T ussen verwachting
en herinnering
boek dat de Prix
Femina won
w
De knecht van twee meesters
Acteren en regisseren
De St. Joost-academie te Breda slaat
liaar vleugels uit
m
„De vrouw met de zes slapers", een boek
waarin de verteller Gooien herleeft
JAN RETEL
od en wereld
PAGINA 3
3
Geen kunstproletariaal
Beroepsmoraal
Internationale faam
Vijf richtingen
Mysterie
De zes slapers
Kleinere talenten
Positief christelijk
stempel
IS/dnn
„Er buiten blijven
De knecht van twee meesters
Geen achteruitgang in
de toneelschrijfkunst
Amerika
X i-i t\
de infanterie van de kunst
GOEDE KANSEN VOOR MENSEN
TTET PROBLEEM <'el' beroepskeuze wordt er niet
eenvoudiger op. Enerzijds maken de omstandig
heden in ons land het steeds moeilijker een ordente
lijke positie te verwerven, anderzijds bestaat juist hier
een zeker conservatisme omtrent wat nu eigenlijk een
ordentelijk beroep" is. Studeren aan de universiteit
"cldt nog steeds als de imponerende rijstebrijberg die
toegang verschaft tot liet Luilekkerland der brillante
carrières. En is bet niet de universiteit, dan toch
minstens een der opleidingsinstituten, welks diploma
kansen biedt voor een ontwijfelachtige plaats in liet
naamloze leger der ambtenaren. Andere mogelijk
heden, met name die verband houden met de sfeer
van het ambacht, komen voor tal van ouders, wier
kroost op de drempel gekomen is van het maat
schappelijke leven, nauwelijks in aanmerking. Dit stre
ven naar aanzien van 'n bepaald soort is typisch
Nederlands. Onze zin voor 't veilige, het geborgene,
het conservatieve ligt er in verankerd. De opvatting
begint echter, naar het schijnt, haar scherpste kanten
te verliezen. Er is een zekere kentering waarneem
baar, waarin ook andere mogelijkheden het over
wegen waard worden gevonden, waarin de kinderen
meer vrijheid krijgen een beroep te kiezen overeen
komstig hun aanleg, zelfs al richt die aanleg zich meer
op hand- dan op hoofdarbeid.
DE kentering komt juist op tijd.
Want om maar eens het licht te
laten vallen op één van deze moge
lijkheden, wat liggen er voor jonge men
sen niet een rijkg kansen op het gebied
van de kunstnijverheid. Dit is een terrein
in opkomst. De industrie heeft ontwer
pers nodig voor haar machinaal gemaak
te gebruiksvoorwerpen, de bedrijven hun-
- V 'v
-
W'
.Tan v Eyck-academie nabij, al blijven
deze twee academies uiteraard de hoge-
school vormen. De andere specialisaties
gaan in de richting der gebonden kun
sten, hetzij reclame, publiciteit en in
dustriële vormgeving (BI, hetzij plas
tische kunsten waaronder smeedkunst en
ceramiek (C), hetzij de mode met alles
wat eraan vastzit (D) of de binnenhuis
architectuur (E).
In al deze richtingen geeft een vier
jarige opleiding een gedegen vakkennis.
De afgestudeerden behoeven zich over
hun toekomst weinig zorg te maken.
Zoals gezegd is dit uitgebreide terrein
nog in opkomst. En bovendien waakt de
leiding van de school over de econo
mische mogelijkheden harer pupillen
door contacten met vakgroepen en in
dustrie. „Want het is niet onze bedoe
ling mee te werken aan de vorming van
een kunstproletariaat", aldus de heer
Slee. ,,De mensen die in een der bij ons
gedoceerde richtingen afstuderen, passen
in het economisch bestel".
Naast de vakopleiding is ruimte gela
ten voor een bredere culturele vorming,
waarin literatuurbegrip, kunsthistorie,
muziekbegrip en begripskennis critisch j
inzicht geven in de menselijke cultuur, i
Het specifieke Katholiek karakter van I
de school komt in de wijze waarop deze
vakken worden gedoceerd reeds tot
uiting. Maar er is meer. Godsdienstken
nis behoort er tot de verplichte vakken
en bovendien wordt de positieve gericht
heid, die de christen-kunstenaar ken
merk:, aangekweekt in een cursus over
de beroepsmoraal. Ook in de kunstnijver
heid immers liggen de problemen van
moraaltheologische aard dicht bij de
practijk.
