Een glimlach vol heimwee
EEN DICHTER EMIGREERDE
FRANSE AFFICHEKUNST
Dóór waanzin wijsheid verspreiden
w
Humane voorwaarde voor christelijk apostolaat
Sebastiaan"
Eenmans-Europa in een culturele woestenij
O
M
D!
D
/Pet meesterschap van de Parijse
drukker Mourlot
Wintertafrelen in het Amsterdamse
Waaggebouw
H'
Thuis zijn en niet
thuis zijn in de wereld
der mensen
O:
Geschilderde win terroman tiek
tlAtfoN er ut
ntANCftlSE»*e« CU
WIM KAN
W
en ^y n wereld
ZATERDAG 19 DECEMBER 1953
PAGINA 5
Rotterdamse Comedie
li
P AUL CLAUDEL heeft in zijn verhandeling
over de Hollandse Schilderkunst met alle verve
van zijn welversneden pen gewezen op de dubbele
betekenis die het begrip „waarde'' heeft. Of men
nu in de taal van de bank of van de schilderkunst
spreekt, de waarde betekent, onder de bijzondere
toevalligheden, de algemene eigenschap, die
zich in afgetrokkenheid aan deze of gene ver
houding, aan dit of dat voorwerp vast hecht. Op
de weegschaal vati de handel gaat het om een
gewicht in edel metaal; op de veel fijnere weeg
schalen van de kunst gaat het om de oneindig
tere en verscheiden betrekkingen, al of niet door
de kleur bepaald, die de schaduw met het licht
onderhoudt; om een soort gehalte-bepaling van
het laatste.
Grachten en pleinen in
sneeuw en ijs
Breitner s raffinement
Tentoonstelling in het
gemeentemuseum te Arnhem
„Verveelt U zich al?"
Corry en ik
Leuterpraatjes
Geen subsidie voor
lachen
AMSTERDAM IN DE WINTER
t-
Inuachtig onze goede herinnering aan
Henri Troyats biographie van Dostowjeski,
hadden wij ons heel wat voorgesteld van
zijn blijspel Sebastiaan, dat gisteravond
voor het eerst in de Kleine Comedie in Den
Haag door de Rotterdamse Comedie werd
opgevoerd.
Kaar onze smaak is de auteur in
Sebastiaan een behoorlijk eind onder zijn
eigen maat gebleven. Zijn bedoeling is de
schijnvroomheid te hekelen in de persoon
van de schilder Arbisseau, die zich ge
specialiseerd hee£t in religieuze voorstel
lingen en voor het overige een echte huis-
tyran is.
Het model, dat de schilder zich gekozen
heeft om te poseren als Sebastiaan, wordt
herkend als de leider van een inbrekers
bende, wanneer de zoon van de schilder,
Jacques, die uit de gevangenis ontslagen
is, thuis terug komt. Dat doet er voor de
schilder die zijn eigen zoon eigenlijk
niet meer wil erkennen, omdat deze zijn
goede naam in gevaar brengt tenslotte
allemaal niets toe, omdat hij aan zijn
model geld verdienen kan. Zelfs blijkt hij
er niet voor terug te schrikken mede
plichtig te worden aan een inbraak bij zijn
opdrachtgeefster gepleegd door o.a.
zoonlief als hij daardoor maar een schijn
van fatsoenlijkheid kan ophouden. Het slot,
dat dan volgt is erg goedkoop.
Wat hekelen van burgerlijkheid be
treft, kan Troyat ongetwijfeld nog heel
wat leren van Molière.
Dit neemt niet weg, dat de dialoog wel
de nodige werkelijk geestige momenten
bevat. Daar staat dan weer tegenover, dat
in het tweede bedrijf een scène voorkomt,
die zó vierkant in strijd is met de katho
lieke opvattingen omtrent de moraliteit,
dat wij een bezoek aan de Kleine Comedie
in de komende weken moeten ontraden.
Het spel, dat de Rotterdamse Comedie
gisteravond te zien gaf, is van middel
matig niveau. Geen der personen heeft ons
weten te overtuigen, maar dat komt niet
alleen voor rekening van de acteurs, Het
publiek scheen zich blijkens het applaus
desondanks toch geamuseerd te hebben
en er werden na het laatste bedrijf met
kwistige hand bloemen rondgedeeld. D. H.
VER Nederlandse emi
granten en hun leven
staan de kranten vol.
