EUROPEAAN IN AMERIKA
Sterke wortels nodig om
aan de Amerikaanse
weerstand te bieden
schildersmode
E
K
m
Oudste Misliturgie herleefde
Udenhout
in
s
BERNANOS' DIALOGEN
N5
Reformatorische mens-opvatting
Een Hollandse Schilder
V'
K
M J
ammd
fuut kikmYbu
'üpmmoia.
Theatre Hébertot op tournee in de drie
grote steden
f m di noord-
en n wereld
KEES VERWEY:
ZATERDAG 23 JANUARI 1954
PAGINA 5
De oude wereld
Mode-successen
Spanningen
Rust en hoop
qmwti
Mimi
IMAYA
CHIR/E2
Gemeenschap nam
actief deel
bil
Dtt WFRD VOOR Maarten Luther het uitgangs-
puM en vandaar ging. hp verder denken. Hij
„Niet te vangen'
Rigoureus individualist
Neef en oom
Kees Vertveij, zelfportret
Thijm, een globe
Frederick Franck schilderde de Paus
NEW-YORK, Januari.
IE AVOND dat ik de schilder Frederick Franck
jj bezocht, zal ik nooit vergeten. Na een ver
moeiende dag had ik me voorbereid op het
drinken van een koel glas Rijnwijn op zijn terrasje,
dat met een hoge muur van de stille New Yorkse
zijstraat afgesloten ligt; en 'lle verheugd op een van
die gesprekken met de schilder, waaraan men lang
nadat men al vertrokken is, nog terugdenkt. Maar
N het is ditzelfde schilderij, dat het
hele tentoongestelde werk van
Franck bij de Van Diemen-Lilienfeld
Galleries te New York domineert. Tegen
een achtergrond van de Dom van de St.
Pieterskerk te Rome, van vele kerken en
torens in gedempte zware groenen en grij
zen. rijst in strenge verticale vlakken van
afwisselende grijze witten en witte grij
zen de figuur van Paus Pius XII. Het
goudgele kruis op de borst houdt de blik
een ogenblik vast; dan voeren de vertica
len deze blik verder toe op de ascetische
kop, welke, met de krachtige kaak, de
aanduiding van de fijngesneden gelaats
trekken, de brandende en van binnenuit
sterk gerichte blik elkeen, die deze hele
figuur aanschouwt een innerlijke schok
geeft.
Men loopt op dit schilderij niet argeloos
toe. Het houdt U onmiddellijk staande;
ook daarna gebiedt het distantie. Dit nu
heeft niets te maken met het feit dat men
bier voor een „portret" van de Paus staat.
Maar het heeft alles te maken met de uit
straling van deze figuur; een uitstraling
van het hevige geloof en de diepe over
tuiging van de schilder zelf in de ontzag
lijke geestelijke taak van de plaatsvervan
ger van Petrus, de Steenrots. Zelfs volko
men afgezien van de grote schilderlijke
waarden in dit portret: wie in onze tijd
zoveel zwakke om niet te zeggen misera-
hele kerkelijke kunst en portretten van
Z. II. de Paus heeft gezien, omdat in de
eerste plaats meestal een onbedwingbaar
geloof in de gedachten en symbolen van
de kerkelijke kunst afwezig is, die staat
verbaasd dat hier in Amerika een schilder
met al de vurigheid van een vroeg Chris
ten zijn credo belijdt in een grootse „stu
die" van Paus Pius XII.
NU is Franck weliswaar door en door
Europeaan, al woont hij langzamer
hand ongeveer 15 jaar in Amerika.
Maar men moet een Europeaan van grote
wijn noch verandarust vielen mij het eerste uur ten
deel. Zijn vrouw voerde mc haast onmiddellijk naar
de eerste verdieping waar zijn atelier is Het vertrek
dat daarvoor ligt, was donker, maar in het atelier
waar Franck aan het werk was, brandde licht. Juist
in de omraming van de smalle lioge deur, die toegang
tot het atelier geeft, zag ik toen een smal hoog
schilderij hangen dat me zo trof, dat zelfs de
begroeting er bij inschoot.
eisen en dwang
schildermode.
van de Amerikaanse
„meedoet", wordt omverge-
stuwd door de stroom ran
de algemene opinie. Men
moet dus niet alleen cultu
reel maar ook geestelijk
stevig geworteld zijn om
weerstand te bieden aan de
innerlijke kracht zijn om in Amerika zich1 hwi loerk. En wie niet
als artist niet alleen staande te houden,
maar ook te handhaven en te groeien.