Daar worden in onderlinge gesprekken
vraagstukken besproken als: In hoeverre
mag bij de massa behoefte gekweekt
worden; in hoeverre is het scheppen van
behoeften immoreel. Of, speciaal op het
gebied van de mode, in hoeverre mag de
lichamelijke lijn van de vrouw in een
modeontwerp domineren. Zulke proble
men bestaan evengoed in de reclame
kunst als in de plastische kunsten en zelfs
in de binnenhuisarchitcteuur. Hen defi
nitief op te lossen is dikwijls in het al
gemeen niet mogelijk. Daar gaat het bij
deze geestelijke vorming ook niet om.
Wanneer de leerlingen zich bewust zijn
van de speciale taak van de Katholiek
om in deze dingen de practijk van het
christendom te beleven, dan is het doel,
hen in positief christelijke zin te richten,
bereikt.
Hierin nu geloven wjj dat een der
kernpunten ligt van de harmonische vor
ming waartoe de St. Joost-academie de
laatste jaren onder leiding van de heer
Slee, geleidelijk is gekomen. Wanneer
binnenkort de school ook in de uiterlijke
omstandigheden tot volle ontplooiing kan
komen het prachtige 16e-eeuwse Sta-
tenhuis, gebouwd rond een binnenplaats
van 30 bij 30 meter belooft met zijn mo
derne inrichting en zijn oude sfeer, zijn
enorme atelierruimten en statige trap
pen een der meest benijdenswaardige
academiegebouwen van ons land te wor
den! ka' hier in Breda een traditie
van christr e kunstbeoefening groeien,
die de aandacht van Katholiek Nederland
waard is.
SINDS ANTOON COOLEN zijn eerste boeken schreef is er heel wat
veranderd. De tijdsduur van een generatie heeft het leven ontluisterd
tot een opgejaagd existeren. Niemand ontkomt geheel aan deze verandering.
Zelfs boven het kleinste Oost-Babantse dorp gieren de straaljagers als een
symbool van de angst die dit geslacht in zijn hart draagt. Boekenschrijvers
zijn van deze angst bezeten; in de hedendaags roman weergalmt t moderne
levensgevoel als een verscheurende kreet, een aanklacht, een wanhopige
waarschuwing. De taal, die seismograaf voor het registreren der fijnste gevoelsschakeringen, werd een grover
instrument, berekend voor het scherp en suggestief vastleggen van hevige schokken.
Ii_j. cphriin V3T1 hpt VÜf 66UW6I1 Will zij juist 6GI1 dCf IT100St kostelijke 0l0—
KT d0Z0 wer©ld trad Antoon CooiGn be- J menten is in dit vertellen. dat een ver-
daard dertig jaar terug. Hij schreef een
liet Statcnhuis te Breda waar in 1954 de St. Joost-Academie haar nieuwe
home krijgt.
keren naar bekwame reclame-specialis-
tuur h00ft nog nimmerw tvDoerafie
gek©nd als thans, de kunst, de P g
is in onze dagen goud waard Het z«n
maar enkele voorbeelden, met v
dere te vermeerderen; maai' Zij
ren duidelijk de behoefte welke m nei
hedendaagse bedrijfsleven bestaat aan a
„man met smaak", die als artistiek-advi-
seur. als ontwerper, als camera-man 01
kunstsmid onmisbar e diensten bewijst.
Nederland heeft in dit opzicht een
goede naam. loen de Parijse Opera
voor een bepaalde vertoning bijzonder
schoeisel nodig had, werden deze schoe
nen ontworpen in... Waalwjjk. En de
schoenen voor de stoet bij de Engelse
kroningsfeesten ztm nergens anders
vervaardigd dan
het lijf loopt die verklaart zich op de st-
Joost bijzonder goed thuis te voelen,
wie dit alles overziet en combineert,
moet tot de conclusie komen dat deze
Bredase academie in ons land de enige
van dit soort op Katholieke basis een
voortreffelijk instituut is. Het meest be
wonderenswaardig wellicht om de har
monie die men hier tussen opleiding en
vorming heeft weten te bereiken. In het
schema is de arbeid voor het naaste doel
ingepast in het streven naar het laatste,
allesomvattende doel: volleerde acade
mici mogen als goede vaklieden worden
afgeleverd, men heeft vooral ook ge
tracht. hun geest een positief christelijk
stempel te geven.
yr AT de vakopleiding betreft wijkt
v.— in ons aIler Kaats
heuvel. De ontwerpers en uitvoerders
(Van onze Parijse correspondent).