Tal van journalisten hebben
uit Canada of Australië op
windende reportages ge
seind, gesprekken met ge-
emigreerden heet van de
naald neergeschreven of be
schouwingen gewijd aan het
land van hun keuze en aan
hun toekomstmogelijkheden.
Maar hetgeen de reis-jour-
nalisten schreven blijft altijd
„uit de tweede hand", een
weergave door buitenstaan
ders, een reproductie van
het geluid dat de geëmi-
greerden zelf zouden doen
horen. Het was tot dusver
niet anders.
Emigranten zijn geen
schrijvers. Het zijn boeren
of arbeiders die zich met
hun handen een toekomst
willen scheppen.
Maar tussen de Nederlan
ders die naar Australië ver
huisden is een dichter ver
dwaald, Koos Schuur, die na
de oorlog snel opkwam als
een der meestbelovende jon
geren in de vaderlandse
poëzie en in 1951 met een
vage onrust in het hart in
het emigrantenvliegtuig stap
te.
Sindsdien leeft hij daar, de
sensibele poëet arbeidend
temidden van arbeiders.
Dat wist hij tevoren. Wat
hij zich ook over zijn emi
gratie gedroomd heeft, hij
wist dat hij de armstoel van
de gevestigde letterkundige
te ruilen had voor het voor
schoot van de letterzetter.
En hij heeft dat gedaan, met
de vasthoudendheid van de
Groninger. Hij werkte in
een zetterij, hij stond enkele
maanden op de steigers als
huisschilder en kwam na we
ken van werkloosheid als op
maker bij een klein dagblad
terecht.
Eenmans-Europa
AAR dat is een verhaal
zoals iedere emigrant
het beleven kan. Het
eigenlijke verhaal van
Koos Schuur is het ver
haal van zijn ziel. Zijn ro
mantische, sensibele dich-
tersziel, die zich niet los
scheuren kon van de Euro
pese cultuur, die hunkerend
naar geestelijke lafenis tel-
„Eli de Kookaburra
lacht" een bundel
brieven uit
Australië van
Koos Schuur
kens weer ervaren moet hoe
hij eenzaam en verloren
ronddoolt door een cultu
rele woestenij, waar geld-
verdienen, auto's, sport, „my
homp" en Frank Sinatra als
de enige waarden gelden.
De bittere kelk van het „one
man Europe" zoals de dich
ter George Backer het noem
de, het gevoel in een wereld
zonder cultuur geen weer
klank te vinden voor de pro
blemen en gecompliceerdhe
den die de Europeaan bij
traditie met zich meedraagt,
heeft Koos Schuur tot de
bodem gedronken.
Brieven aan vrienden
Aangrijpend is dit gevecht
van een ziel zonder weer
klank beschreven in een aan
tal brieven die Schuur
uit Australië aan zijn vrien
den stuurde en die door twee
hunner, Jan Elburg en Sal-
vator Hertog, werden gepu
bliceerd. Het is bijna ondis
creet, deze publicatie van
een gemoedsontlasting, be
stemd voor het oor van goe
de vrienden, indiscreet ook
evegens enkele rauwe en dicht
het. godslasterlijke naderende
passages die in een noodkreet
aan vrienden begrijpelijk,
voor een breder leespubliek
bedoeld noch gepast zijn. Wij
menen dat onze voorlichten
de taak ons verplicht oner
varen lezers daarom de
lectuur van dit boek te ont
raden. Hetgeen spijtig is om
dat tot nog toe nimmer een
zo uit het hart geschreven,
vrijmoedig en fel requisitoir
over het emigrantenleven in
„fool's paradise" te lezen
was.
Verschil van toon
|E brieven zijn verschil-
lend van toon. Er zijn
brokken van een zeer
suggestief surrealistisch pro
za bij, ontladingen van een
hevige gekweldheid, maar
ook verhalende passages,
waarin Koos Schuur het im
posante landschap en de die
ren in Australië beschrijft,
de kookaburra, de vreemde
vogel die 's avonds in de
bomen brutaal lacht, de
vriendelijke koalabeer en de
meterslange hagedissen. Of
waarin hij met een milde
ironie, waarachter de tragiek
van zijn „eenmans-Europa"
schuil gaat, de absurditeiten
in de Australische samen
leving hekelt en zichzelf
rekenschap geeft van zijn
stap.
„Ik heb mijzelf bewezen I
dat ik alleen kan staan al
is het dan met de haat in de
keel)" schrijft hij dan. Jk
heb mezelf bewezen dat ik
arbeider kan zijn tal is het
dan een rare arbeider die n.l.
