EEN OORSPRONKELIJKE VERZAMELAAR
Shaw s Saint-Joan weer ten tonele
Wie is Anton Ruys?
Conven tionele opvattingen
Wordt zijn betekenis overschat?
Historische vervalsing in sterk
geschreven spel
Y>
E-
Van de Franse wijnbouw naar Rotterdam
Rembrandt, Goya en Greco in het
St. Catharina-museum te Gouda
Del Monte-collectie in bruikleen
Verrassend fraaie
portretten
Vers van de Pers
eft wereld
PAGINA 5
E FAMILIE DEL MONTE, in
Zoldermetamorfose
Verscheidenheid
Portretten
Bergen Belsen als criterium?
Verdraaiing der feiten
Paradox
Schijn-analyse
Tafelgesprekken
Reële verhoudingen
Een echt Rotterdams
Toneel scheppen
I) het bezit van een fantastisch
mooie schilderijen-collectie,
heeft deze in bruikleen afgestaan aan
het St. Catharinamuseum te Gouda.
Waarom juist aan het Goudse mu
seumOm dit te begrijpen is enige
kennis nodig van de del Monte-
verzameling en van het St. Catharina
museum. De del Monte-collectie ken
merkt zich door de fijne smaak ivaar-
mee zij werd samengesteld. Om zijn
veertig kamers tellende huis te
Brussel te verfraaien kocht de heer
del Monte destijds tal van schilde
rijen. Hij selecteerde daarbij met
kunstgevoel en oorspronkelijkheid,
nan kwaliteit hoger waarde toeken
nend dan aan grote namen. Wie iets
iceet over het snobisme dat collec-
tionneurs dikwijls eigen is, zal be
grijpen dat dit werkelijk als een uit
zondering mag gelden.
Bij de keuze nu van het museum
waarin de collectie zal ivorden onder
gebracht, toonden de erfgenamen van
wijlen de Brusselse Hollander del
Monte eenzelfde oorspronkelijkheid.
Niet op het Jlijksmuscuin viel hun
keuze, noch op het Mauritshuis of
een ander roemrucht gebouw waar
men, bij ivijze van spreken, niet kijkt
op een veertigtal meesterwerken
meer of minder, maar op een rustig,
antiek, Hollands huis, een museum,
Ongemerkt is men inmiddels uit de
middeleeuwen van de stenen hal beneden,
renaissance en barok met haast oneerbie
dige vaart passerend, in een moderne
expositieruimte tercchtgekomen. Op de
zolder van het St Catharinamuseum heeft
de directeur, de heer G. C. Helbers, na
melijk een waar wonder gewrocht. Uit
hanebalken, vermolmd hout, en duisternis
toverde hij een kraakheldere witte zaal te
voorschijn, in een aangenaam rhythmc
verdeeld in acht kabinetjes en doelmatig
verlicht door buislampen, ergens in de
lage plafonds verborgen. Daar bev'ndt
zich het grootste deel der del Mnnte-
verzameling. Maar het kostbaarste ervan
treft men in de grote zaal, een verdieping
lager, aan. Laten we daar beginnen.
DRIE grote landschappen trekken hier
dadelijk de aandacht. Een Ruysdael,
„Herberg in de duinen", levendig en
bewegelijk geschilderd, zoals dat rijtuigje
links tussen de boompartijen aan komt
rijden, een Hobbema sappig van kleur en
vol romantische sfeer en een Joris v. d.
Hagen.
Dit drietal illustreert de voorliefde van
del Monte voor het Hollandse landschap,
die hem wordt toegeschreven, maar waar
van men op de expositie eigenlijk niet
veel merkt.
Wat men daar wel merkt is de zuivere
gevoeligheid die deze verzamelaar moet
waarin Jan Steen met al de vinnigheid
van zijn penseel de oude schavuit op he
terdaad. betrapt; op 'n losweg gecompo
neerd landschap van Paulus Potter met
galopperende rijpaarden en vadsige
koeien, op een bewonderenswaardig
goede Brouwer, die kaartspelende boe
ren snapte op het monient dat de rood-
gemutste zijn vier azen blootlegt, op een
woelig zeestuk van Backhuysen, waarop
de zee letterlijk spookt Schepen in
nood"), op stillevens van Chardin, van
Van Beieren, Heda en Frans Snijders,
op enkele primitieven een gave Ma
donna van Gerard David vooral en-
op een bont en kleurig marktgezicht
van Pieter Aertsen.
ER is dus. zoals men ziet, in deze col
lectie een grote verscheidenheid.
Landschappen, stillevens, genrestuk
ken; primiitieven, 17e-eeuwers, Fransen,
Vlamingen en Spanjaarden.