Met de prix Fémina is het anders ge
lopen dan algemeen verwacht werd. Een
schrijfster van Russische oorsprong
kwam naar voren, die haar stof in de
middeleeuwen zoekt en van het middel
eeuwse leven een zeer realistisch beeld
weet te geven, dat niet alleen op diep
gaande historiestudie berust maar ook
getuigt van een Christelijke levensop
vatting. Haar werk maakt ons benieuwd
naar de vraag of zij tot de orthodoxe
of tot de Katholieke kerk behoort. Die
schrijfster, waarvan men weinig* meer
weet dan dat zij een jonge moeder is
met twee kinderen en dat haar familie
tot de russische uitgewekenen behoort,
is Zoé Oldenbourg.
Reeds in 1946 had Zoé Oldenbourg die
publiceert onder haar meisjesnaam en
is getrouwd met een eveneens uitgewe
ken Rus een., roman gepubliceerd
Haar nieuwe boek, „La pierre angu-
laire" speelt in de dertiende eeuw en be
handelt het leven van drie generaties
ener féodale familie op de grens van
Bourgondië en Auvergne. De grootvader,
een kruisridder, die in het H. Land een
zoon heeft verloren laat de erfgoederen
na aan een ruwe zoon, om als een bede
lende blinde naar Jeruzalem terug te ke
ren. De zoon, een woesteling, die slechts
denkt aan zingenot èn het vermeerderen
van zijn bezit, is het prototype van een
roofridder. De derde generatie wordt
vertegenwoordigd door zijn zoon, die aan
een hof in Normandië opgevoed, het mid
deleeuwse ridderideaal beleeft in dienst
van zijn „jonkvrouw", de onmogelijke
Marie de Mongenost.
Het geheel speelt ten tijde van de ver
warrende en tragische gebeurtenissen
langs de wegen van de Languedoc, een
streek, door de kruistochten tegen de Al-
bigenzen verwoest, en te midden van een
bevolking, die bevangen is door bijgelo
vigheden aan feëen en heksen bevangen
en geknecht door de kuiperijen van een
niets ontziende feodale maatschappij. Een
personages zien, wier grofheid of ridder
lijkheid, wier kwellingen en hoop, de
schrijfster in staat stelt de instincten te
volgen tot in de diepte van hun levens
drama, maar ook ontdekken doet wat er
leeft of smeult aan geloof dat de steun
is op de kruispunten van de levensweg.
De hoeksteen blijft de hand Gods, die op
die levens drukt.
Het zeer lijvige boekwerk is in zeer
klare taal geschreven en laat zich als
een vertelling lezen. Ondanks de som
berheid van de karakters en de hande
ling, bevat het aantrekkelijk veel poëzie
en de lokale kleur is van bijzondere wel
sprekendheid. Voor de kennis der mid
deleeuwse maatschappij een werk van
betekenis.
nieuwe roman die alle elementen van
zijn vroegere werk behouden heeft. Ter
wijl de moderne romanschrijver een pro
feet werd of een reporter, bleef Coolen
wat hij altijd geweest is: een verteller.
Hij vertelt van zijn dorp, dat hij niet
noemt, maar aan de rivier de Aa situeert
en de lezer herkent, aanvankelijk mis
schien met verbazing, gaandeweg echter
tot zijn grote vreugde, de ietwat wee
moedig geworden stemklank van de ver
teller, zijn rust om breedvoerig en zuiver
details te beschrijven, het romantisch
waas waarmee hij alledaagse dorpsgebeur
tenissen de aroma geeft van het legenda-
rische.
Misschien is „De vrouw met de zes sla
pers" wel Coolen's meest legendarische
roman. Want al schrijft hij soms met de
exactheid van een kroniekschrijver, het
is het dorpsgerucht dat de stof levert voor
zijn kroniek; en, zoals dat gaat, de praat
van het volk romantiseert alle gebeurte
nissen tot louter geheimzinnigheid.
Voor de dorpsbewoners blijft het een
mysterie wat zich gedurende een halve
eeuw rond het oude kasteel afspeelt. Met
een feodale eerbied nemen zij de uiterlijke
verschijnselen van het kasteelleven waar,
hun vermoedens koppelend aan het waar-
genomene. Zij zagen als kind de kleine
freule in de kasteeltuin, zij zagen later
de jonge barones, schaatsend op de vijver
met de baron, zij vermoedden het inci
dent dat de gelieven scheidde en de haat
van de baron die hem deed besluiten een
nieuw kasteel, steen voor steen gelijk aan
het oude, te bouwen, waar hij uitdagend
met zijn jonge Berberse bruid leefde. Zij
verkneukelden zich over de revanche van
de barones die het nieuwe kasteel kocht
om het af te breken, en waren aan haar
verknocht in haar laatste levensjaren op
het oude kasteel, dat na haar dood in
vlammen opgaat. Maar al deze feiten en
vermoedens blijven wazig. Wij verne
men de zin van dit alles slechts, zo
als het, jaar in jaar uit, bepraat wordt in
de dorpsherberg, beschreven door locale
journalisten of becommentarieerd door de
twee zonderlingen die elkaar bij ieder
nieuwtje apodictische uitspraken per
briefkaart doen toekomen.
baar in de schrijn van het vijf eeuwen
oude slot.