Franck zelf zegt in dat verband: „Het is
veel betekenend dat de Europese schilders
en beeldhouwers die hier gedurende de
oorlog woonden, allemaal terug zijn ge
gaan naar Europa. Ik ken er maar twee
die zijn gebleven, twee met beroemde na
men Beroemd zijn ze nog, maar artistiek
gesproken zijn ze geestelijk doodgebloed".
En van zichzelf zegt hij: „Ik kan hier
alleen voortwerken omdat ik telkens weer
voor lange perioden naar Europa toega,
en als ik hier ben, me omring met alles
wat me aan de „oude wereld" bindt; ik
lees boeken uit Holland, België, Frankrijk
en Engelse poezie".
TV/ANNE ER men
ff Franck's werk be
kijkt uiaarin zich
het laatste anderhalve jaar
een enorme ontwikkeling
heeft voltrokken ziet
men ook dat het volmaakt
on-Amerikaans is. Maar
dan ivdt i s Ameri
kaans"?) Het is voor de
kunstenaar die nooit in dit
land heeft gewoond, haast
niet te begrijpen hoe moei
lijk het is om zich immuun
voor de modes in de Ameri
kaanse schilderswereld te
houden. Terwijl nog voor de
tweede wereldoorlog liet als
een voordeel gold óm in dit
land een Europese schilder
te zijn in die tijd dat de
Amerikaanse schilderkunst
nog erg provinciaal was
is nu blijkbaar met de grote
politieke macht en de lei
derspositie van Amerika in
de wereld ook de instelling
van de Amerikaanse kun
stenaars veranderd. Die
vindt dat het Alpha en
Omega van de schilderkunst
Picasso, Klee en de huisgod
Carles Pollock zijn. Naieve
Europese critici mogen
dan wel menen dat de
Amerikaanse non-objectieve
kunstwrochters muurvast
gelopen zijnvoorlopig heb
ben de machtige scheppers
van de chaos hier teveel
mode-succes, dan dat ze ook
maar in staat zouden zijn
het tumult om zich heen te
bedraen voor inkeer en her-
iening van de waarden in
;>.v;
FRANCK heeft dat gekund. Ofschoon
hij hier in een soort van geestelijk
vacuum heeft moeten werken. Maar
die „woeste ledigheid" was tevens de fac
tor, die zijn kunst steeds onafhankelijker
maakte, waardoor hij altijd weer bij zich
zelf te rade moest gaan, al zijn innerlijk
vermogen moest toetsen, hetgeen hem
allengs leidde naar een hele eigen stijl.
Hij was volmaakt aangewezen op zichzelf,
nauwelijks bekeken door Amerikaanse
kunstbroeders van faam, en ver van het
troostend begrip van de Europese kunst
wereld. Nog in zijn vroeger werk van een
jaar of drie geleden, vindt men dan ook
nog een zekere verscheurdheid, een tra
giek en geweldige spanning. Telkens
klaagt hij aan. In Amerika voelt men de
tijdgeest scherper dan in Europa, waar
nog een waas van oudheid en doorwer
kende traditie en herinnering de harde
perspectieven van onze tijd mild bedek
ken.
Daarom leed Franck hier ook meer dan
hij ooit in Europa zou hebben gedaan on
der het afdrijven van de twintigste eeuwer
naar een materialistische levenshouding.
„Requiem", „De Profundis", „De Dood in
het Atelier" luiden titels van zijn werk in
die jaren. Dan weer werd hij overweldigd
door het wezen van de moderne stad, het
staal en steen, de wolkenkrabber die de
kathedralen had verdrongen. Hij leed en
verzette zich en de spanning drukte zich
uit in een zeker geweld en hardheid, in
zware lijnen, scherpe en contrasterende
vlakken en in een koele intellectualiteit
waarmee hij zijn eigen leed de baas.
trachtte te blijven.
Wat er gebeurd is met Franck sinds die
jaren nog zo kortgeleden dat weet al
leen hijzelf. Maar uit zijn jongste werk is
die spanning verdwenen, de tragiek is op
gelost in een zekere mildheid en een al
bijna blij aanvaarden van hetgeen waar
aan dit leven op aarde zo rijk is: „Boom
gaard", „Bollenvelden", „Provence"
„Gracht in A'dam" zijn nu de titels van zijn
schilderijen. Een grote innigheid ligt in
het in zichzelf zo rustig en harmonisch
geworden werk. En met de liefde en toe
wijding van de oude meesters waar ook
zijn coloriet naar toe begint te gaan
bewerkt hij het vlak, dat verrukkelijk
rijk en gedifferentieerd is geworden.
