BOEKEN over TONEEL
August Macke, een der wegbereiders
van het Duitse expressionisme
Jeugd en muziek in België
w
DE NOODZAAK DER ERGERNIS
HOLLAND
FESTIVAL 1954
Max Reinhardt en Tsjechov
Een wandelaar in natuur en leven
E
ZONDAREN EN HEILIGEN
Amerikaanse glamour over de ondergang
van het Romeinse Keizerrijk
.De zondaar en Ambrosius'n Amerikaanse
bestseller in Nederlandse vertaling
mm.
Na Edvard Munch en Paula Modersohn
exposeert het Haags Gemeentemuseum een
overzichtstentoonstelling van het werk
van August Macke
De mening van dr M
Boereboom
(§od e*t üm wereld
De christen als martelaar
ZATERDAG 12 DECEMBER 1953
PAGINA 5
WGlamourhelden
Ambrosius is St. Ambrosius
niet
JÉ|0 'N *"»f v -;V
Opera van de Scala in Milaan
«111
Enorme vitaliteit
Klare evocatieve glans
Verliefd op het leven
De lezende man
Constructiviteit
PAUL STEENBERGEN NIET
NAAR ROTTERDAM
KANT EN KLAAR VOOR DE
DE AMERIKANEN zijn dol op de historie, zij zijn daar zelfs zo verzot
op, dat zij soms het een en ander voor historie aanzien, wat deze
henaining helemaal niet verdraagt. Maar zij zijn zo mogelijk nog meer
verlekkerd op die historische romans, die een uitermate romantisch beeld
geven van een bepaalde periode in de geschiedenis. Of de romantisering
van die epoque nu verantwoord is of niet, dat laat de Amerikaanse lezer
vrijwel koud. Dat laat hem even koud als bijvoorbeeld de historische
waarde van de grote kleurenprenten, die Hollywood de wereld inzendt
onder het mom van historische of bijbelse films.
In deze sfeer gedijt de historische roman bij uitstek en het is dan ook
geen wonder, dat dit soort lectuur in Amerika al gauw op de lijst van
best-scllers komt te staan, niet om dat de waarde er van zo groot is maar
omdat de lezers om zulke hoeken schreeuwen. En daarom geloven wij dan
ook direct dat 't hoek van Robert Raynolds „The Sinner of Saint Ambrose"
in dc States een enorm succes is geweest.
DE Nederlandse vertaling van het boek
ligt voor- ons in een uitgave van El
sevier. Henriëtte van Eyk zorgde
voor een vertaling, die af is, en Elsevier
zorgde voor een uitgave, waaraan niets
mankeert Maar waarvoor zorgde Robert
Raynolds zelf? Dat is niet zo eenvoudig
te zeggen en dit mag men dus het boek als
een eerste verdienste aanrekenen. Robert
Raynolds verdiepte zich in de tijd van
de ondergang van het Romeinse Keizer
rijk. Hij laat zijn boek spelen in die pe
riode van verval, toen Theodosius stierf
en de beide zonen van de keizer ieder
voor zich gingen heersen over het Wes
telijke en het Oostelijke Keizerrijk.
Raynolds is uitermate goed op de hoog
te van allerlei omstandigheden, allerlei
verdorven zeden en allerlei godsdienst
twisten van deze fatale tijd. En hij deelt
zijn kennis kwistig mee aan de lezer. Men
maakt dus in de kortst mogelijke keren
kennis met oude Romeinse families, hei
dense en gedoopte, men weet binnen 100
bladzijden hoe verdorven niet alleen Ro
me wel was, maar de gehele wereld van
die tijd, behalve natuurlijk de heiligen,
die men ook snel tegenkomt.
DAT wil zeggen: de ontmoeting met
heiligen en zondaars in deze roman
is goed en charmant. De heiligen zelf
en dc zondaars zelf zijn van een onwaar
schijnlijkheid, waarover alleen een Ame
rikaan zich niet zal verwonderen. Euro
peanen denken daar anders over. Zij ken
nen een andere Ambrosius dan die, waar
over Robert Raynolds het heeft, zij ken
nen een andere Augustinus dan de man,
die in Raynolds' boek het principe toe
past van liet doel dat de middelen heiligt
als hij ketterse dorpen in Noord-Afrika
laat verbranden. En wij, Europeanen, zien
de ondergang van dat Romeinse Keizer
rijk nu eenmaal anders dan de Ameri
kaan, die niet belast is met zulk een his
torische erfenis als wij, die er veel fris-
ger tegenover staat, waar die ook de waar-
den niet kent, die wij in deze periode zou
den onderkennen.