Joyce, Lawrence en Canivs
leest). Maar ik moet mezelf
nog heel veel bewijzen, ik
móet me namelijk nog bewij
zen dat ik een dichter ben,
dat ik iemand ben
Als hij deze verbijsterend
openhartige regels schrijft,
is hij reeds ruim een jaar in
den vreemde en enigszins
verzoend met zijn lot. De
crisis, die hem na een korte I
geestdrift over de vrijheid
van het weidse land aan de
rand van de wanhoop bracht,
is dan voorbij en zijn berus- I
ting is nergens zo klaar uit
gesproken als in dit korte
gedicht dat hij in een zijner
laatste brieven citeert.:
„Na het dertienmaandse wee
een wereld ondersteboven
leven op een haarlijn
houw ik uit een paar
beschadigde handen
een weg,
een verte
een borduurpatroon voor
liefde"
Het is een der gedichten I
uit de bundel die Koos
Schuur in regeringsopdracht
schreef en die onder de ti
tel „Fata morgana voor Ne-
derland" zal verschijnen.
De Moniclbaanstoren. Schilderij van J. H. Prins op de tentoonstelling in het Amsterdamse II aaggebouw.
Het venot dat het oog ervaart als het schilderij noemen de schoonheid van
het zwoegen. Drie mannen duwen en trek
het de schoonheid op het netvlies
gevangen houdt, is niet in goud uit
te drukken. Het geheel van picturale
spelingen tussen kleur en vorm, tus
sen lijn en vlak, het geheel vooral dat
duidelijk spreekt uit de tere sfeer,
die binnen het kader van een al dan
niet volgens aesthetische maatstaven
te aanvaarden omlijsting, is neer-
gepenseeld of neergetekend, wordt
opgeroepen door een serie van 45
schilderijen die hangen in het
Amsterdamse Waaggebouw en waar
in het beeld van Amsterdam in de
winter wordt getoond met die
wonderlijke kracht van de Neder
landse schilders, die terecht door
Claudel wordt aangeduid met
Bataafse magie.
ZUIVER
vooral
van toon, edel van lijn en
trillend van leven hebben
kunstenaars als Isaac Israels, Breit-
ner, Willem Witsen, maar ook J. Prins en
A. Boerstraten het stadsbeeld in de win
ter bewaard, zoals het door hun kunste
naarsoog werd gezien en zoals de eerlijk
heid het hun gebood weer te geven, nadat
de bewegingen van de hand door het
eigengeaarde kunstenaarsgemoed waren
gericht tot die uitingen, die thans nog
genoten worden en waarbij men zelfs
glimlachend de vreugde van het oog kan
genieten.
Daar staan ze dan, de Poort van de
Agnietenkapel, de Montelbaanstoren, de
Binnen-Amstel, de Haarlemmerpoort, het
Raamspoortje, de Teertuinen, de Brou
wersgracht bij de Prinsengracht, de Slijp-
steenmarkt, de Nieuwe Brug bij het Paal-
huis en de Noordermarkt in sneeuw, ijs,
regen en wind. De Dam van Breitner glimt
van de regen en met een bewonderens
waardige onstuimigheid van zijn forse
penseelstreken heeft Breitner toch die tere
sfeereenheid, die rondom de Dam heerst,
weergegeven. De Dam met zijn koninklijk
paleis, even slechts aangegeven om niet
te zeer de regen weg te strijken met de
monumentaliteit van Van Campen's
achtste wereldwonder. i>e Dam met zijn
bizarre Nieuwe Kerk tegen enkele mis
baksels van huizen, die echter als een
sfinx waken over de ingang van de
Nieuwendijk, waarvan men kan deiïken
wat men wil, maar die niemand een eigen
cachet kan onthouden.
Eti dan heel geraffineerd heeft Breit-
V(jr zich er wel voor gewacht de kleine
steentjes van de Dam te ontsieren met
de plompe steenmassa waarop nu niet
bepaald een toonbeeld van beeldhouw-
kunstige arbeid heeft gestaan. De be
perktheid van de omlijsting is door de
kunstenaar benut om hetgeen niet
organisch in de totaliteit van de sfeer
past, te elimineren. Maar de paarden
tram staat er driedubbel op. De plompe
wagens worden door de paardenaan
bidder Breitner veredeld gezien omdat j
zij hun naam ontlenen aan het dier dat
ze trekt. Het dier dat door de schilder
met een optimum aan genegenheid en
liefde is neergepenseeld. Dit juweeltje
van sfeer en stemming kan men steeds
0VnieUw weer genieten en de onstui
migheid van Breitner zien verstellen
"oordot in de dynamiek iets ligt van
aue tijden, van het eeuwige waarnaar
tedere kunstenaar en ook vele anderen
een niet te stillen heimwee gevoelen.
