BOEKEN over TONEEL August Macke, een der wegbereiders van het Duitse expressionisme Jeugd en muziek in België w DE NOODZAAK DER ERGERNIS HOLLAND FESTIVAL 1954 Max Reinhardt en Tsjechov Een wandelaar in natuur en leven E ZONDAREN EN HEILIGEN Amerikaanse glamour over de ondergang van het Romeinse Keizerrijk .De zondaar en Ambrosius'n Amerikaanse bestseller in Nederlandse vertaling mm. Na Edvard Munch en Paula Modersohn exposeert het Haags Gemeentemuseum een overzichtstentoonstelling van het werk van August Macke De mening van dr M Boereboom (§od e*t üm wereld De christen als martelaar ZATERDAG 12 DECEMBER 1953 PAGINA 5 WGlamourhelden Ambrosius is St. Ambrosius niet JÉ|0 'N *"»f v -;V Opera van de Scala in Milaan «111 Enorme vitaliteit Klare evocatieve glans Verliefd op het leven De lezende man Constructiviteit PAUL STEENBERGEN NIET NAAR ROTTERDAM KANT EN KLAAR VOOR DE DE AMERIKANEN zijn dol op de historie, zij zijn daar zelfs zo verzot op, dat zij soms het een en ander voor historie aanzien, wat deze henaining helemaal niet verdraagt. Maar zij zijn zo mogelijk nog meer verlekkerd op die historische romans, die een uitermate romantisch beeld geven van een bepaalde periode in de geschiedenis. Of de romantisering van die epoque nu verantwoord is of niet, dat laat de Amerikaanse lezer vrijwel koud. Dat laat hem even koud als bijvoorbeeld de historische waarde van de grote kleurenprenten, die Hollywood de wereld inzendt onder het mom van historische of bijbelse films. In deze sfeer gedijt de historische roman bij uitstek en het is dan ook geen wonder, dat dit soort lectuur in Amerika al gauw op de lijst van best-scllers komt te staan, niet om dat de waarde er van zo groot is maar omdat de lezers om zulke hoeken schreeuwen. En daarom geloven wij dan ook direct dat 't hoek van Robert Raynolds „The Sinner of Saint Ambrose" in dc States een enorm succes is geweest. DE Nederlandse vertaling van het boek ligt voor- ons in een uitgave van El sevier. Henriëtte van Eyk zorgde voor een vertaling, die af is, en Elsevier zorgde voor een uitgave, waaraan niets mankeert Maar waarvoor zorgde Robert Raynolds zelf? Dat is niet zo eenvoudig te zeggen en dit mag men dus het boek als een eerste verdienste aanrekenen. Robert Raynolds verdiepte zich in de tijd van de ondergang van het Romeinse Keizer rijk. Hij laat zijn boek spelen in die pe riode van verval, toen Theodosius stierf en de beide zonen van de keizer ieder voor zich gingen heersen over het Wes telijke en het Oostelijke Keizerrijk. Raynolds is uitermate goed op de hoog te van allerlei omstandigheden, allerlei verdorven zeden en allerlei godsdienst twisten van deze fatale tijd. En hij deelt zijn kennis kwistig mee aan de lezer. Men maakt dus in de kortst mogelijke keren kennis met oude Romeinse families, hei dense en gedoopte, men weet binnen 100 bladzijden hoe verdorven niet alleen Ro me wel was, maar de gehele wereld van die tijd, behalve natuurlijk de heiligen, die men ook snel tegenkomt. DAT wil zeggen: de ontmoeting met heiligen en zondaars in deze roman is goed en charmant. De heiligen zelf en dc zondaars zelf zijn van een onwaar schijnlijkheid, waarover alleen een Ame rikaan zich niet zal verwonderen. Euro peanen denken daar anders over. Zij ken nen een andere Ambrosius dan die, waar over Robert Raynolds het heeft, zij ken nen een andere Augustinus dan de man, die in Raynolds' boek het principe toe past van liet doel dat de middelen heiligt als hij ketterse dorpen in Noord-Afrika laat verbranden. En wij, Europeanen, zien de ondergang van dat Romeinse Keizer rijk nu eenmaal anders dan de Ameri kaan, die niet belast is met zulk een his torische erfenis als wij, die er veel fris- ger tegenover staat, waar die ook de waar- den niet kent, die wij in deze periode zou den onderkennen. Dit boek wemelt van wilde avonturen, van de strijd van de Gothen tegen het Keizerrijk van de invallen van barba ren in Italië, van de persoonlijke ge schiedenis van Gregorius Julianus, de zondaar wiens zonden Ambrosius op zich neemt, van zijn politieke en godsdien stige salti mortales, van zijn huwelijk met Marcia, een jonge katholieke vrouw, wier leven