Een glimlach vol heimwee EEN DICHTER EMIGREERDE FRANSE AFFICHEKUNST Dóór waanzin wijsheid verspreiden w Humane voorwaarde voor christelijk apostolaat Sebastiaan" Eenmans-Europa in een culturele woestenij O M D! D /Pet meesterschap van de Parijse drukker Mourlot Wintertafrelen in het Amsterdamse Waaggebouw H' Thuis zijn en niet thuis zijn in de wereld der mensen O: Geschilderde win terroman tiek tlAtfoN er ut ntANCftlSE»*e« CU WIM KAN W en ^y n wereld ZATERDAG 19 DECEMBER 1953 PAGINA 5 Rotterdamse Comedie li P AUL CLAUDEL heeft in zijn verhandeling over de Hollandse Schilderkunst met alle verve van zijn welversneden pen gewezen op de dubbele betekenis die het begrip „waarde'' heeft. Of men nu in de taal van de bank of van de schilderkunst spreekt, de waarde betekent, onder de bijzondere toevalligheden, de algemene eigenschap, die zich in afgetrokkenheid aan deze of gene ver houding, aan dit of dat voorwerp vast hecht. Op de weegschaal vati de handel gaat het om een gewicht in edel metaal; op de veel fijnere weeg schalen van de kunst gaat het om de oneindig tere en verscheiden betrekkingen, al of niet door de kleur bepaald, die de schaduw met het licht onderhoudt; om een soort gehalte-bepaling van het laatste. Grachten en pleinen in sneeuw en ijs Breitner s raffinement Tentoonstelling in het gemeentemuseum te Arnhem „Verveelt U zich al?" Corry en ik Leuterpraatjes Geen subsidie voor lachen AMSTERDAM IN DE WINTER t- Inuachtig onze goede herinnering aan Henri Troyats biographie van Dostowjeski, hadden wij ons heel wat voorgesteld van zijn blijspel Sebastiaan, dat gisteravond voor het eerst in de Kleine Comedie in Den Haag door de Rotterdamse Comedie werd opgevoerd. Kaar onze smaak is de auteur in Sebastiaan een behoorlijk eind onder zijn eigen maat gebleven. Zijn bedoeling is de schijnvroomheid te hekelen in de persoon van de schilder Arbisseau, die zich ge specialiseerd hee£t in religieuze voorstel lingen en voor het overige een echte huis- tyran is. Het model, dat de schilder zich gekozen heeft om te poseren als Sebastiaan, wordt herkend als de leider van een inbrekers bende, wanneer de zoon van de schilder, Jacques, die uit de gevangenis ontslagen is, thuis terug komt. Dat doet er voor de schilder die zijn eigen zoon eigenlijk niet meer wil erkennen, omdat deze zijn goede naam in gevaar brengt tenslotte allemaal niets toe, omdat hij aan zijn model geld verdienen kan. Zelfs blijkt hij er niet voor terug te schrikken mede plichtig te worden aan een inbraak bij zijn opdrachtgeefster gepleegd door o.a. zoonlief als hij daardoor maar een schijn van fatsoenlijkheid kan ophouden. Het slot, dat dan volgt is erg goedkoop. Wat hekelen van burgerlijkheid be treft, kan Troyat ongetwijfeld nog heel wat leren van Molière. Dit neemt niet weg, dat de dialoog wel de nodige werkelijk geestige momenten bevat. Daar staat dan weer tegenover, dat in het tweede bedrijf een scène voorkomt, die zó vierkant in strijd is met de katho lieke opvattingen omtrent de moraliteit, dat wij een bezoek aan de Kleine Comedie in de komende weken moeten ontraden. Het spel, dat de Rotterdamse Comedie gisteravond te zien gaf, is van middel matig niveau. Geen der personen heeft ons weten te overtuigen, maar dat komt niet alleen voor rekening van de acteurs, Het publiek scheen zich blijkens het applaus desondanks toch geamuseerd te hebben en er werden na het laatste bedrijf met kwistige hand bloemen rondgedeeld. D. H. VER Nederlandse emi granten en hun leven staan de kranten vol. Tal van journalisten hebben uit Canada of Australië op windende reportages ge seind, gesprekken met ge- emigreerden heet van de naald neergeschreven of be schouwingen gewijd aan het land van hun keuze en aan hun