EUROPEAAN IN AMERIKA Sterke wortels nodig om aan de Amerikaanse weerstand te bieden schildersmode E K m Oudste Misliturgie herleefde Udenhout in s BERNANOS' DIALOGEN N5 Reformatorische mens-opvatting Een Hollandse Schilder V' K M J ammd fuut kikmYbu 'üpmmoia. Theatre Hébertot op tournee in de drie grote steden f m di noord- en n wereld KEES VERWEY: ZATERDAG 23 JANUARI 1954 PAGINA 5 De oude wereld Mode-successen Spanningen Rust en hoop qmwti Mimi IMAYA CHIR/E2 Gemeenschap nam actief deel bil Dtt WFRD VOOR Maarten Luther het uitgangs- puM en vandaar ging. hp verder denken. Hij „Niet te vangen' Rigoureus individualist Neef en oom Kees Vertveij, zelfportret Thijm, een globe Frederick Franck schilderde de Paus NEW-YORK, Januari. IE AVOND dat ik de schilder Frederick Franck jj bezocht, zal ik nooit vergeten. Na een ver moeiende dag had ik me voorbereid op het drinken van een koel glas Rijnwijn op zijn terrasje, dat met een hoge muur van de stille New Yorkse zijstraat afgesloten ligt; en 'lle verheugd op een van die gesprekken met de schilder, waaraan men lang nadat men al vertrokken is, nog terugdenkt. Maar N het is ditzelfde schilderij, dat het hele tentoongestelde werk van Franck bij de Van Diemen-Lilienfeld Galleries te New York domineert. Tegen een achtergrond van de Dom van de St. Pieterskerk te Rome, van vele kerken en torens in gedempte zware groenen en grij zen. rijst in strenge verticale vlakken van afwisselende grijze witten en witte grij zen de figuur van Paus Pius XII. Het goudgele kruis op de borst houdt de blik een ogenblik vast; dan voeren de vertica len deze blik verder toe op de ascetische kop, welke, met de krachtige kaak, de aanduiding van de fijngesneden gelaats trekken, de brandende en van binnenuit sterk gerichte blik elkeen, die deze hele figuur aanschouwt een innerlijke schok geeft. Men loopt op dit schilderij niet argeloos toe. Het houdt U onmiddellijk staande; ook daarna gebiedt het distantie. Dit nu heeft niets te maken met het feit dat men bier voor een „portret" van de Paus staat. Maar het heeft alles te maken met de uit straling van deze figuur; een uitstraling van het hevige geloof en de diepe over tuiging van de schilder zelf in de ontzag lijke geestelijke taak van de plaatsvervan ger van Petrus, de Steenrots. Zelfs volko men afgezien van de grote schilderlijke waarden in dit portret: wie in onze tijd zoveel zwakke om niet te zeggen misera- hele kerkelijke kunst en portretten van Z. II. de Paus heeft gezien, omdat in de eerste plaats meestal een onbedwingbaar geloof in de gedachten en symbolen van de kerkelijke kunst afwezig is, die staat verbaasd dat hier in Amerika een schilder met al de vurigheid van een vroeg Chris ten zijn credo belijdt in een grootse „stu die" van Paus Pius XII. NU is Franck weliswaar door en door Europeaan, al woont hij langzamer hand ongeveer 15 jaar in Amerika. Maar men moet een Europeaan van grote wijn noch verandarust vielen mij het eerste uur ten deel. Zijn vrouw voerde mc haast onmiddellijk naar de eerste verdieping waar zijn atelier is Het vertrek dat daarvoor ligt, was donker, maar in het atelier waar Franck aan het werk was, brandde licht. Juist in de omraming van de smalle lioge deur, die toegang tot het atelier geeft, zag ik toen een smal hoog schilderij hangen dat me zo trof, dat zelfs de begroeting er bij inschoot. eisen en dwang schildermode. van de Amerikaanse „meedoet", wordt omverge- stuwd door de stroom ran de algemene opinie. Men moet dus niet alleen cultu reel maar ook geestelijk stevig geworteld zijn om weerstand te bieden aan de innerlijke kracht zijn om in Amerika zich1 hwi loerk. En wie niet als artist niet alleen staande te houden, maar ook te handhaven en te groeien. Franck