hij vernietigt en weer tracht te herstellen met de vreemdste invallen van zijn verwarde geest; dit boek is als een bonte kaleidoscoop, een wassen beelden-spel, een kleurig en prettig spel, vol afwisseling, vol van de sfeer van verval, vol van dat zoeken naar God (dat in Amerika populair is als het maar niet te snel tot de gebondenheid aan God leidt) vol tenslotte van een zo vreemde exegese van historie en geloof, dat men met de ogen knippert als men leest wat Robert Raynolds daar allemaal I van weet te maken. IJ durven er een lief ding onder j verwedden, dat De zondaar en j Ambrosius op een gegeven ogenblik ver- i filmd wordt tot een even grote draak als j de Amerikaanse versie van de geschie- den is van Jeanne d'Arc met Ingrid Berg- man m haar Amerikaanse periode in de I hoofdrol: op de brandstapel in Rouaan. staande tussen de verterende vlammen in j een nauwsluitend jurkje, coupe Holly- 1 wood, met de kettingen over haar borst gespannen als een reclame voor een be paald soort damesondergoed. In dit geval moet Clark Gable dan maar de rol vervullen van comes Julianus, Jen nifer Jones die van Marcia. en Maryleen Monroe kan gevoeglijk Dionia voorstel- WU willen dit maar zeggen: Ambrosius en zjjn zondaar zijn glamourhelden ge worden, de entourage ziet er uit als die in de rolprent over Ben Hur, de kleuren zijn fantastisch en het hele geval Iaat zich slikken als ambrozijn. Men wordt er vast en zeker niet dronken van. Robert Raynolds weet dit drankje te bereiden met de zekerheid cn de smaak van 'n bar keeper. Dit boek zal in Nederland zeker veel lezers vinden. Wij hopen, dat deze lezers zullen beschikken over de critische zin, het rijpe oordeel en dc reserve, die tegenover zulke historische romans past. van Eyk, uitgave Elsevier, 1953 Want de Ambrosius van Raynolds is Sint Ambrosius niet, zijn Augustinus is Sint Augustinus niet, cn de Kerk, die hij ons voorhoudt, is niet Christus' Bruid zo als wij haar kennen. Als panorama van een in verval zijnde wereld is dit bock uitmuntend geslaagd. Maar geef ons Ala- rik, dc Gooth, geef ons de Barbaren en de Heidenen, geef ons liever de courti sane Dionia dan de Christenen van dit boek. Zelfs de ketters komen er bij Ray nolds bekaaid af. omdat zij geen ketters meer zijn. Men kan de ketters verbran den zoals dc Middeleeuwen hebben ge daan, men kan er ook dc halfzachte hel den van maken zoals Raynolds dit heeft gedaan. Een vergelijking tot besluit: Hella Haas- se's boek Het Woud der Verwachting is van oneindig meer waarde dan de roman van Raynolds. Hella Haasse's interpretatie van de historie is stukken eerlijker dan die van deze Amerikaan, ook in haar an dere historische roman De Scharlaken Stad. Ons dunkt, dat Robert Raynolds beter een roman kan schrijven over de Ameri kaanse Burgeroorlog, omdat die tenslotte zoveel minder gecompliceerd is dan de ondergang van het Romeinse Keizerrijk. Deze vlotte Amerikaan heeft in bijna 600 bladzijden in elk geval bijzonder weinig begrepen van geest en sfeer Van het Avondland. Hij bezit niet de sensus Euro- peanus, hetgeen men een Amerikaan eigenlijk ook niet kwalijk kan nemen. H. B. N.a.v. ,,De Zondaar en Ambrosius" door Robert Raynolds. vertaling van Henriëtte V; De kathedraal van Freiburg. Werk van August, Macke, geëxposeerd in het Haagse Gemeentemuseum. MAX REINHARDT, die tien jaar gele den als emigrant in Amerika over leed, behoort tot de onsterfelijken in de theaterwereld. De invloed die deze I Oostenrijkse koopmanszoon met zijn zin voor barokke pracht en zijn genie voor toneelregie op het theater heeft uitge oefend blijft bestaan, hoewel de zegetocht van zijn ensembles en de magische tover macht van zijn voorstellingen reeds lang tot het verleden behoren. Reinhardt is de schepper geweest van een stijl. Reeds als jongeman toonde hij zijn uitzonderlijk talent, voor het eerst aan de dag getreden in het kunstenaars cabaret „Schall und Rauch", om een ver toning af te ronden tot een gaaf geheel. In Berlijn uitgegroeid tot een figuur van formaat, bouwde zijn fantasie op de puinhopen van een dood naturalistisch toneel pompeuze ensceneringen met ver bluffende décors, muziek en dans. Maar hij bracht ook