toekomstmogelijkheden. Maar hetgeen de reis-jour- nalisten schreven blijft altijd „uit de tweede hand", een weergave door buitenstaan ders, een reproductie van het geluid dat de geëmi- greerden zelf zouden doen horen. Het was tot dusver niet anders. Emigranten zijn geen schrijvers. Het zijn boeren of arbeiders die zich met hun handen een toekomst willen scheppen. Maar tussen de Nederlan ders die naar Australië ver huisden is een dichter ver dwaald, Koos Schuur, die na de oorlog snel opkwam als een der meestbelovende jon geren in de vaderlandse poëzie en in 1951 met een vage onrust in het hart in het emigrantenvliegtuig stap te. Sindsdien leeft hij daar, de sensibele poëet arbeidend temidden van arbeiders. Dat wist hij tevoren. Wat hij zich ook over zijn emi gratie gedroomd heeft, hij wist dat hij de armstoel van de gevestigde letterkundige te ruilen had voor het voor schoot van de letterzetter. En hij heeft dat gedaan, met de vasthoudendheid van de Groninger. Hij werkte in een zetterij, hij stond enkele maanden op de steigers als huisschilder en kwam na we ken van werkloosheid als op maker bij een klein dagblad terecht. Eenmans-Europa AAR dat is een verhaal zoals iedere emigrant het beleven kan. Het eigenlijke verhaal van Koos Schuur is het ver haal van zijn ziel. Zijn ro mantische, sensibele dich- tersziel, die zich niet los scheuren kon van de Euro pese cultuur, die hunkerend naar geestelijke lafenis tel- „Eli de Kookaburra lacht" een bundel brieven uit Australië van Koos Schuur kens weer ervaren moet hoe hij eenzaam en verloren ronddoolt door een cultu rele woestenij, waar geld- verdienen, auto's, sport, „my homp" en Frank Sinatra als de enige waarden gelden. De bittere kelk van het „one man Europe" zoals de dich ter George Backer het noem de, het gevoel in een wereld zonder cultuur geen weer klank te vinden voor de pro blemen en gecompliceerdhe den die de Europeaan bij traditie met zich meedraagt, heeft Koos Schuur tot de bodem gedronken. Brieven aan vrienden Aangrijpend is dit gevecht van een ziel zonder weer klank beschreven in een aan tal brieven die Schuur uit Australië aan zijn vrien den stuurde en die door twee hunner, Jan Elburg en Sal- vator Hertog, werden gepu bliceerd. Het is bijna ondis creet, deze publicatie van een gemoedsontlasting, be stemd voor het oor van goe de vrienden, indiscreet ook evegens enkele rauwe en dicht het. godslasterlijke naderende passages die in een noodkreet aan vrienden begrijpelijk, voor een breder leespubliek bedoeld noch gepast zijn. Wij menen dat onze voorlichten de taak ons verplicht oner varen lezers daarom de lectuur van dit boek te ont raden. Hetgeen spijtig is om dat tot nog toe nimmer een zo uit het hart geschreven, vrijmoedig en fel requisitoir over het emigrantenleven in „fool's paradise" te lezen was. Verschil van toon |E brieven zijn verschil- lend van toon. Er zijn brokken van een zeer suggestief surrealistisch pro za bij, ontladingen van een hevige gekweldheid, maar ook verhalende passages, waarin Koos Schuur het im posante landschap en de die ren in Australië beschrijft, de kookaburra, de vreemde vogel die 's avonds in de bomen brutaal lacht, de vriendelijke koalabeer en de meterslange hagedissen. Of waarin hij met een milde ironie, waarachter de tragiek van zijn „eenmans-Europa" schuil gaat, de absurditeiten in de Australische samen leving hekelt en zichzelf rekenschap geeft van zijn stap. „Ik heb mijzelf bewezen I dat ik alleen kan staan al is het dan met de haat in de keel)" schrijft hij dan. Jk heb mezelf bewezen dat ik arbeider kan zijn tal is het dan een rare arbeider die n.l. Joyce, Lawrence en Canivs leest). Maar ik moet mezelf nog heel veel bewijzen, ik móet me namelijk nog bewij zen dat ik