Van deze laatsten verdient allereerst
Goya's vrouwenportret vermelding. De
jeugdige gravin of wat zjj ook moge
zijn staat er majesteitelijk fier te pronk
in haar zwarte sluier en zwarte japon met
het blozende gelaat, het gele vest en het
diadeem als kleuraccenten. Er is iets van
dédain in de zwarte ogen maar ook iets
van speelsheid zoals zij zijdelings naar de
beschouwer gluurt. Prachtig contrasteert
de figuur met de blauwige toon van de
achtergrond, een klein park, waarin een
wandelend paar.
Behalve deze Goya een zeldzaamheid
in een Nederlandse collectie is er een
nobele Greco, een apostelfiguur met
blauwe mantel, vermoedelijk eèn voorstu
die voor een groter werk, maar op zich
zelf een fraai gecomponeerd portret.
Want de weemoedige idealist die hier
staat uitgebeeld is ongetwijfeld naar een
model geschilderd. Het „lijkt", dat kan
men zonder de geportretteerde te kennen
constateren.
Nog een Spaans portret is dat van de
enigszins cynische vechtjas, in zijn non
chalante ruwheid geschilderd door de 17e
eeuwse meester van de Capitaine del
Borro. En misschien is ook het stijlvolle
portretje, van die critische dame, sober
en verfijnd van toon als een Koninginne-
portret, van Clouet, een Spaans stuk. Als
het tenminste niet van Antonio Moro is,
die zoals men weet een volbloed Neder
lander was en Anthony Mor 'heette.
Andere portretten die de moeite waard
zijn? Een grijsaard, door Van Dijck op....
14-jarige leeftijd met wonderbaarlijke
raakheid getypeerd, een pseudo-Tintorel-
to, een Reynolds en tenslotte een koste
lijk stuk van Carel Fabritius: „de twee
kinderen- De Potter". Er is iets zieligs in
die twee wezentjes, van top tot teen be
kneld in een costuum dat geen kinderspel
verdraagt, kleuters die hun kindertijd
hebben overgeslagen en nu in hun Zon
dagse goed in de tuin moeten poseren
voor de schilder. De schilder die al de
decoratieve en picturale mogelijkheden
van dit tafereel benut heeft en er een
GRAHAM GREENE ALS ESSAYIST
Fragment uit „Dc twee kinderen
De Potter' van Carel Fabritius, een
der schilderijen uit de del Monte-
collectie.
stuk van maakte dat tot de beste behoort
van heel deze tentoonstelling.
Gelukkig is dit nu eens een expositie
die niet na enkele weken weer wordt
beëindigd. Minstens vijf jaar blijft de del
Monte-verzameling jn het Goudse mu
seum, dat zich hiermede plotseling in de
rij der ook voor de schilderkunst belang
rijke musea heeft geschaard. Het is te
hopen dat velen de weg naar dit unieke
museum zullen weten te vinden.
„De levensroman van Johannes
Post" door Anne de Vries. Uitg.
J. H. Kok, Kampen.
Dat er van dit boek over de bekende
Drentse boer-verzetsheld nu een goedkope
vijfde druk verschenen is, zegt voor deze
uitgave wel genoeg. Post was de leider
en organisator van de L.K P- in de bezet
tingstijd. Anne de Vries heeft op boeiende
en aanvaardbare wijze in deze levens
roman de strijd van de ondergrondse
verzetsbeweging relief gegeven. Een voor
al voor het nageslacht belangrijk boek.
HET ZIJN VERRE van brillante
essays, de „Catholic Essays''
welke Graham Greene gebundeld
heeft en welke in Nederland door
de uitgeverij Foreholte ic Voorbout
onder de titel De paradox van het
Christendom zijn uitgegeven.
De eerste qualificatie, welke mij inviel
bij het overdenken van de globale indruk
die Greene's essays bij mij hadden ach
tergelaten was: dat Greene in zijn „ca
tholic essays" voor de dag komt met op
vattingen en uitspraken, die als regel
door de doodgewone burgerman in de
mond genomen worden. Ze zijn conven
tioneel, weinig overdacht en missen de
kracht der individualiteit. Men kan er
misschien (ik zeg het met grote voorzich
tigheid) de stand aan aflezen van het
Engelse katholicisme, dat - naar velen
verzekeren - nog in een gesteltenis zou
leven, welke op het continent gemeen
goed is geweest in het tijdvak van over
gang van minderwaardigheidsgevoel naar
gelijkwaardigheidsbesef (een overgang
overigens, die bij ons nog lang met vol
tooid is).