zelf zegt in dat verband: „Het is veel betekenend dat de Europese schilders en beeldhouwers die hier gedurende de oorlog woonden, allemaal terug zijn ge gaan naar Europa. Ik ken er maar twee die zijn gebleven, twee met beroemde na men Beroemd zijn ze nog, maar artistiek gesproken zijn ze geestelijk doodgebloed". En van zichzelf zegt hij: „Ik kan hier alleen voortwerken omdat ik telkens weer voor lange perioden naar Europa toega, en als ik hier ben, me omring met alles wat me aan de „oude wereld" bindt; ik lees boeken uit Holland, België, Frankrijk en Engelse poezie". TV/ANNE ER men ff Franck's werk be kijkt uiaarin zich het laatste anderhalve jaar een enorme ontwikkeling heeft voltrokken ziet men ook dat het volmaakt on-Amerikaans is. Maar dan ivdt i s Ameri kaans"?) Het is voor de kunstenaar die nooit in dit land heeft gewoond, haast niet te begrijpen hoe moei lijk het is om zich immuun voor de modes in de Ameri kaanse schilderswereld te houden. Terwijl nog voor de tweede wereldoorlog liet als een voordeel gold óm in dit land een Europese schilder te zijn in die tijd dat de Amerikaanse schilderkunst nog erg provinciaal was is nu blijkbaar met de grote politieke macht en de lei derspositie van Amerika in de wereld ook de instelling van de Amerikaanse kun stenaars veranderd. Die vindt dat het Alpha en Omega van de schilderkunst Picasso, Klee en de huisgod Carles Pollock zijn. Naieve Europese critici mogen dan wel menen dat de Amerikaanse non-objectieve kunstwrochters muurvast gelopen zijnvoorlopig heb ben de machtige scheppers van de chaos hier teveel mode-succes, dan dat ze ook maar in staat zouden zijn het tumult om zich heen te bedraen voor inkeer en her- iening van de waarden in ;>.v; FRANCK heeft dat gekund. Ofschoon hij hier in een soort van geestelijk vacuum heeft moeten werken. Maar die „woeste ledigheid" was tevens de fac tor, die zijn kunst steeds onafhankelijker maakte, waardoor hij altijd weer bij zich zelf te rade moest gaan, al zijn innerlijk vermogen moest toetsen, hetgeen hem allengs leidde naar een hele eigen stijl. Hij was volmaakt aangewezen op zichzelf, nauwelijks bekeken door Amerikaanse kunstbroeders van faam, en ver van het troostend begrip van de Europese kunst wereld. Nog in zijn vroeger werk van een jaar of drie geleden, vindt men dan ook nog een zekere verscheurdheid, een tra giek en geweldige spanning. Telkens klaagt hij aan. In Amerika voelt men de tijdgeest scherper dan in Europa, waar nog een waas van oudheid en doorwer kende traditie en herinnering de harde perspectieven van onze tijd mild bedek ken. Daarom leed Franck hier ook meer dan hij ooit in Europa zou hebben gedaan on der het afdrijven van de twintigste eeuwer naar een materialistische levenshouding. „Requiem", „De Profundis", „De Dood in het Atelier" luiden titels van zijn werk in die jaren. Dan weer werd hij overweldigd door het wezen van de moderne stad, het staal en steen, de wolkenkrabber die de kathedralen had verdrongen. Hij leed en verzette zich en de spanning drukte zich uit in een zeker geweld en hardheid, in zware lijnen, scherpe en contrasterende vlakken en in een koele intellectualiteit waarmee hij zijn eigen leed de baas. trachtte te blijven. Wat er gebeurd is met Franck sinds die jaren nog zo kortgeleden dat weet al leen hijzelf. Maar uit zijn jongste werk is die spanning verdwenen, de tragiek is op gelost in een zekere mildheid en een al bijna blij aanvaarden van hetgeen waar aan dit leven op aarde zo rijk is: „Boom gaard", „Bollenvelden", „Provence" „Gracht in A'dam" zijn nu de titels van zijn schilderijen. Een grote innigheid ligt in het in zichzelf zo rustig en harmonisch geworden werk. En met de liefde en toe wijding van de oude meesters