T ussen verwachting en herinnering boek dat de Prix Femina won w De knecht van twee meesters Acteren en regisseren De St. Joost-academie te Breda slaat liaar vleugels uit m „De vrouw met de zes slapers", een boek waarin de verteller Gooien herleeft JAN RETEL od en wereld PAGINA 3 3 Geen kunstproletariaal Beroepsmoraal Internationale faam Vijf richtingen Mysterie De zes slapers Kleinere talenten Positief christelijk stempel IS/dnn „Er buiten blijven De knecht van twee meesters Geen achteruitgang in de toneelschrijfkunst Amerika X i-i t\ de infanterie van de kunst GOEDE KANSEN VOOR MENSEN TTET PROBLEEM <'el' beroepskeuze wordt er niet eenvoudiger op. Enerzijds maken de omstandig heden in ons land het steeds moeilijker een ordente lijke positie te verwerven, anderzijds bestaat juist hier een zeker conservatisme omtrent wat nu eigenlijk een ordentelijk beroep" is. Studeren aan de universiteit "cldt nog steeds als de imponerende rijstebrijberg die toegang verschaft tot liet Luilekkerland der brillante carrières. En is bet niet de universiteit, dan toch minstens een der opleidingsinstituten, welks diploma kansen biedt voor een ontwijfelachtige plaats in liet naamloze leger der ambtenaren. Andere mogelijk heden, met name die verband houden met de sfeer van het ambacht, komen voor tal van ouders, wier kroost op de drempel gekomen is van het maat schappelijke leven, nauwelijks in aanmerking. Dit stre ven naar aanzien van 'n bepaald soort is typisch Nederlands. Onze zin voor 't veilige, het geborgene, het conservatieve ligt er in verankerd. De opvatting begint echter, naar het schijnt, haar scherpste kanten te verliezen. Er is een zekere kentering waarneem baar, waarin ook andere mogelijkheden het over wegen waard worden gevonden, waarin de kinderen meer vrijheid krijgen een beroep te kiezen overeen komstig hun aanleg, zelfs al richt die aanleg zich meer op hand- dan op hoofdarbeid. DE kentering komt juist op tijd. Want om maar eens het licht te laten vallen op één van deze moge lijkheden, wat liggen er voor jonge men sen niet een rijkg kansen op het gebied van de kunstnijverheid. Dit is een terrein in opkomst. De industrie heeft ontwer pers nodig voor haar machinaal gemaak te gebruiksvoorwerpen, de bedrijven hun- - V 'v - W' .Tan v Eyck-academie nabij, al blijven deze twee academies uiteraard de hoge- school vormen. De andere specialisaties gaan in de richting der gebonden kun sten, hetzij reclame, publiciteit en in dustriële vormgeving (BI, hetzij plas tische kunsten waaronder smeedkunst en ceramiek (C), hetzij de mode met alles wat eraan vastzit (D) of de binnenhuis architectuur (E). In al deze richtingen geeft een vier jarige opleiding een gedegen vakkennis. De afgestudeerden behoeven zich over hun toekomst weinig zorg te maken. Zoals gezegd is dit uitgebreide terrein nog in opkomst. En bovendien waakt de leiding van de school over de econo mische mogelijkheden harer pupillen door contacten met vakgroepen en in dustrie. „Want het is niet onze bedoe ling mee te werken aan de vorming van een kunstproletariaat", aldus de heer Slee. ,,De mensen die in een der bij ons gedoceerde richtingen afstuderen, passen in het economisch bestel". Naast de vakopleiding is ruimte gela ten voor een bredere culturele vorming, waarin literatuurbegrip, kunsthistorie, muziekbegrip en begripskennis critisch j inzicht geven in de menselijke cultuur, i Het specifieke Katholiek karakter van I de school komt in de wijze waarop deze vakken worden gedoceerd reeds tot uiting. Maar er is meer. Godsdienstken nis behoort er tot de verplichte vakken en bovendien wordt de positieve gericht heid, die de christen-kunstenaar ken merk:, aangekweekt in een cursus over de beroepsmoraal. Ook in de kunstnijver heid immers liggen de problemen van moraaltheologische aard dicht bij de practijk. Daar worden in onderlinge gesprekken vraagstukken besproken als: In hoeverre mag bij de massa behoefte gekweekt worden; in