Dit boek wemelt van wilde avonturen,
van de strijd van de Gothen tegen het
Keizerrijk van de invallen van barba
ren in Italië, van de persoonlijke ge
schiedenis van Gregorius Julianus, de
zondaar wiens zonden Ambrosius op zich
neemt, van zijn politieke en godsdien
stige salti mortales, van zijn huwelijk
met Marcia, een jonge katholieke vrouw,
wier leven hij vernietigt en weer tracht
te herstellen met de vreemdste invallen
van zijn verwarde geest; dit boek is als
een bonte kaleidoscoop, een wassen
beelden-spel, een kleurig en prettig spel,
vol afwisseling, vol van de sfeer van
verval, vol van dat zoeken naar God
(dat in Amerika populair is als het maar
niet te snel tot de gebondenheid aan
God leidt) vol tenslotte van een zo
vreemde exegese van historie en geloof,
dat men met de ogen knippert als men
leest wat Robert Raynolds daar allemaal I
van weet te maken.
IJ durven er een lief ding onder j
verwedden, dat De zondaar en j
Ambrosius op een gegeven ogenblik ver- i
filmd wordt tot een even grote draak als j
de Amerikaanse versie van de geschie-
den is van Jeanne d'Arc met Ingrid Berg-
man m haar Amerikaanse periode in de I
hoofdrol: op de brandstapel in Rouaan.
staande tussen de verterende vlammen in j
een nauwsluitend jurkje, coupe Holly- 1
wood, met de kettingen over haar borst
gespannen als een reclame voor een be
paald soort damesondergoed.
In dit geval moet Clark Gable dan maar
de rol vervullen van comes Julianus, Jen
nifer Jones die van Marcia. en Maryleen
Monroe kan gevoeglijk Dionia voorstel-
WU willen dit maar zeggen: Ambrosius
en zjjn zondaar zijn glamourhelden ge
worden, de entourage ziet er uit als die
in de rolprent over Ben Hur, de kleuren
zijn fantastisch en het hele geval Iaat
zich slikken als ambrozijn. Men wordt er
vast en zeker niet dronken van. Robert
Raynolds weet dit drankje te bereiden
met de zekerheid cn de smaak van 'n bar
keeper. Dit boek zal in Nederland zeker
veel lezers vinden. Wij hopen, dat deze
lezers zullen beschikken over de critische
zin, het rijpe oordeel en dc reserve, die
tegenover zulke historische romans past. van Eyk, uitgave Elsevier, 1953
Want de Ambrosius van Raynolds is
Sint Ambrosius niet, zijn Augustinus is
Sint Augustinus niet, cn de Kerk, die hij
ons voorhoudt, is niet Christus' Bruid zo
als wij haar kennen. Als panorama van
een in verval zijnde wereld is dit bock
uitmuntend geslaagd. Maar geef ons Ala-
rik, dc Gooth, geef ons de Barbaren en
de Heidenen, geef ons liever de courti
sane Dionia dan de Christenen van dit
boek. Zelfs de ketters komen er bij Ray
nolds bekaaid af. omdat zij geen ketters
meer zijn. Men kan de ketters verbran
den zoals dc Middeleeuwen hebben ge
daan, men kan er ook dc halfzachte hel
den van maken zoals Raynolds dit heeft
gedaan.
Een vergelijking tot besluit: Hella Haas-
se's boek Het Woud der Verwachting is
van oneindig meer waarde dan de roman
van Raynolds. Hella Haasse's interpretatie
van de historie is stukken eerlijker dan
die van deze Amerikaan, ook in haar an
dere historische roman De Scharlaken
Stad.
Ons dunkt, dat Robert Raynolds beter
een roman kan schrijven over de Ameri
kaanse Burgeroorlog, omdat die tenslotte
zoveel minder gecompliceerd is dan de
ondergang van het Romeinse Keizerrijk.
Deze vlotte Amerikaan heeft in bijna 600
bladzijden in elk geval bijzonder weinig
begrepen van geest en sfeer Van het
Avondland. Hij bezit niet de sensus Euro-
peanus, hetgeen men een Amerikaan
eigenlijk ook niet kwalijk kan nemen.
H. B.
N.a.v. ,,De Zondaar en Ambrosius" door
Robert Raynolds. vertaling van Henriëtte
V;
De kathedraal van Freiburg. Werk van August, Macke, geëxposeerd in het
Haagse Gemeentemuseum.
MAX REINHARDT, die tien jaar gele
den als emigrant in Amerika over
leed, behoort tot de onsterfelijken
in de theaterwereld. De invloed die deze
I Oostenrijkse koopmanszoon met zijn zin
voor barokke pracht en zijn genie voor
toneelregie op het theater heeft uitge
oefend blijft bestaan, hoewel de zegetocht
van zijn ensembles en de magische tover
macht van zijn voorstellingen reeds lang
tot het verleden behoren.
Reinhardt is de schepper geweest van
een stijl. Reeds als jongeman toonde hij
zijn uitzonderlijk talent, voor het eerst
aan de dag getreden in het kunstenaars
cabaret „Schall und Rauch", om een ver
toning af te ronden tot een gaaf geheel.