Israels
UIT <Je verzameling Dreesmann hangt in
De Waag een van de fraaiste schilde
rijen die Isaac Israels heeft gemaakt.
Het toont een beeld van de Noordermarkt,
dat zwaar is van de vette sneeuw. Men kan
ken n.l. een handkar door de gladde, vette
sneeuw. De kristallen die het stadsbeeld
hebben gekleurd met de haast banale
jschponheid van een immens stuk Brus
sels kant tegen een massief wit van de
gebouwen, zijn door de steedse bezigheden
van de werklieden op de straten reeds ge
kleurd met een iris van tinten, het sneeuwt
er van kleuren. De sterke verticale lijn in
het schilderij houdt de gang erin; de be
weging wordt zelfs in de door de sneeuw
haast lamgelegde stad nog tot uitdrukking
gebracht.
Van een groot contrast hiermede is het
leutige wintervermaak rondom de Mon
telbaanstoren, vastgelegd door J. H. Prins
(17571806). De „stupiditeit" van de 19e
eeuw was nog niet geheel doorgedrongen
in de kunst, toen Prins zijn schilderij
maakte. Wel treft men al aan de tot cliché
verworden entourage van de huizen en
scheepsmasten, die zo doods zijn als de
winter Wordt geacht de natuur te maken.
Maar merkwaardigerwijze is de natuur bij
Prins niet dood. Het mensenmaaksel heeft
geen ziel, maar onder de sneeuw en de
rijp op de bomen, vermoedt men al weer
de kiemkracht die de lente een nieuwe
fleur zal verschaffen.
En dan is er de Breugheliaanse leut op
de sneeuw en het ijs. Ook door Beerstra
ten wordt de winter gezien als een groot
feest. De architectonische contouren wor
den goed naar voren gebracht, omdat de
sneeuw de lijnen feller doet uitkomen. De
luchten, die iets te veel van bordkarton
weghebben, zijn gehouden in een tint, die
goed toneert met de rest. De kleurbinding,
die zo typerend is voor het Hollandse kli
maat, is één accoord van in elkaar vloeien
de tinten.
En de mens geniet dit alles. Uitbundig.
Wellicht dat wij daarom moeten glim
lachen. Misschien een glimlach vol heim
wee naar de tijd, waarin dit optimale
wintergenot nog zo kinderlijk werd be
leefd.
BU.
E LAATSTE JAREN ziet men opvallend veel exposities van afficlie-
kunst. Wie naar de redenen zoekt van deze nieuwe voorliefde der museum
directeuren, vindt die zowel in de moderne affiches als in het huidige
museumbeleid. In de reclamewereld toch krijgt het aandeel van de
kunstenaar steeds meer betekenis. Het hedendaagse affiche is vrijwel een
zuiver artistieke aangelegenheid. Zodoende werd de reclamekunst rijp
voor het museum. Anderzijds gaat het tentoonstellingsbedrijf, zinnend op
middelen om een zo breed mogelijk publiek te winnen, noodgedwongen
sleeds meer in de richting van de spectaculaire „stunt". Zo werd het
museum rijp voor de reclame.
deze zaal betreedt passeert men eerst de
pi enten, betrekking hebbend op Cézanne
en zijn tijdgenoten- Van Cézanne zelf is
er een fraaie reproductie van „De kaart
spelers", van Manet een geïsoleerd fluit-
spelertje, .uitgeknipt" uit diens bekend
schilderij, van Maillol een suggestief gefo
tografeerde kop waarin het materiaal van
de gehouwen steen als het ware voelbaar
is gemaakt, van Toulouse Lautrec enige
van de befaamde cabaret-affiches.