hoeverre is het scheppen van behoeften immoreel. Of, speciaal op het gebied van de mode, in hoeverre mag de lichamelijke lijn van de vrouw in een modeontwerp domineren. Zulke proble men bestaan evengoed in de reclame kunst als in de plastische kunsten en zelfs in de binnenhuisarchitcteuur. Hen defi nitief op te lossen is dikwijls in het al gemeen niet mogelijk. Daar gaat het bij deze geestelijke vorming ook niet om. Wanneer de leerlingen zich bewust zijn van de speciale taak van de Katholiek om in deze dingen de practijk van het christendom te beleven, dan is het doel, hen in positief christelijke zin te richten, bereikt. Hierin nu geloven wjj dat een der kernpunten ligt van de harmonische vor ming waartoe de St. Joost-academie de laatste jaren onder leiding van de heer Slee, geleidelijk is gekomen. Wanneer binnenkort de school ook in de uiterlijke omstandigheden tot volle ontplooiing kan komen het prachtige 16e-eeuwse Sta- tenhuis, gebouwd rond een binnenplaats van 30 bij 30 meter belooft met zijn mo derne inrichting en zijn oude sfeer, zijn enorme atelierruimten en statige trap pen een der meest benijdenswaardige academiegebouwen van ons land te wor den! ka' hier in Breda een traditie van christr e kunstbeoefening groeien, die de aandacht van Katholiek Nederland waard is. SINDS ANTOON COOLEN zijn eerste boeken schreef is er heel wat veranderd. De tijdsduur van een generatie heeft het leven ontluisterd tot een opgejaagd existeren. Niemand ontkomt geheel aan deze verandering. Zelfs boven het kleinste Oost-Babantse dorp gieren de straaljagers als een symbool van de angst die dit geslacht in zijn hart draagt. Boekenschrijvers zijn van deze angst bezeten; in de hedendaags roman weergalmt t moderne levensgevoel als een verscheurende kreet, een aanklacht, een wanhopige waarschuwing. De taal, die seismograaf voor het registreren der fijnste gevoelsschakeringen, werd een grover instrument, berekend voor het scherp en suggestief vastleggen van hevige schokken. Ii_j. cphriin V3T1 hpt VÜf 66UW6I1 Will zij juist 6GI1 dCf IT100St kostelijke 0l0— KT d0Z0 wer©ld trad Antoon CooiGn be- J menten is in dit vertellen. dat een ver- daard dertig jaar terug. Hij schreef een liet Statcnhuis te Breda waar in 1954 de St. Joost-Academie haar nieuwe home krijgt. keren naar bekwame reclame-specialis- tuur h00ft nog nimmerw tvDoerafie gek©nd als thans, de kunst, de P g is in onze dagen goud waard Het z«n maar enkele voorbeelden, met v dere te vermeerderen; maai' Zij ren duidelijk de behoefte welke m nei hedendaagse bedrijfsleven bestaat aan a „man met smaak", die als artistiek-advi- seur. als ontwerper, als camera-man 01 kunstsmid onmisbar e diensten bewijst. Nederland heeft in dit opzicht een goede naam. loen de Parijse Opera voor een bepaalde vertoning bijzonder schoeisel nodig had, werden deze schoe nen ontworpen in... Waalwjjk. En de schoenen voor de stoet bij de Engelse kroningsfeesten ztm nergens anders vervaardigd dan het lijf loopt die verklaart zich op de st- Joost bijzonder goed thuis te voelen, wie dit alles overziet en combineert, moet tot de conclusie komen dat deze Bredase academie in ons land de enige van dit soort op Katholieke basis een voortreffelijk instituut is. Het meest be wonderenswaardig wellicht om de har monie die men hier tussen opleiding en vorming heeft weten te bereiken. In het schema is de arbeid voor het naaste doel ingepast in het streven naar het laatste, allesomvattende doel: volleerde acade mici mogen als goede vaklieden worden afgeleverd, men heeft vooral ook ge tracht. hun geest een positief christelijk stempel te geven. yr AT de vakopleiding betreft wijkt v.