In Berlijn uitgegroeid tot een figuur
van formaat, bouwde zijn fantasie op de
puinhopen van een dood naturalistisch
toneel pompeuze ensceneringen met ver
bluffende décors, muziek en dans. Maar
hij bracht ook een klein publiek op in
tieme wijze in het meest directe contact
met „Kamer"-stukken, in een speciaal
daartoe gebouwd schouwburgje in de
Duitse hoofdstad. Hij speelde het klaar
„De Koopman van Venetië te mogen ver
tonen op een Venetiaans plein en hij
schiep de „Jedermann" voor de Dom van
Salzburg. Maar waar hij het ook in zocht,
in weidsheid en barokke rijkdom of in de
intimiteit van de kleine ruimte, steeds
was een voorstelling van Reinhardt een
harmonisch geheel en steeds bekleedde de
acteur de sleutelpositie in zijn regieopvat
ting.
Over de figuur van Reinhardt, die o.a.
door Rooyaards en Van Dalsum ook op
het Nederlands toneel een belangrijke in
vloed had. is betrekkelijk weinig gepubli
ceerd. Daarom zal de korte biografie, ge
schreven door zijn medewerker Heinz
Herald, ook hier belangstellende lezers
vinden. 1) Een groot schrijver is deze bio
graaf niet, maar hij toont zich een zorg
vuldige verzamelaar van de feiten die
voor een elementair begrip van Reinhardt
en diens kunst onmisbaar zijn.
In 90 bladzijden geeft de schrijver een
overzicht van Reinhardt's opkomst, zijn
inzichten in het theater, zijn grote triom
fen over de hele wereld, zijn tegenstrijdige
karaktereigenschappen.
Het tweede deel van het boek bevat een
aantal documenten die Reinhardt van
verschillende zijden belichten. Zijn be
faamde „Rede über die Schauspieler" uit
1928 opent de reeks, waarin figuren als
Hugo von Hofmannstahl, de door Rein
hardt ontdekte acteur Alexander Moïssi,
en Thomas Mann het woord krijgen. De
bundel wordt besloten met de felle en
krachtige brief die Reinhardt uit Oxford
in 1933 schreef aan de nationaal-socialis-
tische regering van Duitsland.
Reinhardt bezat voor het toneel een
soortgelijk genie als de Rus Stanislavsky,
de man die Tsjechov's stukken op zo on
verbeterlijke wijze regisseerde. Diens leer
ling Peter Scharoff behaalde in ons land
nog onlangs grandioze successen met
Tsjechov-vertoningen in de Stanislavsky-
stijl. De recente opvoeringen hebben een
grote belangstelling voor Tsjechov wakker
geroepen. Het zal dan ook door velen op
prijs worden gesteld dat de Uitgeverij Het
Spectrum de drie voornaamste van zi.in
toneelstukken „Oom Waanja", „De drie
zusters" en „De kersenbongerd" in de on
berispelijke vertaling van Aleida G. Schot
het licht deed zien. 2) Al hebben juist de
in de laatste jaren gegeven vertoningen
duidelijk gemaakt, hoe onmisbaar de door
de regie opgeroepen sfeer is om de angst,
de verwachtingen en de eenzaamheid van
Tsjechov's personages ten volle weerklank
te doen vinden, de lectuur van de tekst
TN rle serie tentoonstellingen waarmee het Gemeente-
museum te Den Haag van zins is een volledig over
zicht te geven van het Duitse expressionisme voor
waar een hele opgaaf! is momenteel als derde
August Macke aan de heurt, nadat in de afgelopen
jaren dc Noor Edvard Munch en Paula Modersohn-
Becker de grote rij reeds geopend hadden.
August Macke was het jongste lid van de groep
„der Blaue Reiter", waarvan Franz Mare en Wassily
Kandinsky de oprichters waren en die men kan zien
als de „Urheherin" van liet Duitse expressionisme.
Vooral van Franz Mare, met wien hij ook een har-
Bijzonder verheugend is de uitgebreid
heid der expositie. Want Macke's werk
is ten onzent en betrekkelijk zelfs in
Duitsland slecht bekend. Voor het
grootste deel bleef het in bezit van zijn fa
milie en een kleine schare bewonderaars
Slechts een klein deel bereikte de musea,
waaruit het bovendien tussen '33 en '45
weer als „entartet" uitgeworpen werd.
Zijn betekenis is dan ook eerst na de oor
log langzaam gaan dagen. Het eerste we
tenschappelijke boek over zijn leven en
telijke vriendschap onderhield, heeft Macke een in
grijpende invloed ondergaan. Zijn naam wordt dan
ook nergens genoemd zonder die van Mare erbij, en
eigenlijk heeft men hem wel te veel beschouwd als
een soort appendix van zijn grote vriend, een onzelf
standigheid. De prachtige Haagse expositie toont
aan dat men hem daarmee onrecht deed, al maakt
zij tevens volkomen duidelijk dat er in zijn tijd
nauwelijks een schilderkunstige beïnvloeding viel te
ondergaan, die in zijn werk geen duidelijk spoor heeft
achtergelaten. Maar die laatste reden verleent aan de
expositie mede een historiographiseh belang dat ver
hoven het-persoonlijke uitstijgt.
werk moet nog het licht zien. (Dr Gustav
Vriesen, die in de catalogus een goede in
leiding schreef, is er aan bezig).