een klein publiek op in tieme wijze in het meest directe contact met „Kamer"-stukken, in een speciaal daartoe gebouwd schouwburgje in de Duitse hoofdstad. Hij speelde het klaar „De Koopman van Venetië te mogen ver tonen op een Venetiaans plein en hij schiep de „Jedermann" voor de Dom van Salzburg. Maar waar hij het ook in zocht, in weidsheid en barokke rijkdom of in de intimiteit van de kleine ruimte, steeds was een voorstelling van Reinhardt een harmonisch geheel en steeds bekleedde de acteur de sleutelpositie in zijn regieopvat ting. Over de figuur van Reinhardt, die o.a. door Rooyaards en Van Dalsum ook op het Nederlands toneel een belangrijke in vloed had. is betrekkelijk weinig gepubli ceerd. Daarom zal de korte biografie, ge schreven door zijn medewerker Heinz Herald, ook hier belangstellende lezers vinden. 1) Een groot schrijver is deze bio graaf niet, maar hij toont zich een zorg vuldige verzamelaar van de feiten die voor een elementair begrip van Reinhardt en diens kunst onmisbaar zijn. In 90 bladzijden geeft de schrijver een overzicht van Reinhardt's opkomst, zijn inzichten in het theater, zijn grote triom fen over de hele wereld, zijn tegenstrijdige karaktereigenschappen. Het tweede deel van het boek bevat een aantal documenten die Reinhardt van verschillende zijden belichten. Zijn be faamde „Rede über die Schauspieler" uit 1928 opent de reeks, waarin figuren als Hugo von Hofmannstahl, de door Rein hardt ontdekte acteur Alexander Moïssi, en Thomas Mann het woord krijgen. De bundel wordt besloten met de felle en krachtige brief die Reinhardt uit Oxford in 1933 schreef aan de nationaal-socialis- tische regering van Duitsland. Reinhardt bezat voor het toneel een soortgelijk genie als de Rus Stanislavsky, de man die Tsjechov's stukken op zo on verbeterlijke wijze regisseerde. Diens leer ling Peter Scharoff behaalde in ons land nog onlangs grandioze successen met Tsjechov-vertoningen in de Stanislavsky- stijl. De recente opvoeringen hebben een grote belangstelling voor Tsjechov wakker geroepen. Het zal dan ook door velen op prijs worden gesteld dat de Uitgeverij Het Spectrum de drie voornaamste van zi.in toneelstukken „Oom Waanja", „De drie zusters" en „De kersenbongerd" in de on berispelijke vertaling van Aleida G. Schot het licht deed zien. 2) Al hebben juist de in de laatste jaren gegeven vertoningen duidelijk gemaakt, hoe onmisbaar de door de regie opgeroepen sfeer is om de angst, de verwachtingen en de eenzaamheid van Tsjechov's personages ten volle weerklank te doen vinden, de lectuur van de tekst TN rle serie tentoonstellingen waarmee het Gemeente- museum te Den Haag van zins is een volledig over zicht te geven van het Duitse expressionisme voor waar een hele opgaaf! is momenteel als derde August Macke aan de heurt, nadat in de afgelopen jaren dc Noor Edvard Munch en Paula Modersohn- Becker de grote rij reeds geopend hadden. August Macke was het jongste lid van de groep „der Blaue Reiter", waarvan Franz Mare en Wassily Kandinsky de oprichters waren en die men kan zien als de „Urheherin" van liet Duitse expressionisme. Vooral van Franz Mare, met wien hij ook een har- Bijzonder verheugend is de uitgebreid heid der expositie. Want Macke's werk is ten onzent en betrekkelijk zelfs in Duitsland slecht bekend. Voor het grootste deel bleef het in bezit van zijn fa milie en een kleine schare bewonderaars Slechts een klein deel bereikte de musea, waaruit het bovendien tussen '33 en '45 weer als „entartet" uitgeworpen werd. Zijn betekenis is dan ook eerst na de oor log langzaam gaan dagen. Het eerste we tenschappelijke boek over zijn leven en telijke vriendschap onderhield, heeft Macke een in grijpende invloed ondergaan. Zijn naam wordt dan ook nergens genoemd zonder die van Mare erbij, en eigenlijk heeft men hem wel te veel beschouwd als een soort appendix van zijn grote vriend, een onzelf standigheid. De prachtige Haagse expositie toont aan dat men hem daarmee onrecht deed, al maakt zij tevens volkomen duidelijk dat er in zijn tijd nauwelijks een schilderkunstige beïnvloeding viel te ondergaan, die in zijn werk geen duidelijk spoor heeft achtergelaten. Maar die