waar ook zijn coloriet naar toe begint te gaan bewerkt hij het vlak, dat verrukkelijk rijk en gedifferentieerd is geworden. Maar wat het treffendste is in Franck's nieuwste werk: de hoop die het geeft voor de onmiddellijke toekomst in de schilder kunst. Hier is een man die zijn eigen weg voor zich heeft uitgehouwen en weet waar hij heen gaat. Hij heeft een gevaarlijke kloof overbrugd. Anderen, die oprecht een uitweg uit verstardheden en „ismes" zoeken, kunnen hem volgen; vooral omdat hij zo dicht bij hen heeft gestaan en hun problemen heeft gedeeld. Maar de oplos sing van die problemen liggen niet uit sluitend op schilderkunstig gebied. Want liet is niet alleen de schilder in de mens, maar de hele mens, die schildert. En het is ook de hele mens, die een ontwikkeling moet doormaken, vóór die ontwikkeling zich uit kan drukken in het werk van de schilder. Alleen is dat niet een lang zamerhand vergeten axioma? GRACHT IN AMSTERDAM. Schilderij van Frederick Franck. EDERLAND heeft de vorige zomer eeds kennis kunnen maken met Bernanos' „Dialogues des Carmeli tes". Het toenmalige Ned. Volkstoneel, thans De Toneelvereniging geheten, gaf toen een voorstelling in Nederlandse vertaling van dit uitermate belangrijke stuk, dat de Franse schrijver in 1948, ziek en met de dood voor ogen, schreef. Het gezelschap had Marcelle Tassen- court uit Parijs laten overkomen om de Nederlandse vertoning te regisse ren en het resultaat was, de beperkte mogelijkheden van deze toneelgroep in aanmerking genomen, niet onbevredi gend In ieder geval werd het een waar dige 'voorstelling. Maar het werd niet de meeslepende, tot in het diepst van het hart ontroerende vertoning die, naar ieder ooggetuige verklaart, in het Pa- rijse Théatre Hébertot over het voet licht werd gebracht en die zo insloeg dat de zaal meer dan een jaar lang dag na dag uitverkocht was. Nu het Théatre Hébertot op het punt staat een kleine tournee door Neder land te beginnen met de vertoning van dit stuk, zij het niet in dezelfde be zetting, die het Parijse Theater-publiek veroverde, lijkt het ons nuttig met na me de Nederlandse katholieken te wij zen op déze tofïe elgebeurtenis, die Maandag a.s. in de Rotterdamse Schouwburg plaats heeft en daarna Dinsdag ïn het Haagse Gebouw voor K. en W. en Woensdag in de Amster damse Stadsschouwburg zal worden herhaald. Velen zullen zich de ontstaansgeschie denis van het stuk herinneren. Een Franse Dominicaan, père Raymond Bruckberger, had het plan opgevat een film te maken naar een novelle van Gertrud von le Fort, getiteld ..Die letzte am Schafott". In deze novelle gaf de Duitse schrijfster op zeer vrije wijze het verhaal weer van de zestien zusters uit de Carmel te Compiègne, die tegen het einde der Franse revolutie om precies te zijn op 17 Juli 1794 onder het zingen van de psalm Laudate het schavot beklommen, waartoe de revo- lutionnaire rechtbank haar had veroor deeld, en die in 1906 werden zalig ver- klaard Op 'oorspronkelijkheid van vinding kunnen de „Dialogues" dus geen aan spraak maken. Niettemin is Bernanos' laatste geschrift buitengewoon van be lang, omdat het met zijn centrale thema van de angst voor de dood en de uit eindelijke genade van de moed, een voor deze grote Franse geloofsstrijder kenmerkend geluid laat horen, maar heviger, getourmenteerder dan ooit. Het lijkt alsof deze „Dialogues" voel baar maken hoe Bernanos zelf in die dagen met de dood$gngel moet hebben gestreden. de mens onvermijdelijkheid maar als een verleidingspoging van de duivel, cn ook de angst verschijnt als een wapen in de strategie van de Boze. „Hij is in de doodsangst evengoed aan wezig als in de zelfzekerheid en dc kalmte van de dwaas" laat hij de pries ter Donissan zeggen in „Sous Ic