Het Holland Festival zal dit jaar wor-
den geopend met een gala-uitvoering te
Amsterdam op 14 Juni. Wederom zuilen
de concerten en andere s
beurtelings in Amsterdam en Den Haag
Plaats hebben. Het Goneertgêbouworkest
en het Residentie-orkest voeren beide
vier concerten uit in hun eigen
b'aats Het Amsterdamse orkest woia
'Am-bij geleid door Eduard v.
5rneS| Ansermet, Josef Krips en Eugene
fyihandy, terwijl als solisten o.a. Arthur
£:ut)mstêin en Theo Olof optreden. Bij t
aagse orkest dirigeren Willem v. Otter-
lo°, Otto Klemperer en Leonard Bern-
slein. Ook 't B.B.C. Symphony Orchestra
Z&1 concerteren in Amsterdam en Sche-
vemngen o.l.v. Malcolm Sargent en ook
net St uttgarter Kammerorchester zal
concerten geven
In ^t^erclam concerteert het Rotter
dams rtnuharrnoniseh Orkest o.l.v. Ed.
Elippe en m Den Haag en Arnhem het
Radio: Pnilh. Orkest o.l.v. Paul van
Kempen.
Een bijzondere Xebeurtenis belooft de
komst van het Tcatro alia Scala uit
Milaan te worden. Dit opera-gezelschap
geeft voorstellingen in den Haag en
Amsterdam, daarbij gesecondeerd door
bet Residentie-orkest o.l.v. Carlo Giulini.
Uitgevoerd wordt „La Cenerentola" van
Rossini
De Ned opera geeft reprises van Ver
di's ,,0?eilo'? en van „Die Zauberflöte"
beide o.Lv. Jqsef ^rip|adler'S Wells Bal-
Tenslotte zal het bamei Val J
let onder leiding van Ninette de vaiois
medewerking verlenen.
Le Theatre populaire uit Parijs zal en-
kele voorstellingen geven 'van Monere
eh Beaumarchais. Verder zullen de isea.
Comedie (met „Elckerlyc") en de Haag-
•che Comedie in het Festival worden
Ingeschakeld.
IE Dr M. BOEREBOOM is, be
hoeft men muziekstuderenden
in Nederland nauwelijks meer
te vragen. Want ofschoon ieder
muziekgcschiedenisleraar aan onze
Conservatoria er zijn eigen geschrift
op dit gebied op na houdt, is aan
insiders gebleken, dat Boereboom's
„Handboek van de Muziekgeschiede
nis" een unieke kijk geeft op de ont
wikkelingsgang der toonkunst, niet
als een schools vak op zichzelf, maar
ais een organisch deel van heel het
cultuurleven der Avondlanden.
Daarnaast verraste hij met een
vertaling van prof. v. d. Borren's
standaardwerk „De Geschiedenis van
de Muziek in de Nederlanden", die hij
in een prachtig gekuiste en toch
bloeiende taal overzette. Vreemd is
hem 't taai-instrument trouwens niet
want Boereboom is classicus en ver
enigt zijn muzikale begaafdheid met
een leraarschap aan middelbare scho
len te Brussel. Hij leek ons dus de
rechte man om ons over het probleem
van jeugd en muziek, dat juist in de
Belgische hoofdstad zo actueel is,
enkele gedachten weer te geven.
Caesar en Polyhymnia
Dr Boereboom begon in ons vraag
gesprek zich bescheiden terug te
trekken door te zeggen, dat hij
meer „Caesar" en zijn landgenoten
had gediend dan Polyhymnia; maar
we wezen hem op zijn dagelijkse om
geving van scholieren, zijn eigen op
middelbare en hogere scholen stu
derende kinderen en zijn eigen jeugd.
„Ja, als we daarover spreken" en
hiermede „startte" onze zegsman,
„dan bemerk ik, dat we met reuzen
schreden zijn vooruitgegaan. Weet u,
dat wij stadskinderen destijds nauwe
lijks vermoedden, dat er zo iets als
een volkslied bestond?
Welnu, ik vind hel heerlijk, dat bij
jonge kinderen het gezeur over
„zwarte" en „witte" noten en do-re-
mi-fa-sol-gedreun heeft plaats ge
maakt voor het goede zingen zij het
nog niet algemeen op basis van het
volkslied. Doch ik vrees, dat er in dc
Lagere School nog weinig vaste lijn
bestaat. Het besef moet nog baan
breken, dat het kind al zingend meer
smaak en gevoel en eerbied voor de
muziek opdoet dan door lesjes
parate kennis op een dreun op te
zeggen.