laatste reden verleent aan de expositie mede een historiographiseh belang dat ver hoven het-persoonlijke uitstijgt. werk moet nog het licht zien. (Dr Gustav Vriesen, die in de catalogus een goede in leiding schreef, is er aan bezig). Het Holland Festival zal dit jaar wor- den geopend met een gala-uitvoering te Amsterdam op 14 Juni. Wederom zuilen de concerten en andere s beurtelings in Amsterdam en Den Haag Plaats hebben. Het Goneertgêbouworkest en het Residentie-orkest voeren beide vier concerten uit in hun eigen b'aats Het Amsterdamse orkest woia 'Am-bij geleid door Eduard v. 5rneS| Ansermet, Josef Krips en Eugene fyihandy, terwijl als solisten o.a. Arthur £:ut)mstêin en Theo Olof optreden. Bij t aagse orkest dirigeren Willem v. Otter- lo°, Otto Klemperer en Leonard Bern- slein. Ook 't B.B.C. Symphony Orchestra Z&1 concerteren in Amsterdam en Sche- vemngen o.l.v. Malcolm Sargent en ook net St uttgarter Kammerorchester zal concerten geven In ^t^erclam concerteert het Rotter dams rtnuharrnoniseh Orkest o.l.v. Ed. Elippe en m Den Haag en Arnhem het Radio: Pnilh. Orkest o.l.v. Paul van Kempen. Een bijzondere Xebeurtenis belooft de komst van het Tcatro alia Scala uit Milaan te worden. Dit opera-gezelschap geeft voorstellingen in den Haag en Amsterdam, daarbij gesecondeerd door bet Residentie-orkest o.l.v. Carlo Giulini. Uitgevoerd wordt „La Cenerentola" van Rossini De Ned opera geeft reprises van Ver di's ,,0?eilo'? en van „Die Zauberflöte" beide o.Lv. Jqsef ^rip|adler'S Wells Bal- Tenslotte zal het bamei Val J let onder leiding van Ninette de vaiois medewerking verlenen. Le Theatre populaire uit Parijs zal en- kele voorstellingen geven 'van Monere eh Beaumarchais. Verder zullen de isea. Comedie (met „Elckerlyc") en de Haag- •che Comedie in het Festival worden Ingeschakeld. IE Dr M. BOEREBOOM is, be hoeft men muziekstuderenden in Nederland nauwelijks meer te vragen. Want ofschoon ieder muziekgcschiedenisleraar aan onze Conservatoria er zijn eigen geschrift op dit gebied op na houdt, is aan insiders gebleken, dat Boereboom's „Handboek van de Muziekgeschiede nis" een unieke kijk geeft op de ont wikkelingsgang der toonkunst, niet als een schools vak op zichzelf, maar ais een organisch deel van heel het cultuurleven der Avondlanden. Daarnaast verraste hij met een vertaling van prof. v. d. Borren's standaardwerk „De Geschiedenis van de Muziek in de Nederlanden", die hij in een prachtig gekuiste en toch bloeiende taal overzette. Vreemd is hem 't taai-instrument trouwens niet want Boereboom is classicus en ver enigt zijn muzikale begaafdheid met een leraarschap aan middelbare scho len te Brussel. Hij leek ons dus de rechte man om ons over het probleem van jeugd en muziek, dat juist in de Belgische hoofdstad zo actueel is, enkele gedachten weer te geven. Caesar en Polyhymnia Dr Boereboom begon in ons vraag gesprek zich bescheiden terug te trekken door te zeggen, dat hij meer „Caesar" en zijn landgenoten had gediend dan Polyhymnia; maar we wezen hem op zijn dagelijkse om geving van scholieren, zijn eigen op middelbare en hogere scholen stu derende kinderen en zijn eigen jeugd. „Ja, als we daarover spreken" en hiermede „startte" onze zegsman, „dan bemerk ik, dat we met reuzen schreden zijn vooruitgegaan. Weet u, dat wij stadskinderen destijds nauwe lijks vermoedden, dat er zo iets als een volkslied bestond? Welnu, ik vind hel heerlijk, dat bij jonge kinderen het gezeur over „zwarte" en „witte" noten en do-re- mi-fa-sol-gedreun heeft plaats ge maakt voor het goede zingen zij het nog niet algemeen op basis van het volkslied. Doch ik vrees, dat er in dc Lagere School nog weinig vaste lijn bestaat. Het besef moet nog baan breken, dat het kind al zingend meer smaak en gevoel en eerbied voor de muziek opdoet dan door lesjes parate kennis op een dreun op te zeggen. Gemoedscultuur verdrongen Wat het Middelbare Onderwijs be treft, wordt de lijn wat duidelijker getrokken. Ook bij ons is 1 van onderwijshervorming m M.O. Naast een zekere basis van theoretische kennis streeft men na een meer aesthetlsche, muzikale op voeding en dit punt geeft heel wat hoofdbrekens. Maar de verwezen lijking van dit