een dichter ben, dat ik iemand ben Als hij deze verbijsterend openhartige regels schrijft, is hij reeds ruim een jaar in den vreemde en enigszins verzoend met zijn lot. De crisis, die hem na een korte I geestdrift over de vrijheid van het weidse land aan de rand van de wanhoop bracht, is dan voorbij en zijn berus- I ting is nergens zo klaar uit gesproken als in dit korte gedicht dat hij in een zijner laatste brieven citeert.: „Na het dertienmaandse wee een wereld ondersteboven leven op een haarlijn houw ik uit een paar beschadigde handen een weg, een verte een borduurpatroon voor liefde" Het is een der gedichten I uit de bundel die Koos Schuur in regeringsopdracht schreef en die onder de ti tel „Fata morgana voor Ne- derland" zal verschijnen. De Moniclbaanstoren. Schilderij van J. H. Prins op de tentoonstelling in het Amsterdamse II aaggebouw. Het venot dat het oog ervaart als het schilderij noemen de schoonheid van het zwoegen. Drie mannen duwen en trek het de schoonheid op het netvlies gevangen houdt, is niet in goud uit te drukken. Het geheel van picturale spelingen tussen kleur en vorm, tus sen lijn en vlak, het geheel vooral dat duidelijk spreekt uit de tere sfeer, die binnen het kader van een al dan niet volgens aesthetische maatstaven te aanvaarden omlijsting, is neer- gepenseeld of neergetekend, wordt opgeroepen door een serie van 45 schilderijen die hangen in het Amsterdamse Waaggebouw en waar in het beeld van Amsterdam in de winter wordt getoond met die wonderlijke kracht van de Neder landse schilders, die terecht door Claudel wordt aangeduid met Bataafse magie. ZUIVER vooral van toon, edel van lijn en trillend van leven hebben kunstenaars als Isaac Israels, Breit- ner, Willem Witsen, maar ook J. Prins en A. Boerstraten het stadsbeeld in de win ter bewaard, zoals het door hun kunste naarsoog werd gezien en zoals de eerlijk heid het hun gebood weer te geven, nadat de bewegingen van de hand door het eigengeaarde kunstenaarsgemoed waren gericht tot die uitingen, die thans nog genoten worden en waarbij men zelfs glimlachend de vreugde van het oog kan genieten. Daar staan ze dan, de Poort van de Agnietenkapel, de Montelbaanstoren, de Binnen-Amstel, de Haarlemmerpoort, het Raamspoortje, de Teertuinen, de Brou wersgracht bij de Prinsengracht, de Slijp- steenmarkt, de Nieuwe Brug bij het Paal- huis en de Noordermarkt in sneeuw, ijs, regen en wind. De Dam van Breitner glimt van de regen en met een bewonderens waardige onstuimigheid van zijn forse penseelstreken heeft Breitner toch die tere sfeereenheid, die rondom de Dam heerst, weergegeven. De Dam met zijn koninklijk paleis, even slechts aangegeven om niet te zeer de regen weg te strijken met de monumentaliteit van Van Campen's achtste wereldwonder. i>e Dam met zijn bizarre Nieuwe Kerk tegen enkele mis baksels van huizen, die echter als een sfinx waken over de ingang van de Nieuwendijk, waarvan men kan deiïken wat men wil, maar die niemand een eigen cachet kan onthouden. Eti dan heel geraffineerd heeft Breit- V(jr zich er wel voor gewacht de kleine steentjes van de Dam te ontsieren met de plompe steenmassa waarop nu niet bepaald een toonbeeld van beeldhouw- kunstige arbeid heeft gestaan. De be perktheid van de omlijsting is door de kunstenaar benut om hetgeen niet organisch in de totaliteit van de sfeer past, te elimineren. Maar de paarden tram staat er driedubbel op. De plompe wagens worden door de paardenaan bidder Breitner veredeld gezien omdat j zij hun naam ontlenen aan het dier dat ze trekt. Het dier dat door de schilder met een optimum aan genegenheid en liefde is neergepenseeld. Dit juweeltje van sfeer en stemming kan men steeds 0VnieUw weer genieten en de onstui migheid van Breitner zien