Vandaag
s
Vraagstuk van alle tijden
Glibberig interview met een „Jongere"
geren lezen de Blijde Boodschap
„Ik ben maar een oudere
Onze plaats in de wereld
Bijna elk gebaar draagt de sporen
Waarom angst voor
liet leven?
De angst in liet leven
Van wie rust uitgaat
J
ZATERDAG 28 NOVEMBER 1953
PAGINA 7
Jonge maatschappelijke
werksters over:
De Man met de gestalte van een
Koninkrijk
R. BECKERS, pr.
WAANWIJZE
PARADOXEN
Vier-jarig genie
,.I)e mensheid is nog niet
DE ANGST
wanneer wij betogen, dat wij geen angst
voor déze angst hebben. Wanneer men
ergens beangst voor is. betekent dit, dat
gevaar dreigt. Over het algemeen een on
bekend gevaar. Immers kent men de in
de toekomst liggende gevaren, kan men
dezen definiëren en afgrenzen, dan kun
nen hiertegen middelen gekozen en ge
bruikt worden.
Angst ontstaat wanneer de factor on
zekerheid aanwezig is. Angst impliceert
een grote dosis ongerustheid. Is men on
gerust, wil dit zeggen, dat er iets leeft,
dat men zich ergens mee bezig houdt. En
zolang wij jongeren ons nog de moeite
geven ons ergens druk, bezorgd over te
Wat ons opvalt wanneer wij zo eens met
elkaar praten en ook wanneer wij andere
jonge mensen zoals wij er naar vragen, is
de angst onn te leven, die tegenwoordig
zo alom tastbaar is. Men beluistert die
angst met alleen in gesprekken, wij lezen
er ook over m de krant, in rapporten en
boeken. Er Worden zelfs congressen be
de tij cT a'S onderwerP: »De angst voor
artsen, psychiaters, psychologen. B
"te beweren dat de angstneurosen een maken is dit een verheugend verschijnsel
modeverschijnsel zijn. Kende men in de wij zijn dan nog niet afgezakt tot het
vorige eeuw de hysterie: nu is door tijds
omstandigheden een soort levensangst ge
creëerd.
In kranten en publicaties wakkert men
de angst aan tegenover de publieke me-
pmg. Het wordt in propagandabetogingen,
in redevoeringen en vanaf de kansel ge
stuikt. Hoe vaak hoort u niet: Wij Saan
allemaal ten onder wanneer u niet dit of
dat, doet of nalaat. Vul zelf maar in.
Wanneer mensen van de wetenschap,
angstneurose een mode-uiting noemen
kunnen wij dit met ons leken-oordeel toch
Wel enigszins begrijpen. Deze angst is zo
nauw met de tegenwoordige tijd verwe
ven, dat wij dit ook alleen via deze reali
teit kunnen bevatten.
Men is bang om te trouwen. Het is zo'n
groot risico; de zeldzaamheid, dat je ge
lukkig wordt; hoeveel huwelijken misluk
ken er niet binnen kortere of langere tijd?
Men gaat nooit „met een stok vrijen";
als men getrouwd is ziet men pas waar
men aan vast zit, welke de consequenties
zijn. Kinderen krijgen is een huivering
wekkend idee, mijn woning is te klein
en hoe vinden zij later weer een plaats in
de maatschappij?
Wij zjjn bang om te werken. Waar doe
je het voor, zelf schiet je er toch niets
mee op!
Wij zijn bang voor verantwoording;
bang de consequenties te dragen van onze
beslissingen en daarom vluchten wij
graag in het laag-bij-de-grondse, plat-
vloerse.
Wij leunen het liefst tegen de gemeen
schap aan, omdat wij bang zijn ons eigen
oordeel te geven, onze overtuiging te la
ten gelden. Wij zijn bang voor onze ge
woonten, principen, bang voor de gods
dienst, bang voor de dood, hel, eeuwig
heid, bang voor geluk.... bang.... bang.
laagste stadium van verstarring, waarin
men alles slechts over zijn kant Iaat gaan,
het leven zijn beloop maar laat.
Wat zou nu de oorzaak van de onzeker
heid zijn? Is het eventueel mogelijk, dat
men zijn idealen, zijn doel, tot nog toe
verkeerd gesteld heeft? Te materialis
tisch?
Voor ons Christenen is toch het eind
doel het eeuwig leven! „Ach", zult u
zeggen, „wat koop ik daarvoor, dat is zó
vér weg". Accoord! Waar u nochtans wel
iets aan heeft is, de figuur van Christus!
Die is niet ver weg. Die leeft midden
onder ons. Christus is tastbaar, af te gren
zen, exact te bepalen, aan te duiden met
eigenschappen. Wanneer ons doel is de
eeuwige zaligheid te bereiken, d.i. 't rjjk
door Christus gesticht te betreden en Hem
ten volle te bezitten, dan kunnen wtf dit
het beste bereiken door een doel iets dich
ter bjj ons te stellen en wel de persoon
van Christus en Hem reeds nu te volgen.