Met welk een gemak Greene zich van
de dingen kan afmaken blijkt dadelijk
wanneer we zijn boek openslaan; al bij de
eerste bladzijde. We hebben niet het oog
op de gestandaardiseerde formule van de
wereld als „gevangenis" voor de mens;
onze catechismus-formulering van het
doel van ons verblijf in deze wereld heeft
al een streep getrokken door dergelijke
standaard-voorstellingen. Die catechis
mus-formule verklaart, dat wij op aarde
leven voor ons geluk, op aarde zowel als
in het hiernamaals. Het gaat er niet meer
om van de aarde te maken wat er van
te maken is, doch om het geluk te zoeken
en te benutten dat de aarde binnen het
scheppingsplan biedt. De goedkope me
ning evenwel, welke Greene op de eerste
bladzijde van zijn boek uit, JT1,
volgt: „het probleem van de christen in
de wereld is aanmerkelijk eenvoudiger
geworden. Wij weten precies waar
we aan toe zij n." Volgens Greene
weten we dat, omdat hij Bergen-Belsen
aanneemt als criterium voor „de gevan
genis dezer wereld".
Zoiets is ongeoorloofd simplistisch.
Evengoed als een concentratiekamp kun
nen we een tuin in bloei of een genade
oord als criterium van onze wereld aan
nemen. Want waarom het ene wel en het
andere niet?
Het merkwaardigst is overigens, dat
Greene die „preciese wetenschap" om
trent de wereld plaatst tegenover de tijd
onzer vaderen, die „in de verleiding (zijn)
gebracht, de godsdienst van de wereld te
volgen, een godsdienst die zijn materialis
me achter christelijke frasen verborg".
Maar onze vaderen werden daartoe in
verleiding gebracht, juist omdat men in
hun tijdsperiode in de overtuiging leefde
„precies te weten" wat er met de wereld
aan de hand was!
De apostel Jacobus. Schilderij van El Greco in het Goudse St. Catharina
museum.
dat met 10 a 12000 bezoekers per
jaar dubbel en dwars tevreden is,
maar dat op ivaardige wijze, als een
sierlijke schrijn de kostbare collectie
gaal koesteren in de schaduw der
Goudse St. Jan
Een schrijn. De cerberus met het rood
lint eens ordecommissaris op zijn borst
laat er U voorzichtig in binnentreden.
Door een stenen hal met levensgrote
Goudse schuttersstukken en decoratieve
wapenborden - in deze hal prijkt in een
vitrine de gouden beker, door Jacoba van
Beieren aan een Goudse schutterij g -
schonken langs intieme stijlkamers, wel
ker meubelen en schilderstukken op zich
zelf al een gang naar het museum waard
zijn, en via een appartement met de vroe- bijzondere verrasingen te gemeten. Maar
gèrê schilderingen uit de St Janslcerk, be- aiVOrens daarop door te gaan vestigen
reikt men de trap die naar de grote en eerst de aandacht op het meester-
toonstellingszaal en de zolderverdieping
leidt.
hebben gehad voor schilderkunstige
waarde. Wat een prachtige gloeiende kleur
vindt men in die jonge Rembrandt (1626),
en wat is, in de „Kennismaking van
Abraham en Rebecca", zij moge dan uit
het „atelier van Rembrandt" afkomstig
zijn, de figuur van Abraham vast in de
vorm en gevoelig van postuur. Hier moet
de meester zelf de hand in gehad hebben-
Een grote fraaie Rubens „Loth vlucht uit
Sodom" hangt tegenover de drie genoemde
landschappen. Hij wordt geflankeerd door
twee portretten van Van Dijck, de rechtse
dubieus, het linkse, een portret van een
astronoom, met de zwier en het psycholo
gisch doordringingsvermogen van de ge
rijpte portrettist Van Dijck.
Op het gebied van de portretkunst
geeft de del Monte collectie ons wel zeer
S lIAW's „Saint Joan" dal volgende tveek door de Ned. Comedie in dc
Amterdamse Stadsschouwburg zal worden opgevoerd, geldt als diens
meesterwerk. Niet ten onrechte, wanneer men let op de dramatische
kwaliteit van het werk, waarin Shaw nu eens niet, zoals hem zo dikwijls
verweten is, een aantal personages laat optreden die stuk voor stuk geen
andere taak hebben dan de spreekbuis te zijn van Shaw's ideeën, maar
figuren die een eigen leven hebben en ieder vanuit een verschillende
gezichtshoek, het recht van hun eigen opvatting verdedigen.
I lijke paneeltje „De verliefde grijsaard"
Vermoedelijk heeft Shaw zich juist tot
't dramatiseren van Jeanne d'Arc's his
torie aangetrokken gevoeld, omdat hij in
deze stof de mogelijkheid zag in eenzelf
de zaak twee tegengestelde standpunten
waar te maken. Het tragisch conflict
zoals Shaw dat creëerde tussen het gelijk
van Joan en het gelijk van het hof dat
haar veroordeelde tot de brandstapel,
was zonder twijfel een kolfje naar de
hand van een geboren debater als hij.