Gemoedscultuur
verdrongen
Wat het Middelbare Onderwijs be
treft, wordt de lijn wat duidelijker
getrokken. Ook bij ons is 1
van onderwijshervorming m
M.O. Naast een zekere basis van
theoretische kennis streeft men na
een meer aesthetlsche, muzikale op
voeding en dit punt geeft heel wat
hoofdbrekens. Maar de verwezen
lijking van dit alles wordt belemmerd
door de huidige conjunctuur van het
onderwijs zelf, waar alles overbelast
is en rationalistisch en realistisch ge
tint. De onbaatzuchtigheid der huma
nistische vorming wordt in deze tijd
een luxe en door het drilsysteem der
parate kennis wordt de gemoedscul
tuur stilaan op het achterplan ge
duwd.
Koor ver en i gingen
„Ook op onze Conservatoria waar
de eventuele leerkrachten en muzi
kale opvoeders der jeugd gevormd
worden bekommert men zich in
hoofdzaak om het instrument, dat
men bespeelt zonder dat men er op
de eerste plaats muziek studeert.
Toch is er in het algemeen gesproken
een kentering merkbaar en op het
gebied van de koorzang komt reeds
heel wat op de M.O.-scholen tot
stand. Wij hebben zowel op de jon-
gens- als meisjesscholen behoorlijke
koorverenigingen. Daarnaast bestaat
er iets als een minderwaardigheids-
eorpplex, doordat muziek als verplicht
leervak niet in het lesrooster is op
genomen. Een facultatief onderricht
in het derde en vierde studiejaar
geeft een deuk aan het prestige van
het vak.
Je.ugdconcertcn
Van haar kant doet de „Jeunesses
musicales" hier in Brussel heel veel
aan wat men bij u noemt „jeugd-
concerten" en daar bestaat 'n enorme
belangstelling voor. Het zijn series
van concerten in het Paleis v. Schone
Kunsten door het orkest van de
Nationale Omroep gespeeld onder
voortreffelijke leiding en met voor
treffelijke solisten. Het gehele appa
raat staat echter naast de school en
er is een hiaat tussen de meesterwer
ken die hier door de jeugd beluisterd
worden en hun gemis aan ondergrond
in de school. Het jeugdig volkje krijgt
concerten te verorberen, waarvoor
het de nodige opleiding ontbeert, ter
wijl bovendien een vaste lijn in deze
concerten ontbreekt.
Deze critiek mag echter geen scha
duw werpen op dc goede wil cn de
vele lofwaardige initiatieven van de
leiders; is het geen onverwacht
succes, dat ieder symphonie-concert
vier- of vijfmaal herhaald moet wor
den voor een geestdriftige jeugd in
de prachtige concertzaal die ik u
noemde?
Zoals u ziet, zijn dc vooruitzichten
in het geheel niet somber. Veel werd
verwezenlijkt, veel wordt verwacht
M.
VENALS zijn land- en tijdgenoten
Wilhelm Lehmbruck, Franz Mare en
Paula Modersohn is August Macke
zeer jong gestorven. Hij sneuvelde op 27-
jarige leeftijd in een der eerste veldslagen
van de oorlog van 1914. Des te vcrbluf-
fender is de omvangrijkheid van zijn
oeuvre. Bijna een half duizend schilde
rijen, nog eens dat aantal aquarellen en
O.I. inkt-tekeningen en duizenden schet
sen en studies liet hij na. Een enorme vi
taliteit moet die man bezeten hebben, een
feile levensbclustheid die hij omzette in
nog fellere werkdrift. En die als geboren
was om dc hevige polsslag in het prach-
I tig élan van zijn tijd vorm te geven. En
inderdaad heeft hij dat gedaan in menig
werkstuk, met kieurgloedcn van vehe
ment groen, stralend geel en brandend
rood. En ik geloof ook dat men er zeker
van kan zijn dat hij dit vuur niet stal van
Mare.
Toch blijkt hij minder door die bran
dende levenskoorts bepaald dan deze. Er
is doorgaans in zijn werk zelfs een ele
ment van stilte, van bekoorlijke prilheid;
een heldere élégance en niet zelden een
vreemde zoetheid die droomvaardig wordt
en naar romantische Sproke neigt. In dit
laatste is hij onmiskenbaar Duits, even
als in de merkwaardige vermenging van
juichtonen met lichte melancholie in zijn
gevoelig en allesbepalende natuurbeleven
Maar in het'andere is hij het zeker niet;
in heel de Duitse schilderkunst ken ik nie
mand van zo klare evocatieve glans van
zo lichtvoetige jonkheid en heldere can-
tabiliteit als welke hij zo menigmaal in
zijn schilderijen opriep. De „Wandeling
langs het meer", nr 37, „Herfst'oomen en
etalage", nr 54, „Begroeting", nr 70, en
vooral die magnifieke aquarel nr 97
„Landschap bij het Murtenmeer" zijn
daarvan enkele uitstekende voorbeelden,
gemakkelijk met vele te vermeerderen.
Hoe onduits-spiritueel hij ook zijn kon
in lijnvoering, kleurverfijning en con
structie bewijzen vooral de nummers 40
en 51, resp. „Twee dames voor een hoe
denwinkel" uit 1913 en „Kathedraal in
Freiburg" in 1914.