Indien wjj al onze tussen-doelstellingen
richten en brengen op de weg die leidt
naar het uiteindelijke doel, vinden wij
hierin een zekerheid, zó onwankelbaar,
dal reeds 20 eeuwen getrotseerd zijn, waar
wjj volkomen op kunnen vertrouwen.
Als zo ons einddoel 'n stabiele, rustige
zekerheid is, waar wij op kunnen bouwen,
vallen de fundamenten voor de angst, per
definitie weg.
Laten wjj zo de toekomst met vertrou
wen tegemoet zien, omdat deze nabij of
ver staat in het licht van Christus.
C. T.
Het is bekend dat in verschillende be
roepen, vooral in die welke meer ontwik-
Misschien vindt u ons nu wel vreemd I keling vereisen, het aantal katholieken 'n
„Wanneer jullie nu eens de kans zoudt krijgen om deze Zaterdagse
pagina te redigeren waar zouden jullie dan over gaan schrijven?
Deze vraag stelden wé aan verschillende groepen jongeren, op verschillende
plaatsen van het land De hoogste klas van de School voor Maatschappelijk
Werk te Den Haag is het eerst voor de dag gekomen. „U zult zich wel
afvragen; hoe komen die lui nu aan zo'n onderwerp! Maar zo gek is 't toch
heus niet!" Een aantal bijna afgestudeerde leerlingen heeft tot onderwerp
gekozen: „De angst". We geven haar vandaag dus gastvrijheid in deze
rubriek die er is vóór maar ook van „de mensen van morgen'
Het onderwerp, dat eigenlijk voor deze week gepland was, als vervolg op
de voorafgaande beschouwingen, wordt dus even opgeschoven. Na Den Haag
zal dan komende week Amsterdam (de hoofdstad; aan het woord zijn. Dan
zal een groep Amsterdammers vertellen over opgedane ervaringen bij huis
bezoek.
Nog een enkele opmerking over die angst.
Is de angst typisch een eigentijds verschijnsel? Zij heeft wellicht nieuwe
vormen aangenomen, zoals in elke tijd. Maar het wezen van de angst zit in
het wezen van de mens. De mens is immers dat eigenaardige wezen dat
samengesteld is uit ziel en lichaam. Hij leeft in een vergankelijke, tijdelijke,
eindige wereld en tegelijk ervaart hij in zich een niet te onderdrukken drang
naar het on-eindige. het on-vergankelijke.
Telkens wanneer hij doet of er geen eeuwigheid bestaat en alsof hij geen
relatie heeft met de Eeuwige, drjjft hij zichzelf weer in de angst. Ieder
staat altjjd voor de beslissing een heilige te zijn of een zondaar. Wanneer
in een bepaalde lijd de zorg om het tijdelijke gaat overheersen wanneer
de grootste aandacht uitgaat naar economische zekerheid, naar "ichameli.jke
gezondheid en naar technische vooruitgang: dan raakt het evenwicht ver
stoord. Als gevolg daarvan groeien de onrust en de angst. Die angst wordt
niet overwonnen door het prijsgeven van alle verlangens, maar veeleer
door te leren ze maar als betrekkelijk te zien. De moderne mens, die zich
bewust is van z'n angst zal pas z'n rust en z n evenwicht terugvinden als
hij Augustinus kan nazeggen: „Ons hart werd gemaakt voor U. Het zal
onrustig zijn totdat het rust vindt in U, o God.
P. W.
procentsgewijze te klein gedeelte inneemt.
Heel dikwijls zal dit zo zijn, omdat ten
enenmale de katholieke candidaten ont
breken. In één van de beroepen van de
laatste tijd is dit echter niet het geval, n.l.
in het Maatschappelijke Werk. Zes van de
elf scholen voor Maatschappelijk Werk
zijn Katholiek en evenredig hieraan het
aantal gediplomeerde Maatschappelijke
Werksters. Een deel van deze Maatsch
Werksters wil graag in dit uitsluitend
Kath. milieu blijven werken. Er zijn er
echter ook die veel liever in een algemeen
milieu willen komen. De vraag wordt nu
wel eens gesteld: „is het katholiek zijn
van deze candidaten een beletsel, een aan
stelling in overheidsdienst of neutraal be
drijf te krijgen, zo ja, waarom".