soleii dc Satan". Ook de angst brengt Satan een rijke oogst, behalve wanneer het dc angst is van figuren als Donissan of ais.... Blanche de la Force. In haar zoekt Bernanos naar de die pere zin van de angst die elke ziel, ook de christenziel, benauwt, *de angst als het tegenstuk van de „felix culpa". Het is de ontzaglijkheid van Gods gunsten die ons overweldigt en benauwt. De christelijke paradox van de god delijke kracht in de zwakke krijgt in de Blanche-figuur op meesterlijke wij ze gestalte en ook de andere hoofd personages, de beide Moeder-Oversten met name, zijn scherp gekarakteriseerd. Deze figuren in hun menselijkheid en tegelijk in hun spiritueel leven op de planken uit te beelden is echter een zeer délicate taak, waartegen het Ne derlandse gezelschap, met alle respect voor zijn prestatie, niet opgewassen bleek. Bij de drie voorstellingen van het Théatre Hébertot zal blijken of de tournée-groep van dit theater de ma gistrale tekst tot leven zal weten te brengen. HOE minder een tijdvak als het onze een binding vertoont die tot een levensstijl verheven kan worden, des te meer bezint men zich op het verleden waarin deze eenheid wèl bestond. Zo ook is onze katholieke liturgie in een stadium gekomen waar men zich bezint op de rijkdom van het verle den, op de binding met name die eer tijds tussen de celebrant en de gelovige gemeenschap bestond. Men heeft inge zien dat het oorspronkelijke ritueel veel door vertroebeling heeft ingeboet en dat veelal de vorm bij uitnemendheid, het H. Misoffer, tot een dienst is gewor den waarvan het grootse gebeuren naast de gemeenschap plaats vindt. Vele pogingen van liturgisten hebben aanmerkelijke resultaten geboekt om de band tussen altaar en gemeenschap te herstellen en om bij gezongen H. Dien sten de wisselwerking tussen celebrant, Schola en gemeenschap tot een hechte driehoek te maken. Hetgeen we in de kapel der paters Capucijnen te Udenhout meemaakten was in hoge mate geëigend om de eenheid aan te tonen, die er tussen deze drie moet bestaan. Het betrof hier n.l. een poging om tot recon structie te komen van de oudste ma nier om het H. Misoffer te celebreren, voor zover ons dat in geschriften is geopenbaard. Het is de z.g. Ordo ro- manus primus, de Pausmis uit de tijd van de H. Gregorius de Grote waar over veel opvattingen bestaan. Doch men is tot een reconstructie gekomen welke met recht als de meest waar schijnlijke mag worden beschouwd. Zo werden het „Christus vincit" en andere niet in het graduale te vinden melodieën, uit de Pausmis, welke naar we menen door prof. Smits v. Waesberghe uit de archie ven van Sint Gallen zijn opgediept, hier op voorbeeldige wijze uitgevoerd. nodigdheden: heilige vaten, kandelaars, wierookvat, enz. waren voor dit doel ontworpen, en een stoet van bisschop pen, priesters en de Schola omgaven de Hogepriester met passende luister. Reeds uit de eerste Gregoriaanse me lodieën Introïtus en Kyrie kan men veel verschil met het huidig ritueel opmaken. Het was niet zonder iets van middel eeuwse hoofse levensvorm dat aan de celebrant adhaesie werd gevraagd om trent de keuze der voorzangers: „Wie zullen er vandaag zingen?, terwijl even later de archiparafonista tot de lei der der Schola de vriendelijke uitnodi ging richt: „Wilt U zo goed zijn te be ginnen?" Eerst als de paus het zingen hoort zet de stoet zich in beweging en neemt het Introïtus-gezang een aanvang. De Kyrie begint eerst als de Hogepriester de altaar- treden beklimt, en het is kenmerkend voor deze in wezen en oorsprong zo zui vere litanie-zang, dat hij door een teken aangeeft hoe lang de Kyrie-aanroep moet duren of herhaald moet worden! Radicaal verschillend van opvatting is wel hetgeen rond de Canon plaats vindt. De paus zingt