verstellen "oordot in de dynamiek iets ligt van aue tijden, van het eeuwige waarnaar tedere kunstenaar en ook vele anderen een niet te stillen heimwee gevoelen. Israels UIT <Je verzameling Dreesmann hangt in De Waag een van de fraaiste schilde rijen die Isaac Israels heeft gemaakt. Het toont een beeld van de Noordermarkt, dat zwaar is van de vette sneeuw. Men kan ken n.l. een handkar door de gladde, vette sneeuw. De kristallen die het stadsbeeld hebben gekleurd met de haast banale jschponheid van een immens stuk Brus sels kant tegen een massief wit van de gebouwen, zijn door de steedse bezigheden van de werklieden op de straten reeds ge kleurd met een iris van tinten, het sneeuwt er van kleuren. De sterke verticale lijn in het schilderij houdt de gang erin; de be weging wordt zelfs in de door de sneeuw haast lamgelegde stad nog tot uitdrukking gebracht. Van een groot contrast hiermede is het leutige wintervermaak rondom de Mon telbaanstoren, vastgelegd door J. H. Prins (17571806). De „stupiditeit" van de 19e eeuw was nog niet geheel doorgedrongen in de kunst, toen Prins zijn schilderij maakte. Wel treft men al aan de tot cliché verworden entourage van de huizen en scheepsmasten, die zo doods zijn als de winter Wordt geacht de natuur te maken. Maar merkwaardigerwijze is de natuur bij Prins niet dood. Het mensenmaaksel heeft geen ziel, maar onder de sneeuw en de rijp op de bomen, vermoedt men al weer de kiemkracht die de lente een nieuwe fleur zal verschaffen. En dan is er de Breugheliaanse leut op de sneeuw en het ijs. Ook door Beerstra ten wordt de winter gezien als een groot feest. De architectonische contouren wor den goed naar voren gebracht, omdat de sneeuw de lijnen feller doet uitkomen. De luchten, die iets te veel van bordkarton weghebben, zijn gehouden in een tint, die goed toneert met de rest. De kleurbinding, die zo typerend is voor het Hollandse kli maat, is één accoord van in elkaar vloeien de tinten. En de mens geniet dit alles. Uitbundig. Wellicht dat wij daarom moeten glim lachen. Misschien een glimlach vol heim wee naar de tijd, waarin dit optimale wintergenot nog zo kinderlijk werd be leefd. BU. E LAATSTE JAREN ziet men opvallend veel exposities van afficlie- kunst. Wie naar de redenen zoekt van deze nieuwe voorliefde der museum directeuren, vindt die zowel in de moderne affiches als in het huidige museumbeleid. In de reclamewereld toch krijgt het aandeel van de kunstenaar steeds meer betekenis. Het hedendaagse affiche is vrijwel een zuiver artistieke aangelegenheid. Zodoende werd de reclamekunst rijp voor het museum. Anderzijds gaat het tentoonstellingsbedrijf, zinnend op middelen om een zo breed mogelijk publiek te winnen, noodgedwongen sleeds meer in de richting van de spectaculaire „stunt". Zo werd het museum rijp voor de reclame. deze zaal betreedt passeert men eerst de pi enten, betrekking hebbend op Cézanne en zijn tijdgenoten- Van Cézanne zelf is er een fraaie reproductie van „De kaart spelers", van Manet een geïsoleerd fluit- spelertje, .uitgeknipt" uit diens bekend schilderij, van Maillol een suggestief gefo tografeerde kop waarin het materiaal van de gehouwen steen als het ware voelbaar is gemaakt, van Toulouse Lautrec enige van de befaamde cabaret-affiches. En dan staat men voor de feestelijke kleuren van Raoul Dufy, een orkest in een hardgroene compositie, een fanfare in op tocht temidden van kleurige vlaggen, een waar geweld van geluid; dan verschijnt het angstaanjagend silhouet van New York, gezien door Gromaire en de kinder lijke felheid van de kleurvlekken waar mee Joan Miro zijn eigen tentoonstellingen I afficheert. Opmerkelijk zijn verder o.a. epn gevleugeld paard, vlotweg in water verf door Kees van Dongen neergesmeten