hier ligt m.i. het kernpvnt. waarin tal- rijke Droblemen hun ontstaan vinden.Het j leven komt door deze daad. min of meer j - op iosse schroeven te staan. Men leeft óm j té leven, zonder diepere achtergrond i Nu het uiteindelijk doel van dit leven I steeds verder van ons af komt te staan i (en men daarbij vaak in de „mens" te- 1 leurgesteld wordt) is iedere verdere stap i in het leven een nieuwe periode van moeilijkheden en onzekerheden Het moet toch wel zéér angstig zijn te leven zonder te weten of te begrijpen waarom. Iedere steun, elk punt, waaraan men zich zou kunnen vastklampen, is weggevallen. De angst voor dit, voor hen zo onbegrij pelijke. nutteloze leven, wordt steeds sterker. Deze levenshouding is diep-tragisch en zou m.i. slechts veranderd kunnen wor- den, wanneer men de waarde, het doel van dit leven enigszins voor ogen heeft, waardoor men een min of meer bewustere levenshouding kan aannemen. Middel hiertoe lijkt mij om te beginnen met de naaste lief te hebben, waardoor men tenslotte zal komen tot de bron van alle liefde „God". Tot deze verandering van levenshouding kunnen wij door ons voorbeeld, m.a.w. door daden veel bijdragen. E. L. Wij als Christenen, zullen op de aller eerste plaats moeten trachten onze eigen angsten te overwinnen, door bijv. alles in dit leven, betrekkelijk te zien. Wij moeten ons eenvoudig aan Christus vastklampen. Wij moeten Hem leren zien als de figuur, waar door alle eeuwen heen in de meest chaotische tijden dezelfde krachtige onwankelbare rust vanuit is ge gaan. Dit kan. neen dit moet kunnen. Daarvoor is nodig dat wij zelf geregeld die rust opzoeken. Immers hoe belangrijk is het niet wan neer wij iets van die rust vinden, iets van die rust met ons meedragen? Maar tot de mensen die geen steek geloof in Christin hebben kunnen wij toch niet direct zeg gen: „Zoek Christus op en je vindt rust"? Indien zij dan echter leunen tegen de ge meenschap, tegen ons, laat hen dan men sen vinden, die zelf iets van die rust in zich hebben, haat hen dan in Gods naam leunen tegen dezen en niet tegen de mas sa, die wordt opgezweept door hun ang sten. Misschien betitelen we dan de mensen niet zo gemakkelijk als hysterisch, neuro tisch of onverschillig maar leren wij dooi er rustig tegenover te slaan, de angsten te zien die er in deze mensen teven M T N.B. Daarin zit de mogelijkheid dat het wederom wordt: „Ziet hoe zij leven het zijn Christenen". C. T. „U stóórt inderdaad!", sprak Karei Kuiteling, één van de Jongeren, die ik moest interviewen. „De geest graast op deze brakke veerzenik ben bézig, voelt u. Gaat u zitten. Straks mag u mijn sommen maken. Herinnert u zich dit, uit „De Inbreker"mijn passen tasten langs het klamme zeil....? Voelt u hoe in deze éne zin héél mijn angst ligt uitgedrukt? Enfin, vraagt u maar!". „Meneer Kuiteling, hoe denkt u over het rijm!" „Vulgair, meneer, plat! Zijn er ooit rijmloze Sinterklaasverzen geschre ven? Bovendien vergroot rijm de mogelijkheid van appreciatie door hef volk. Men zou ons werk „mooi" kunnen gaan vinden. En dat is dodelijk voor ons. Jongeren. Een vriend van mij, hij was een oudere, goed, maar hij begreep er wel iets van, schreef zogenaamd maatloos brak-rijm. Mijn zuster, misleid door het rijm, zei eens, dat zij het móói vond. Dat is hard voor een begaafd kunstenaar, voor iemand, die droomt ééns een jongere te kunnen