alles wordt belemmerd door de huidige conjunctuur van het onderwijs zelf, waar alles overbelast is en rationalistisch en realistisch ge tint. De onbaatzuchtigheid der huma nistische vorming wordt in deze tijd een luxe en door het drilsysteem der parate kennis wordt de gemoedscul tuur stilaan op het achterplan ge duwd. Koor ver en i gingen „Ook op onze Conservatoria waar de eventuele leerkrachten en muzi kale opvoeders der jeugd gevormd worden bekommert men zich in hoofdzaak om het instrument, dat men bespeelt zonder dat men er op de eerste plaats muziek studeert. Toch is er in het algemeen gesproken een kentering merkbaar en op het gebied van de koorzang komt reeds heel wat op de M.O.-scholen tot stand. Wij hebben zowel op de jon- gens- als meisjesscholen behoorlijke koorverenigingen. Daarnaast bestaat er iets als een minderwaardigheids- eorpplex, doordat muziek als verplicht leervak niet in het lesrooster is op genomen. Een facultatief onderricht in het derde en vierde studiejaar geeft een deuk aan het prestige van het vak. Je.ugdconcertcn Van haar kant doet de „Jeunesses musicales" hier in Brussel heel veel aan wat men bij u noemt „jeugd- concerten" en daar bestaat 'n enorme belangstelling voor. Het zijn series van concerten in het Paleis v. Schone Kunsten door het orkest van de Nationale Omroep gespeeld onder voortreffelijke leiding en met voor treffelijke solisten. Het gehele appa raat staat echter naast de school en er is een hiaat tussen de meesterwer ken die hier door de jeugd beluisterd worden en hun gemis aan ondergrond in de school. Het jeugdig volkje krijgt concerten te verorberen, waarvoor het de nodige opleiding ontbeert, ter wijl bovendien een vaste lijn in deze concerten ontbreekt. Deze critiek mag echter geen scha duw werpen op dc goede wil cn de vele lofwaardige initiatieven van de leiders; is het geen onverwacht succes, dat ieder symphonie-concert vier- of vijfmaal herhaald moet wor den voor een geestdriftige jeugd in de prachtige concertzaal die ik u noemde? Zoals u ziet, zijn dc vooruitzichten in het geheel niet somber. Veel werd verwezenlijkt, veel wordt verwacht M. VENALS zijn land- en tijdgenoten Wilhelm Lehmbruck, Franz Mare en Paula Modersohn is August Macke zeer jong gestorven. Hij sneuvelde op 27- jarige leeftijd in een der eerste veldslagen van de oorlog van 1914. Des te vcrbluf- fender is de omvangrijkheid van zijn oeuvre. Bijna een half duizend schilde rijen, nog eens dat aantal aquarellen en O.I. inkt-tekeningen en duizenden schet sen en studies liet hij na. Een enorme vi taliteit moet die man bezeten hebben, een feile levensbclustheid die hij omzette in nog fellere werkdrift. En die als geboren was om dc hevige polsslag in het prach- I tig élan van zijn tijd vorm te geven. En inderdaad heeft hij dat gedaan in menig werkstuk, met kieurgloedcn van vehe ment groen, stralend geel en brandend rood. En ik geloof ook dat men er zeker van kan zijn dat hij dit vuur niet stal van Mare. Toch blijkt hij minder door die bran dende levenskoorts bepaald dan deze. Er is doorgaans in zijn werk zelfs een ele ment van stilte, van bekoorlijke prilheid; een heldere élégance en niet zelden een vreemde zoetheid die droomvaardig wordt en naar romantische Sproke neigt. In dit laatste is hij onmiskenbaar Duits, even als in de merkwaardige vermenging van juichtonen met lichte melancholie in zijn gevoelig en allesbepalende natuurbeleven Maar in het'andere is hij het zeker niet; in heel de Duitse schilderkunst ken ik nie mand van zo klare evocatieve glans van zo lichtvoetige jonkheid en heldere can- tabiliteit als welke hij zo menigmaal in zijn schilderijen opriep. De „Wandeling langs het meer", nr 37, „Herfst'oomen en etalage", nr 54, „Begroeting", nr 70, en vooral die magnifieke aquarel nr 97 „Landschap bij het Murtenmeer" zijn daarvan enkele uitstekende voorbeelden, gemakkelijk met vele te vermeerderen. Hoe onduits-spiritueel hij ook zijn kon in lijnvoering, kleurverfijning en con structie bewijzen vooral de nummers 40 en 51, resp. „Twee dames voor een hoe denwinkel" uit 1913 en „Kathedraal in Freiburg" in 1914. ZIJN onderwerpen zijn vrijwel altijd dezelfde. Zijn