ZIJN onderwerpen zijn vrijwel altijd
dezelfde. Zijn verliefdheid op het
leven (/af ze hem in. Met bloemen en
tuinen vulde hij zijn eerste doeken. En
vanaf 1912 is het een lange reeks van
promenades in lanen en bossen, langs
de waterkant en langs de dieren in de
dierentuin, langs hoeden- en mode-
etalages, langs colonnades, zeilboten en
spelende kinderen. In het laatste jaar
van zijn leven gaat hij nog met Paul
Klee en Louis Moilliot naar Tunis, en
tekent, schildert en aquarelleert er tem
pels en moskeeën, markten, ezetjes, krui
ken- en tapijtenkooplui, die zijn zin voor
het. sprookjesachtige zulk een reële in
houd gaven.
Daar tussen door tekent en schildert
hij wel enkele portretten en circus
acrobaten, maar de mens in zijn werk
is toch veeleer de wandelaar in natuur
en leven die noch individu, noch psycho
logisch of maatschappelijk verschijnsel
is op de eerste plaats, doch veeleer een
verschijningsvorm van vlietend leven, als
zodanig onscheidbaar met bloemen en
lovers, gevels en winkelruiten en met het
licht en de atmospheer vertoeven in een
algemeen beeld van des schilders levens
gevoelen, een kleurrijk tapijt waarin al
les wat het oog ziet zich voor de ziel
verstrengelt en samenvlecht langs zacht
slingerende lijnen.
als aanvankelijk impressionist tot in
1913, als hij die „Bloemen in de tuin" (nr
34) schildert, duikt een impressionistische
visie soms nog in zijn werk op en na
1910 als een volgeling van Matisse en de
„fauves", waarvan het „Stilleven met
Hyacinth" (nr 6) een duidelijk voorbeeld
is. Vanaf 1912 ondergaat hij ook sterk de
invloed van Robert Delannoy wiens jui
chend en feestelijk vitalisme hem zozeer
verwant was en door wie hij ook het
„ruimte-scheppende" vermogen van de
kleur leerde kennen en productief maken.
Ik heb de indruk dat Delannoy het ook
geweest is, die hem er toe bracht in
sommig later werk in voller pate te wer
ken dan hij gewend was. „Hecht doortim
merde" stukken maakte hij dan met een
verige toets en een paar van de aller
schoonste zijner schilderijen zijn daar
voorbeeld van; zij zijn allebei uit het
laatste jaar van zijn leven en beide geven
prachtige schilderingen van bronzig zon-
lichtgloeien in zat-groen lover: Het „Meis
je met de blauwe vogels" en de „Lezende
man in het park". Als rijke en rijpe kleur-
verbeeldingen maar als peinture dieper
doorwrocht en mede wellicht daardoor als
mepselijk getuigenis rijker en grootser
geworden. De „lezende man" is bovendien
een magistrale synthese van wat aan
schilderkunstige stromingen en experi
menten door Macke in zijn kortstondig
schilderleven verwerkt werd tot wat al
leen van hemzelf is; gelijk de aquarel van
het landschap aan het Murtenmeer daar
van een ontroerend poëtisch synthese is.
K. S.
JUIST vanaf 1912 heerst die hechte con-
stuctiviteit in Macke's werk, die re
sulteerde uit zijn volhardende ver
werking van invloeden door Cézanne, het
kubisme en de futuristen op hem uitge
oefend.
Voor die tijd heeft hij zich doen kennen
Paul Steenbergen over wiens vertrek
naar Rotterdam deze week zulke positieve
mededelingen de ronde deden, heeft gis
teren bekend gemaakt dat alle onderhan
delingen over zijn eventuele overgang
naar Rotterdams Toneel, waar hjj in 1955
of 1956 het directoraat zou overnemen, zjjn
afgebroken. De heer Steenbergen heeft bij
nader inzien besloten zo heeft hjj ver
klaard in een bijeenkomst van dc leden
van de Haagse Comedie, om dit gezel
schap niet te veriaten.
Max Reinhardt
openbaart van Tsjechov's kunstenaarschap
voldoende om zelfs hen die het toneel niet
liefhebben, te boeien.
De nieuwste biografie van Tsjechov
werd geschreven door de Engelse toneel
kenner D. Magarshack, dezelfde die en
kele jaren geleden een voortreffelijke
biografie van Stanislavsky het licht deed
zien. 3) Magarshack heeft een grote hoe
veelheid materiaal, waaronder nog nim
mer buiten Rusland gepubliceerde brie
ven, benut voor een imposant boek dat
respect afdwingt, maar dat toch de lezer
van Tsjechov's verhalen en toneelstukken
niet geheel bevredigt.