Om een juist oordeel te vellen of inder
daad (het aanhangen van) 't katholicisme
een beletsel is dan moet men dit van ver
schillende kanten bezien. Hoe is de ver
houding van het aantal kath. sollicitanten
t.o.v. het geheel en hoe is de verhouding
bij de aanstellingen. Met een geval op zich
te beoordelen komt men er niet. Heel veel
andere factoren kunnen er mee spelen,
zodat de kath. candidaat minder geschikt
is dan zijn niet-kath. collega-concurrent
Er wordt heel erg gauw, m.i. te gauw
gezegd „Ik ben niet aangenomen, want
ik ben R.K." Is deze conclusie niet de
gemakkelijkste?
Een feit is echter dat in veel overheids
diensten het aantal kath. Soc. Werksters
erg laag is Hoe komt dit? Is dit louter
toeval, b.v. door te weinig sollicitanten of
is het toch waar, dat katholieken bij voor
keur geweerd worden? Gaarne laat ik het
onderzoek in deze, aan meer deskundigen
over. Hier alleen een zuiver persoonlijke
mening, gevormd na een jaar practised
werken in diverse neutrale bedrijven en
overheidsdiensten.
Men heeft een zeker uitsluitingsbeginsel
tegenover „de katholiek". Er zijn twee
groepen, wij (d.w.z. de neutralen) en de
katholieken. Deze scheiding ziet men in
het gehele Maatsch. Werk. Deze splitsing
is veel sterker dan b.v. de neutralen en de
prot. chr. groeperingen. Het sterkst laai
deze indeling zich gelden op het gebied
van de instellingen. Het is „de instelling",
noem maar op wat, Pro Juventute, VBS
kampen enz. in het kath. kamp of de kath.
vereniging. De katholieken hebben zich
op alle terreinen afgescheiden. Van al
deze katholieke instellingen zijn er die
prachtig werken. Maar er is ook een
groot gedeelte dat waarschijnlijk bij de
oprichting grote idealen gehad heeft,
maar nu door allerlei omstandigheden
verre van geschikt blijkt. Er wordt vaak
„halfbakken" gewerkt. Er zijn hiervoor
redenen aan te geven, b.v. financiële on
macht en slecht financieel beheer, met als
gevolg hiervoor te weinig of niet capa
bele krachten. In feite wordt dan echter
het werk half gedaan en worden er zelfs
hele principes opzij geschoven. In de
praktijk gebeuren dingen die totaal fout
zijn. Met deze personen en instellingen
moeten de neutralen samenwerken. De
idealisten onder hen zien hoe werk, dat
hun ter harte gaat, niet of op zijn zachtst
i gezegd, op minder ideale manier gebeurt.
1 Zo krijgen zij dan een indruk van „de
katholiek" Aan het hoofd van diverse in-
tellingen en diensten treft men vaak bo
I
angst, gezien door de ogen van de Noorse kunstenaar E. Muncli.
Wat kan de oorzaak zijn, dat tegen
woordig zo vaak wordt gepraat
over de angst voor liet
leven?
Wanneer men dit probleem zo stelt, zal
men zich direct afvragen: speelde deze
angst dan vroeger geen rol in het leven
der mensen. Gaven de vorige eeuwen
geen aanleiding hiertoe, of was de mens
anders hierop ingesteld?
Hoewel ik het helemaal niet eens ben,
met de mensen, die praten over de z.g.
goede oude tijd, valt het niet te ontken
nen, dat er tegenwoordig door de o.a.
sterk veranderde maatschappelijke struc
tuur problemen zijn ontstaan, welke men
vroeger, althans in deze vorm, niet kende.
(Ongetwijfeld is het andersom ook het
geval.)
Ik geloof wel dat men kan zeggen, dat
de mens vroeger meer dan tegenwoordig
van een veel rustiger, in zekere zin on-
Ja iedereen heeft zijn momenten van
angst. Je holt en vliegt door het leven van
elke dag, dwingt jezelf je af en toe te be
zinnen op de geestelijke stromingen van
deze tijd en dan ineens sta je in een va
cuum en dan voel je je enorm angstig.
Daaraan wil je ontkomen en je holt en
je vliegt maar weer of je vervalt tot
passiviteit, onverschilligheid, moedeloos
heid. Het leven zelf haalt je daar weer
uit en dan begint 't weer van voren af
Deze merkwaardige fluctuaties noemt
men dan wel: stemmingen. Dit leven be
vredigt je echter niet en altijd maar weer
opnieuw zoek je naar een oplossing. Dat
zijn de momenten, dat je werkelijk bidt.
Je bent groot gebracht met gedachten
Het klinkt nogal paradoxaal, dat
deze pagina voor een groot gedeelte
aan het verschijnsel angst wordt ge
wijd en in verschillende bijdragen
de klemtoon valt op het feit, dat
daarover nogal veel wordt gepubli
ceerd. Toch zal niemand verwachten,
dat in deze kolommen het laatste
woord over het angst-thema wordt
gezegd. Het leek ons alleen nuttig
om eens te laten zien hoe jongeren
over dit verschijnsel denken en wat
zij als remedie daartegen zien.