Maar wat het treffendste is in Franck's
nieuwste werk: de hoop die het geeft voor
de onmiddellijke toekomst in de schilder
kunst. Hier is een man die zijn eigen weg
voor zich heeft uitgehouwen en weet waar
hij heen gaat. Hij heeft een gevaarlijke
kloof overbrugd. Anderen, die oprecht
een uitweg uit verstardheden en „ismes"
zoeken, kunnen hem volgen; vooral omdat
hij zo dicht bij hen heeft gestaan en hun
problemen heeft gedeeld. Maar de oplos
sing van die problemen liggen niet uit
sluitend op schilderkunstig gebied. Want
liet is niet alleen de schilder in de mens,
maar de hele mens, die schildert. En het
is ook de hele mens, die een ontwikkeling
moet doormaken, vóór die ontwikkeling
zich uit kan drukken in het werk van de
schilder. Alleen is dat niet een lang
zamerhand vergeten axioma?
GRACHT IN AMSTERDAM.
Schilderij van Frederick Franck.
EDERLAND heeft de vorige zomer
eeds kennis kunnen maken met
Bernanos' „Dialogues des Carmeli
tes". Het toenmalige Ned. Volkstoneel,
thans De Toneelvereniging geheten, gaf
toen een voorstelling in Nederlandse
vertaling van dit uitermate belangrijke
stuk, dat de Franse schrijver in 1948,
ziek en met de dood voor ogen, schreef.
Het gezelschap had Marcelle Tassen-
court uit Parijs laten overkomen om
de Nederlandse vertoning te regisse
ren en het resultaat was, de beperkte
mogelijkheden van deze toneelgroep in
aanmerking genomen, niet onbevredi
gend In ieder geval werd het een waar
dige 'voorstelling. Maar het werd niet de
meeslepende, tot in het diepst van het
hart ontroerende vertoning die, naar
ieder ooggetuige verklaart, in het Pa-
rijse Théatre Hébertot over het voet
licht werd gebracht en die zo insloeg
dat de zaal meer dan een jaar lang dag
na dag uitverkocht was.
Nu het Théatre Hébertot op het punt
staat een kleine tournee door Neder
land te beginnen met de vertoning van
dit stuk, zij het niet in dezelfde be
zetting, die het Parijse Theater-publiek
veroverde, lijkt het ons nuttig met na
me de Nederlandse katholieken te wij
zen op déze tofïe elgebeurtenis, die
Maandag a.s. in de Rotterdamse
Schouwburg plaats heeft en daarna
Dinsdag ïn het Haagse Gebouw voor
K. en W. en Woensdag in de Amster
damse Stadsschouwburg zal worden
herhaald.
Velen zullen zich de ontstaansgeschie
denis van het stuk herinneren. Een
Franse Dominicaan, père Raymond
Bruckberger, had het plan opgevat een
film te maken naar een novelle van
Gertrud von le Fort, getiteld ..Die letzte
am Schafott". In deze novelle gaf de
Duitse schrijfster op zeer vrije wijze
het verhaal weer van de zestien zusters
uit de Carmel te Compiègne, die tegen
het einde der Franse revolutie om
precies te zijn op 17 Juli 1794 onder
het zingen van de psalm Laudate het
schavot beklommen, waartoe de revo-
lutionnaire rechtbank haar had veroor
deeld, en die in 1906 werden zalig ver-
klaard
Op 'oorspronkelijkheid van vinding
kunnen de „Dialogues" dus geen aan
spraak maken. Niettemin is Bernanos'
laatste geschrift buitengewoon van be
lang, omdat het met zijn centrale thema
van de angst voor de dood en de uit
eindelijke genade van de moed, een
voor deze grote Franse geloofsstrijder
kenmerkend geluid laat horen, maar
heviger, getourmenteerder dan ooit.
Het lijkt alsof deze „Dialogues" voel
baar maken hoe Bernanos zelf in die
dagen met de dood$gngel moet hebben
gestreden.
de mens
onvermijdelijkheid
maar als een verleidingspoging van de
duivel, cn ook de angst verschijnt als
een wapen in de strategie van de Boze.