— in ons aIler Kaats heuvel. De ontwerpers en uitvoerders (Van onze Parijse correspondent). Met de prix Fémina is het anders ge lopen dan algemeen verwacht werd. Een schrijfster van Russische oorsprong kwam naar voren, die haar stof in de middeleeuwen zoekt en van het middel eeuwse leven een zeer realistisch beeld weet te geven, dat niet alleen op diep gaande historiestudie berust maar ook getuigt van een Christelijke levensop vatting. Haar werk maakt ons benieuwd naar de vraag of zij tot de orthodoxe of tot de Katholieke kerk behoort. Die schrijfster, waarvan men weinig* meer weet dan dat zij een jonge moeder is met twee kinderen en dat haar familie tot de russische uitgewekenen behoort, is Zoé Oldenbourg. Reeds in 1946 had Zoé Oldenbourg die publiceert onder haar meisjesnaam en is getrouwd met een eveneens uitgewe ken Rus een., roman gepubliceerd Haar nieuwe boek, „La pierre angu- laire" speelt in de dertiende eeuw en be handelt het leven van drie generaties ener féodale familie op de grens van Bourgondië en Auvergne. De grootvader, een kruisridder, die in het H. Land een zoon heeft verloren laat de erfgoederen na aan een ruwe zoon, om als een bede lende blinde naar Jeruzalem terug te ke ren. De zoon, een woesteling, die slechts denkt aan zingenot èn het vermeerderen van zijn bezit, is het prototype van een roofridder. De derde generatie wordt vertegenwoordigd door zijn zoon, die aan een hof in Normandië opgevoed, het mid deleeuwse ridderideaal beleeft in dienst van zijn „jonkvrouw", de onmogelijke Marie de Mongenost. Het geheel speelt ten tijde van de ver warrende en tragische gebeurtenissen langs de wegen van de Languedoc, een streek, door de kruistochten tegen de Al- bigenzen verwoest, en te midden van een bevolking, die bevangen is door bijgelo vigheden aan feëen en heksen bevangen en geknecht door de kuiperijen van een niets ontziende feodale maatschappij. Een personages zien, wier grofheid of ridder lijkheid, wier kwellingen en hoop, de schrijfster in staat stelt de instincten te volgen tot in de diepte van hun levens drama, maar ook ontdekken doet wat er leeft of smeult aan geloof dat de steun is op de kruispunten van de levensweg. De hoeksteen blijft de hand Gods, die op die levens drukt. Het zeer lijvige boekwerk is in zeer klare taal geschreven en laat zich als een vertelling lezen. Ondanks de som berheid van de karakters en de hande ling, bevat het aantrekkelijk veel poëzie en de lokale kleur is van bijzondere wel sprekendheid. Voor de kennis der mid deleeuwse maatschappij een werk van betekenis. nieuwe roman die alle elementen van zijn vroegere werk behouden heeft. Ter wijl de moderne romanschrijver een pro feet werd of een reporter, bleef Coolen wat hij altijd geweest is: een verteller. Hij vertelt van zijn dorp, dat hij niet noemt, maar aan de rivier de Aa situeert en de lezer herkent, aanvankelijk mis schien met verbazing, gaandeweg echter tot zijn grote vreugde, de ietwat wee moedig geworden stemklank van de ver teller, zijn rust om breedvoerig en zuiver details te beschrijven, het romantisch waas waarmee hij alledaagse dorpsgebeur tenissen de aroma geeft van het legenda- rische. Misschien is „De vrouw met de zes sla pers" wel Coolen's meest legendarische roman. Want al schrijft hij soms met de exactheid van een kroniekschrijver, het is het dorpsgerucht dat de stof levert voor zijn kroniek; en, zoals dat gaat, de praat van het volk romantiseert alle gebeurte nissen tot louter geheimzinnigheid. Voor de dorpsbewoners blijft het een mysterie wat zich gedurende een halve eeuw rond het oude kasteel afspeelt. Met een feodale eerbied nemen zij de uiterlijke verschijnselen van het kasteelleven waar, hun vermoedens koppelend aan het waar- genomene. Zij zagen als kind de kleine freule in de kasteeltuin, zij zagen later de jonge barones, schaatsend op de vijver met de baron, zij vermoedden het inci dent dat de gelieven scheidde en de haat van de baron die hem deed besluiten een nieuw kasteel, steen voor steen gelijk aan het oude, te bouwen, waar hij uitdagend met zijn jonge Berberse bruid leefde. Zij verkneukelden zich over de revanche van de barones die het nieuwe kasteel kocht om het af te breken, en waren aan haar verknocht in haar laatste levensjaren