ER is er evenwel een onder de zes voor
wie de relatie meer betekent dan het
beschermen van een oude dame.
Jacob Cordewever heeft als kind met de
betoverende kleine freule in de kasteeltui
nen gespeeld. Het paradijselijke tafereel
is hem bijgebleven. De oorspronkelijke
staat van onschuldigheid blijft de hunke
ring, het heimwee van de volwassene
Cordewever's nostalgie naar een pril ge
luk is het eigenlijke hoofdthema van het
boek. Men kan er het heimwee van Coo
len zelf in terugvinden, de weemoedige
herinnering aan een gelukkiger wereld,
zoals die opbloeit in de verwachting van
een kind.
„Een heden is er niet. Er zijn alleen
maar verwachtingen en herinneringen.
Wij beleven de dingen niet op het ogen
blik, de verwachting wordt pas in de her
innering vervuld". Hier is een ouder ge
worden Coolen aan het woord, die mij
merend de geliefde taferelen uit zijn her
innering reconstrueert en er van vertelt
met een hartelijkheid die in geen enkel
opzicht gelijkt op de driftige suggestivitcit
van de moderne reportagestyi.
IE dit boek veroordelen wil, omdat
het niet voldoet aan de normen die
in de huidige romankunst gelding
kregen, heeft niets van deze weemoed be
grepen. Hij zou Coolen's dichterlijke be
schrijvingskunst langdradig noemen, ter
wijlen is bij het verleden, zo lang en zo
intens mogelijk. Hij zou de haast onmerk
bare ironie waarmee de dorpsfiguren ge
tekend zijn. krachtiger wensen, terwijl de
humor juist met zoveel voorzichtigheid
wordt gehanteerd om de romantische
sluier niet te verbreken. Het zou het
vriendelijke flegma, waarmee zelfs lugu
bere gebeurtenissen worden meegedeeld
misverstaan door het te wijten aan onbe
grip voor het moderne levensgevoel in
plaats van het als een wezenstrek te be
schouwen van de toon waarin de legende
schrijver vertelt
Als onze tijd ziek is, dan vindt hij in
Coolen niet nög eens een man die het
nodig acht in felle kleuren de diagnose
te stellen. In plaats van een diagnose geeft
Coolen een geneesmiddel, door te wijzen
op de berusting die schuilen kan in een
schone herinnering. De herinnering aan
het kleine geluk, omstraald met het
aureool der kinderlijke verwachting, leidt
bij Jacob Cordewever tot een schonere
katharsis dan het bitterste zelfonderzoek
kan opleveren Hij hervindt zijn rust in de
gedachte getuige te hebben mogen zijn van
dat wonderbaarlijke meesterstuk der be
perking dat de schepping is. „Stel je
voor dat je was overgeslagen!"
P.
N.a.v. „De vrouw met de zes slapers"
door Antoon Coolen Uitg. Nijgh en van
Ditmar, Den Haag.
Een leerlinge van de beeldhouwklas
der St. Joost-Academie in actie.
Eén concrete relatie bestaat tussen de
kasteelbewoonster en het dorp. Nadat een
gast van de barones in zijn slaapvertrek
vermoord is aangetroffen, drijft de angst
haar tot een merkwaardige maatregel: zes
mannen uit het dorp komen bij toerbeurt
de nacht op het kasteel doorbrengen. Maar
ook deze relatie blijft vaag; geen der man
nen komt in persoonlijk contact met de
barones. Zij troont koninklijk onbenader-
deze school niet veel af van andere
soortgelijke academies. Na een eer
ste algemeen oriënterend jaar, begint de
specialisatie De leerlingen, toelaatbaar
na minstens 3 klassen middelbare school
ei. UW"- Ïiprtpn i of einddiploma ambachtschool, kiezen i maatschappij, die bij al haar vrouwen
van deze opdrachten zijn nu met dan (n over|eg met directeur en doeen- verering ook vrouwenverguizing en
achtenswaardige posities. u ^n len hun richtjng Kiezen zij richting A, bloedschande kende, waardoor het boek
afkomstig van een der dan worden zij opgeleid voor de vrije voorbehoud nodig maakt,
of middelbare kunstntjveine - kunstvakken, tekenen, schilderen gra-1
die ons land rijk is. Zoals ook u® fiek en monumentale kunst. In deze sec- j He ontzaglijke hoeveelheid van ver-
le modeontwerpers, reclamekunsie- tor komt de school de Rijksacademie en 1 antwoorde materie Iaat een groot aantal
naars, binnenhuisarchitecten, kuns -
smeden en ontwerpers van kerkelijke
gewaden (jaar hun opleiding kregen.