worden. Enfin, hij stierf tenminste nog als een jongere, meneer, aan de mazelen. Ja, het is tragisch, maar „jongere" kan men niet wórden, zoals men advocaat wordt, voelt u? Jongere is men een voudig. Mijn vriend is nooit een jongere geweest. Als klein kind reeds was hij een oudere, en hoewel mijn ideeën steeds jonger werden, is hij nimmer een Jongere geworden in de ware zin des woords. Dit is een angstig bestaan, meneer. Immers, vandaag ben ik een jon gere. doch morgen komen er anderen, nog jonger dan ik, en word ik oudere. Dat knakt velen van ons". „Allicht! Leest u veel?" Nóóit meneer! Uit vrees beïnvloed te worden. Wij Jongeren hebben bovendien een clichéphobie. Weg met het woordbederf! Biedt zich aan onze maagdelijke geest een woord aan, dan némen we dit niet, doch scheppen een nieuw. Kent u Wimpie Bokstra? een piepjongere, zes jaar. maar onge looflijk knap, schrijft klankloze verzen. Hij kan niet schrijven, doch heeft een wire-recorder. Niemand begrijpt hem. Daarom noemt men hem één der gróótsten. Hoe vindt u dit? Hij greep een stuk los behang; op de achterkant stond een blaasbalg geschetst met 10 vingertoppen. Kuiteling zag mij triomfantelijk aan. „Fluitspeler", lispelde hij. Ik was geruime tijd sprakeloos. „Zeldzaam", fluisterde ik hees, „de fluit wordt gesuggereerd. „Ja", zei hij trots, „en de massa snapt er geen fluit van, goddank!" 99 brandt was ook typisch een oudere". „Ja maar „de Nachtwacht" is toch een bekend kunstwerk!" Karei Kuiteling lachte smakelijk. „Contradictie, meneer, een zwarte schimmel. Zodra een kunstwerk be kend wordt, houdt het óp een kunst werk te zijn. Alleen als cultuurhis torische documenten kunnen wij al die pogingen tot uitbeelding nog waarderen. Is een kunstwerk ouder dan een paar dagen, dan wordt het kitsch. Vandaar, dat wij. jongeren, nooit exposeren. Sommigen gaan zelfs nog vérder; zodra de inkt of de verf droog is, werpen zij het oeuvre in de kachel, uit vrees, dat het oud wordt''. „Maar dat is vreselijk!" „Inderdaad! Kent u Gerritje Koe- tel?" „Uh, Koetel junior?" „Ja, en daar de zoon van, een doofstomme van 4 jaar, maar een jongere, die verrukkelijke verzen schrijft. Niemand heeft er echter ooit een gehoord. Hij gebruikt name lijk sneldrogende inkt. Alleen Ukels, de gróte Ukels heeft er éénmaal één gelezen. Dat gebeurde zó. „Mag de kunst nu nooit sociaal zijn. meneer Kuiteling? Iedereen vindt toch bijvoorbeeld „de Nacht wacht" mooi". „Juist meneer, daar heb je 't! Daarom is 't dan ook kitsch Rem- Recht tegenover het raam van Gerritjes kamer, aan de overzijde van de sR-aat, huurden wij. jongeren, een kamer, en sloegen het genie heimelijk gade. Twee dagen lang ge beurde er niets. Gerritje at, speelde en sliep, alsof er geen kunst bestond. Doch in de namiddag van de dèrde dag zagen we Gerritje plotseling ge heel vergeestelijken. De trein, waar mee hij speelde, liep van de tafel, hij merkte het niet. Zijn oren schenen hemelse muziek te vernemen. Ja. ik spreek hier even in cliché's om 't u duidelijk te maken. Dan greep hij de pen. en begon te schrijven. Jantje Ukels, die een kamer boven die van Gerritje gehuurd had. stormde op een teken van ons naar beneden. Toen wij een minuut later Gerritjes kamer binnenvielen, zat het genie een banaan te eten, en lag Jantje wenend op de vloer. „Het oeuvre?", vroeg ik schor, want „gedicht" leek mij te banaal. jantje