op het oude kasteel, dat na haar dood in vlammen opgaat. Maar al deze feiten en vermoedens blijven wazig. Wij verne men de zin van dit alles slechts, zo als het, jaar in jaar uit, bepraat wordt in de dorpsherberg, beschreven door locale journalisten of becommentarieerd door de twee zonderlingen die elkaar bij ieder nieuwtje apodictische uitspraken per briefkaart doen toekomen. baar in de schrijn van het vijf eeuwen oude slot. ER is er evenwel een onder de zes voor wie de relatie meer betekent dan het beschermen van een oude dame. Jacob Cordewever heeft als kind met de betoverende kleine freule in de kasteeltui nen gespeeld. Het paradijselijke tafereel is hem bijgebleven. De oorspronkelijke staat van onschuldigheid blijft de hunke ring, het heimwee van de volwassene Cordewever's nostalgie naar een pril ge luk is het eigenlijke hoofdthema van het boek. Men kan er het heimwee van Coo len zelf in terugvinden, de weemoedige herinnering aan een gelukkiger wereld, zoals die opbloeit in de verwachting van een kind. „Een heden is er niet. Er zijn alleen maar verwachtingen en herinneringen. Wij beleven de dingen niet op het ogen blik, de verwachting wordt pas in de her innering vervuld". Hier is een ouder ge worden Coolen aan het woord, die mij merend de geliefde taferelen uit zijn her innering reconstrueert en er van vertelt met een hartelijkheid die in geen enkel opzicht gelijkt op de driftige suggestivitcit van de moderne reportagestyi. IE dit boek veroordelen wil, omdat het niet voldoet aan de normen die in de huidige romankunst gelding kregen, heeft niets van deze weemoed be grepen. Hij zou Coolen's dichterlijke be schrijvingskunst langdradig noemen, ter wijlen is bij het verleden, zo lang en zo intens mogelijk. Hij zou de haast onmerk bare ironie waarmee de dorpsfiguren ge tekend zijn. krachtiger wensen, terwijl de humor juist met zoveel voorzichtigheid wordt gehanteerd om de romantische sluier niet te verbreken. Het zou het vriendelijke flegma, waarmee zelfs lugu bere gebeurtenissen worden meegedeeld misverstaan door het te wijten aan onbe grip voor het moderne levensgevoel in plaats van het als een wezenstrek te be schouwen van de toon waarin de legende schrijver vertelt Als onze tijd ziek is, dan vindt hij in Coolen niet nög eens een man die het nodig acht in felle kleuren de diagnose te stellen. In plaats van een diagnose geeft Coolen een geneesmiddel, door te wijzen op de berusting die schuilen kan in een schone herinnering. De herinnering aan het kleine geluk, omstraald met het aureool der kinderlijke verwachting, leidt bij Jacob Cordewever tot een schonere katharsis dan het bitterste zelfonderzoek kan opleveren Hij hervindt zijn rust in de gedachte getuige te hebben mogen zijn van dat wonderbaarlijke meesterstuk der be perking dat de schepping is. „Stel je voor dat je was overgeslagen!" P. N.a.v. „De vrouw met de zes slapers" door Antoon Coolen Uitg. Nijgh en van Ditmar, Den Haag. Een leerlinge van de beeldhouwklas der St. Joost-Academie in actie. Eén concrete relatie bestaat tussen de kasteelbewoonster en het dorp. Nadat een gast van de barones in zijn slaapvertrek vermoord is aangetroffen, drijft de angst haar tot een merkwaardige maatregel: zes mannen uit het dorp komen bij toerbeurt de nacht op het kasteel doorbrengen. Maar ook deze relatie blijft vaag; geen der man nen komt in persoonlijk contact met de barones. Zij troont koninklijk onbenader- deze school niet veel af van andere soortgelijke academies. Na een eer ste algemeen oriënterend jaar, begint de specialisatie De leerlingen, toelaatbaar na minstens 3 klassen middelbare school ei. UW"- Ïiprtpn i of einddiploma ambachtschool, kiezen i maatschappij, die bij al haar vrouwen van deze opdrachten zijn nu met dan (n over|eg met directeur en doeen- verering ook vrouwenverguizing en achtenswaardige posities. u ^n len hun richtjng Kiezen zij richting A, bloedschande kende, waardoor het boek afkomstig van een