I ter aankondiging van een Parijs' buurt-1 feest, werken van Chagall, van Matisse, I die voor zijn affiches zelf ontwerpen I maakt en daarbij evenzeer de schaar als I het penseel gebruikt, getuige de hierbij I gereproduceerde prent, van Picasso het I snobisme van wiens publiek blijkt uit de mede-geafficheerde aankondiging Picasso sera présent", van Bonnard, uit zijn colo- ristisch sterkste periode, van Léger, Bé- rard en vele anderen. Deze affiches getuigen stuk voor stuk I van de smaak en het technisch raffinement I van het huis Mourlot; de enige critiek die f men zou kunnen uitoefenen zou de typo grafie moeten betreffen- die meer dan eensl uiterst zwak is en zich vaak slecht by de I gereproduceerde prent aansluit. Maar ja, op het gebied van de typografie is de Ne derlander nu eenmaal verwend. Affiche van Matisse op de expositie in het Arnhemse Gemeentemuseum. De affiches, die het Arnhemse gemeen temuseum tot 15 Maart exposeert, liggen niet op het terrein van de eigenlijke be drijfsreclame. De collectie van het huis Mourlot te Parijs, een der beroemdste steendrukkerijen ter wereld, is geheel sa mengesteld uit affiches voor kunst-ten- toonstellingen. Deels bestaan zij uit repro- ducties van geëxposeerde kunstwerken, deels werden zij door een exposant zelf ontworpen. Dat zulke affi ches waard zijn in een mu seum getoond te worden zal niemand bestrijden, zeker niet wanneer hij de kwaliteit bewonderd heeft van het werk dat door de meesterdrukker Mourlot werd afgeleverd. Al meer dan vijf en twintig jaar werkt deze Mourlot samen met zijn twee broers in dit speciale vak; geen organisator van tentoonstellingen te Parijs denkt er thans meer aan voor zijn aanplakbiljetten naar iemand anders te gaan dan naar Fernand Mourlot met zijn wonder lijke technische vaardig heid. Fernand is na de eerste wereldoorlog zijn vader opgevolgd en ook bij deze was de vaardigheid van jongsaf aangekweekt: grootvader Mourlot sticht te het bedrijf toen hij in 1852 een verwaarloosde steendrukkerij overnam. Het vorig jaar bestond het bedrijf dus 100 jaar en bij deze gelegenheid werd voor het eerst! een keuze uit de honderden bij Mourlot gedrukte Kunst-affiches geëxpo seerd. Uit deze tentoon stelling heeft het Arnhem se gemeentemuseum nu een 160-tal plakkaten ge kozen. Zij vormen aan de wanden van gang en benedenzalen een kleurige reeks, die aanstonds het oog boeit daar zijn het affiches voor! en die bovendien een interessante illustratie vormt van de kunsthistorie. Een met bladgoud en felle blauwen ge reproduceerde miniatuur" zo groot als een vensterruit toont reeds dadelijk de zeldzame technische perfectie van dit re- productiewerk. Straks, in de eerste zaal zal men er nog opmerkelijkere staaltjes van zien. Zo is er een affiche waarop een aquarel van Victor Hugo, eenvisionnair stadsgezicht, is weergegeven. De techniek van het aquarelleren is er zo getrouw in bewaard gebleven dat men de transparan te waterverf meent te herkennen. En even verder, op een aankondiging van een De- gas-tentoonsteliing is een van diens bal letmeisjes zo zuiver gereproduceerd dat men het niet zou wagen de prent aan te raken uit vrees dat het pastel af zou ge ven. En ander voorbeeld van technisch meesterschap levert de plaat voor een ex positie van Peruaanse kunst: de twee pop pen in kleurige woikledij, waarin men de steken kan tellen ais bij een brei-voor- III beeld in een damesweekblad. Prachtige, al of niet gekleurde foto's van kunstwerken zijn er te bewonderen: een houten beeld van Oostenrijkse afkomst, meesterlijk gefotografeerd, een fragment van een Nicolas Froment, bedrieglijk zui ver van kleur, een zeer boeiende prent uit het oude China: schilpad en slang, in mys terieuze tonen van zwart en rood, een