„Hij is in de doodsangst evengoed aan
wezig als in de zelfzekerheid en dc
kalmte van de dwaas" laat hij de pries
ter Donissan zeggen in „Sous Ic soleii
dc Satan". Ook de angst brengt Satan
een rijke oogst, behalve wanneer het
dc angst is van figuren als Donissan
of ais.... Blanche de la Force.
In haar zoekt Bernanos naar de die
pere zin van de angst die elke ziel, ook
de christenziel, benauwt, *de angst als
het tegenstuk van de „felix culpa". Het
is de ontzaglijkheid van Gods gunsten
die ons overweldigt en benauwt.
De christelijke paradox van de god
delijke kracht in de zwakke krijgt in
de Blanche-figuur op meesterlijke wij
ze gestalte en ook de andere hoofd
personages, de beide Moeder-Oversten
met name, zijn scherp gekarakteriseerd.
Deze figuren in hun menselijkheid en
tegelijk in hun spiritueel leven op de
planken uit te beelden is echter een
zeer délicate taak, waartegen het Ne
derlandse gezelschap, met alle respect
voor zijn prestatie, niet opgewassen
bleek. Bij de drie voorstellingen van
het Théatre Hébertot zal blijken of de
tournée-groep van dit theater de ma
gistrale tekst tot leven zal weten te
brengen.
HOE minder een tijdvak als het onze
een binding vertoont die tot een
levensstijl verheven kan worden, des
te meer bezint men zich op het verleden
waarin deze eenheid wèl bestond.
Zo ook is onze katholieke liturgie in
een stadium gekomen waar men zich
bezint op de rijkdom van het verle
den, op de binding met name die eer
tijds tussen de celebrant en de gelovige
gemeenschap bestond. Men heeft inge
zien dat het oorspronkelijke ritueel veel
door vertroebeling heeft ingeboet en
dat veelal de vorm bij uitnemendheid,
het H. Misoffer, tot een dienst is gewor
den waarvan het grootse gebeuren
naast de gemeenschap plaats vindt.
Vele pogingen van liturgisten hebben
aanmerkelijke resultaten geboekt om de
band tussen altaar en gemeenschap te
herstellen en om bij gezongen H. Dien
sten de wisselwerking tussen celebrant,
Schola en gemeenschap tot een hechte
driehoek te maken.
Hetgeen we in de kapel der paters
Capucijnen te Udenhout meemaakten
was in hoge mate geëigend om de
eenheid aan te tonen, die er tussen
deze drie moet bestaan. Het betrof
hier n.l. een poging om tot recon
structie te komen van de oudste ma
nier om het H. Misoffer te celebreren,
voor zover ons dat in geschriften is
geopenbaard. Het is de z.g. Ordo ro-
manus primus, de Pausmis uit de tijd
van de H. Gregorius de Grote waar
over veel opvattingen bestaan. Doch
men is tot een reconstructie gekomen
welke met recht als de meest waar
schijnlijke mag worden beschouwd.
Zo werden het „Christus vincit"
en andere niet in het graduale te
vinden melodieën, uit de Pausmis,
welke naar we menen door prof.
Smits v. Waesberghe uit de archie
ven van Sint Gallen zijn opgediept,
hier op voorbeeldige wijze uitgevoerd.
nodigdheden: heilige vaten, kandelaars,
wierookvat, enz. waren voor dit doel
ontworpen, en een stoet van bisschop
pen, priesters en de Schola omgaven de
Hogepriester met passende luister.
Reeds uit de eerste Gregoriaanse me
lodieën Introïtus en Kyrie kan men veel
verschil met het huidig ritueel opmaken.
Het was niet zonder iets van middel
eeuwse hoofse levensvorm dat aan de
celebrant adhaesie werd gevraagd om
trent de keuze der voorzangers: „Wie
zullen er vandaag zingen?, terwijl even
later de archiparafonista tot de lei
der der Schola de vriendelijke uitnodi
ging richt: „Wilt U zo goed zijn te be
ginnen?"
Eerst als de paus het zingen hoort zet
de stoet zich in beweging en neemt het
Introïtus-gezang een aanvang. De Kyrie
begint eerst als de Hogepriester de altaar-
treden beklimt, en het is kenmerkend
voor deze in wezen en oorsprong zo zui
vere litanie-zang, dat hij door een teken
aangeeft hoe lang de Kyrie-aanroep moet
duren of herhaald moet worden!