Deze scholen staan naast het hoger
kunstonderwijs zoals dat gedoceerd wordt
aan de Rijksacademie of
aan de ¥?asJflahtse Jan van Eyck-
academie. Afgestudeerden van deze twee
instituten gaan zich voornamelijk in de
vriie kunst-sector bewegen, als schilder,
g alenier beeldhouwer, architect of to
neelkunstenaar. Wat door de middelbare
academies wordt afee ^d *ou men de
infanterie van de die
Het zijn de kleinere
uitgebreide terrein ^„hreven werd hifn
sten dat hierboven omschreven werd, hun
lust kunnen botvieren om 'P tituten
bezig te zijn Dergelijke
er in ons land verschillende de
en Maastricht bezitten er een 0
Academie, en voorts vindt men
Groningen, Enschede Rotterdam, Qen
Haag en Arnhem.
S'N",? 1947 bestaat in Breda een Ra-
tholieke middelbare kunstnijverheid
school. Het is de Academie „St.
Joost", thans gevestigd aan de Kerk
straat, in eel*..J"L,H pand opgetrokken in
de Cuypers-sttH. Het gebouw is veel te
klein voor de leerlingen die de St.
,Too«t Academie thans telt; de beeldhouw
klas bijvoorbeeld, tochten ?0-tal
niet meer
De toe
komst ziet er echter rooskleurig uit.
Komst zie tpn verder is men druk
\A ant enige esfauratie van het oude
bezig met de re*' f aan rte St. Joris-
Bredase Statcnhuis g rpn naap
Academie is .toc<m» ber 1954 met de
men hoopt, in hammen
lessen zal kannen worden begonnen
De St. Joost-Academie werd na de oor
log opgericht als een vnje Breda
Daaruit kwam de wens v0<mt 'ctniiver-
een school voor middelbare kuns J
beid te scheppen, speciaal met de
ling haar te bestemmen tot0^f/whaar
school voor kerkelijke kunst. Blijkb
ontbrak aanvankelijk een vastomlijnd
plan. Wie echter thans eens op de •y1-
Joost-academie rondkijkt, een blik
ln het opleidingsschema, het werk der
leerlingen ziet, een gesprek voert met
de directeur, de heer G. J. Slee, en later
ln 0« U«éb «tegelijk een leerling tegen
Mens en mysterie in het geloof
Tl EEDS ENKELE jaren is mij de eer te beurt
J|_ gevallen, godsdienstige boeken te mogen aan
bevelen en verkopen op de jaarlijkse boeken
markt van de Bijenkorf. Het xvas telkens een vreemde
sensatie Als priester is men niet gewend zijn waar
te verkopen. Wat God aan de mens door de prediking
of de bediening schenkt, is altijd gratiswat God
geeft is „gratia"; dat betekent: genade. Hier werd
echter achter elkaar door voor goed geld papier
verkocht, waarop mensen, die over God en het god
delijke hadden nagedacht, hun bevindingen hebben
neergeschreven. De gedachten van de oude en nieuwe
schrijVers en denkers kon men hier voor een paar
gulden bemachtigen.
Het was opvallend hoeveel belangstelling men
elk jaar opnieuw aan de dag legde, óók en juist
V00.1' godsdienstige onderwerpen. De stand voor
godsdienst-literatuur was een van de drukst be
zochte. Hoevelen bleven een ogenblik stil staan en
namen een boek in hun hand, om er eens in te
bladeren of met de wil om het te bezitten? Men
vroeg zich af: wat zoeken deze mensen? Waar
is het hen om begonnen Waarheen gaat precies
hun interesse Zij keken naar de titels, doorzoch
ten met hun ogen de inhoudstabellen, gingen met
hun vinger langs de hoofdstukken, namen weer
eens een ander boek ter hand, keken naar de
plaatjes of vroegen om inlichtingen. Klaarblijke
lijk was godsdienst voor hen toch tot op zekere
hoogte iets belangwekkends, iets dat de moeite
waard is, om er minstens een ogenblik voor stil
te staan en er een moment aandacht aan te be
steden.
Ik herinner me iemand, die zeker een kwartier
'ang geboeid en vol aandacht in „De Triptiek
van het Godsrijk" stond te lezen. Hij had het
boek opengevouwen bij het hoofdstuk over het
Sacrament des Altaars. Tenslotte deed hij het boek
dicht en vroeg het te laten inpakken.