der dan worden zij opgeleid voor de vrije voorbehoud nodig maakt, of middelbare kunstntjveine - kunstvakken, tekenen, schilderen gra-1 die ons land rijk is. Zoals ook u® fiek en monumentale kunst. In deze sec- j He ontzaglijke hoeveelheid van ver- le modeontwerpers, reclamekunsie- tor komt de school de Rijksacademie en 1 antwoorde materie Iaat een groot aantal naars, binnenhuisarchitecten, kuns - smeden en ontwerpers van kerkelijke gewaden (jaar hun opleiding kregen. Deze scholen staan naast het hoger kunstonderwijs zoals dat gedoceerd wordt aan de Rijksacademie of aan de ¥?asJflahtse Jan van Eyck- academie. Afgestudeerden van deze twee instituten gaan zich voornamelijk in de vriie kunst-sector bewegen, als schilder, g alenier beeldhouwer, architect of to neelkunstenaar. Wat door de middelbare academies wordt afee ^d *ou men de infanterie van de die Het zijn de kleinere uitgebreide terrein ^„hreven werd hifn sten dat hierboven omschreven werd, hun lust kunnen botvieren om 'P tituten bezig te zijn Dergelijke er in ons land verschillende de en Maastricht bezitten er een 0 Academie, en voorts vindt men Groningen, Enschede Rotterdam, Qen Haag en Arnhem. S'N",? 1947 bestaat in Breda een Ra- tholieke middelbare kunstnijverheid school. Het is de Academie „St. Joost", thans gevestigd aan de Kerk straat, in eel*..J"L,H pand opgetrokken in de Cuypers-sttH. Het gebouw is veel te klein voor de leerlingen die de St. ,Too«t Academie thans telt; de beeldhouw klas bijvoorbeeld, tochten ?0-tal niet meer De toe komst ziet er echter rooskleurig uit. Komst zie tpn verder is men druk \A ant enige esfauratie van het oude bezig met de re*' f aan rte St. Joris- Bredase Statcnhuis g rpn naap Academie is .toc<m» ber 1954 met de men hoopt, in hammen lessen zal kannen worden begonnen De St. Joost-Academie werd na de oor log opgericht als een vnje Breda Daaruit kwam de wens v0<mt 'ctniiver- een school voor middelbare kuns J beid te scheppen, speciaal met de ling haar te bestemmen tot0^f/whaar school voor kerkelijke kunst. Blijkb ontbrak aanvankelijk een vastomlijnd plan. Wie echter thans eens op de •y1- Joost-academie rondkijkt, een blik ln het opleidingsschema, het werk der leerlingen ziet, een gesprek voert met de directeur, de heer G. J. Slee, en later ln 0« U«éb «tegelijk een leerling tegen Mens en mysterie in het geloof Tl EEDS ENKELE jaren is mij de eer te beurt J|_ gevallen, godsdienstige boeken te mogen aan bevelen en verkopen op de jaarlijkse boeken markt van de Bijenkorf. Het xvas telkens een vreemde sensatie Als priester is men niet gewend zijn waar te verkopen. Wat God aan de mens door de prediking of de bediening schenkt, is altijd gratiswat God geeft is „gratia"; dat betekent: genade. Hier werd echter achter elkaar door voor goed geld papier verkocht, waarop mensen, die over God en het god delijke hadden nagedacht, hun bevindingen hebben neergeschreven. De gedachten van de oude en nieuwe schrijVers en denkers kon men hier voor een paar gulden bemachtigen. Het was opvallend hoeveel belangstelling men elk jaar opnieuw aan de dag legde, óók en juist V00.1' godsdienstige onderwerpen. De stand voor godsdienst-literatuur was een van de drukst be zochte. Hoevelen bleven een ogenblik stil staan en namen een boek in hun hand, om er eens in te bladeren of met de wil om het te bezitten? Men vroeg zich af: wat zoeken deze mensen? Waar is het hen om begonnen Waarheen gaat precies hun interesse Zij keken naar de titels, doorzoch ten met hun ogen de inhoudstabellen, gingen met hun vinger langs de hoofdstukken, namen weer eens een ander boek ter hand, keken naar de plaatjes of vroegen om inlichtingen. Klaarblijke lijk was godsdienst voor hen toch tot op zekere hoogte iets belangwekkends, iets dat de moeite waard is, om er minstens een ogenblik voor stil te staan en er een moment aandacht aan te be steden. Ik herinner me iemand, die zeker een kwartier 'ang geboeid en vol aandacht in „De Triptiek