Om bij het laatste te beginnen.
Vrijwel eenstemmig verwijzen de
diverse bijdragen naar de oplossing:
een leven in Christus, een over de
zorgen van alle dag uitzien naar
onze bestemming en een onmiddellijk
aangrijpen van ons houvast, dat in
de mensenzoon gelegen is. Daar is
dunkt ons niets op aan te merken en
het kan slechts verheugend genoemd
worden, dat dit besef zo duidelijk
omlijnd blijkt te leven bij de maat
schappelijke werksters, die vandaag
aan het woord zijn. Het spreekt wel
vanzelf, dat aan de eenstemmigheid
omtrent het bestrijdingsmiddel van
de angst ook eenstemmigheid over
de oorzaak daarvan ten grondslag
ligt. Als de oplossing in Christus zelf
gelegen is, dan moet de oorzaak te
vinden zijn in ons gebrek aan ver
trouwen in Hem, ons tekort aan ge
loofsleven en een al te schaarse ont
moeting met Zijn Wil en zijn Bedoe
lingen. Tot zover is alles duidelijk,
behalve waarom wij er bij deze
zekerheid dan zo weinig in slagen
ons te ontdoen van allerlei soorten
vrees; de angst voor verantwoorde
lijkheid," voor het huwelijk voor het
werk en voor de toekomst.
Een van de bijdragen benadert
dunkt ons, ondanks de gebrekkige
formulering, het meest de kern van
het hele angstprobleem waar die
terecht naar Adams zondeval ver
wijst. Dat is geloven wij „the heart
of the matter". Ons is weliswaar in
de Verlossing een zekerheid ge
geven, maar wij blijven behoren tot
het gevallen mensdom. De waardig
heid van de menselijke natuur is
door God, zoals de priester dagelijks
voor de offerande bidt, wonderbaar
hersteld, maar daarmee is onze nei
ging tot innerlijke onzekerheid niet
volkomen uitgeroeid. Wij hebben iets
om voor te vechten, maar een voort
durende strijd zal nodig zijn om de
gegeven zekerheid. Christus, in ons
tot voortdurend leven te laten ko
men. God heeft de mens opnieuw
een kans gegeven, maar het hangt
ook van onszelf af of wij die zullen
benutten, of wij niet in ons wankele
wezen onze sterkte zoeken, maar in
onze Verlosser, wiens liefde vraagt
toegelaten te worden en te mogen
werken in onze ziel.
Daarmee is het vraagstuk van de
angst een probleem geworden, niet
speciaal van onze tijd, maar een be
geleidingsverschijnsel van alle be
schavingsperioden, die er in de ge
schiedenis der mensheid te ontdek
ken vallen, een durende spanning
tussen tijd en eeuwigheid in de mens.
Tegenwoordig wordt er veel over de
angst gesproken dat is waar, maar
wij spreken ook veel over kunst,
zonder dat nu kan worden aange
toond, dat de kunst een typisch ver
schijnsel van onze tijd is.
Praten wordt nu eenmaal dikwijls
geboren uit het angstige besef, dat
wij een vraagstuk in de praktijk niet
aan kunnen.
Sommige van de hier afgedrukte
bijdragen zullen de lezers wat ge
zwollen en pathetisch aandoen. Toch
hebben wij gemeend ze niet naar de
papiermand te moeten verwijzen.
AUereest omdat er toch wel enkele
opmerkingen in voorkwamen die
voor de gedachtenwereld der jonge
ren typerend zijn; maar bovendien
omdat juist die gewilde vorm het
kenteken is van een angst, waarmee
vooral de jeugd te kampen heeft: de
angst om zichzelf te zijn
aan een hoger wezen, die alles weet en
klaar staat je te helpen.
„God, laat me niet in de steek, wat
maakt me zo onrustig, heeft mijn leven
nog wel zin sorry, ik ben een prutser, zó
heeft u 't vast niet bedoeld". „Ik ben een
beroerde slappeling" en je zweept je weet
op en gaat weer aan de slag.... met een
angstig hart, want je bent bang voor je
zelf èn van de wereld. God is een schim
voor je, die je soms ervaart b.v. bij een
zonsondergang in de herfst, ofwel na een
geweldige teleurstelling. Dan buig je je
hoofd of wordt opstandig, maar tenslotte
ga je weer danken....
De zondeval van Adam heeft wel veel
op zijn geweten! Maar hier blijven we niet
bij stilstaan. We zijn zo gauw geneigd een
ander de schuld te geven van onze eigen
slapheid, onvermogen. Uiteindelijk heeft
Adam ons toch maar de kans gegeven om
ergens voor te vechten en Christus wordt
mens en laat ons zien, hoe je mdfet leven.
Hij moet onze ster zijn, die we gaan vol
gen om in het beloofde land te komen.