Het is moeilijk na te gaan of te veronderstellen,
wat ei zich in een korte spanne tijds in het innerlijk
van een mens afspeelt. Waarom besluit een mens
vrij plotseling, dat hij meer van de katholieke levens
leer wil weten en leren kennen Op welk motief kan
iemand beslissen, dat het goed is dieper met de geest
binnen te dringen in het wezen van dat wonderlijke
Sacrament, hetwelk bij het Laatste Avondmaal zijn
aanvang nam en tot op de dag van vandaag werd
voortgezet.
HET IS ALTIJD en voor iedereen goed met 'n ge
lovige en toch onderzoekende en zich'bezinnende
geest, door te stoten naar de kern der geheimen
van het Christendom. Aan veel reacties en brieven
kan ik bemerken, dat men méédenkt en dat men het
belangrijk vindt, ernst te maken met deze gehei
men. Men kan zich niet tevreden stellen met een
vage aanduiding of een algemene verklaring van
goddelijke of kerkelijke uitspraken. De zaak waar
het om gaat is daarvoor veel te belangrijk. Nu is
het in heel het leven van de Heiland opvallend, hoe
Hij over sommige belangrijke zaken met een onver
biddelijke duidelijkheid kan spreken. Hij wil dan ken
nelijk niet misverstaan worden; Hij wil niet, dat
men Hem nu of later onjuist of slechts ten halve zal
interpreteren. Eén van die belangrijke zaken was
ongetwijfeld de Eucharistie. Toen Christus sprak
over „Zijn Vlees voor het leven der wereld", over
Zijn Lichaam dat zou worden geslachtofferd en Zijn
Bloed, dat zou worden vergoten, toen Hij sprak over
een blijvende gedachtenis aan Zijn Lijden en dood
wilde Hij, dat men goed zou begrijpen, wat Hij be
doelde. Hij eist niet, dat men het mysterie zou door
gronden; Hij eist echter wél, dat men deze klare
taal met een onmetelijke en ondoorgrondelijke inhoud
onvoorwaardelijk gelovig zou aanvaarden.
NU IS HET zo merkwaardig, dat sommige brief
schrijvers volkomen bereid zijn, alle woorden
van Jesus onmiddellijk en zonder bedenking als
onontkoombare goddelijke waarheid te erkennen, ter
wijl zjj van de andere kant tegenover bepaalde uit
latingen van Jesus in het zesde hoofdstuk van Jo
hannes zo aarzelend staan. Ik bemerk dat aan reac
ties bij toespraken of artikelen over het betreffende
onderwerp. Men vraagt zich b.v. af: waar is het goed
voor, dat Christus Zichzelf in de werkelijke zin des
woords tot spijs en drank maakt voor de gelovigen?
Wat heeft het voor zin? Door deze vragen plaatst
men zichzelf buiten de eigenlijke ernstige discussie.
Wij hebben niet uit te maken, wat goed is en zinvol.
Het gaat helemaal niet over de vraag, waar wij be
hoefte of geen behoefte aan hebben. Het gaat slechts
om één vraag; Wat heeft Jesus Christus gezegd en
gewild? Wilde Hij een levend voedsel zijn voor het
geestelijk welzijn der mensen tot het einde der dagen,
ja of neen? Of was misschien hetgeen Hij daarover
gezegd heeft slechts vaag, symbolisch of figuurlijk
bedoeld? Wilde Hij het Offer op de Calvarieberg
geprolongeerd zien als een werkelijke gedachtenis
aan Zijn verlossend lijden, wederom tot het geeste
lijk welzijn van heel de wereld, ja of neen? Of is
dat misschien slechts een toegevoegde en ijdele inter
pretatie van latere generaties of van een Kerk, die
op de duur buiten de geheimen en de bedoelingen
van het Woord Gods is getreden?
DEZE VRAGEN, waar het om gaat, worden in
derdaad door de H. Geest beantwoord. De moei
lijkheid is echter, dat de mens alléén, zelfs
tegenover duidelijke en harde uitspraken van de
Schrift, vrij machteloos staat. Hij zal moeten pro
beren ze goed te verstaan. Waarop zal hij zich echter
beroepen voor de juistheid van zijn interpretatie Op
zichzelf? Dat zou arrogant zijn en eigendunkelijk.
Op het licht van de beloofde Heilige Geest? Doch
hoe weet hij, dat deze Heilige Geest hem persoonlijk
en individueel beloofd is juist bij bet verstaan en
interpreteren der Schriften? Is dat ook niet wederom
zijn eigen interpretatie? Een uitspraak als „Mijn
vlees is waarlijk spijs en Mijn bloed is waarlijk
drank" is eigenlijk, als het er op aankomt, van een
ontstellende duidelijkheid. Toch schijnt zij voor de
enkeling, aan zichzelf overgelaten, nog niet duidelijk
genoeg, om elke mogelijkheid van figuurlijke bete
kenis en vage symboliek volkomen uit te sluiten.