En dan staat men voor de feestelijke
kleuren van Raoul Dufy, een orkest in een
hardgroene compositie, een fanfare in op
tocht temidden van kleurige vlaggen, een
waar geweld van geluid; dan verschijnt
het angstaanjagend silhouet van New
York, gezien door Gromaire en de kinder
lijke felheid van de kleurvlekken waar
mee Joan Miro zijn eigen tentoonstellingen I
afficheert. Opmerkelijk zijn verder o.a.
epn gevleugeld paard, vlotweg in water
verf door Kees van Dongen neergesmeten I
ter aankondiging van een Parijs' buurt-1
feest, werken van Chagall, van Matisse, I
die voor zijn affiches zelf ontwerpen I
maakt en daarbij evenzeer de schaar als I
het penseel gebruikt, getuige de hierbij I
gereproduceerde prent, van Picasso het I
snobisme van wiens publiek blijkt uit de
mede-geafficheerde aankondiging Picasso
sera présent", van Bonnard, uit zijn colo-
ristisch sterkste periode, van Léger, Bé-
rard en vele anderen.
Deze affiches getuigen stuk voor stuk I
van de smaak en het technisch raffinement I
van het huis Mourlot; de enige critiek die f
men zou kunnen uitoefenen zou de typo
grafie moeten betreffen- die meer dan eensl
uiterst zwak is en zich vaak slecht by de I
gereproduceerde prent aansluit. Maar ja,
op het gebied van de typografie is de Ne
derlander nu eenmaal verwend.
Affiche van Matisse op de expositie in het Arnhemse
Gemeentemuseum.
De affiches, die het Arnhemse gemeen
temuseum tot 15 Maart exposeert, liggen
niet op het terrein van de eigenlijke be
drijfsreclame. De collectie van het huis
Mourlot te Parijs, een der beroemdste
steendrukkerijen ter wereld, is geheel sa
mengesteld uit affiches voor kunst-ten-
toonstellingen. Deels bestaan zij uit repro-
ducties van geëxposeerde
kunstwerken, deels werden
zij door een exposant zelf
ontworpen. Dat zulke affi
ches waard zijn in een mu
seum getoond te worden
zal niemand bestrijden,
zeker niet wanneer hij de
kwaliteit bewonderd heeft
van het werk dat door de
meesterdrukker Mourlot
werd afgeleverd.
Al meer dan vijf en
twintig jaar werkt deze
Mourlot samen met zijn
twee broers in dit speciale
vak; geen organisator van
tentoonstellingen te Parijs
denkt er thans meer aan
voor zijn aanplakbiljetten
naar iemand anders te
gaan dan naar Fernand
Mourlot met zijn wonder
lijke technische vaardig
heid. Fernand is na de
eerste wereldoorlog zijn
vader opgevolgd en ook
bij deze was de vaardigheid
van jongsaf aangekweekt:
grootvader Mourlot sticht
te het bedrijf toen hij in
1852 een verwaarloosde
steendrukkerij overnam.
Het vorig jaar bestond
het bedrijf dus 100 jaar en
bij deze gelegenheid werd
voor het eerst! een
keuze uit de honderden
bij Mourlot gedrukte
Kunst-affiches geëxpo
seerd. Uit deze tentoon
stelling heeft het Arnhem
se gemeentemuseum nu
een 160-tal plakkaten ge
kozen. Zij vormen aan de wanden van
gang en benedenzalen een kleurige
reeks, die aanstonds het oog boeit
daar zijn het affiches voor! en die
bovendien een interessante illustratie
vormt van de kunsthistorie.
Een met bladgoud en felle blauwen ge
reproduceerde miniatuur" zo groot als
een vensterruit toont reeds dadelijk de
zeldzame technische perfectie van dit re-
productiewerk. Straks, in de eerste zaal
zal men er nog opmerkelijkere staaltjes
van zien. Zo is er een affiche waarop een
aquarel van Victor Hugo, eenvisionnair
stadsgezicht, is weergegeven. De techniek
van het aquarelleren is er zo getrouw in
bewaard gebleven dat men de transparan
te waterverf meent te herkennen. En even
verder, op een aankondiging van een De-
gas-tentoonsteliing is een van diens bal
letmeisjes zo zuiver gereproduceerd dat
men het niet zou wagen de prent aan te
raken uit vrees dat het pastel af zou ge
ven. En ander voorbeeld van technisch
meesterschap levert de plaat voor een ex
positie van Peruaanse kunst: de twee pop
pen in kleurige woikledij, waarin men de
steken kan tellen ais bij een brei-voor- III
beeld in een damesweekblad.