Een weg vol avontuur. En omdat we allen
een deel zijn van het mystiek lichaam van
Christus werken we als apostelen, bein-
vloeden we elkaar, maken elkaar geluk
kig, reeds nu.
E. V.
bezorgder leven kon genieten. De ontwik
vengeschetste idealisten aan. Het zijn deze i keling van de maatschappij hield zo onge-
menseu die nieuwe krachten uitzoeken en veer gelijke tred met de geestesontwikke-
i voordragen. Het is dan ook volkomen be-
j grijpelijk dat ze wanneer ze niet door om-
standigheden gedwongen zijn zeggen: „In
mijn bedrijf of dienst geen katholieken of
katholieke sfeer. Het is dan geen aanval
of iets tegen hebben op het katholicisme
als zodanig, maar meer een minder goede
indruk van katholieken.
Deze indruk kan alleen door persoon
ling van de mens. Doordat de techniek en
vandaar ook de materie een minder be-1
langrijke plaats innam in het denkleven
van de mens, voelde men zich sterker
aangetrokken tot het geestelijk leven en j
uiteindelijk tot de oorzaak van alle leven i
„God".
Naarmate de verschillende wetenschap- I
pen zich gingen ontwikkelen en de tech- i
lijke inzet worden veranderd. Dit geldt op j niek een groot gedeelte van het menselijk
de specifiek katholieke terreinen, maai i leven ging beheersen, kwam de aandacht
vooral door de werkwijze, optreden van voor God op de achtergrond en trachtte
die katholieken die in neutrale omgeving
werken. Met hun persoon kunnen en moe
ten die een levend katholicisme zijn Goed
voor het werk, aardig in de omgang,
principieel in gezonde opvattingen en
critiek durven hebben, ook op eigen or
ganisaties, wanneer hier verantwoorde
men de mens als „scheppend wezen" hoe j
langer hoe meer in hel middelpunt te
plaatsen. Waar men totaal met de mate- 1
rialistische gedachtensfeer, (waar men j
voor alle mogelijke toestanden en feiten j
een verklaring denkt te kunnen vinden) is j
geïnfecteerd, komt men zo hevig in de I
critiek nodig is. Bovenal in de wereld knoop met het geestelijk gedachtenleven
staan. Wij zijn geen catacombenbewoners j dat men dit tenslotte overboord gooit.
Hokjes zijn gevaarlijk. Niet naast de an
deren staan, maar er midden in. We zijn
geen afgeslotenen. De wereld in durven
gaan zonder angst.
R S.
De aarde kraakt,
de volken beven:
de Mensenzoon komt.
Kijk naar boven,
hef uw hoofd omhoog:
het Koninkrijk is daar!
Dit is in twee korte coupletten de Blijde Boodschap van
vandaag.
De Mensenzoon komt.
Van Zaterdag- op Zondag-nacht
wordt Hij in alle koren van monniken en nonnen bezon
gen als de Mensenzoon.
Priesters hebben het brevierend gefluisterd:
de Mensenzoon komt.
,P Zondagmorgen klinkt het in alle kerken,
ZiieT\,zmgende blijde boodschap:
y 2ullen zien komen de Mensenzoon
dat Michel AT1, h(A treffen,
Syxtijnse k^efl° He™ op '„het laatste oordeel" in de
jonge man d^Vt? seschüderd, als een krachtige
^benzoon.
Zo treedt Hij naar
voren uit de oude profetische boe
ken, waar Daniel over Hem i
als de jonge Man, Hem preekt,
orftvangt °°g H°0gbeiaarde de Heerschappij
De Mensenzoon noemt Zichzelf ook zo
als Hij spreekt van Zijn lijden:
tegenover het oude dörre hout, dat in het vuur dient te
Worden verbrand,
is Hij dan het jonge groene Hout.
Zi
aarom moest de Mensenzoon alle jongeren fascineren,
i.in komst is een uitdaging voor a"cn die Jongeren zijn.
^ant~Mensenzoon" is de naam van een Jonge Man'en
pi naam van een Koninkrijk-
mensenzoon is een Koninkrijk.
is een tijd geweest, waarin de edelste mensen m kam
pen waren opgesloten, of buiten hun vaderland waren
gevlucht of gesleurd.
Niet alleen tien jaar geleden,
hiaar ook meer dan tweeduizend jaar.
Deze bannelingen beluisterden of lazen de Blijde Boocl-
"chap van Daniël:
De overweldigers en hun rijk waren als dieren.
Stuk vow *tuk zouden hun wereldrijken vergaan.
Dan komt het Godsrijk.
Het rijk van bevrijding en van vrede.
Dit Godsrijk zag Daniel in tegenstelling met de dieren,
als een mens:
de Mensenzoon.
Hij, die Zichzelf de Mensenzoon noemt,
zegt ervan: het Koninkrijk Gods is binnen in u.