de prefatie. Bij Maar daar waren meer essentiële vernieuwingen. Het belangrijkste was de mogelijkheid voor de gelovigen om actief deei te hebben aan het heilig Gebeu ren, doordat de celebrant op een of fertafel vóór aan het priesterkoor (en dus niet tegen de achterwand van de kerk) met het gezicht naar de gemeen schap stond toegekeerd, zodat de ge hele H. Handeling duidelijk waar neembaar werd. Het centrale punt van Het Offer, de consecratie geschiedde door het mee bidden van heel de gemeenschap der canongebeden gelijk in de Byzan tijnse ritus terwijl de offergave de vorm had van werkeljjk brood dat aan vankelijk onder de gelovigen uitgedeeld zijnde, nu op de offertafel lag uitgespreid. Onder deze éne gedaante gaat het volk dan straks communiceren. Het betrof hier nu geen echte Mis, maar een vroom toneelspel, een verto ning welke een beeld trachtte te geven van de werkelijkheid. Men verbeeldde zich aanwezig te zijn in een der Ro meinse basilieken waar de Paus het H. Misoffer placht op te dragen. Te dien einde fungeerde een rijzige, sta tige monnik als paus-celebrant. Hij hield zelfs in die hoedanigheid op een troon gezeten een korte allocutie tot zijn beminde medebroeders! Zowel de paramenten als altaar-be- „Engelen en Aartsengelen" maken de diakens een diepe buiging; bij „Tronen en Heerschappijen" buigen de bisschop pen en de priesters, en op het «inde der prefatie buigt heel de gemeenschap en zet ook heel deze gemeenschap de Sanctus-melodie in: het driewerf „heilig" waarbij de engelen zelf naar geschre ven staat, met hun wieken hun aange zicht uit eerbied voor de Allerhoogste bedekken. Hoe doet men dat tegenwoordig. Hetgeen hierna plaats vindt de Canongebeden is van een ontroerende kracht en een mystieke bezieling zoals we alleen nog in de Oosterse ritus ken nen waar eveneens heel het volk tot deelgenoot wordt van de H. Handeling en waaraan we telkens bij deze plech tigheid herinnerd werden. Om tot deze bezinning te geraken en ons naar inten ser beleving terug te voeren is deze pseudo-Pausmls een waardevolle bijdrage geweest, die bij de honderden genodig den uit leidende geestelijke en wereld lijke kringen een diepe indruk heeft achtergelaten. M. M. IN EEN VORIG artikel werd kort beschreven, hoe in eerlijk gesprek en christelijke eerbied het we derzijdse begrip tussen katholiek en protestant lieden ten dage langzaam groeiende is. Om de lezer te helpen hierin enigszins méé te groeien en zodoende „bij de tijd te blijven", willen we graag in enkele nu volgende bijdragen trachten uiteen te zetten, wat er in liet reformatorische christendom vandaag leeft. Daarbij is allereerst nodig te verklaren uit welke overwegingen het reformatorische denken is ontstaan en wat er de meest wezenlijke karakteristieken van zijn. MAARTEN LUTHER was een Augustijner monnik en priester: een zeer vroom en religieus denkend man, talentvol en begaafd op velerlei gebied, maar desondanks diep overtuigd van zijn eigen on waardigheid, schuld en machteloosheid tegenover God en de goddelijke barmhartigheid. Luther was er zich heel sterk van bewust dat hij maar een zondaar was voor God, een arme zondaar, die tóch graag goed zou willen staan met God en zalig zou willen worden. Tegelijk besefte hij dat hij dit zichzelf nooit zou kun nen geven. En hij zocht vurig en ernstig naar een 01 A?sS1hiï professor wordt en onderricht moet geven in de Heilige Schrift, bestudeert hij ijverig de Boeken van het Oude en Nieuwe Testament. Daarbij verlaat hem nooit de vraag: hoe word ik uit mijn eigen on macht en zondigheid gered en hoe word ik voor God gerechtvaardigd' In de Heilige Schrift meent hij na verloop van tijd'de volgende oplossing te ontdekken: Niet wat ik doe is beslissend voor mijn