Prachtige, al of niet gekleurde foto's van
kunstwerken zijn er te bewonderen: een
houten beeld van Oostenrijkse afkomst,
meesterlijk gefotografeerd, een fragment
van een Nicolas Froment, bedrieglijk zui
ver van kleur, een zeer boeiende prent uit
het oude China: schilpad en slang, in mys
terieuze tonen van zwart en rood, een
stukje van het befaamde tapijt van Bay-
eux, een meer dan levensgrote Napoleon
portret uit een schilderij van Gros en een
fijne kleurreproductie van de 18e eeuwse
rozenschilder Redouté.
ET meest opmerkelijke werk vindt
men in de laatste zalen, gewijd aan
prenten waarop exposities van mo
derne kunst worden geafficheerd. Voor men
MEN begrijpt zonder moeite, dat iemand die „aan
apostolaat doet", zijn eigen dire.ct-persoonlijke
belangen voorbij moet weten te zien. Deze nood
zaak vloeit voort uit het wezen van het apostolaat.
Een apostel, priester of lekengelovige, heeft altijd
mensen om zich heen en altijd is hij van die mensen
de dienaar. Zelfs de priester, die als monnik of als
woestyn-kliiizenaar teruggetrokken en eenzaam zou
leven, bidden en werken, zou met zijn onvervreemd
baar apostolisch priesterschap, dat bij hem blijft,
leven, bidden en werken voor anderen.
Mensen die in het christelijk apostolaat geloven,
verwachten over het algemeen véél van hun priesters
en leken-apostelen. Zij moeten altijd klaar staan, met
veel begrip voor onze moeilijkheden en zorgen; zij
moeten aan een half woord genoeg hebben, om ons
te verstaan; zij moeten overal tijd voor hebben en
aandacht. Hun zorg en attentie voor het. Rijk Gods
worden concreet en zichtbaar in de belangstelling
voor onze kleine noden, voor de strijd om 't dagelijks
brood, voor onze inwendige verscheurdheid, voor onze
zaken, onze kinderen, onze verlangens en dromen.
Zij mogen niet onverschillig zijn voor het goddelijke,
maar ook niet voor al het menselijke. Goddelijke en
menselijke belangen moeten elkaar in hen ontmoeten,
in de apostelen, aan wie God Zijn geheimen toever
trouwde, aan wie de mensen hun geheimen toever
trouwen. Zij moeten het Woord Gods bij ons brengen
en verstaanbaar voor ons maken in menselijke taal.
Nooit mogen zij bang zijn voor de waarheid; nooit
mogen zij aarzelen de waarheid, waarvoor zij zijn
aangesteld, te verkondigen. Daarvoor zijn zij immers
juist, evenals Christus, in de wereld: om te getuigen
voor de waarheid.
FAN een apostolisch christen wordt dus zonder
meer verwacht en verondersteld, dat hij de
waarheid van Christus kent, dat hij over het
Evangelie heeft nagedacht, dat hij de goddelijke
wetenschap ernstig heeft bestudeerd en doorvorst.
Maar tevens ivordt stilzwijgend van hem verlangd,
dat hij ivat. mem zou kunnen noemen „de mens e-
l ij k e waarheid kent; dat hij weet heeft, van de be
wegingen van het menselijk gemoed; dat hij kan
begrijpen, hoe mensen plegen te reageren, hoe zij
goed kunnen zijn en heldhaftig, zondig en wankel
moedig, ondoorgrondelijk en onberekenbaar.
Deze wetenschap van de mens zou men zo goed en
volledig mogelijk moeten beheersen. Wat doén men
sen, wat hebben zij nodig, hoe leven zij, wat is hun
heimwee, wat zien zij als geluk, wat is hun droefheid,
hun zwakheid, waarin zijn zij groot, wat is hun be
grenzing, hun maat en hun mateloosheid, hun macht
en hun machteloosheid, waardoor worden zij aange
moedigd en waardoor afgeschrikt, wat is hun droom
en hun vrees? Op deze vragen zou de apostolische
christen eigenlijk het antwoord moeten geven, niet
generaliserend, maar practisch, concreet en van mens
tot mens, zonder wetenschappelijke woorden of appa
ratuur desnoods, doch met een diepe, meedogende en
liefdevolle kennis des harten van hen die hem bena
deren of zoeken.
De verantwoordelijkheid, die hij op zich neemt door
zich in Doopsel, Vormsel en Priesterwijding voor een
goddelijk mysterie open te stellen een mysterie dat
door hém en door zijn handelingen en woorden moet
inwerken in de wereld groeit' nog door de nood
zaak, die zich aan hem opdringt, zich één te maken
met de mensen, binnen te gaan in hun belangensfeer,
uit te treden uit zijn eigen beperkte gezichtskring
dus en thuis te zijn in de wereld der anderen, voor
wie hij gezonden is.