van het Godsrijk" stond te lezen. Hij had het boek opengevouwen bij het hoofdstuk over het Sacrament des Altaars. Tenslotte deed hij het boek dicht en vroeg het te laten inpakken. Het is moeilijk na te gaan of te veronderstellen, wat ei zich in een korte spanne tijds in het innerlijk van een mens afspeelt. Waarom besluit een mens vrij plotseling, dat hij meer van de katholieke levens leer wil weten en leren kennen Op welk motief kan iemand beslissen, dat het goed is dieper met de geest binnen te dringen in het wezen van dat wonderlijke Sacrament, hetwelk bij het Laatste Avondmaal zijn aanvang nam en tot op de dag van vandaag werd voortgezet. HET IS ALTIJD en voor iedereen goed met 'n ge lovige en toch onderzoekende en zich'bezinnende geest, door te stoten naar de kern der geheimen van het Christendom. Aan veel reacties en brieven kan ik bemerken, dat men méédenkt en dat men het belangrijk vindt, ernst te maken met deze gehei men. Men kan zich niet tevreden stellen met een vage aanduiding of een algemene verklaring van goddelijke of kerkelijke uitspraken. De zaak waar het om gaat is daarvoor veel te belangrijk. Nu is het in heel het leven van de Heiland opvallend, hoe Hij over sommige belangrijke zaken met een onver biddelijke duidelijkheid kan spreken. Hij wil dan ken nelijk niet misverstaan worden; Hij wil niet, dat men Hem nu of later onjuist of slechts ten halve zal interpreteren. Eén van die belangrijke zaken was ongetwijfeld de Eucharistie. Toen Christus sprak over „Zijn Vlees voor het leven der wereld", over Zijn Lichaam dat zou worden geslachtofferd en Zijn Bloed, dat zou worden vergoten, toen Hij sprak over een blijvende gedachtenis aan Zijn Lijden en dood wilde Hij, dat men goed zou begrijpen, wat Hij be doelde. Hij eist niet, dat men het mysterie zou door gronden; Hij eist echter wél, dat men deze klare taal met een onmetelijke en ondoorgrondelijke inhoud onvoorwaardelijk gelovig zou aanvaarden. NU IS HET zo merkwaardig, dat sommige brief schrijvers volkomen bereid zijn, alle woorden van Jesus onmiddellijk en zonder bedenking als onontkoombare goddelijke waarheid te erkennen, ter wijl zjj van de andere kant tegenover bepaalde uit latingen van Jesus in het zesde hoofdstuk van Jo hannes zo aarzelend staan. Ik bemerk dat aan reac ties bij toespraken of artikelen over het betreffende onderwerp. Men vraagt zich b.v. af: waar is het goed voor, dat Christus Zichzelf in de werkelijke zin des woords tot spijs en drank maakt voor de gelovigen? Wat heeft het voor zin? Door deze vragen plaatst men zichzelf buiten de eigenlijke ernstige discussie. Wij hebben niet uit te maken, wat goed is en zinvol. Het gaat helemaal niet over de vraag, waar wij be hoefte of geen behoefte aan hebben. Het gaat slechts om één vraag; Wat heeft Jesus Christus gezegd en gewild? Wilde Hij een levend voedsel zijn voor het geestelijk welzijn der mensen tot het einde der dagen, ja of neen? Of was misschien hetgeen Hij daarover gezegd heeft slechts vaag, symbolisch of figuurlijk bedoeld? Wilde Hij het Offer op de Calvarieberg geprolongeerd zien als een werkelijke gedachtenis aan Zijn verlossend lijden, wederom tot het geeste lijk welzijn van heel de wereld, ja of neen? Of is dat misschien slechts een toegevoegde en ijdele inter pretatie van latere generaties of van een Kerk, die op de duur buiten de geheimen en de bedoelingen van het Woord Gods is getreden? DEZE VRAGEN, waar het om gaat, worden in derdaad door de H. Geest beantwoord. De moei lijkheid is echter, dat de mens alléén, zelfs tegenover duidelijke en harde uitspraken van de Schrift, vrij machteloos staat. Hij zal moeten pro beren ze goed te verstaan. Waarop zal hij zich echter beroepen voor de juistheid van zijn interpretatie Op zichzelf? Dat zou arrogant zijn en eigendunkelijk. Op het licht van de beloofde Heilige Geest? Doch hoe weet hij, dat deze Heilige Geest hem persoonlijk en individueel beloofd is juist bij bet verstaan en