Wij moeten erkennen en de opvoering in
Amsterdam zal wat dit betreft ongetwij
feld de indruk bevestigen van de ver
toning die Verkade in 1925 van het toen
pas één jaar oude stuk gaf, wij moeten
erkennen dat Shaw dit tragisch conflict,
dit voortdurend debat tussen recht en
recht, voortreffelijk geënsceneerd heeft.
Maar het conflict zoals Shaw het stelt
is vals. Met de historisch-"- gang van za
ken heeft het bijzonder weinig te maken.
Volgens Shaw zou Jeanne d'Arc tijdens
het proces van 1431, dat haar ten vure
verwees, een opstandige geweest zijn, die
rebelleert tegen het leergezag van de
Kerk, en vergeefs pleit voor persoon
lijke vrijheid in het geloofsleven. Aan de
andere kant plaatst Shaw dan de verte
genwoordigers van de Kerk: edele, stren
ge rechtschapen en uiterst orthodoxe
mensen die niet anders konden doen dan
deze vrijgevochten heldin verketteren.
Met 'n even ongewone als geslepen ver
draaiing der feiten heeft de schrijver hier
de Kerk aangevallen. De argumenten
van die vaderlijke bisschop Pierre Cau-
chon en van de Inquisiteur bij het proces
te Rouaan, laat Shaw klinken als uit
spraken van de Kerk als zodanig, terwijl
iedereen weet dat het proces van 1431
in werkelijkheid een laaghartige politie
ke konkelarij is geweest op touw gezet
door de Engelsen. Tezeer hadden dezen
immers Jeanne's kracht leren kennen
zij verdreef hen uit Frankrijk en kroon
de 'de koning om deze gelegenheid,
haar te discrimineren, niet aan te grij
pen.
liet dwaze geval doet zich nu voor, dat
men een verwoed tegenstander der Kerk
als Shaw de Kerk ziet verdedigen.
Maar zijn verdediging betekent in
feite een venijnige aanval. Want de
Kerk „op haar best" zoals Shaw wil
suggereren, bljjkt in staat een heilige
tc veroordelen. Zij moest dit zelfs doen
omdatde heilige ketters was.
En wanneer men nu dc oprechte
geestdrift opmerkt waarmee Shaw staat
tegenover de figuur van Joan, met
voor een cynicus als hij haast onge
looflijke eerbied voor haar bezielende
kordaatheid, kan men zich zijn oordeel
voorstellen over een Kerk, zo gebor
neerd dat een heilige er niet in past. Zo
verandert Shaw's verdediging in een-
aanval. en zo kon hij er toe komen Joan
te beschouwen, zoals hij in de lange
proloog die aan het stuk voorafgaat
inderdaad doet, als „de eerste protes
tantse martelaar, een van de voorlopers
van het grote schisma".
Het behoeft geen betoog dat deze op
vatting kant noch wal raakt. De
kern van de vervalsing zit in de
voorstelling van zaken bij het proces
te Rouaan, welks politiek geïntrigeer
reeds na 25 jaar, in 1456, werd onder
kend en voorzover mogelijk ongedaan
gemaakt door de rehabilitatie van
Jeanne, maar dat voor Shaw nog steeds
de waarde had van een integer en
rechtzinnig optreden van de Kerk.
Een dergelijke verwarring is slechts
mogelijk bij iemand die het wezen van
de Katholieke Kerk niet begrepen heeft.
Voor Shaw is de Kerk 't einde van alle
vrijheid, de godsdienstige dwangbuis
voor alle geesten. Van de vrijheid
die in de gebondenheid schuilen kan en
van de voorzichtige wijsheid waarmee de
Kerk wordt bestuurd heeft de oude Ier
De Kerk en de „club van Beel
HET WAS IN cle dagen, dat dr L. Beel nog mims-
i"tlpre-* nt was- Iemand, die om enige duide
lijke uiteenzettingen had gevraagd omtrent de
katholieke levensopvatting en met veel belangstelling
had geluister zei in alle openhartigheid:
„Ik sta er helemaal niet onsympathiek tegenover,
maar ik zou toch voor geen geld van de wereld tot de
club van Beel willen behoren".
Uit deze formulering spreekt heel duidelijk het
idee, of het feit, dat men de katholieke kerk in haar
leer kan appreciëren, terwyl men een afkeer heeft
van de politieke handelingen en programma's van be
paalde katholieke groeperingen.