rechtvaardi ging en uiteindelijke zaligheid. Alles wat ik doet is immers, als gevolg van dg erfzonde, met zondigheid besmet. Elke daad. die ik stel, is in godsdienstig op zicht waardeloos. Krachtens mijzelf kan ik daar nooit uitkomen. Deze impasse is voor de mens zelf onoplos baar. Er is voor mij één mogelijkheid: geloven in jesus Christus; dat betekent: niets van mijzelf ver wachten en alles van Hem; dat betekent,: mijzelf ge heel en al aan deze Jesus Christus uitleveren Dan -/al ik terwijl ik zondaar ben en blijf, door mijn ver bondenheid met Hem, m de ogen van God gerecht vaardigd zijn en zalig worden een soort instrument, dat God ons gratis en onver diend in handen geeft en waarmee wij onze redding a.h.w. kunnen grijpen. Als wij gered worden, ondanks onze zondigheid, hebben we dat dus op geen enkele wijze aan onszelf te danken. En als we de genade van het geloof neb ben ontvangen, moeten we onszelf niet wijsmaken, dat we nu onze zondigheid kunnen afleggen en in de echte zin van het woord heilig kunnen worden Goede werken doen en daarmee de hemel verdienen bestaat niet. Alles waf je onderneemt blijft geïnfecteerd door de erfzonde. Alleen Jesus Christus is zondeloos en heilig. En alléén door i" Jesus Christus met over gave en toewijding te geloven, kan de menselijke zondigheid, zonder te verdwijnen, door God met langer worden toegerekend en kan God de zondaar gaan beschouwen als „deze persoon, die bij liristus Deze ideeën werden door Lutlier openlijk voorge staan en verkondigd. LUTHER WEES de Bijbel aan als bron voor deze ideeën vooral de brieven van de apostel Ramus. Het goede, ware. dat in deze ideeën ongetwijfeld ligt opgeschoten, leerde hij even hartstochtelijk als het eenzijdige en onjuiste, dat zij volgens het oordeel van zijn Kerk bevatten. Dit laatste werd hem nood lottig. Hij wilde n.l. de correctie van de Kerk niet aanvaarden. In het jaar 1517 verbrandde hp in het publiek de Pauselijke brief, waarin hem als priester van die Kerk werd opgedragen in gehoorzaamheid op het eenzijdige en onware van zijn stellingen terug te komen Luther was ongehoorzaam geworden aan de Kerk en de tragische verdeling' der christenheid was een feit. „nnclusie: een mens raakt zijn kwam tot de conc111 jioojt kwyt_ Qók zondigheid hier op f- ,®f Christus verbonden niet als hij door het geloof .metr^"'hppfJ ons wi]]€n en in Hem gerechtvaardigd is God heelt ons wmen verlassen, en wanneer wij gel°ve^. lossing op ons toegepast; niet omdiit w J ons zijn om fe geloven; maar omdat God zo go - - het geloof te schenken. Want dit geloof Bio t worden als een prestatie onzerzpds; het is veei mee ALS MEN ERVAN uitgaat, dat een mens bjj wat van hij doet of onderneemt zondigt, dan blijft er in godsdienstig opzicht maar weinig ruimte open voor menselijk initiatief. Voor een orthodox pro testant is zonde niet allereerst een vrijwillige daad, maar een onoverkomelijke toestand. „Trek van de mens de zondaar af, en ge houdt niets over schreel eens ds Tromp in het Rooms-Katholicisme-nummer van „Wending". Wie de situatie zo ziet, zal natuurlpk voor zijn uiteindelijke zaligheid niets kunnen ver wachten van eigen gedrag of eigen handelingen. Wat mqnsen doen heeft geen positieve godsdienstige bete kenis. De wereld ontvluchten en iii een klooster zich op heiligheid toeleggen, is zinloos. Aan mensen een macht toekennen om anderen heilige of heiliger te maken door priesterlijke bediening, moet men een illusie noemen. Alléén Christus is priester; alle ande ren zijn zondaars en kunnen niets voor anderen uit richten, Menselijke bemiddeling bij de vergiffenis der zonden roept het beeld op van de ene blinde, die de andere begeleidt. Heiligen-verering wordt een inhoud loze bezigheid, als er geen