Radicaal verschillend van opvatting
is wel hetgeen rond de Canon plaats
vindt. De paus zingt de prefatie. Bij
Maar daar waren meer essentiële
vernieuwingen. Het belangrijkste was de
mogelijkheid voor de gelovigen om actief
deei te hebben aan het heilig Gebeu
ren, doordat de celebrant op een of
fertafel vóór aan het priesterkoor (en
dus niet tegen de achterwand van de
kerk) met het gezicht naar de gemeen
schap stond toegekeerd, zodat de ge
hele H. Handeling duidelijk waar
neembaar werd.
Het centrale punt van Het Offer, de
consecratie geschiedde door het mee
bidden van heel de gemeenschap der
canongebeden gelijk in de Byzan
tijnse ritus terwijl de offergave de
vorm had van werkeljjk brood dat aan
vankelijk onder de gelovigen uitgedeeld
zijnde, nu op de offertafel lag uitgespreid.
Onder deze éne gedaante gaat het
volk dan straks communiceren.
Het betrof hier nu geen echte Mis,
maar een vroom toneelspel, een verto
ning welke een beeld trachtte te geven
van de werkelijkheid. Men verbeeldde
zich aanwezig te zijn in een der Ro
meinse basilieken waar de Paus het
H. Misoffer placht op te dragen. Te
dien einde fungeerde een rijzige, sta
tige monnik als paus-celebrant. Hij
hield zelfs in die hoedanigheid op een
troon gezeten een korte allocutie tot zijn
beminde medebroeders!
Zowel de paramenten als altaar-be-
„Engelen en Aartsengelen" maken de
diakens een diepe buiging; bij „Tronen
en Heerschappijen" buigen de bisschop
pen en de priesters, en op het «inde
der prefatie buigt heel de gemeenschap
en zet ook heel deze gemeenschap de
Sanctus-melodie in: het driewerf „heilig"
waarbij de engelen zelf naar geschre
ven staat, met hun wieken hun aange
zicht uit eerbied voor de Allerhoogste
bedekken.
Hoe doet men dat tegenwoordig.
Hetgeen hierna plaats vindt de
Canongebeden is van een ontroerende
kracht en een mystieke bezieling zoals
we alleen nog in de Oosterse ritus ken
nen waar eveneens heel het volk tot
deelgenoot wordt van de H. Handeling
en waaraan we telkens bij deze plech
tigheid herinnerd werden. Om tot deze
bezinning te geraken en ons naar inten
ser beleving terug te voeren is deze
pseudo-Pausmls een waardevolle bijdrage
geweest, die bij de honderden genodig
den uit leidende geestelijke en wereld
lijke kringen een diepe indruk heeft
achtergelaten.
M. M.
IN EEN VORIG artikel werd kort beschreven, hoe
in eerlijk gesprek en christelijke eerbied het we
derzijdse begrip tussen katholiek en protestant
lieden ten dage langzaam groeiende is. Om de lezer
te helpen hierin enigszins méé te groeien en zodoende
„bij de tijd te blijven", willen we graag in enkele nu
volgende bijdragen trachten uiteen te zetten, wat er
in liet reformatorische christendom vandaag leeft.
Daarbij is allereerst nodig te verklaren uit welke
overwegingen het reformatorische denken is ontstaan
en wat er de meest wezenlijke karakteristieken van
zijn.
MAARTEN LUTHER was een Augustijner monnik
en priester: een zeer vroom en religieus denkend
man, talentvol en begaafd op velerlei gebied,
maar desondanks diep overtuigd van zijn eigen on
waardigheid, schuld en machteloosheid tegenover
God en de goddelijke barmhartigheid. Luther was er
zich heel sterk van bewust dat hij maar een zondaar
was voor God, een arme zondaar, die tóch graag goed
zou willen staan met God en zalig zou willen worden.