verliefdheid op het leven (/af ze hem in. Met bloemen en tuinen vulde hij zijn eerste doeken. En vanaf 1912 is het een lange reeks van promenades in lanen en bossen, langs de waterkant en langs de dieren in de dierentuin, langs hoeden- en mode- etalages, langs colonnades, zeilboten en spelende kinderen. In het laatste jaar van zijn leven gaat hij nog met Paul Klee en Louis Moilliot naar Tunis, en tekent, schildert en aquarelleert er tem pels en moskeeën, markten, ezetjes, krui ken- en tapijtenkooplui, die zijn zin voor het. sprookjesachtige zulk een reële in houd gaven. Daar tussen door tekent en schildert hij wel enkele portretten en circus acrobaten, maar de mens in zijn werk is toch veeleer de wandelaar in natuur en leven die noch individu, noch psycho logisch of maatschappelijk verschijnsel is op de eerste plaats, doch veeleer een verschijningsvorm van vlietend leven, als zodanig onscheidbaar met bloemen en lovers, gevels en winkelruiten en met het licht en de atmospheer vertoeven in een algemeen beeld van des schilders levens gevoelen, een kleurrijk tapijt waarin al les wat het oog ziet zich voor de ziel verstrengelt en samenvlecht langs zacht slingerende lijnen. als aanvankelijk impressionist tot in 1913, als hij die „Bloemen in de tuin" (nr 34) schildert, duikt een impressionistische visie soms nog in zijn werk op en na 1910 als een volgeling van Matisse en de „fauves", waarvan het „Stilleven met Hyacinth" (nr 6) een duidelijk voorbeeld is. Vanaf 1912 ondergaat hij ook sterk de invloed van Robert Delannoy wiens jui chend en feestelijk vitalisme hem zozeer verwant was en door wie hij ook het „ruimte-scheppende" vermogen van de kleur leerde kennen en productief maken. Ik heb de indruk dat Delannoy het ook geweest is, die hem er toe bracht in sommig later werk in voller pate te wer ken dan hij gewend was. „Hecht doortim merde" stukken maakte hij dan met een verige toets en een paar van de aller schoonste zijner schilderijen zijn daar voorbeeld van; zij zijn allebei uit het laatste jaar van zijn leven en beide geven prachtige schilderingen van bronzig zon- lichtgloeien in zat-groen lover: Het „Meis je met de blauwe vogels" en de „Lezende man in het park". Als rijke en rijpe kleur- verbeeldingen maar als peinture dieper doorwrocht en mede wellicht daardoor als mepselijk getuigenis rijker en grootser geworden. De „lezende man" is bovendien een magistrale synthese van wat aan schilderkunstige stromingen en experi menten door Macke in zijn kortstondig schilderleven verwerkt werd tot wat al leen van hemzelf is; gelijk de aquarel van het landschap aan het Murtenmeer daar van een ontroerend poëtisch synthese is. K. S. JUIST vanaf 1912 heerst die hechte con- stuctiviteit in Macke's werk, die re sulteerde uit zijn volhardende ver werking van invloeden door Cézanne, het kubisme en de futuristen op hem uitge oefend. Voor die tijd heeft hij zich doen kennen Paul Steenbergen over wiens vertrek naar Rotterdam deze week zulke positieve mededelingen de ronde deden, heeft gis teren bekend gemaakt dat alle onderhan delingen over zijn eventuele overgang naar Rotterdams Toneel, waar hjj in 1955 of 1956 het directoraat zou overnemen, zjjn afgebroken. De heer Steenbergen heeft bij nader inzien besloten zo heeft hjj ver klaard in een bijeenkomst van dc leden van de Haagse Comedie, om dit gezel schap niet te veriaten. Max Reinhardt openbaart van Tsjechov's kunstenaarschap voldoende om zelfs hen die het toneel niet liefhebben, te boeien. De nieuwste biografie van Tsjechov werd geschreven door de Engelse toneel kenner D. Magarshack, dezelfde die en kele jaren geleden een voortreffelijke biografie van Stanislavsky het licht deed zien. 3) Magarshack heeft een grote hoe veelheid materiaal, waaronder nog nim mer buiten Rusland gepubliceerde brie ven, benut voor een imposant boek dat respect afdwingt, maar dat toch de lezer van Tsjechov's verhalen en toneelstukken niet geheel bevredigt. De figuur, die uit dit boek naar voren komt, geeft slechts gedeeltelijk een juist beeld van de grote Rus. Noch het wezen lijke van de melancholieke gemoedsstem ming, die men wel eens als „gouden herfst" heeft