Daarom: wat doet de mens alléén met de Schrift?
Hoe wordt deze Schrift door God zó gebracht, dat
hij er zekerheden en een sterk en onwankelbaar ge
lovig weten uit kan opdiepen?
AAN HET EINDE van deze vraag rijst voor de
katholiek de gestalte omhoog van een Kerk, die
hem de Heilige Boeken niet enkel presenteert,
doch ook met stelligheid verklaart; een Kerk die het
Woord Gods, ook het Woord Gods omtrent het Sacra
ment van het Avondmaal, zoals het gevonden wordt
in het Evangelie en in de prediking der Apostelen,
naar ons toebrengt, om ons in goddelijke opdracht
te vertellen wat het betekent en welke mysterieuze
rijkdommen het verbergt en openbaart.
Zo weten wij, uit kracht van ons geloof, dat ge
baseerd is op het Woord van God, naar ons toe ge
dragen via het woord der Kerk, dat wij in de Heilige
Eucharistie een geheim bezitten, waarin het offer van
Christus-gekruisigd werkelijkheid is en belevenis
wordt voor allen, die het mysterie gelovig ontmoeten.
Op de vraag naar de zin hiervan weten wij dan
antwoord. We bezitten als een kostbaar pand het
antwoord van de Heer, waarin Hij ons naar het hart
van een eeuwige toekomst wijst. welke veel raadsels
zal ontsluieren: „Wie Mijn vlees eet en Mijn Bloed
drinkt, hééft het eeuwig leven".
S. JELSMA M.S.C.
ÖP een der laatste mooie herfst
dagen stapte ik door de lanen
met goud-bruin gebladerde bo
men, over een tapijt van afgevallen
bladeren, in het mooie Wassenaar. In
een dier lanen, in een gezellig, vrien-
delijk-uitziend huis, woont een artis
tiek echtpaar dat zijn sporen op to
neelgebied heeft verdiend: Elisabeth
Andersen, de begaafde, gevoelige ac
trice bij de Haagsche Comedie, en
Jan Retel, all-round acteur en sinds
ruim een half jaar ook regisseur bij
dat gezelschap.
In die laatste kwaliteit heeft Jan
Retel in korte tijd een drietal succes
sen van betekenis geboekt en dat is
de directe aanleiding tot dit inter
view.
Vóór hij, aan het eind van het vori
ge seizoen, zijn eerste regie voerde bij
het gezelschap waaraan hij van de
oprichting af verbonden is, had hij
wel eens amateurs geregisseerd en
voorts bij de jongeren-toneelgroep De
Gong het tere stuk „De mooiste Ogen
van de wereld", van Jean Sarment.
ZIJN eerste regie bij De Haagsche
Comedie was ,,'n Feestelijke
Dag", een comedie met tal van
ernstige momenten, waarin Ida Was
serman de hoofdrol speelde. „Ik heb
mensen in de zaal daarbij al in het
eerste bedrijf zien huilen, een be
wijs, dat 't een menselijk stuk is"
zegt Jan Retel, een voor Uw verslag
gever nogal verrassende maatstaf
aanleggend. Na die Feestelijke Dag
volgde in het begin van het nu lopen
de seizoen „Dertien aan Tafel" en
daarna regisseerde hij „M'n kleine
Sheba, kom terug", een ernstig werk
waarvan het ensemble onder zijn lei
ding een boeiende en ontroerende
vertolking geeft.
Ik vind het regisseren heerlijk,
ik ben blij, dat ik het nu af en toe
kan doen, zegt Jan Retel.
U speelt zelf niet mee in die
stukken; is het uit principe dat U of
regisseert, of acteert?
Ik wil zeker in het begin niet
zelf meespelen als ik regisseer; ik
wil „er buiten blijven", zodat ik alle
aandacht aan de regie kan schenken.
Wil je als regisseur zelf meespelen,
dan is meer regie-ervaring vereist,
dan waarover ik tot nu toe beschik.
Hebt U voorkeur voor rollen van
een bepaald genre?
Ik speel alle mogelijke rollen
graag, maar ik heb wel enige voor
keur: ik speel bijzonder graag tragi
komische rollen en verder houd ik
van het moderne, poëtische toneel,
het werk van Christopher Fry bij
voorbeeld en dat van Jean Anouilh.
Ach, er zijn eigenlijk tal van rollen,
waaraan ik met heel veel plezier
terugdenk, De Revisor en niet te ver
geten De Knecht van twee Meesters,
om er eens een paar te noemen.