De figuur, die uit dit boek naar voren
komt, geeft slechts gedeeltelijk een juist
beeld van de grote Rus. Noch het wezen
lijke van de melancholieke gemoedsstem
ming, die men wel eens als „gouden
herfst" heeft gekarakteriseerd en die zo'n
uniek stempel drukt op de kunstenaar
Tsjechov, noch diens actieve bemoeienis
met de sociale nood van zijn tijd, die hij
als arts en bijv. als stichter van 'n school
in zijn geboorteplaats Taganrog, hielp
verlichten, komen in dit werk geheel tot
hun recht.
Niettemin bevat het boek een aantal
gegevens, die voor de toekomstige Tsje-
chov-studie van veel belang kunnen zijn.
Voor de ras-theatergangers vermelden
wij tenslotte nog, dat van het jaarboek
„Theater" het 2e deel is verschenen.
De redactrice Luisa Treves geeft hierin
een overzicht van alle in het vorige sej-
zien door het beroepstoneel ten tonele ge
brachte stukken met de rolverdeling
Bijna 40 bladzijden met de fraaiste scène
foto's, ook van opera en ballet, vormen
het hoofdbestanddeel van dit jaarboek,
dat een boeiende herinnering is aan wat
de vluchtigste aller kunsten het afgelopen
seizoen bood.
1) Max Reinhardt, Bildnis eines Theater
mannes, door Heinz Herald. Uitg.
Rowohlt, Hamburg.
2) Anton Tsjechov, „Oom Waanja", „De
drie zusters", „De Kersenbongerd"
vert. Aleida Schot. Uitg. Het Spec
trum, Utrecht.
3) Chekhov door D. Magarshack Uitg.
Faber Faber, London.
ER IS dikwijls een pijnlijke tegenstelling tussen
wat Christus cn Zijn Kerk leren en hetgeen de
mensen ervan maken. In het volgende fragment
uit een brief zullen velen wellicht zichzelf her
kennen
„De H. Mis van 9 uur. We waren op tijd, maar
op deze dag puilde de kerk uit; geen onbezet
plaatsje Dus stóan achterin. Ergens ver weg het
altaar, 'waarop het Kruisoffer zou worden her
nieuwd. In je onmiddellijke omgeving gedrang en
ellebogenwerk, zich uiteindelijk na het Evangelie,
toen het aflezen net begon, toespitsend in een
vechtpartij tussen 'n paar opgeschoten jongens en
„Eerbied-in-Gods-Huis". waarbij al gauw een tien
tal mensen betrokken waren» anderen en mij opzij
gooiden, met alle tumult van dien. U zult zich
waarschijnlijk kunnen voorstellen, dat dit de maat
bij mij deed overlopen en ik de kerk onmiddellijk
verliet. Weg goede voornemens, een mislukte
Zondag!"
HIER HEBT ge de teleurstelling, die zich van veel
gelovigen meester maakt, telkens wanneer zij
bemerken, dat het goddelijke door mensen ge
schonden en verknoeid wordt. Bij de Eucharistie kan
ons dat sterker aangrijpen dan ergens anders, omdat
we weten dat we in de Eucharistie bij Jesus zelf
staan, bij de Verlosser op het moment zélf van Zijn
Verlossing.
Zijn wij de eersten, die ons ergeren? Zijn er mis
schien ooit mensen geweest, die zich aan óns geërgerd
hebben? En is het bij het Kruisoffer op de Calvarie
berg anders toegegaan dan bij de Mis van 9 uur de
vorige Zondag?
Bij het publiek van de Calvarieberg valt zeker niet
alleen eerbied waar te nemen. Het was daar in zekere
zin nog erger, want de mensen maakten niet zozeer
tumult onder elkaar, maar kwamen in opstand tegen
Hem, Die daar hing te sterven en Die door hen werd
uitgelachen en uitgedaagd, om van Zijn Kruis af te
komen.
Maria echter, de Moeder van Jesus, en de andere
vrouwen aan de voet van het Kruis vonden daarin
geen reden om weg te lopen. Integendeel, zij bleven
staan, standvastiger, naarmate de bespotting van het
publiek de Gekruisigde eenzamer maakte.
Wat gaat er gebeuren rondom dit Offer, wanneer
wij allemaal op "elkanders eerbied wachten, wanneer
wij ons antwoord, onze reactie op hetgeen hier door
de Godmens gepresteerd wordt, laten afhangen van
een zo toevallige en onbelangwekkende vraag als:
wat doet mijn buurman in deze? In feite komt het
hier op neer, dat het in het christendom volkomen
onwerkelijk is, alleen christelijk of heilig te vyillen
worden in een christelijke of heilige omgeving. Chris
tendom is juist in zijn onrustige apostolische bewogen
heid niets anders dan de wil van God en mens, om
de niet-christelijke omgeving te kerstenen en te hei
ligen. In een kerk, waar de mensen zich bij het my
sterie van het Sacrament des Altaars oneerbiedig,
onverschillig en ergerlijk gedragen, bestaat dus geen
enkele reden om weg te lopen. Méér dan in een
andere kerk bestaat juist daar reden om te blijven.
ER IS NOG iets anders in deze aangelegenheid,
waarop ik graag nog de volle nadruk wil leggen.