heiligen zijn. ZO ZIET MEN, hoeveel van liet protestantisme verklaarbaar wordt door rekening te houden met de typische protestantse opvatting van de vol komen zondige mens. Ook de wijze, waarop de kerk diensten worden ingericht, is in dit opzicht begrijpe lijk. Er is zo goed als geen uiterlijke liturgie. Het Doopsel wordt in een korte plechtigheid toegediend. Het Avondmaal wordt om de één, twee of drie maan den gevierd met een zeer sober ceremonieel. De nor male, geregelde kerkdienst bestaat uit de predikatie, in een kleine omlijsting van gezang, gebed en mu ziek. Het kerkgebouw zélf vertoont in zijn interieur meestal weinig versiering. Dc preekstoel staat m net middelpunt. Ér zijn geen knielbanken, geen heiligen beelden, geen Kruiswegstaties, geen kaarsen, geen godslamp, geen tabernakel. Hier wordt geen water gesprenkeldgeen zalving verricht met olie en bal sem, Er brandt geen vuur. Op Palmzondag zijn er geen palmtakken, op Paaszaterdag geen zegening van water en vuur, Op Paasmorgen geen feest van witte en gouden kleuren tussen tientallen vlammen en ijle wierook-wolken. Het protestantisme gelóóft niet,- dat mensen iets waardevols voor God kunnen doen met de dingen van deze schepping. Alles, wat in de natuur voorradig is, is weliswaar goed, uit Gods scheppende handen ge komen maar wordt in de zondige handen van de mens slechts instrument tot zonde. Het gebruik ervan in de eredienst heeft geen zin. DE TEGEISTELLING met de rijke en veelvormige liturgie der Katholieke Kerk is wel groot, In de Katholieke Kerk kunnen alle goede dingen van deze aarde worden opgenomen in de omgang tussen de mensen en hun God. Brood wijn, water, olie en vuur houden de betekenis en de zeggenskraeht, die zij in het evangelie reeds bezitten. De Kerk tan zich uitdrukken in stil en sober gebed, maar ook in een glans van stijlvolle, grootse plechtigheden. Er zijn de laatste tijd in protestantse kringen kleine groepen, die tot de z.g.n. „liturgische beweging be horen en die (o.i. in strijd met de beginselen der Reformatie!) zoekende zijn naar meer liturgische vormgeving in de protestantse eredienst. S. JELSMA, M.S.C. A AN DE WALLEKANT van het Haarlemse Spaarne, op hel gedeelte dat met de Spaarneherk een aanvang neemt, ont breekt de lommer van oude bomen. Wie er van de overkant naar kijkt ziet de oude huizen afsteken legen de Hollandse lucht. He-t is één van die hoekjes van Haarlem, ivuar het verleden als het p are nog een strakke, onromantische frisheid openbaart. Scherpe con touren in de lucht, ivater er onder langs, de properheid van baksteen. De schilder Kees Verwey ziet hier dagelijks op uit en hij doet dat vanuit een huis, dat volgens Lodewijk van Deyssel het fraai ste bezit uitmaakt van de „Ver eniging Hendrik de Keyser". Het verbaast dan ook niet, wanneer men Verwey, in dit huis en met dit uitzicht voor ogen, hoort verklaren, dat „een schilder van het land waar hij woont moet getuigen" en dat hij zich zelf beschouwt „als één der rede lijkste voortzetters van de Hol landse school". KEES VERWEY neemt onder onze schilders een geheel eigen plaats in. Zijn groot talent en de kracht van zijn werk zullen door niemand met een gevoelig oog, in twijfel kun nen worden getrokken. Maar het is moeilijker om zijn plaats te determineren, als men daar ten minste behoefte toe gevoelt. Hij zelf constateert met een zeker genoegen, dat hij „niet te van gen" is onder een bepaald eti ket. Wat hij nu wel precies van zichzelf vindt is niet op de man uit hem te krijgen. „Ik heb mij nooit in mijn leven rekenschap gegeven van de beweegredenen, waarom ik iets deed", verklaarde hij HET MERKWAARDIGE IS, dat Kees Verwey enerzijds, naar hij zegt, zich geen rekenschap geeft van het waarom van zijn handelen, maar