Tegelijk besefte hij dat hij dit zichzelf nooit zou kun
nen geven. En hij zocht vurig en ernstig naar een
01 A?sS1hiï professor wordt en onderricht moet geven
in de Heilige Schrift, bestudeert hij ijverig de Boeken
van het Oude en Nieuwe Testament. Daarbij verlaat
hem nooit de vraag: hoe word ik uit mijn eigen on
macht en zondigheid gered en hoe word ik voor God
gerechtvaardigd' In de Heilige Schrift meent hij na
verloop van tijd'de volgende oplossing te ontdekken:
Niet wat ik doe is beslissend voor mijn rechtvaardi
ging en uiteindelijke zaligheid. Alles wat ik doet is
immers, als gevolg van dg erfzonde, met zondigheid
besmet. Elke daad. die ik stel, is in godsdienstig op
zicht waardeloos. Krachtens mijzelf kan ik daar nooit
uitkomen. Deze impasse is voor de mens zelf onoplos
baar. Er is voor mij één mogelijkheid: geloven in
jesus Christus; dat betekent: niets van mijzelf ver
wachten en alles van Hem; dat betekent,: mijzelf ge
heel en al aan deze Jesus Christus uitleveren Dan
-/al ik terwijl ik zondaar ben en blijf, door mijn ver
bondenheid met Hem, m de ogen van God gerecht
vaardigd zijn en zalig worden
een soort instrument, dat God ons gratis en onver
diend in handen geeft en waarmee wij onze redding
a.h.w. kunnen grijpen.
Als wij gered worden, ondanks onze zondigheid,
hebben we dat dus op geen enkele wijze aan onszelf
te danken. En als we de genade van het geloof neb
ben ontvangen, moeten we onszelf niet wijsmaken,
dat we nu onze zondigheid kunnen afleggen en in de
echte zin van het woord heilig kunnen worden Goede
werken doen en daarmee de hemel verdienen bestaat
niet.
Alles waf je onderneemt blijft geïnfecteerd door
de erfzonde. Alleen Jesus Christus is zondeloos en
heilig. En alléén door i" Jesus Christus met over
gave en toewijding te geloven, kan de menselijke
zondigheid, zonder te verdwijnen, door God met
langer worden toegerekend en kan God de zondaar
gaan beschouwen als „deze persoon, die bij liristus
Deze ideeën werden door Lutlier openlijk voorge
staan en verkondigd.
LUTHER WEES de Bijbel aan als bron voor deze
ideeën vooral de brieven van de apostel Ramus.
Het goede, ware. dat in deze ideeën ongetwijfeld
ligt opgeschoten, leerde hij even hartstochtelijk als
het eenzijdige en onjuiste, dat zij volgens het oordeel
van zijn Kerk bevatten. Dit laatste werd hem nood
lottig. Hij wilde n.l. de correctie van de Kerk niet
aanvaarden. In het jaar 1517 verbrandde hp in het
publiek de Pauselijke brief, waarin hem als priester
van die Kerk werd opgedragen in gehoorzaamheid op
het eenzijdige en onware van zijn stellingen terug te
komen Luther was ongehoorzaam geworden aan de
Kerk en de tragische verdeling' der christenheid was
een feit.
„nnclusie: een mens raakt zijn
kwam tot de conc111 jioojt kwyt_ Qók
zondigheid hier op f- ,®f Christus verbonden
niet als hij door het geloof .metr^"'hppfJ ons wi]]€n
en in Hem gerechtvaardigd is God heelt ons wmen
verlassen, en wanneer wij gel°ve^.
lossing op ons toegepast; niet omdiit w J ons
zijn om fe geloven; maar omdat God zo go - -
het geloof te schenken. Want dit geloof Bio t
worden als een prestatie onzerzpds; het is veei mee
ALS MEN ERVAN uitgaat, dat een mens bjj wat van
hij doet of onderneemt zondigt, dan blijft er in
godsdienstig opzicht maar weinig ruimte open
voor menselijk initiatief. Voor een orthodox pro
testant is zonde niet allereerst een vrijwillige daad,
maar een onoverkomelijke toestand. „Trek van de
mens de zondaar af, en ge houdt niets over schreel
eens ds Tromp in het Rooms-Katholicisme-nummer
van „Wending". Wie de situatie zo ziet, zal natuurlpk
voor zijn uiteindelijke zaligheid niets kunnen ver
wachten van eigen gedrag of eigen handelingen. Wat
mqnsen doen heeft geen positieve godsdienstige bete
kenis. De wereld ontvluchten en iii een klooster zich
op heiligheid toeleggen, is zinloos. Aan mensen een
macht toekennen om anderen heilige of heiliger te
maken door priesterlijke bediening, moet men een
illusie noemen. Alléén Christus is priester; alle ande
ren zijn zondaars en kunnen niets voor anderen uit
richten, Menselijke bemiddeling bij de vergiffenis der
zonden roept het beeld op van de ene blinde, die de
andere begeleidt. Heiligen-verering wordt een inhoud
loze bezigheid, als er geen heiligen zijn.