THUIS te zijn": en tóch ook weer niet thuis
te zijn in (le wereld der anderen. Het is immers
zó met de waarachtige apostel gesteld, dat hij
slechts in de wereld der anderen vertoeft, om er de
dienaar te zijn, niet het kind des huizes, die daar
woont en geborgen is en wiens werk zich tot de
grenzen van die woning beperkt. Zijn menselijke
wetenschap is een dienstbare, onderworpen aan de
goddelijke. Wat Hij van mensen weet, wat mensen
hem hebben geleerd in jaren van voorbereiding of
ervaring, wat mensen hem hebben toevertrouwd in de
ogenblikken van hun diepste en nllerintiemste ernst,
dat alles wordt hij hem geen zorgvuldig bewaard dos-
dies van mensenkennis ter verzadiging van zijn be
hoefte aan steeds meer weten en begrijpen. Veel meer
is het een voorwaarde voor iets anders, voor het ver
vullen van zijn eigenlijke arbeid, voor het volbrengen
van zijn goddel ij ke zending.
Het christendom staat altijd midden tussen God en
mens en vindt in beiden zijn werkelijkheidsgrond.
Daarom volstaat een priester of een zich van zijn
zending bewuste lekengelovige niet met een zo vol
ledig mogelijke kennis van de goddelijke openbaring
en van de inhoud der goddelijke verlossing. Deze
openbaring en deze verlossing zijn immers van God
afkomstig, doch voor mensen bestemd. Openbaring
en verlossing, neergelegd in zijn handen moeten niet
in die handen blijven rusten, doch zullen naar mensen
gebracht moeten worden. Tussen deze mensen staat
hij in, als één van hen, wetend wat mensen zijn, ver
eenzelvigd met hun lot, beiaden met hun schuld,
delend in de grootheid hunner uitverkiezing, met zo
veel mogelijk mensenkennis, om zoveel mogelijk
goddelijke openbaring en goddelijke verlossing in
levende mensen vruchtbaar te kunnen maken. God
bedient Zich van hem. om Zijn gaven naar de mensen
te brengen: de vruchtbaarheid Zijner Verlossing, god
delijk leven, zondenvergiffenis, het Woord en het
brood des levens, herstel en bevrijding, genezing en
straf. De mensen bedienen zich van hem om hun
gaven naar God te brengen: hun reacties op het
vernemen van de Blijde Boodschap, het blijvende
Offer van de Zoon, waarmee zij zich zelf verenigen,
hun ootmoedig gebed en de kleine telkens terugke
rende menselijke offergaven die zij dagelijks bij de
priester op het altaar leggen.
j\T IETS van het goddelijke, dat voor mensen be-
j V stemd is, wordt door een apostel van Christus
te groot geacht, om er mee bezig te zijn en om
er de door God aangeioezen brenger van te zijn. Niets
van wat mensen voor God en voor elkander doen,
wordt door hen te klein geacht, om zich ervoor te
interesseren en om het in hun priesterlijk gebed en
Offer aan God op te dragen. Als priesterlijke gelo
vige interesseert hij zich voor mensen en voor men
selijke belangen, voor God en voor goddelijke be
langen. Hij is middelaar; hij is van twee werelden;
hij is van Jesus Christus, Die de waarachtige Zoon
is van God en de ivaarachtige Zoon van de mensen.
S. JELSMA M.S.C.1
Corry Vonk en Wim Kan.
IK zou zeggen, komt U bij een
stuk van de repetitie in het Leid-
sepein-theater, dan kunt U die
janboel ook eens zien". Aldus Wim
Kan, op ons verzoek of wij hem vóór
de première op 23 December van
zijn nieuwe cabaretprogramma „De
Bedriegertjes" konden spreken. Een
zeer acceptabel voorstel, omdat Wim
Kan in Kudelstaart domicilie heeft
en wij in Amsterdam wonen.
En wij kwamen niet bedrogen uit
toen wij ons eenmaal in de half
duistere zaal van het theatertje be
vonden.