anderzijds tijdens het gesprek voortdurend een verfijnd causeurs talent aan de dag legt, dat boeit door zijn zin voor het flonkerende détail en door zijn bedachtzaam geformu leerde definities. De ogenschijnlijke tegenstrijdigheid van deze beide kan ten van Verwey vindt wellicht haar verklaring in het karakter van deze Haarlemse schilder, dat op zijn be zoeker een rigoureus individualis tische indruk maakt. Hij bekent „flit sen van formuleringsdrang" te heb ben, maar het komt mij voor, dat hij zo vanzelfsprekend zich zelf is, dat hij onmogelijk het voorwerp van zijn eigen bespiegelingen kan zijn. Achter af verwondert het mij niet, dat hij in ernst voorstelde een karakterbeeld van hem liever aan een vertrouwde vriend te ontlenen, „die het beter ziet dan ik" Dat dit beeld onverdeeld gunstig zou uitvallen, waagde hij, in alle openhartigheid, bij voorbaat In twijfel te trekken. af boord komt. Hij verwees naar een lot genoot, de dichter A. Roland Holst, die hem op zijn 50ste verjaardag in een kwatrijn in dezer voege toesprak: „O lot, dat tegen Ons scheidend, Wij zwoegen Gij door ons zo fel zich kantte, U van Rembrandt, mij van Dante beiden overschaduw d voort. Uwen oom, en ik door mijne tante. CES VERWEY draagt een naam, verleend. Het is niet onmogelijk, dat men de grote .tachtiger", die Albert Verwey was, nog eens zal aan duiden als de oom van Kees Verwey, maar Kees Verwey heeft tot dusver méér moeten horen, dat hij de neef was van Albert. Het is één van de epitheta, welke men hem nogal eens lichtvaardig toedicht, nl. als zou hij de „geest van Tachtig" nu maar daargelaten wat men daaronder zou moeten verstaan ook nog in de?e dagen incarneren. Nu moet worden toegegeven, dat het fenomenale con versatie-talent van Van Deyssel on miskenbaar invloed heeft gehad op de uitdrukkingswijze van Verwey, die de oude Thijm hogelijk bewonderde en rechtvaardigt nochtans niet, dat men hem nog gaarne uitvoerig citeert. Dit Verwey, die vóór alles zich zelf is, met dergelijke loze beweringen aan r ERWEY MEENT, dat deze regels de relatie juist weergeven. En nog scherper formuleerde hij later zijn afstand althans tot de subjectieve emotionaliteit van Kloos en Van Deyssel, toen hij onder het praten over het magistrale portret, dat hij van Van Deyssel maakte, op merkte, dat hij geen voorkeur had voor wat hij schilderde, of het nu de kop van Van Deyssel was of 'n thee kopje. „Alle onderwerpen staan op hetzelfde niveau", verzekerde bij Deze objectivering doet haast even even toegespitst aan als de subjective- ring van genoemde Tachtigers Maar Verwey houdt vol, dat hij Thijm juist daarom zo goed heeft kunnen schilde ren, omdat hij hem steeds als het ware „als een globe" ervoer. Nu, dat laatste kan waar geweest zijn ten opzichte van de oude Thijm, een geïsoleerde rots van blinkend steen als deze was. Maar is het nog vol te houden als men kijkt naar dat wonderlijke schilderij dat hangt in Verwey's huls? Ik bedoel het portret, dat de schilder van zijn moeder maakte. Hier breekt door alle objec tiviteit de zachte glans der genegen heid. En het onthult een deel van Verwey's wezen, dat hij tijdens ons onderhoud iets te veel had willen verbergen. Het is een schilderij, waarvoor men zijn vrienden onverwijld naar Haar lem zou willen zenden om het te gaan zien. Maar ik ben er niet geheel zeker van of zulk een toeloop de heer Verwey als een aangename onderbre king van de rust in zijn stille huis zou voorkomen. En daarom is het wellicht toch wijzer geduld te oefenen, totdat Kees Verwey zijn werken we derom gaat exposeren. Dat zal zijn in het komende najaar in de kunst handel De Boer, aan de Amsterdamse Keizersgracht.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1954 | | pagina 5