ZO ZIET MEN, hoeveel van liet protestantisme
verklaarbaar wordt door rekening te houden met
de typische protestantse opvatting van de vol
komen zondige mens. Ook de wijze, waarop de kerk
diensten worden ingericht, is in dit opzicht begrijpe
lijk. Er is zo goed als geen uiterlijke liturgie. Het
Doopsel wordt in een korte plechtigheid toegediend.
Het Avondmaal wordt om de één, twee of drie maan
den gevierd met een zeer sober ceremonieel. De nor
male, geregelde kerkdienst bestaat uit de predikatie,
in een kleine omlijsting van gezang, gebed en mu
ziek. Het kerkgebouw zélf vertoont in zijn interieur
meestal weinig versiering. Dc preekstoel staat m net
middelpunt. Ér zijn geen knielbanken, geen heiligen
beelden, geen Kruiswegstaties, geen kaarsen, geen
godslamp, geen tabernakel. Hier wordt geen water
gesprenkeldgeen zalving verricht met olie en bal
sem, Er brandt geen vuur. Op Palmzondag zijn er
geen palmtakken, op Paaszaterdag geen zegening
van water en vuur, Op Paasmorgen geen feest van
witte en gouden kleuren tussen tientallen vlammen
en ijle wierook-wolken.
Het protestantisme gelóóft niet,- dat mensen iets
waardevols voor God kunnen doen met de dingen van
deze schepping. Alles, wat in de natuur voorradig is,
is weliswaar goed, uit Gods scheppende handen ge
komen maar wordt in de zondige handen van de
mens slechts instrument tot zonde. Het gebruik ervan
in de eredienst heeft geen zin.
DE TEGEISTELLING met de rijke en veelvormige
liturgie der Katholieke Kerk is wel groot, In
de Katholieke Kerk kunnen alle goede dingen
van deze aarde worden opgenomen in de omgang
tussen de mensen en hun God. Brood wijn, water, olie
en vuur houden de betekenis en de zeggenskraeht,
die zij in het evangelie reeds bezitten. De Kerk tan
zich uitdrukken in stil en sober gebed, maar ook in
een glans van stijlvolle, grootse plechtigheden.
Er zijn de laatste tijd in protestantse kringen kleine
groepen, die tot de z.g.n. „liturgische beweging be
horen en die (o.i. in strijd met de beginselen der
Reformatie!) zoekende zijn naar meer liturgische
vormgeving in de protestantse eredienst.
S. JELSMA, M.S.C.
A AN DE WALLEKANT van het Haarlemse Spaarne, op hel
gedeelte dat met de Spaarneherk een aanvang neemt, ont
breekt de lommer van oude bomen. Wie er van de overkant
naar kijkt ziet de oude huizen afsteken legen de Hollandse lucht. He-t
is één van die hoekjes van Haarlem, ivuar het verleden als het p are
nog een strakke, onromantische frisheid openbaart. Scherpe con
touren in de lucht, ivater er onder langs, de properheid van baksteen.
De schilder Kees Verwey ziet
hier dagelijks op uit en hij doet
dat vanuit een huis, dat volgens
Lodewijk van Deyssel het fraai
ste bezit uitmaakt van de „Ver
eniging Hendrik de Keyser". Het
verbaast dan ook niet, wanneer
men Verwey, in dit huis en met
dit uitzicht voor ogen, hoort
verklaren, dat „een schilder van
het land waar hij woont moet
getuigen" en dat hij zich zelf
beschouwt „als één der rede
lijkste voortzetters van de Hol
landse school".