interpreteren der Schriften? Is dat ook niet wederom zijn eigen interpretatie? Een uitspraak als „Mijn vlees is waarlijk spijs en Mijn bloed is waarlijk drank" is eigenlijk, als het er op aankomt, van een ontstellende duidelijkheid. Toch schijnt zij voor de enkeling, aan zichzelf overgelaten, nog niet duidelijk genoeg, om elke mogelijkheid van figuurlijke bete kenis en vage symboliek volkomen uit te sluiten. Daarom: wat doet de mens alléén met de Schrift? Hoe wordt deze Schrift door God zó gebracht, dat hij er zekerheden en een sterk en onwankelbaar ge lovig weten uit kan opdiepen? AAN HET EINDE van deze vraag rijst voor de katholiek de gestalte omhoog van een Kerk, die hem de Heilige Boeken niet enkel presenteert, doch ook met stelligheid verklaart; een Kerk die het Woord Gods, ook het Woord Gods omtrent het Sacra ment van het Avondmaal, zoals het gevonden wordt in het Evangelie en in de prediking der Apostelen, naar ons toebrengt, om ons in goddelijke opdracht te vertellen wat het betekent en welke mysterieuze rijkdommen het verbergt en openbaart. Zo weten wij, uit kracht van ons geloof, dat ge baseerd is op het Woord van God, naar ons toe ge dragen via het woord der Kerk, dat wij in de Heilige Eucharistie een geheim bezitten, waarin het offer van Christus-gekruisigd werkelijkheid is en belevenis wordt voor allen, die het mysterie gelovig ontmoeten. Op de vraag naar de zin hiervan weten wij dan antwoord. We bezitten als een kostbaar pand het antwoord van de Heer, waarin Hij ons naar het hart van een eeuwige toekomst wijst. welke veel raadsels zal ontsluieren: „Wie Mijn vlees eet en Mijn Bloed drinkt, hééft het eeuwig leven". S. JELSMA M.S.C. ÖP een der laatste mooie herfst dagen stapte ik door de lanen met goud-bruin gebladerde bo men, over een tapijt van afgevallen bladeren, in het mooie Wassenaar. In een dier lanen, in een gezellig, vrien- delijk-uitziend huis, woont een artis tiek echtpaar dat zijn sporen op to neelgebied heeft verdiend: Elisabeth Andersen, de begaafde, gevoelige ac trice bij de Haagsche Comedie, en Jan Retel, all-round acteur en sinds ruim een half jaar ook regisseur bij dat gezelschap. In die laatste kwaliteit heeft Jan Retel in korte tijd een drietal succes sen van betekenis geboekt en dat is de directe aanleiding tot dit inter view. Vóór hij, aan het eind van het vori ge seizoen, zijn eerste regie voerde bij het gezelschap waaraan hij van de oprichting af verbonden is, had hij wel eens amateurs geregisseerd en voorts bij de jongeren-toneelgroep De Gong het tere stuk „De mooiste Ogen van de wereld", van Jean Sarment. ZIJN eerste regie bij De Haagsche Comedie was ,,'n Feestelijke Dag", een comedie met tal van ernstige momenten, waarin Ida Was serman de hoofdrol speelde. „Ik heb mensen in de zaal daarbij al in het eerste bedrijf zien huilen, een be wijs, dat 't een menselijk stuk is" zegt Jan Retel, een voor Uw verslag gever nogal verrassende maatstaf aanleggend. Na die Feestelijke Dag volgde in het begin van het nu lopen de seizoen „Dertien aan Tafel" en daarna regisseerde hij „M'n kleine Sheba, kom terug", een ernstig werk waarvan het ensemble onder zijn lei ding een boeiende en ontroerende vertolking geeft. Ik vind het regisseren heerlijk, ik ben blij, dat ik het nu af en toe kan doen, zegt Jan Retel. U speelt zelf niet mee in die stukken; is het uit principe dat U of regisseert, of acteert? Ik wil zeker in het begin niet zelf meespelen als ik regisseer; ik wil „er buiten blijven", zodat ik alle aandacht aan de regie kan schenken. Wil je als regisseur zelf meespelen, dan is meer regie-ervaring vereist, dan waarover ik tot nu toe beschik. Hebt U voorkeur voor rollen van een bepaald genre? Ik speel alle mogelijke rollen graag, maar ik heb wel enige voor keur: ik speel bijzonder graag tragi komische rollen en verder houd ik van het moderne, poëtische toneel, het werk van Christopher Fry bij voorbeeld en dat van Jean Anouilh. Ach, er zijn