Hij moet uitgroeien in ons als een Koninkrijk,
dat de hele wereld omspant.
Verklein Hem niet.
Als men zegt: Hij is in uw huiskamer alleen,
Hij is in de woestijn, geloof het niet.
Zoals de bliksem uitschiet van het Oosten en straalt tot
in het Westen,
zo omvat Hij heel het uitspansel.
Hij is de Pantokratoor,
wiens beeld werd geschilderd in de absiden der oude
basilieken, reikend met zijn beide handen van het Noor
den tot het Zuiden.
Dit is ons „katholieke" Jongerenideaal:
de Mensenzoon.
Aan Hem werd de Heerschappij gegeven.
Dit is de betekenis van Zijn komst.
De mens die in het Paradijs werd geschapen om te
heersen,
wordt door Hem weer hersteld in de Heerschappij.
Hier eindigt het verloren Paradijs,
en wordt het heimwee geboren naar het Koninkrijk Gods.
Hier eindigt de ballingschap en de slavernij,
en staat de bevrijding voor de deur en de vrede.
Zoals Michel Angelo de verdoemden langs Zijn leden laat
vallen, als bladeren langs een herfstboom,
zo moet de leugenaar blozen, als gij spreekt,
zo moet de schaamteloze verbleken, als gij opziet,
zo moet de hand beven van de dief, als gij hem uw hand
reikt.
Het zal wel altijd moeilijk, zo niet onmogelijk zijn,
een mens te schilderen, als een koninkrijk.
Maar om het te belijden is zo lastig niet
en om het te beleven is een ware Blijdschap
De Mensenzoon is het Koninkrijk.
Koninkrijk Gods zijt gij.
Advent: Hij komt.
Aan Hem zij de Heerschappij en het Koninkrijk.
Hier ligt m.i. het kernpvnt. waarin tal-
rijke Droblemen hun ontstaan vinden.Het j
leven komt door deze daad. min of meer j
- op iosse schroeven te staan. Men leeft óm j
té leven, zonder diepere achtergrond
i Nu het uiteindelijk doel van dit leven
I steeds verder van ons af komt te staan
i (en men daarbij vaak in de „mens" te-
1 leurgesteld wordt) is iedere verdere stap
i in het leven een nieuwe periode van
moeilijkheden en onzekerheden Het moet
toch wel zéér angstig zijn te leven
zonder te weten of te begrijpen waarom.
Iedere steun, elk punt, waaraan men zich
zou kunnen vastklampen, is weggevallen.
De angst voor dit, voor hen zo onbegrij
pelijke. nutteloze leven, wordt steeds
sterker.
Deze levenshouding is diep-tragisch en
zou m.i. slechts veranderd kunnen wor-
den, wanneer men de waarde, het doel
van dit leven enigszins voor ogen heeft,
waardoor men een min of meer bewustere
levenshouding kan aannemen.
Middel hiertoe lijkt mij om te beginnen
met de naaste lief te hebben, waardoor
men tenslotte zal komen tot de bron van
alle liefde „God".
Tot deze verandering van levenshouding
kunnen wij door ons voorbeeld, m.a.w.
door daden veel bijdragen.
E. L.
Wij als Christenen, zullen op de aller
eerste plaats moeten trachten onze eigen
angsten te overwinnen, door bijv. alles
in dit leven, betrekkelijk te zien.
Wij moeten ons eenvoudig aan Christus
vastklampen. Wij moeten Hem leren zien
als de figuur, waar door alle eeuwen heen
in de meest chaotische tijden dezelfde
krachtige onwankelbare rust vanuit is ge
gaan. Dit kan. neen dit moet kunnen.
Daarvoor is nodig dat wij zelf geregeld
die rust opzoeken.
Immers hoe belangrijk is het niet wan
neer wij iets van die rust vinden, iets van
die rust met ons meedragen? Maar tot de
mensen die geen steek geloof in Christin
hebben kunnen wij toch niet direct zeg
gen: „Zoek Christus op en je vindt rust"?
Indien zij dan echter leunen tegen de ge
meenschap, tegen ons, laat hen dan men
sen vinden, die zelf iets van die rust in
zich hebben, haat hen dan in Gods naam
leunen tegen dezen en niet tegen de mas
sa, die wordt opgezweept door hun ang
sten. Misschien betitelen we dan de mensen
niet zo gemakkelijk als hysterisch, neuro
tisch of onverschillig maar leren wij dooi
er rustig tegenover te slaan, de angsten
te zien die er in deze mensen teven
M T
N.B. Daarin zit de mogelijkheid dat het
wederom wordt: „Ziet hoe zij leven het
zijn Christenen".
C. T.
„U stóórt inderdaad!", sprak Karei
Kuiteling, één van de Jongeren, die
ik moest interviewen.