INDERDAAD, die Knecht in het
stuk van Goldoni was een van zijn
glansrollen. Hij speelde die rol des
tijds bij het Residentietoneel en daar
na, enkele jaren geleden, opnieuw
bij de Haagsche Comedie. Hij heeft
er alles voor mee: zijn tonelistische
gaven, die hem maakten tot een ras
echte vertegenwoordiger van het co-
mediantendom, zijn figuur, zijn vlug
heid. Het is begrijpelijk, dat hij die
rol graag speelde: de knecht van
twee meesters is een dankbare rol
voor de acteur, die haar aan kan. Jan
Retel toonde, haar aan te kunnen
en hoe!
Nu we toch in het verleden aan het
graven zijn: Jan Retel begon zijn
loopbaan bij Het Masker, waar zijn
eerste grote rol Richard was in Ah,
Wilderness! van de dezer dagen over
leden auteur Eugene O' Neill. Met
Else Mauhs samen trad hij op in De
Onbekende Vrouw, hij als de jonge
advocaat. Bij de Haagsche Comedie
speelde hij, behalve de reeds ge
noemde Revisor en de Knecht, o.a-
Androcles in het stuk van Shaw, Or
pheus in Eurydice van Anouilh, Kees
in Trijntje Cornelis van Huygens, de
Hollandse koopman Pieter Cornelis
in Het Heilig Experiment van Hoch-
walder, om zo maar eens een greep
te doen.
Gelooft U, dat diegenen gelijk
hebben, die menen, dat er tegenwoor
dig niet zoveel goede stukken zijn
als vroeger dat er internationaal
een soort crisis in de toneelschrijf
kunst is?
Nee, dat geloof ik niet. De kwes
tie ligt anders. Alleen al de gesub
sidieerde gezelschappen in Nederland
moeten per jaar samen circa zestig
stukken uitbrengen, waarbij men dus
een greep doet uit het moderne we
reldrepertoire daarom vechten we
allemaal en uit de klassieken. Het
spreekt van zelf, dat het ene stuk
meer succes heeft dan het andere,
maar ik geloof dat er ook in ons land
veel goede stukken worden gespeeld
Een vergelijking met vroeger is ge
vaarlijk, omdat we altijd geneigd zijn
het verleden te idealiseren-
U bedoelt, dat we ons de hoogte
punten van het toneel in hit verleden
herinneren en dan geneigd zijn, aan
te nemen dat alles in die tijd zo goed
was?
Ja, dat ook. Er komt nog iets bij
van zakelijk belang: in het verleden
kregen de gezelschappen geen sub
sidie en speelden ze dus in het alge
meen alleen wat beslist „een opge
legd succes" zou zijn. Nu kunnen ze
af en toe eens wat wagen. Daar zijn
natuurlijk wel eens misgrepen bij,
maar daaraan danken we toch ook
bijzonder mooie voorstellingen, die
anders geen kans zouden krijgen.
Dan komt het gesprek weer op zijn
loopbaan.
Ik ben in 1946 ook nog tien maan
den naar Amerika geweest, vertelt
hij.
Voor plezier of voor studie?
Laten we maar zeggen: voorstu
die, dat maakt de beste indruk
Om ons even aan de chronologische
volgorde te houden: Jan Retèl is, 35
jaar geleden, geboren te Bussum. Dat
hij als kind al toneelneigingen had
zou men kunnen opmaken uit het
feit, dat hij altijd bereid was in de
familiekring een liedje te zingen,
mits... hij daarbij op een krant
mocht staan, want die fungeerde dan
als podium of toneel. Hij doorliep de
Mulo en ging daarna naar de Toneel
school, dank zij de bemiddeling van
Anton Roemer, die soms het artisten-
café van zijn vader bezocht en de
jonge Jan veel stukken liet zien. In
1936 deed Jan Retèl eindexamen en
daarna begon zijn loopbaan bij het
toneel, die zo eervol zou worden.
Ons interview eindigde wat onver
wacht: „Hé, ik had al in de schouw
burg moeten zijn!", riep hij ineens en
om dat de tram toen net voor zijn neCs
wegreed, moest een taxi uitkomst
brengen. Elisabeth Andersen en hun
schat van een zoontje deden hem
uitgeleide tot aan het hek. Daarna
was het ook voor Elisabeth Andersen
tijd om zich voor vertrek gereed ie
maken: ook zij moest 's avonds op
treden. Zo is het leven van een
acteursechtpaar!
/\AA/VAAA/\AAAA/WWVNAAAA/WVAA/V\AAAAAAAAAAAA/VW/W