Het misoffer wordt door ons niet enkel bijge
woond om zonder meer bjj het hernieuwde Kruis
offer van Jesus aanwezig te zijn. Wij moeten er
lichamelijk en geestelijk bij aanwezig zijfi door onze
ergernissen, teleurstellingen, zorgen en problemen
heen. Het gaat hier niet om een kijkspel, maar om
een actieve deelneming. Bij dit Offer moet geofferd
worden. Men dient zich aan te sluiten met wat men
is en heeft. Het offerend gebaar van de mens Jesus,
Die zichzelf wegschenkt, moet óns gebaar worden.
Deze noodzaak van méé te doen met het Offer
kan zeer diep ingrijpen in het menselijk bestaan.
Daaruit is het martelaarschap in Christus' Kerk
geboren. Mannen en vrouwen, kinderen zelfs, met
een sterk geloof, hebben aldus de pijnlijke tekenen
van dit Offer in hun lichaam en in hun ziel ge
dragen. Zij waren een zichtbaar en dikwijls bloedig
martyrium, een levend en stervend getuigenis voor
het dóórwerken van dit Offer in de menselijke ge
schiedenis. Hun namen werden vereeuwigd en som
migen van hen worden nog elke dag in de gebeden
der Heilige Mis opgeroepen, om zich mét ons te
plaatsen rondom het altaar, omdat wij evenals
zij ons voor dit Offer willen openstellen.
Het martelaarschap was voor hen niet vreemd.
Waar zij geloofden in het mysterie van Jesus' vlees
en bloed, geofferd voor het heil der wereld en daad
werkelijk aanwezig onder ons in een Allerheiligst
Sacrament, konden zij óók geloven in het mysterie
van hun eigen vlees en bloed, waarin het lijden
van Jesus werd aangevuld en door de geschiedenis
heen uitgebreid. Zij hebben het Heilige Misoffer in
hun eigen leven en sterven voortgezet. Zij beleef-
d e n de Eucharistie tot bloedens toe. Wat kon de
Kerk anders doen dan de oudsten en bekendste»
onder hen bewust in onze met Christus offerende
gemeenschap op te nemen: „Communicantes et me-
moriam venerantes in gemeenschap met hen
en hun gedachtenis vierend, allereerst van de ver
heerlijkte altijd maagd gebleven Maria, Moeder van
God en van onze Heer Jesus Christus, maar ook van
de heilige apostelen en martelaren
EN DAN komen zij, zich samen met ons opstel
lend rondom het aanbiddelijk geheim van het
Offer, dat zich aanstonds gaat voltrekken:
Petrus en Paulus, Andreas, Jacobus, Joannes, Phi-
lippus, Barthelomeus, Mattheus, Thaddeus. Clemens,
Xixtus, Cornelius en Cyprianus, Laurentius, Chry-
sogonus, Joannes en Paulus, Cosmas en Damianus...
Wat zeggen ons deze namen? Wat waren het voor
mensen? Wat doen ze daar bij het altaar?
We kunnen hun geen betere plaats geven. Het
waren mannen en vrouwen zoals wij. In de Mis van
9 uur de vorige Zondag zouden zjj zich. feller mis
schien nog dan wij, geërgerd hebben. Zij zouden zich
niet hebben verbaasd, denk ik. Zij zouden in elk geval
gebleven zijn, bij Jesus, bij Zijn Offer, daar waar zij
thuis hoorden en waar zij nu nog zijn in gemeenschap
met ons, met de Kerk.
Mensen zoals wij: priesters en apostelen, die moe
waren van het spreken jen van de onverschilligheid
en onaandoenlijkheid der menigte voor het Evangelie
van God; soldaten, vaders en moeders, jonge mannen
en meisjes in de schone bloei van hun leven: maar
op een beslissend en heilig moment greep de onver
schilligheid en het ongeloof der omstanders hen
persoonlijk aan, liet. hen niet langer met rust.
en de pijn van Jesus' lichaam en de eenzaamheid
van Jesus' geest drongen met geroeid binnen in hun
bestaan, in heel hun mens-zijn, in hun ledematen,
in hun ziel. Zij lieten het geweld zijn gang gaan cn
hielden niets gereserveerd. WaaromOmdat zij ge
loofden in hetgeen er in de Eucharistie nog elke
morgen plaats grijpt; omdat zij geloofden in 't. Offer
van Jesus Christus; omdat zij in de werkelijkheid en
vruchtbaarheid van dat Offer sterker en heviger ge
loofden dan in de werkelijkheid der omringende
menigte, haar spot, haar wangedrag, haar slordig
heid; omdat zij de heiligen waren van Jesus' Offer
en uiteindelijk niets anders wilden zijn.
ZEG NIET, dat het m o e i 1 ij k is, op dergelijke
wijze in het Offer van Jesus te geloven. Het is
niet moeilijk en het is niet gemakkelijk. Het i«
héél iets anders: het is een genade.
S. JELSMA, M.S.C.