Het sreeft velen een gevoel van °nbeh.agHjkheid,
dat in het katholicisme godsdienst en politiek schijn-
"fLfjL „et elkaar verbonden zijn. Allerlei
feiten vMsterken de indruk: er is een afzonderlijke
poimekepartfvoor katholieken waarbij wel met
de katholieke godsdienst, maar dan tochi m elk geval
de zedelijke beginselen van die godsdwnrt noima-
tief zijn. Er is een zekere réserve .1 -ere poli-
lieke partij in haar samenwerking b1®4.3", Trikt
tieke partijen: zij wil zich blijkbaar met al te strikt
binden aan groeperingen, die haar beginselen nei
delen. De bisschoppen geven hun advies aan d
katholieke bevolkingsgroep, wanneer de vel y
gen naderen: dit advies is misschien niet per se in
geweten bindend, maar het bezit voor trouwe leden
der katholieke kerk toch een hoge mate van normale
autoriteit, omdat de morele eenheid van de gelovige
met de vertegenwoordigers en dragers van het ker
kelijk gezag voor een katholiek van wezenlijke
religieuze betekenis is. De politieke partij betrekt
in haar propaganda vaak godsdienstige motieven.
mensen en met al het menselijke bemoeien. Het is
een geloof, dat niet alleen een verre, bovenwereldse
God tot voorwerp heeft, maar tevens de wereld zelf,
waarin deze Gad is mens geworden en binnengedron
gen met Z\jn verlossing. In zoverre is christendom dus
evenzeer 'n bemoeienis van God met de mensen en
met ónze wereld.
Dcve Goddelijke bembeienis nu wordt gezien als
allesomvattendharmoniërend en richting gevend.
Ook het menselijk handelen wordt er m opgenomen:
al het menselijk handelen, inclusief dc politiek. Een
bisschoppen zicli niet met do politiek zouden mogen
bemoeien, is voor serieuze katholieken een vrij duis
tere en generaliserende leuze, die hun even weinig
zegt als het axioma: de bisschoppen mogen zieh niet
met de kunst of het amusementsleven bemoeien. Wat
wordt met deze slagzinnen bedoeld? Dat de kerke
lijke gezagsdragers ons niet moeten zeggen, wat
kunst is en wat niet, volgens welke regels een kunst
werk ontstaat, waarin wij precies onze ontspanning
moeten zoeken etc.?
Zo verstaan zou dc vermenging van godsdienst en
de profane werkzaamheid verwarrend werken en niet
acceptabel zijn. Voor wie echter het bisschoppelijke
gezag erkent, is het allerminst bevreemdend, dat de
zedelijke verantwoordelijkheid van de kunstenaar, de
politiek-mondige en degene, die zich amuseert, wordt
geaccentueerd en uiteengezet.
NAAR AANLEIDING van dezG en dergelijke ver
schijnselen zou men zich kunnen afvragen,
welke oorzaken er aan ten grondslag liggen en
hoe ln feite van de'katholieke levensvisie uit de
verhouding tussen godsdienst en politiek gezien moet
worden. Christendom wil uit zyn aard zich met de
christengelovige kan dc eigen interne wetmatig
heid der politiek volledig erkennen en daarmee dus
toegeven, dat zijn godsdienstige beginselen hern
met vertellen, of de weg naar Kralingen met asfalt
of met beton moet worden aangelegd en of de Be
nelux dit jaar of het volgend jaar haar beslag moet
krijgen. Intussen is hij echter overtuigd, dat zyn
geloof inspirerend kan zijn voor zyn politiek beleid,
in zover het hem bijv. rechtvaardigheid en naasten
liefde voorhoudt als deugden, die in onze gedragin
gen t.o.v. medemensen (dus ook in de politiek)
verwerkelijkt moeten worden en in zover dit geloof
bijv. de principiële en wezenlijke gelijkheid van alle
mensen predikt. Het christendom stelt rn.a.w. de
cis, dat in de politieke activiteit de christelijke
deugden en beginselen niet geschondenmaar tot
gelding gebracht worden.
Met DEZE samenhang tussen godsdienst en poli
tiek houdt niet alleen de politicus rekening.maar
ook degene, die van zyn actief stemrecht ge
bruik maakt en degene, die in godsdienstig opzicht
Ycrantwoordclykheid voor anderen draagt. Dat bijv.
R ZIJN natuurlijk gevaren verbonden aan het
in 'n zinvol verband zien van godsdienst en poli
tiek. Vooral bij katholieken zijn deze gevaren
acuut.. Zij zyn absoluter in hun religieuze overtuiging
dan andere groeperingen; zjj staan wellicht van hun
geloof uit met. meer onbevangenheid tegenover de we
reld én 't profane; de verlossing betekent voor hen een
in zekere zin aardse realiteit, d.w.z. een kracht die.
hier en nu reeds concreet aanwezig en werkzaam is
in alle levensgebieden; gemakkelijk (soms al te ge
makkelijk) zullen zij zich beroepen op de kerkelijke
autoriteit: normen en beginselen, aan de godsdienst
ontleend, kunnen gehanteerd worden, niet ter zede
lijke verantwoording van een stuk reële politiek,
maar om er eigen belangen mee te dekken of om er
andersdenkenden in barre onverdraagzaamheid mee
om de oren te slaan.