„De geest graast op deze brakke
veerzenik ben bézig, voelt u.
Gaat u zitten. Straks mag u mijn
sommen maken.
Herinnert u zich dit, uit „De
Inbreker"mijn passen tasten
langs het klamme zeil....? Voelt u
hoe in deze éne zin héél mijn angst
ligt uitgedrukt? Enfin, vraagt u
maar!".
„Meneer Kuiteling, hoe denkt u
over het rijm!"
„Vulgair, meneer, plat! Zijn er ooit
rijmloze Sinterklaasverzen geschre
ven? Bovendien vergroot rijm de
mogelijkheid van appreciatie door
hef volk. Men zou ons werk „mooi"
kunnen gaan vinden. En dat is
dodelijk voor ons. Jongeren.
Een vriend van mij, hij was een
oudere, goed, maar hij begreep er
wel iets van, schreef zogenaamd
maatloos brak-rijm. Mijn zuster,
misleid door het rijm, zei eens, dat
zij het móói vond. Dat is hard voor
een begaafd kunstenaar, voor
iemand, die droomt ééns een jongere
te kunnen worden. Enfin, hij stierf
tenminste nog als een jongere,
meneer, aan de mazelen. Ja, het is
tragisch, maar „jongere" kan men
niet wórden, zoals men advocaat
wordt, voelt u? Jongere is men een
voudig. Mijn vriend is nooit een
jongere geweest. Als klein kind
reeds was hij een oudere, en hoewel
mijn ideeën steeds jonger werden,
is hij nimmer een Jongere geworden
in de ware zin des woords.
Dit is een angstig bestaan, meneer.
Immers, vandaag ben ik een jon
gere. doch morgen komen er
anderen, nog jonger dan ik, en
word ik oudere. Dat knakt velen
van ons".
„Allicht! Leest u veel?"
Nóóit meneer! Uit vrees beïnvloed
te worden. Wij Jongeren hebben
bovendien een clichéphobie. Weg
met het woordbederf! Biedt zich
aan onze maagdelijke geest een
woord aan, dan némen we dit niet,
doch scheppen een nieuw.
Kent u Wimpie Bokstra? een
piepjongere, zes jaar. maar onge
looflijk knap, schrijft klankloze
verzen. Hij kan niet schrijven, doch
heeft een wire-recorder. Niemand
begrijpt hem. Daarom noemt men
hem één der gróótsten.
Hoe vindt u dit? Hij greep een
stuk los behang; op de achterkant
stond een blaasbalg geschetst met
10 vingertoppen. Kuiteling zag mij
triomfantelijk aan.
„Fluitspeler", lispelde hij. Ik was
geruime tijd sprakeloos.
„Zeldzaam", fluisterde ik hees,
„de fluit wordt gesuggereerd.
„Ja", zei hij trots, „en de massa
snapt er geen fluit van, goddank!"
99
brandt was ook typisch een oudere".
„Ja maar „de Nachtwacht" is toch
een bekend kunstwerk!"
Karei Kuiteling lachte smakelijk.
„Contradictie, meneer, een zwarte
schimmel. Zodra een kunstwerk be
kend wordt, houdt het óp een kunst
werk te zijn. Alleen als cultuurhis
torische documenten kunnen wij al
die pogingen tot uitbeelding nog
waarderen. Is een kunstwerk ouder
dan een paar dagen, dan wordt het
kitsch. Vandaar, dat wij. jongeren,
nooit exposeren. Sommigen gaan
zelfs nog vérder; zodra de inkt of de
verf droog is, werpen zij het oeuvre
in de kachel, uit vrees, dat het oud
wordt''.
„Maar dat is vreselijk!"
„Inderdaad! Kent u Gerritje Koe-
tel?"
„Uh, Koetel junior?"
„Ja, en daar de zoon van, een
doofstomme van 4 jaar, maar een
jongere, die verrukkelijke verzen
schrijft. Niemand heeft er echter
ooit een gehoord. Hij gebruikt name
lijk sneldrogende inkt. Alleen Ukels,
de gróte Ukels heeft er éénmaal één
gelezen. Dat gebeurde zó.
„Mag de kunst nu nooit sociaal
zijn. meneer Kuiteling? Iedereen
vindt toch bijvoorbeeld „de Nacht
wacht" mooi".
„Juist meneer, daar heb je 't!
Daarom is 't dan ook kitsch Rem-
Recht tegenover het raam van
Gerritjes kamer, aan de overzijde
van de sR-aat, huurden wij. jongeren,
een kamer, en sloegen het genie
heimelijk gade. Twee dagen lang ge
beurde er niets. Gerritje at, speelde
en sliep, alsof er geen kunst bestond.