Ukels richtte zich langzaam op. „In de kachel." sprak hij dof, „maar ik heb het gezien, het was subliem van eenvoud. Het was datgene, waar wij allen naar zoeken, het ei van Columbus". Kareltje Kuiteling zweeg en staarde voor zich uit. „Maar," vroeg ik in ondragelijke spanning, „wat was het dan?" 99 njP Kareltje schudde mistroostig het hoofd. „Wij weten het niet," sprak hij somber. „Ukels. de enige, die het geheim kende, wilde het ons met vertellen. De mensheid was er nog niet rijp voor, meende hij. De epide mische gevoelskou moest eerst door atoomoorlog verdreven worden. Ukels at niet meer en vermagerde snel. Dag en nacht zaten wij, jonge ren, om zijn sponde. „Gerritje kan het", sprak hij, „doch beseft het niet. Ik besèf het, doch daarom kan ik het niet. Wie het kan, wéét het niet, en wie het wéét, kan het niet. Wij zoeken koortsachtig: kubisme, surrealisme, expressionisme, namen, geleerde woorden, wo Begriffe felhen, zoals Goethe zei, een oudere, góéd, maar hij wist het, daarom kón hij het niet. Vondel, een woord-etaleur, Gorter, een taaigoochelaar. De Tachtigers, apartheid, het excentrieke, het onge wone, het abnormale, totdat het allemaal normaal is geworden. De drie dimensies zijn dood geschilderd, de toonladders uitgeput, de taal is leeggebloed. „Alles heeft de mens geprobeerd, spontaan of krampach tig, behalve dat éne". „Welk éne?" riepen wij. Ukels greinsde. „Jullie wachten op mijn dood," sprak hij, „loeren op mijn erfenis, maar ik mèg het niet zeggen. Prometheus stal het vuur uit de hemel en boette er voor. Het in onze ogen volmaakte is lelijk, de imitatie van dat volmaakte is afgrij selijk, het is waanzin, krankzinnige ijdelheid. Wij jongeren moeten daar bóven staan. Grijpt naar de cliché's, naar woorden, die bieden zekerheid. Het mooie is goed, de werkelijkheid is een fictie, maar niet lelijk". „Maar Jantje, en de de kunst dan?" Hij begon te lachen. „Veredelde suggestie," sprak hij, „de ziel laat zich vangen in woorden, het Godde lijke kan niet in 3 dimensies uitge beeld worden. Gaan jullie nu maar. allemaal, jullie begrijpen er toch niets van". „Tja meneer, Ukels stierf 2 dagen later, aan hongeroedeem. Lange tijd waren wij geheel in de war. In de eerste impasse wierpen wij alles weg, pen en inkt, verf en krijgt". „Ging het toen beter?" „Nee meneer, de kunst kan niet buiten materie. Wij blijven werken en zoeken. Wij jongeren weten, dat net geluk ligt in het streven, het zoeken, en niet in het vinden. Wij weten, dat we nóóit zullen vinden, wat we zoeken, en daarom zijn we gelukkig. Maar jullie ouderen zóéken niet, omdat jullie menen het gevonden te hebben; en daarom leven jullie in de grootste suggestie aller tijden, de werkelijkheid, die immers slechts in onze verbeelding bestaat. Begrijpt u mij?" „Jazeker!", riep ik. .Waarom liegt u, meneer? vroeg hij vriendelijk, „u begrijpt er mets van, net zo min als alle ouderen. Gaat u maar heen!" Beschaamd droop ik af, ik voelde, dat ik een massa-mens was, een schablone, die er niets van begreep, een critiekloze, die Perk „mooi" vindt en dweept met Gorter; een prutser, die het normale góéd. en het góéde normaal vindt, kortom een mislukking. In de tram bood een jongetje mij zijn plaats aan. „Nee", sprak ik vriendelijk, „kijk eens góéd, ik ben een oudere!" W. H. NOORDMAN.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1953 | | pagina 7