Men zal als christen deze gevaren voortdurend on
der het oog moeten zien, zonder uit angst, voor deze
gevaren godsdienst en politiek van elkander te
scheiden.
S. JELSMA M.S.C.
Het aanschijn van onze wereld is en
blijft een mysterie. En wie zegt te weten
waar hij met dat mysterie „precies" aan
toe is. bevindt zich op een dwaalweg, een
weg die onvermijdelijk in burgerlijke zat
heid moet doodlopen; want men houdt
dan de eigen beperkte interpretatie van
het mysterie voor de verklaring van een
de mens eindeloos overtreffend geheim.
Ik haal Greene's opmerking naar voren,
omdat zij de kern vormt van zijn eerste
essay over „de christen in de tijd", ter
wijl zij bovendien kenmerkend is voor
Greene's redeneer-methode in alle ver
dere essays.
Op flagrante wijze blijkt uit de vertaal
de „catholic essays" Greene's ge
brekkig analytisch vermogen; en om
dat hij onvoldoende analyseert is ook zijn
synthese onvoldoende. De synthese ge
schiedt bij hem meer op grond van een
(beperkt) weifelend gevoel dan in een
flitsende (ruimer) samenvatting, zoals bij
voorbeeld bij een Francois Mauriac het
geval is. Ik zou daar niet over spreken,
indien Greene niet bij herhaling toont de
weg der analyse ten synthese te willen
bewandelen- Dit kan alleen bevredigen
wanneer de analyse waarlijk snijdend is
en niet wanneer wc te maken hebben met
schijn-analyscs, welke in werkelijkheid
slechts verraste blikken op aan de dag
tredende oneffenheden zijn. Graham
Greene stelt zich nogal eens tevreden met
dergelijke oneffenheden, zeker in de ver
zamelde „catholic essays". We treffen ze
daar overal aan.
Een schijn-analyse treffen we aan in
een opmerking als: „wij zondigen en heb
ben berouw". Dat is (voor de christen in
de tijd) niet ver genoeg doorgedacht.
Denkenwe verder door, dan komen we
tot een omdraaiing, die veel ernstiger is,
namelijk: „wij hebben berouw en zondi
gen". Het benauwendste vraagstuk voor
de mens is niet, dat hij na de zonde be
rouw krijgt, doch dat hij berouw-hebbc-n-
de zondigt. Iets waar Paulus reeds op ge
wezen heeft, toen hij schreef: de dingen,
die ik niet wil doe ik.
In ieder van de verzamelde essays vin
den we zulke schijn-analyses en het erg
ste is wel, dat vrijwel ieder essay uit zo'n
schijn-analyse is opgebouwd, met name
ook het essay over „de paradox van het
christendom". Dit heeft als beginsel, dat
„de enige eenvoudige oplossing die in
deze wereld te vinden (is) het ongeloof
(is)". Men is geneigd zich vele malen de
ogen uit te wrijven, wanneer men derge
lijke dingen ziet staan. Want wanneer
men volgens deze methode van ontleding
te werk gaat is het om het even of men
over geloof dan wel ongeloof praat: want
het uitgangspunt is de bewering. Greene
zwemt overigens een ogenblik later on
vervaard in de fuik, welke hij heeft op
gesteld: het existentialisme (dat hij ten
onrechte gelijk stelt met ongeloof) wijst
hij af als een „vereenvoudiging", omdat
het „alles uitschakelt, met uitzondering
van het vermogen van de mens om te
kiezen". Maar doet dat in laatste instantie
ook niet het geloof?
Greene schept wat te gemakkelijk
tegenstellingen, die op het eerste gezicht
aantrekkelijk lijken, doch bij nader be
schouwing uiterst goedkoop blijken te
zijn.
Tets DERGELIJKS zien we ook in
liet uit '49 daterende tafelgesprek
van Greene met Père Jouve en
Marcel Moré. Dat gesprek werd het
eerst afgedrukt in „Dieu vivant". Nu
worden er tijdens een tafelgesprek
wel eens dingen gezegd, welke men
laler niet geheel verantwoord zal
achten, doch Graham Greene neemt
het gehele tafelgesprek over en
corrigeert slechts een bijkomstig
heid.
Op de eerste plaats willen we even da
dwaasheid aanstippen, welke hij debi
teert over de vrede van Christus, waar
van het „probleem" (een aller-ongeluk-
kigste uitdrukking) „slechts door (de)
priesters en kloosterlingen (zou kunnen)
worden opgelost". De vrede van Christus
is geen „oplosbaar probleem" maar een
werkelijkheid, die we overal en onder
iedere omstandigheid tot een eigen bezit
moeten pogen te maken.