Doch in de namiddag van de dèrde
dag zagen we Gerritje plotseling ge
heel vergeestelijken. De trein, waar
mee hij speelde, liep van de tafel, hij
merkte het niet. Zijn oren schenen
hemelse muziek te vernemen. Ja. ik
spreek hier even in cliché's om 't u
duidelijk te maken. Dan greep hij
de pen. en begon te schrijven. Jantje
Ukels, die een kamer boven die van
Gerritje gehuurd had. stormde op
een teken van ons naar beneden.
Toen wij een minuut later Gerritjes
kamer binnenvielen, zat het genie
een banaan te eten, en lag Jantje
wenend op de vloer. „Het oeuvre?",
vroeg ik schor, want „gedicht" leek
mij te banaal.
jantje Ukels richtte zich langzaam
op.
„In de kachel." sprak hij dof,
„maar ik heb het gezien, het was
subliem van eenvoud. Het was
datgene, waar wij allen naar zoeken,
het ei van Columbus".
Kareltje Kuiteling zweeg en
staarde voor zich uit.
„Maar," vroeg ik in ondragelijke
spanning, „wat was het dan?"
99
njP
Kareltje schudde mistroostig het
hoofd. „Wij weten het niet," sprak
hij somber. „Ukels. de enige, die het
geheim kende, wilde het ons met
vertellen. De mensheid was er nog
niet rijp voor, meende hij. De epide
mische gevoelskou moest eerst door
atoomoorlog verdreven worden.
Ukels at niet meer en vermagerde
snel. Dag en nacht zaten wij, jonge
ren, om zijn sponde.
„Gerritje kan het", sprak hij,
„doch beseft het niet. Ik besèf het,
doch daarom kan ik het niet. Wie
het kan, wéét het niet, en wie het
wéét, kan het niet. Wij zoeken
koortsachtig: kubisme, surrealisme,
expressionisme, namen, geleerde
woorden, wo Begriffe felhen, zoals
Goethe zei, een oudere, góéd, maar
hij wist het, daarom kón hij het niet.
Vondel, een woord-etaleur, Gorter,
een taaigoochelaar. De Tachtigers,
apartheid, het excentrieke, het onge
wone, het abnormale, totdat het
allemaal normaal is geworden. De
drie dimensies zijn dood geschilderd,
de toonladders uitgeput, de taal is
leeggebloed. „Alles heeft de mens
geprobeerd, spontaan of krampach
tig, behalve dat éne".
„Welk éne?" riepen wij.
Ukels greinsde. „Jullie wachten
op mijn dood," sprak hij, „loeren op
mijn erfenis, maar ik mèg het niet
zeggen. Prometheus stal het vuur uit
de hemel en boette er voor. Het in
onze ogen volmaakte is lelijk, de
imitatie van dat volmaakte is afgrij
selijk, het is waanzin, krankzinnige
ijdelheid. Wij jongeren moeten daar
bóven staan. Grijpt naar de cliché's,
naar woorden, die bieden zekerheid.
Het mooie is goed, de werkelijkheid
is een fictie, maar niet lelijk".
„Maar Jantje, en de de kunst
dan?"
Hij begon te lachen. „Veredelde
suggestie," sprak hij, „de ziel laat
zich vangen in woorden, het Godde
lijke kan niet in 3 dimensies uitge
beeld worden. Gaan jullie nu maar.
allemaal, jullie begrijpen er toch
niets van".
„Tja meneer, Ukels stierf 2 dagen
later, aan hongeroedeem. Lange tijd
waren wij geheel in de war. In de
eerste impasse wierpen wij alles
weg, pen en inkt, verf en krijgt".
„Ging het toen beter?"
„Nee meneer, de kunst kan niet
buiten materie. Wij blijven werken
en zoeken. Wij jongeren weten, dat
net geluk ligt in het streven, het
zoeken, en niet in het vinden. Wij
weten, dat we nóóit zullen vinden,
wat we zoeken, en daarom zijn we
gelukkig. Maar jullie ouderen
zóéken niet, omdat jullie menen het
gevonden te hebben; en daarom
leven jullie in de grootste suggestie
aller tijden, de werkelijkheid, die
immers slechts in onze verbeelding
bestaat. Begrijpt u mij?"
„Jazeker!", riep ik.
.Waarom liegt u, meneer? vroeg
hij vriendelijk, „u begrijpt er mets
van, net zo min als alle ouderen.
Gaat u maar heen!"
Beschaamd droop ik af, ik voelde,
dat ik een massa-mens was, een
schablone, die er niets van begreep,
een critiekloze, die Perk „mooi"
vindt en dweept met Gorter; een
prutser, die het normale góéd. en
het góéde normaal vindt, kortom
een mislukking.
In de tram bood een jongetje mij
zijn plaats aan.
„Nee", sprak ik vriendelijk, „kijk
eens góéd, ik ben een oudere!"
W. H. NOORDMAN.