gekarakteriseerd en die zo'n uniek stempel drukt op de kunstenaar Tsjechov, noch diens actieve bemoeienis met de sociale nood van zijn tijd, die hij als arts en bijv. als stichter van 'n school in zijn geboorteplaats Taganrog, hielp verlichten, komen in dit werk geheel tot hun recht. Niettemin bevat het boek een aantal gegevens, die voor de toekomstige Tsje- chov-studie van veel belang kunnen zijn. Voor de ras-theatergangers vermelden wij tenslotte nog, dat van het jaarboek „Theater" het 2e deel is verschenen. De redactrice Luisa Treves geeft hierin een overzicht van alle in het vorige sej- zien door het beroepstoneel ten tonele ge brachte stukken met de rolverdeling Bijna 40 bladzijden met de fraaiste scène foto's, ook van opera en ballet, vormen het hoofdbestanddeel van dit jaarboek, dat een boeiende herinnering is aan wat de vluchtigste aller kunsten het afgelopen seizoen bood. 1) Max Reinhardt, Bildnis eines Theater mannes, door Heinz Herald. Uitg. Rowohlt, Hamburg. 2) Anton Tsjechov, „Oom Waanja", „De drie zusters", „De Kersenbongerd" vert. Aleida Schot. Uitg. Het Spec trum, Utrecht. 3) Chekhov door D. Magarshack Uitg. Faber Faber, London. ER IS dikwijls een pijnlijke tegenstelling tussen wat Christus cn Zijn Kerk leren en hetgeen de mensen ervan maken. In het volgende fragment uit een brief zullen velen wellicht zichzelf her kennen „De H. Mis van 9 uur. We waren op tijd, maar op deze dag puilde de kerk uit; geen onbezet plaatsje Dus stóan achterin. Ergens ver weg het altaar, 'waarop het Kruisoffer zou worden her nieuwd. In je onmiddellijke omgeving gedrang en ellebogenwerk, zich uiteindelijk na het Evangelie, toen het aflezen net begon, toespitsend in een vechtpartij tussen 'n paar opgeschoten jongens en „Eerbied-in-Gods-Huis". waarbij al gauw een tien tal mensen betrokken waren» anderen en mij opzij gooiden, met alle tumult van dien. U zult zich waarschijnlijk kunnen voorstellen, dat dit de maat bij mij deed overlopen en ik de kerk onmiddellijk verliet. Weg goede voornemens, een mislukte Zondag!" HIER HEBT ge de teleurstelling, die zich van veel gelovigen meester maakt, telkens wanneer zij bemerken, dat het goddelijke door mensen ge schonden en verknoeid wordt. Bij de Eucharistie kan ons dat sterker aangrijpen dan ergens anders, omdat we weten dat we in de Eucharistie bij Jesus zelf staan, bij de Verlosser op het moment zélf van Zijn Verlossing. Zijn wij de eersten, die ons ergeren? Zijn er mis schien ooit mensen geweest, die zich aan óns geërgerd hebben? En is het bij het Kruisoffer op de Calvarie berg anders toegegaan dan bij de Mis van 9 uur de vorige Zondag? Bij het publiek van de Calvarieberg valt zeker niet alleen eerbied waar te nemen. Het was daar in zekere zin nog erger, want de mensen maakten niet zozeer tumult onder elkaar, maar kwamen in opstand tegen Hem, Die daar hing te sterven en Die door hen werd uitgelachen en uitgedaagd, om van Zijn Kruis af te komen. Maria echter, de Moeder van Jesus, en de andere vrouwen aan de voet van het Kruis vonden daarin geen reden om weg te lopen. Integendeel, zij bleven staan, standvastiger, naarmate de bespotting van het publiek de Gekruisigde eenzamer maakte. Wat gaat er gebeuren rondom dit Offer, wanneer wij allemaal op "elkanders eerbied wachten, wanneer wij ons antwoord, onze reactie op hetgeen hier door de Godmens gepresteerd wordt, laten afhangen van een zo toevallige en onbelangwekkende vraag als: wat doet mijn buurman in deze? In feite komt het hier op neer, dat het in het christendom volkomen onwerkelijk is, alleen christelijk of heilig te vyillen worden in een christelijke of heilige omgeving. Chris tendom is juist in zijn onrustige apostolische bewogen heid niets anders dan de wil van God en mens, om de niet-christelijke omgeving te kerstenen en te hei ligen. In een kerk, waar de mensen zich bij het my sterie van het Sacrament des Altaars oneerbiedig, onverschillig en ergerlijk gedragen, bestaat dus geen enkele reden om weg te lopen. Méér dan in een andere kerk bestaat juist daar reden om te blijven. ER IS NOG iets anders in deze aangelegenheid, waarop ik graag nog de volle nadruk wil leggen. Het misoffer