stukje van het befaamde tapijt van Bay- eux, een meer dan levensgrote Napoleon portret uit een schilderij van Gros en een fijne kleurreproductie van de 18e eeuwse rozenschilder Redouté. ET meest opmerkelijke werk vindt men in de laatste zalen, gewijd aan prenten waarop exposities van mo derne kunst worden geafficheerd. Voor men MEN begrijpt zonder moeite, dat iemand die „aan apostolaat doet", zijn eigen dire.ct-persoonlijke belangen voorbij moet weten te zien. Deze nood zaak vloeit voort uit het wezen van het apostolaat. Een apostel, priester of lekengelovige, heeft altijd mensen om zich heen en altijd is hij van die mensen de dienaar. Zelfs de priester, die als monnik of als woestyn-kliiizenaar teruggetrokken en eenzaam zou leven, bidden en werken, zou met zijn onvervreemd baar apostolisch priesterschap, dat bij hem blijft, leven, bidden en werken voor anderen. Mensen die in het christelijk apostolaat geloven, verwachten over het algemeen véél van hun priesters en leken-apostelen. Zij moeten altijd klaar staan, met veel begrip voor onze moeilijkheden en zorgen; zij moeten aan een half woord genoeg hebben, om ons te verstaan; zij moeten overal tijd voor hebben en aandacht. Hun zorg en attentie voor het. Rijk Gods worden concreet en zichtbaar in de belangstelling voor onze kleine noden, voor de strijd om 't dagelijks brood, voor onze inwendige verscheurdheid, voor onze zaken, onze kinderen, onze verlangens en dromen. Zij mogen niet onverschillig zijn voor het goddelijke, maar ook niet voor al het menselijke. Goddelijke en menselijke belangen moeten elkaar in hen ontmoeten, in de apostelen, aan wie God Zijn geheimen toever trouwde, aan wie de mensen hun geheimen toever trouwen. Zij moeten het Woord Gods bij ons brengen en verstaanbaar voor ons maken in menselijke taal. Nooit mogen zij bang zijn voor de waarheid; nooit mogen zij aarzelen de waarheid, waarvoor zij zijn aangesteld, te verkondigen. Daarvoor zijn zij immers juist, evenals Christus, in de wereld: om te getuigen voor de waarheid. FAN een apostolisch christen wordt dus zonder meer verwacht en verondersteld, dat hij de waarheid van Christus kent, dat hij over het Evangelie heeft nagedacht, dat hij de goddelijke wetenschap ernstig heeft bestudeerd en doorvorst. Maar tevens ivordt stilzwijgend van hem verlangd, dat hij ivat. mem zou kunnen noemen „de mens e- l ij k e waarheid kent; dat hij weet heeft, van de be wegingen van het menselijk gemoed; dat hij kan begrijpen, hoe mensen plegen te reageren, hoe zij goed kunnen zijn en heldhaftig, zondig en wankel moedig, ondoorgrondelijk en onberekenbaar. Deze wetenschap van de mens zou men zo goed en volledig mogelijk moeten beheersen. Wat doén men sen, wat hebben zij nodig, hoe leven zij, wat is hun heimwee, wat zien zij als geluk, wat is hun droefheid, hun zwakheid, waarin zijn zij groot, wat is hun be grenzing, hun maat en hun mateloosheid, hun macht en hun machteloosheid, waardoor worden zij aange moedigd en waardoor afgeschrikt, wat is hun droom en hun vrees? Op deze vragen zou de apostolische christen eigenlijk het antwoord moeten geven, niet generaliserend, maar practisch, concreet en van mens tot mens, zonder wetenschappelijke woorden of appa ratuur desnoods, doch met een diepe, meedogende en liefdevolle kennis des harten van hen die hem bena deren of zoeken. De verantwoordelijkheid, die hij op zich neemt door zich in Doopsel, Vormsel en Priesterwijding voor een goddelijk mysterie open te stellen een mysterie dat door hém en door zijn handelingen en woorden moet inwerken in de wereld groeit' nog door de nood zaak, die zich aan hem opdringt, zich één te maken met de mensen, binnen te gaan in hun belangensfeer, uit te treden uit zijn eigen