Tussen de lege bankenrijen stond
Wim Kan, terwijl zich op de plan
ken een beweeglijke, vormloze
groep jonge mensen opgesteld had,
die aandachtig de laatste woorden
van deze grootmeester van de klein
kunst aanhoorde: die brand
kast. Ja!.Nu komt de hoofdfilm
en dan, jij, het melodietje van de
trein en dan pas die onverstaanbare
omroeper. Nog maar eens! Doe jij dat
afgaan eens voor, Albert!" En wie
Albert Mol, de danser met het har
lekijnlijf kent, kan zich voorstellen
hoe deze demonstratie, met de no
dige en onnodige knipmesbuigingen
en hoekièe springgebaren verliep.
Wim Kan zakte lachend op een van
de stoelen neer.
HET tunnellopen gaat goed, nu is
het station geweest en kom jij
uit dat raam hangen". Wim Kan
kijkt naar rechts boven, ergens in de
zaal, waar nog niets te zien is, maar
waaruit hij dan straks toch maar
moet kunnen hangen. En terwijl Al-
bert Mol met de regie van dit on
derdeel verder gaat, heeft Wim Kan
een paar minuten vrij en komt
naar ons toe.
„Verveelt U zich al? Dit vind ik
zelf één van de leukste scènes. Ik
werk momenteel met héél jonge
mensen met Lia Dorana als gast. We
hebben zélf zo'n plezier!". En éven,
héél even klinkt dat rare, van ergens
uit de diepte komende, geknepen
keelgeluid, dat zo kenmerkend is
voor deze uit Scheveningen geboor
tige, cabaretier.
WIM KAN, wiens vader één van
's lands ministers geweest is,
voelde zich als kind al tot het
cabaret aangetrokken, in die zin dat
hij al héél jong liedjes maakte en
voordroeg en zich vooral toelegde
op het imiteren, waarin hij een
meester geworden is.
„Momenteel trachten Corry en ik
kent U mijn boek? daar staat bijna
alles in om eens een indeling te
maken tussen de vier grote caba
retgezelschappen, een typisch Neder
lands cabaret, Sonneveld heeft meer
Franse zwier, Toon Hermans gaat
een hele nieuwe richting in, ter
wijl „Arabesque" zeer artistiek te
werk gaat. Neen, in onze „branche",
om het nu maar eens zo uit te druk
ken, bestaat géén concurrentie. We
kunnen uitstekend opschieten met
elkaar en we leren veel van elkan
ders werk
O, je.... Damico-ijssschocoladèee....!
ijssschocoladèeeeü". Weg is Wim Kan
en, hoewel niet aanwezig, is de trom
mel met de koude inhoud er tóch
wel. voor óp de buik van de ijsventer
in de bioscoopzaal.
De zaal is geheel verlaten, maar
vriendelijk glimlachend begint Wim
Kan één van zijn bekende leuter
verhaaltjes op te hangen tegen de
denkbeeldige dames en heren gas
ten, Hij knikt ze vriendelijk toe, laat
zich onderbreken door een opmer
king vanaf de tweede rij en staat
even later op het toneel, met een
pet diep over zijn ogen, zodat zijn
mond nog alléén maar vrij komt
en onverstaanbare klanken uit-
bralt.
„Wim", schalt opeens de stem
van Corry Vonk. „niet met dié
stem, je andere stem moet je ge
bruiken. Denk aan je keel jon
gen'. „Ja, maar ik kan het niet laten!
Al lacht er niemand straks, ik doe
het toch, al was het alléén maar
voor mijn eigen lol". Laat me
nou effe, das nou niet aaardig!". Weer
dat malle keelgeluid en de pianist,
die onvermoeibaar zit te begeleiden,
brult boven de toetsen uit.
j VER die leuterpraatjes willen
wjj nog eens iets horen. „Onder
het mom van waanzin verko
pen, de waarheid héél schril
en duidelijk kunnen zeggen, dat
is de opgave van een goed caba
retkunstenaar. Laat de mensen eerst
maar lachen, want dat is gezond,
héél gezond, en laat ze dan denken:
ja, we hebben nou wel hard ge
lachen, maar hy heb toch maar ver
dikkeme gelijk, zó is het toch maar
precies! En dan dóór de waanzin
wijsheid verspreiden met een lach.
Dat is mp roeping. In Holland
heeft de kunst altijd een hoge
hoed op gehad; lachen, domweg hcél
gewóón lachen is eigenlijk iets waar
voor Den Haag geen subsidie ooit
zou mogen én kunnen geven. Geluk
kig hebben we het geen van allen
nodigWe hebben een hecht pu
bliekMeneer KanTelefoon!"
„U hoort het, ik moet weer weg,
wat een janboel, hè?"