Er is evenwel nog iets anders gezegd in
het tafelgesprek, dat door Greene met is
gecorrigeerd, zodat we dus wel moeten
aannemen, dat het zijn opvatting geheel
en al weergeeft. Het is iets, dat Greene
als romancier raakt. Volgens Greene zou
de romanschrijver er naar moeten „stre
ven Gods oneindige barmhartigheid in het
juiste licht te plaatsen"; verder zegt hij,
dat „wil Gods barmhartigheid stralend
verrijzen voor de ogen van de ongelovi
gen, zij haar gewaar (moeten) worden bij
degenen die het diepst vernederd zijn".
Maar, de romanschrijver heeft uitslui
tend en alleen te maken met het m e n-
s e 1 ij k e, zoals het tot het uiterste toe
volgbaar is en dat is verder dan men
vaak denkt. Eventueel heeft de roman
schrijver wel te maken met de hoop of
het vertrouwen (vals of niet) van de
mens op Gods oneindige barmhartigheid,
doch dan enkel en alleen van de zjjde van
het individu beschouwd- Onder geen
voorwaarde mag een door een roman
schrijver geschapen individu of een door
hem verbeeld mensenlot aangewend
worden als een uiting of een demonstra
tie der goddellijke barmhartigheid.
Het klinkt vroom en uiterst beginsel
vast om te zeggen: ik wil de barmhartig
heid Gods laten schitteren. In werkelijk
heid laat men alleen de eigen verbeelding
omtrent de barmhartigheid Gods blikke
ren. God behoort in die zin buiten de
roman gelaten te worden, ook buiten de
katholiek georiënteerde roman. De roman
is het terrein van de mens.
Wil dit zeggen, dat ik de a-theïstische
roman wil propageren, zelfs voor de
christelijke schrijvers? Volstrekt niet. Ik
acht het alleen volledig ongeoorloofd om
romans te schrijven, quasi vanuit het
standpunt Gods. In de roman kan en mag
alleen sprake zijn van de verhouding van
de mens tot God en nooit van de verhou
ding van God tot de mens. Want de ver
houdingen zijn in een roman geen specu
latieve, maar werkzame, reële verhou
dingen.
Het is interessant om Greene's eigen
werk aan het bovenstaande te toetsen,
doch een dergelijk ondernemen ligt bui
ten het bestek van dit artikel, dat zich
slechts wil bezighouden met de „catholic
essays". Velen zullen door Greene als
essayist teleurgesteld zijn. Nu geloof ik
niet, dat het geoorloofd is om een schei
ding te trekken tussen de essayist en de
romanschrijver. De betekenis van Greene
als romanschrijver wordt over het ge
heel genomen overschat. Hij is een opval
lende factor, een boeiende verschijning in
de huidige ontwikkelings-fase van de
romankunst, maar hij mist diepte en uit
gebreidheid v#n denken; wat niet gezegd
kan worden van figuren in het formaat
van een Dostojevsky, een Tolstoj, zelfs
van een Unamo, een Mauriac, een Julien
Green. De „catholic essays" onderstrepen
het slechts.
DICK OUWENDIJK.
in „Oud-Heidelberg", de Prins van
Aragon in „De Koopman van Ve
netië", Tisby in „Midzomernachts-
droom" en, natuurlijk, „Potasch en
Perlemoer".
Nél Stunts, zoals zij bij de Saint Joan
vertolking bij Verkade in 1925 op de
planken trad. Bij de Ned. Comedie
zal Ellen Vogel de rol van Saint Joan
vervullen.
zieh blijkbaar geen voorstelling kunnen
maken. En toch stelt hij, in de reeds eer
der genoemde proloog op Saint Joan, een
indringend begrip voor de Katholieke
Kerk uitdrukkelijk als voorwaarde voor
iemand die het leven van de Heilige
Jeanne d'Arc beschrijven wil.
Het is deze opmerking uit de proloog
(lie de mogelijkheid openlaat dat Shaw in
zijn Saint Joan gepoogd heeft volstrekt
objectief tc zijn. Zowel Jeanne als dc
Kerk heeft hij met redelijke argumen
ten hun recht willen laten bepleiten. Al
leen miste hij te enenmale het begrip
voor de Kerk dat hij zelf als conditie stel
de om een werk als dit te kunnen schrij
ven- En daar zorgt dan dc paradoxen-
schrijver Shaw voor een onbedoelde
superparadox, die dc katholiek steeds
weer hinderen zal wanneer hij het ove
rigens zo geslaagde Saint Joan van Shaw
bezoekt.