beperkte gezichtskring dus en thuis te zijn in de wereld der anderen, voor wie hij gezonden is. THUIS te zijn": en tóch ook weer niet thuis te zijn in (le wereld der anderen. Het is immers zó met de waarachtige apostel gesteld, dat hij slechts in de wereld der anderen vertoeft, om er de dienaar te zijn, niet het kind des huizes, die daar woont en geborgen is en wiens werk zich tot de grenzen van die woning beperkt. Zijn menselijke wetenschap is een dienstbare, onderworpen aan de goddelijke. Wat Hij van mensen weet, wat mensen hem hebben geleerd in jaren van voorbereiding of ervaring, wat mensen hem hebben toevertrouwd in de ogenblikken van hun diepste en nllerintiemste ernst, dat alles wordt hij hem geen zorgvuldig bewaard dos- dies van mensenkennis ter verzadiging van zijn be hoefte aan steeds meer weten en begrijpen. Veel meer is het een voorwaarde voor iets anders, voor het ver vullen van zijn eigenlijke arbeid, voor het volbrengen van zijn goddel ij ke zending. Het christendom staat altijd midden tussen God en mens en vindt in beiden zijn werkelijkheidsgrond. Daarom volstaat een priester of een zich van zijn zending bewuste lekengelovige niet met een zo vol ledig mogelijke kennis van de goddelijke openbaring en van de inhoud der goddelijke verlossing. Deze openbaring en deze verlossing zijn immers van God afkomstig, doch voor mensen bestemd. Openbaring en verlossing, neergelegd in zijn handen moeten niet in die handen blijven rusten, doch zullen naar mensen gebracht moeten worden. Tussen deze mensen staat hij in, als één van hen, wetend wat mensen zijn, ver eenzelvigd met hun lot, beiaden met hun schuld, delend in de grootheid hunner uitverkiezing, met zo veel mogelijk mensenkennis, om zoveel mogelijk goddelijke openbaring en goddelijke verlossing in levende mensen vruchtbaar te kunnen maken. God bedient Zich van hem. om Zijn gaven naar de mensen te brengen: de vruchtbaarheid Zijner Verlossing, god delijk leven, zondenvergiffenis, het Woord en het brood des levens, herstel en bevrijding, genezing en straf. De mensen bedienen zich van hem om hun gaven naar God te brengen: hun reacties op het vernemen van de Blijde Boodschap, het blijvende Offer van de Zoon, waarmee zij zich zelf verenigen, hun ootmoedig gebed en de kleine telkens terugke rende menselijke offergaven die zij dagelijks bij de priester op het altaar leggen. j\T IETS van het goddelijke, dat voor mensen be- j V stemd is, wordt door een apostel van Christus te groot geacht, om er mee bezig te zijn en om er de door God aangeioezen brenger van te zijn. Niets van wat mensen voor God en voor elkander doen, wordt door hen te klein geacht, om zich ervoor te interesseren en om het in hun priesterlijk gebed en Offer aan God op te dragen. Als priesterlijke gelo vige interesseert hij zich voor mensen en voor men selijke belangen, voor God en voor goddelijke be langen. Hij is middelaar; hij is van twee werelden; hij is van Jesus Christus, Die de waarachtige Zoon is van God en de ivaarachtige Zoon van de mensen. S. JELSMA M.S.C.1 Corry Vonk en Wim Kan. IK zou zeggen, komt U bij een stuk van de repetitie in het Leid- sepein-theater, dan kunt U die janboel ook eens zien". Aldus Wim Kan, op ons verzoek of wij hem vóór de première op 23 December van zijn nieuwe cabaretprogramma „De Bedriegertjes" konden spreken. Een zeer acceptabel voorstel, omdat Wim Kan in Kudelstaart domicilie heeft en wij in Amsterdam wonen. En wij kwamen niet bedrogen uit toen wij ons eenmaal in de half duistere zaal van het theatertje be vonden. Tussen de lege bankenrijen stond Wim Kan, terwijl zich op de plan ken een beweeglijke, vormloze groep jonge mensen opgesteld had, die aandachtig de laatste woorden van deze grootmeester van de