wordt door ons niet enkel bijge woond om zonder meer bjj het hernieuwde Kruis offer van Jesus aanwezig te zijn. Wij moeten er lichamelijk en geestelijk bij aanwezig zijfi door onze ergernissen, teleurstellingen, zorgen en problemen heen. Het gaat hier niet om een kijkspel, maar om een actieve deelneming. Bij dit Offer moet geofferd worden. Men dient zich aan te sluiten met wat men is en heeft. Het offerend gebaar van de mens Jesus, Die zichzelf wegschenkt, moet óns gebaar worden. Deze noodzaak van méé te doen met het Offer kan zeer diep ingrijpen in het menselijk bestaan. Daaruit is het martelaarschap in Christus' Kerk geboren. Mannen en vrouwen, kinderen zelfs, met een sterk geloof, hebben aldus de pijnlijke tekenen van dit Offer in hun lichaam en in hun ziel ge dragen. Zij waren een zichtbaar en dikwijls bloedig martyrium, een levend en stervend getuigenis voor het dóórwerken van dit Offer in de menselijke ge schiedenis. Hun namen werden vereeuwigd en som migen van hen worden nog elke dag in de gebeden der Heilige Mis opgeroepen, om zich mét ons te plaatsen rondom het altaar, omdat wij evenals zij ons voor dit Offer willen openstellen. Het martelaarschap was voor hen niet vreemd. Waar zij geloofden in het mysterie van Jesus' vlees en bloed, geofferd voor het heil der wereld en daad werkelijk aanwezig onder ons in een Allerheiligst Sacrament, konden zij óók geloven in het mysterie van hun eigen vlees en bloed, waarin het lijden van Jesus werd aangevuld en door de geschiedenis heen uitgebreid. Zij hebben het Heilige Misoffer in hun eigen leven en sterven voortgezet. Zij beleef- d e n de Eucharistie tot bloedens toe. Wat kon de Kerk anders doen dan de oudsten en bekendste» onder hen bewust in onze met Christus offerende gemeenschap op te nemen: „Communicantes et me- moriam venerantes in gemeenschap met hen en hun gedachtenis vierend, allereerst van de ver heerlijkte altijd maagd gebleven Maria, Moeder van God en van onze Heer Jesus Christus, maar ook van de heilige apostelen en martelaren EN DAN komen zij, zich samen met ons opstel lend rondom het aanbiddelijk geheim van het Offer, dat zich aanstonds gaat voltrekken: Petrus en Paulus, Andreas, Jacobus, Joannes, Phi- lippus, Barthelomeus, Mattheus, Thaddeus. Clemens, Xixtus, Cornelius en Cyprianus, Laurentius, Chry- sogonus, Joannes en Paulus, Cosmas en Damianus... Wat zeggen ons deze namen? Wat waren het voor mensen? Wat doen ze daar bij het altaar? We kunnen hun geen betere plaats geven. Het waren mannen en vrouwen zoals wij. In de Mis van 9 uur de vorige Zondag zouden zjj zich. feller mis schien nog dan wij, geërgerd hebben. Zij zouden zich niet hebben verbaasd, denk ik. Zij zouden in elk geval gebleven zijn, bij Jesus, bij Zijn Offer, daar waar zij thuis hoorden en waar zij nu nog zijn in gemeenschap met ons, met de Kerk. Mensen zoals wij: priesters en apostelen, die moe waren van het spreken jen van de onverschilligheid en onaandoenlijkheid der menigte voor het Evangelie van God; soldaten, vaders en moeders, jonge mannen en meisjes in de schone bloei van hun leven: maar op een beslissend en heilig moment greep de onver schilligheid en het ongeloof der omstanders hen persoonlijk aan, liet. hen niet langer met rust. en de pijn van Jesus' lichaam en de eenzaamheid van Jesus' geest drongen met geroeid binnen in hun bestaan, in heel hun mens-zijn, in hun ledematen, in hun ziel. Zij lieten het geweld zijn gang gaan cn hielden niets gereserveerd. WaaromOmdat zij ge loofden in hetgeen er in de Eucharistie nog elke morgen plaats grijpt; omdat zij geloofden in 't. Offer van Jesus Christus; omdat zij in de werkelijkheid en vruchtbaarheid van dat Offer sterker en heviger ge loofden dan in de werkelijkheid der omringende menigte, haar spot, haar wangedrag, haar slordig heid; omdat zij de heiligen waren van Jesus' Offer en uiteindelijk niets anders wilden zijn. ZEG NIET, dat het m o e i 1 ij k is, op dergelijke wijze in het Offer van Jesus te geloven. Het is niet moeilijk en het is niet gemakkelijk. Het i« héél iets anders: het is een genade. S. JELSMA, M.S.C.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1953 | | pagina 5