eigenlijk tal van rollen, waaraan ik met heel veel plezier terugdenk, De Revisor en niet te ver geten De Knecht van twee Meesters, om er eens een paar te noemen. INDERDAAD, die Knecht in het stuk van Goldoni was een van zijn glansrollen. Hij speelde die rol des tijds bij het Residentietoneel en daar na, enkele jaren geleden, opnieuw bij de Haagsche Comedie. Hij heeft er alles voor mee: zijn tonelistische gaven, die hem maakten tot een ras echte vertegenwoordiger van het co- mediantendom, zijn figuur, zijn vlug heid. Het is begrijpelijk, dat hij die rol graag speelde: de knecht van twee meesters is een dankbare rol voor de acteur, die haar aan kan. Jan Retel toonde, haar aan te kunnen en hoe! Nu we toch in het verleden aan het graven zijn: Jan Retel begon zijn loopbaan bij Het Masker, waar zijn eerste grote rol Richard was in Ah, Wilderness! van de dezer dagen over leden auteur Eugene O' Neill. Met Else Mauhs samen trad hij op in De Onbekende Vrouw, hij als de jonge advocaat. Bij de Haagsche Comedie speelde hij, behalve de reeds ge noemde Revisor en de Knecht, o.a- Androcles in het stuk van Shaw, Or pheus in Eurydice van Anouilh, Kees in Trijntje Cornelis van Huygens, de Hollandse koopman Pieter Cornelis in Het Heilig Experiment van Hoch- walder, om zo maar eens een greep te doen. Gelooft U, dat diegenen gelijk hebben, die menen, dat er tegenwoor dig niet zoveel goede stukken zijn als vroeger dat er internationaal een soort crisis in de toneelschrijf kunst is? Nee, dat geloof ik niet. De kwes tie ligt anders. Alleen al de gesub sidieerde gezelschappen in Nederland moeten per jaar samen circa zestig stukken uitbrengen, waarbij men dus een greep doet uit het moderne we reldrepertoire daarom vechten we allemaal en uit de klassieken. Het spreekt van zelf, dat het ene stuk meer succes heeft dan het andere, maar ik geloof dat er ook in ons land veel goede stukken worden gespeeld Een vergelijking met vroeger is ge vaarlijk, omdat we altijd geneigd zijn het verleden te idealiseren- U bedoelt, dat we ons de hoogte punten van het toneel in hit verleden herinneren en dan geneigd zijn, aan te nemen dat alles in die tijd zo goed was? Ja, dat ook. Er komt nog iets bij van zakelijk belang: in het verleden kregen de gezelschappen geen sub sidie en speelden ze dus in het alge meen alleen wat beslist „een opge legd succes" zou zijn. Nu kunnen ze af en toe eens wat wagen. Daar zijn natuurlijk wel eens misgrepen bij, maar daaraan danken we toch ook bijzonder mooie voorstellingen, die anders geen kans zouden krijgen. Dan komt het gesprek weer op zijn loopbaan. Ik ben in 1946 ook nog tien maan den naar Amerika geweest, vertelt hij. Voor plezier of voor studie? Laten we maar zeggen: voorstu die, dat maakt de beste indruk Om ons even aan de chronologische volgorde te houden: Jan Retèl is, 35 jaar geleden, geboren te Bussum. Dat hij als kind al toneelneigingen had zou men kunnen opmaken uit het feit, dat hij altijd bereid was in de familiekring een liedje te zingen, mits... hij daarbij op een krant mocht staan, want die fungeerde dan als podium of toneel. Hij doorliep de Mulo en ging daarna naar de Toneel school, dank zij de bemiddeling van Anton Roemer, die soms het artisten- café van zijn vader bezocht en de jonge Jan veel stukken liet zien. In 1936 deed Jan Retèl eindexamen en daarna begon zijn loopbaan bij het toneel, die zo eervol zou worden. Ons interview eindigde wat onver wacht: „Hé, ik had al in de schouw burg moeten zijn!", riep hij ineens en om dat de tram toen net voor zijn neCs wegreed, moest een taxi uitkomst brengen. Elisabeth Andersen en hun schat van een zoontje deden hem uitgeleide tot aan het hek. Daarna was het ook voor Elisabeth Andersen tijd om zich voor vertrek gereed ie maken: ook zij moest 's avonds op treden. Zo is het leven van een acteursechtpaar! /\AA/VAAA/\AAAA/WWVNAAAA/WVAA/V\AAAAAAAAAAAA/VW/W

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1953 | | pagina 5