klein kunst aanhoorde: die brand kast. Ja!.Nu komt de hoofdfilm en dan, jij, het melodietje van de trein en dan pas die onverstaanbare omroeper. Nog maar eens! Doe jij dat afgaan eens voor, Albert!" En wie Albert Mol, de danser met het har lekijnlijf kent, kan zich voorstellen hoe deze demonstratie, met de no dige en onnodige knipmesbuigingen en hoekièe springgebaren verliep. Wim Kan zakte lachend op een van de stoelen neer. HET tunnellopen gaat goed, nu is het station geweest en kom jij uit dat raam hangen". Wim Kan kijkt naar rechts boven, ergens in de zaal, waar nog niets te zien is, maar waaruit hij dan straks toch maar moet kunnen hangen. En terwijl Al- bert Mol met de regie van dit on derdeel verder gaat, heeft Wim Kan een paar minuten vrij en komt naar ons toe. „Verveelt U zich al? Dit vind ik zelf één van de leukste scènes. Ik werk momenteel met héél jonge mensen met Lia Dorana als gast. We hebben zélf zo'n plezier!". En éven, héél even klinkt dat rare, van ergens uit de diepte komende, geknepen keelgeluid, dat zo kenmerkend is voor deze uit Scheveningen geboor tige, cabaretier. WIM KAN, wiens vader één van 's lands ministers geweest is, voelde zich als kind al tot het cabaret aangetrokken, in die zin dat hij al héél jong liedjes maakte en voordroeg en zich vooral toelegde op het imiteren, waarin hij een meester geworden is. „Momenteel trachten Corry en ik kent U mijn boek? daar staat bijna alles in om eens een indeling te maken tussen de vier grote caba retgezelschappen, een typisch Neder lands cabaret, Sonneveld heeft meer Franse zwier, Toon Hermans gaat een hele nieuwe richting in, ter wijl „Arabesque" zeer artistiek te werk gaat. Neen, in onze „branche", om het nu maar eens zo uit te druk ken, bestaat géén concurrentie. We kunnen uitstekend opschieten met elkaar en we leren veel van elkan ders werk O, je.... Damico-ijssschocoladèee....! ijssschocoladèeeeü". Weg is Wim Kan en, hoewel niet aanwezig, is de trom mel met de koude inhoud er tóch wel. voor óp de buik van de ijsventer in de bioscoopzaal. De zaal is geheel verlaten, maar vriendelijk glimlachend begint Wim Kan één van zijn bekende leuter verhaaltjes op te hangen tegen de denkbeeldige dames en heren gas ten, Hij knikt ze vriendelijk toe, laat zich onderbreken door een opmer king vanaf de tweede rij en staat even later op het toneel, met een pet diep over zijn ogen, zodat zijn mond nog alléén maar vrij komt en onverstaanbare klanken uit- bralt. „Wim", schalt opeens de stem van Corry Vonk. „niet met dié stem, je andere stem moet je ge bruiken. Denk aan je keel jon gen'. „Ja, maar ik kan het niet laten! Al lacht er niemand straks, ik doe het toch, al was het alléén maar voor mijn eigen lol". Laat me nou effe, das nou niet aaardig!". Weer dat malle keelgeluid en de pianist, die onvermoeibaar zit te begeleiden, brult boven de toetsen uit. j VER die leuterpraatjes willen wjj nog eens iets horen. „Onder het mom van waanzin verko pen, de waarheid héél schril en duidelijk kunnen zeggen, dat is de opgave van een goed caba retkunstenaar. Laat de mensen eerst maar lachen, want dat is gezond, héél gezond, en laat ze dan denken: ja, we hebben nou wel hard ge lachen, maar hy heb toch maar ver dikkeme gelijk, zó is het toch maar precies! En dan dóór de waanzin wijsheid verspreiden met een lach. Dat is mp roeping. In Holland heeft de kunst altijd een hoge hoed op gehad; lachen, domweg hcél gewóón lachen is eigenlijk iets waar voor Den Haag geen subsidie ooit zou mogen én kunnen geven. Geluk kig hebben we het geen van allen nodigWe hebben een hecht pu bliekMeneer KanTelefoon!" „U hoort het, ik moet weer weg, wat een janboel, hè?"

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1953 | | pagina 5