ZONDER overdrijving kunnen
we zeggen dat Anton Ruys
lotgevallen reeds voor een
groot deel bepaald waren vóorda..
hij nog het levenslicht aanschouwde
Vader Ruys, die bij Prot in dc
„Plantage" voornamelijk Franse
blijspelen en kluchten speelde reisde
in de jaren negentig naar Parijs om
kennis te nemen van het repertoire
aldaar toen hij de weg vroeg aan een
Parijzenaar, die deselfde route
moest maken als vader Ruys.
Uit het gesprek, dat toen tussen
beide heren ontstond, bleek dat zij
beiden op deselfde dag in hetzelfde
jaar geboren waren, namelijk 3 Juli
'i860. Dit feit werd gevierd met een
etentje in de Franse hoofdstad, cr
kwam een briefwisseling en er werd
'n hechte vriendschap geboren die
tot gevolg had dat de Parijsenaar,
toen hij vlak vóór de geboorte van
Anton Ruys, Amsterdam bezocht
voor zaken, de gast was van de fa
milie Ruys. Hij vroeg moeder Ruys
liet kind dat geboren zou worden,
Antonie of als het een meisje
sou blijken te zijn Antoinette tc
noemen en gaf als zijn wens te
kennen dat hij peetoom zou worden
Op 16 Februari 1892 werd een
jongetje geboren dat Anton ge
noemd werd en waarover de Parij
senaar peetoom werd.
Het contact bleef bestaan en, na
dat de 17-jarige Anton de H.B.S.
doorlopen had, kwam hij, door be
middeling van de Parijse peetoom in
de wijnbouw in het Rhonedal. in 't
plaatsje Bourg St Andeol, waar An
ton, naast vakkennis, de Franse
taal èn... het toneelspelen leerde.
Hij organiseerde in het kleine
plaatsje al snel toneelavonden en
zijn eerste rol speelde hij in 'n één-
acter; „L'anglais tel qu' on parle".
Later bij Heijermans, gedurende de
mobilisatie 1914—'17 en bij Verkade
en Rooyaards, had hij de gelegenheid
zijn Franse kennis productief te
maken door het vertalen van vele
stukken. In de jaren twintig speelde
Anton Ruys bij Comoedia en bij
Louis de Vries,
Veel rollen
Toen hij in 1926 met zijn broer
Cor voor het eerst op tournee ging
naar de Oost, begon hij de zakelijke
leiding op zich te nemen. In de tien
jaren die nu volgden is Anton Ruys
vijf maal in de Oost opgetreden,
o.a. ook met Jan Museh. In 1936 had
Anton Ruys de zakelijke leiding van
et Op 1 September
1939 werd het Ruys-ensemble opge-
richt, dat later het Vrije Toneel ging
heten b
ANTON RUYS, die zich als to
neelspeler steeds meer wil gaan
terugtrekken, heeft vele rollen
vertolkt waar hij nog met plezier
aan terugdenkt: de kamerheer Lutz
Repertoire uitbreiden
Wij hebben Anton Ruys uit een
repetitie gehaald van het stuk van
Shakespeare's tijdgenoot Ben John
son „Volpone", in de zalen van het
Amsterdamse hotel Schiller. Begin
Maart komt van dit stuk de pre
mière in het Amsterdamse Centraal
Theater, en dan „,ja dan gaan wij
ons repertoire uitbreiden van de
goede blijspelen tot het grote reper
toire. Het is mijn vaste voornemen
om een echt Rotterdams toneel te
scheppen. Na 1 September 1956 moe
ten al mijn mensen in Rotterdam
wonen, net zoals zulks het geval was
met, de Van Eijsdens en de Tartauds.
Ik vind het" prettig dat ik niet
naar Rotterdam kom over de ruggen
van collega's, ik heb een zuiver ge
weten, en ben er van overtuigd, dat
de vriendschappelijke betrekkingen
die reeds zolang tussen Ko Arnoldi
en mij bestaan, bestendigd zullen
blijven. Het heeft me wel wat in
nerlijke strijd gekost het Vrije To
neel prijs te geven, maar het feit,
dat vrijwel alle leden met me mee
zullen gaan, heeft de doorslag ge
geven
In Jan Teulings en Bob de Lange
heb ik aanstonds bovendien twee
uitmuntende artistieke leiders: en
tot slot. hoewel ik nog wel veel zal
moeten reizen, ben ik toch blij, dat
dit iets minder gaat worden, al was
het alleen maar voor mijn vrouw,
waar ik al 37 jaar héél gelukkig mee
getrouwd ben en die de laatste da-
Sen. of liever gezegd nachten
met de gladheid menig angstig
uurtje heeft uitgestaan, als ik met
onze bus van verre nog naai- de
hoofdstad terug moest..."