KEES VERWEY neemt onder
onze schilders een geheel
eigen plaats in. Zijn groot
talent en de kracht van zijn
werk zullen door niemand met
een gevoelig oog, in twijfel kun
nen worden getrokken. Maar het
is moeilijker om zijn plaats te
determineren, als men daar ten
minste behoefte toe gevoelt. Hij
zelf constateert met een zeker
genoegen, dat hij „niet te van
gen" is onder een bepaald eti
ket. Wat hij nu wel precies van
zichzelf vindt is niet op de man
uit hem te krijgen. „Ik heb mij nooit
in mijn leven rekenschap gegeven
van de beweegredenen, waarom ik
iets deed", verklaarde hij
HET MERKWAARDIGE IS, dat
Kees Verwey enerzijds, naar hij
zegt, zich geen rekenschap geeft
van het waarom van zijn handelen,
maar anderzijds tijdens het gesprek
voortdurend een verfijnd causeurs
talent aan de dag legt, dat boeit door
zijn zin voor het flonkerende détail
en door zijn bedachtzaam geformu
leerde definities. De ogenschijnlijke
tegenstrijdigheid van deze beide kan
ten van Verwey vindt wellicht haar
verklaring in het karakter van deze
Haarlemse schilder, dat op zijn be
zoeker een rigoureus individualis
tische indruk maakt. Hij bekent „flit
sen van formuleringsdrang" te heb
ben, maar het komt mij voor, dat hij
zo vanzelfsprekend zich zelf is, dat hij
onmogelijk het voorwerp van zijn
eigen bespiegelingen kan zijn. Achter
af verwondert het mij niet, dat hij in
ernst voorstelde een karakterbeeld
van hem liever aan een vertrouwde
vriend te ontlenen, „die het beter
ziet dan ik" Dat dit beeld onverdeeld
gunstig zou uitvallen, waagde hij, in
alle openhartigheid, bij voorbaat In
twijfel te trekken.
af
boord komt. Hij verwees naar een lot
genoot, de dichter A. Roland Holst,
die hem op zijn 50ste verjaardag in
een kwatrijn in dezer voege toesprak:
„O lot, dat tegen
Ons scheidend,
Wij zwoegen
Gij door
ons zo fel zich
kantte,
U van Rembrandt,
mij van Dante
beiden overschaduw d
voort.
Uwen oom, en ik door
mijne tante.
CES VERWEY draagt een naam,
verleend. Het is niet onmogelijk,
dat men de grote .tachtiger", die
Albert Verwey was, nog eens zal aan
duiden als de oom van Kees Verwey,
maar Kees Verwey heeft tot dusver
méér moeten horen, dat hij de neef
was van Albert. Het is één van de
epitheta, welke men hem nogal eens
lichtvaardig toedicht, nl. als zou hij
de „geest van Tachtig" nu maar
daargelaten wat men daaronder zou
moeten verstaan ook nog in de?e
dagen incarneren. Nu moet worden
toegegeven, dat het fenomenale con
versatie-talent van Van Deyssel on
miskenbaar invloed heeft gehad op de
uitdrukkingswijze van Verwey, die de
oude Thijm hogelijk bewonderde en
rechtvaardigt nochtans niet, dat men
hem nog gaarne uitvoerig citeert. Dit
Verwey, die vóór alles zich zelf is,
met dergelijke loze beweringen aan
r ERWEY MEENT, dat deze regels
de relatie juist weergeven.
En nog scherper formuleerde hij
later zijn afstand althans tot de
subjectieve emotionaliteit van Kloos
en Van Deyssel, toen hij onder het
praten over het magistrale portret,
dat hij van Van Deyssel maakte, op
merkte, dat hij geen voorkeur had
voor wat hij schilderde, of het nu de
kop van Van Deyssel was of 'n thee
kopje. „Alle onderwerpen staan op
hetzelfde niveau", verzekerde bij
Deze objectivering doet haast even
even toegespitst aan als de subjective-
ring van genoemde Tachtigers Maar
Verwey houdt vol, dat hij Thijm juist
daarom zo goed heeft kunnen schilde
ren, omdat hij hem steeds als het
ware „als een globe" ervoer.
Nu, dat laatste kan waar geweest
zijn ten opzichte van de oude Thijm,
een geïsoleerde rots van blinkend
steen als deze was. Maar is het nog
vol te houden als men kijkt naar dat
wonderlijke schilderij dat hangt in
Verwey's huls? Ik bedoel het portret,
dat de schilder van zijn moeder
maakte. Hier breekt door alle objec
tiviteit de zachte glans der genegen
heid. En het onthult een deel van
Verwey's wezen, dat hij tijdens ons
onderhoud iets te veel had willen
verbergen.
Het is een schilderij, waarvoor men
zijn vrienden onverwijld naar Haar
lem zou willen zenden om het te
gaan zien. Maar ik ben er niet geheel
zeker van of zulk een toeloop de heer
Verwey als een aangename onderbre
king van de rust in zijn stille huis
zou voorkomen. En daarom is het
wellicht toch wijzer geduld te oefenen,
totdat Kees Verwey zijn werken we
derom gaat exposeren. Dat zal zijn
in het komende najaar in de kunst
handel De Boer, aan de Amsterdamse
Keizersgracht.