BREITNER en Rotterdam Een pastoor regisseert IN DEZE KERK GEEN VRIJHEID? zelftucht M' Rond een aanwinst van museum Boymans Grootheid Het gevecht met de Engel Toneelgemeenschap in een Twents dorpje sowmuqu ambkwami en wereld „De Paradijsvloek in Hertme cpmh di ZATERDAG 6 MAART 1954 PAGINA 5 of meJtr ^VALHELM op, „De Windstoot", een der werken uit de grote jaren van Breitner s impressionisme. Bravour beteugeld Wat voor geweld deed de schil der zichzelf aan? Omstreeks de tijd waaruit het bewuste doek da teert 1893 stond Breitner op het toppunt van zijn impressionis tisch kunnen. Hij werd zich be wust van het gevaar dat in de be reikte vaardigheid schuilde. En hij had de moed, zich te wapenen tegen dat gevaar. Hardhandig leg de hij de bravour die een manier dreigde te worden aan banden. Hij dwong zich tot detailleren, tot afmaken tot bezonkenheid, tot beperking in de ruimte, tot een keuze van kleuren die niet op schildersinstinct en gevoel voor atmosfeer, maar op preciese waar neming berustten. Zo èrgens dan bewees Breitner in de reeks „Ja panse meisjes", waarvan het door Boymans verworven stuk er één is, zijn grootheid; een grootheid die zich manifesteert in zelfken nis en zelftucht. Keerpunten Ongekende verschieten Uitzicht op eeuwigheid ontbreekt Drieledig plan Spanwijdte van eeuwen Opgebrand V eelzijdig Tweede Tegelen.... Democratisch pew PeURU/flARD£R6- &EPP,yF> KLEDIJ rj OTTERDAMMER van geboorte, X\ geschoold in Den Haag, tot groot heid gekomen in Amsterdam, heeft Breitner de Maasstad nooit ver geten. ,,'t Is toch een mooie stad' schreef hij in 1882, „altijd woelig, sme rig en schilderachtig, vooral de Vest en de havenbuurten". Breitner had reden om zich Rotterdam te herinne renWas het niet de Rotterdammer Rochussen, die tégen de ouderlijke be denkingen in, de jonge Breitner het schilder worden durfde adviseren f En Was het in zijn eerste Haagse jaren niet een Rotterdamse Maecenas, A. P. Van StoTk, die hem met geld en goede raad steundeIn zekere zin had dui Rotterdam voor Breitner op de drem pel naar het kunstenaarschap een be slissende betekenis. In hoeverre de stad van Erasmus zich hiervan bewust is weten wij niet. Vast staat, dat 't Rotterdamse museum Boymans in heel zijn bestaan nog geen tentoonstelling van de aan de Maas geboren Breitner gehouden had. Dit verzuim maakt men thans goed met een voortreffelijk geselecteerde expo sitie van een 100-tal werken. Aanleiding tot deze expositie de der de Breitnertentoonstelling na de oorlog werd het gebaar van de Erasmus- stichting en een particulier, die het mu seum een fraaie Breitner, „Kimono-fi guurtje voor de spiegel" schonken. Rond dit stuk ook „Het oorringetje" genoemd, is de prachtige Breitnerexpositie gegroe peerd. Het is een stuk dat slechts in een gro tere samenhang begrepen kan worden. Men kent immers Breitner als de vir tuoze schilder van ruiters en artilleristen in de duinen, als de ooggetuige van het Amsterdamse straatbeeld, die aan de kaden, de grachten en het Rokin het mo numentaal decor vond voor een grootse karakteristiek van wat nu nog aan de Amstelstad haar smaak geeft. Men kent hem als de impressionist die met vegen van het paletmes, ruige borstel-accenten en vloeiingen van het penseel het samen stel van toetsen schiep waarmee hij, on vergelijkelijk raak, alle atmosferische tonen noteerde, of van portretten en naakten de kernachtige impressie gaf. Breitner met zijn drang naar grootheid, de brede toets, de zwaarmoedige, herf stige toon lijkt in dit aan Museum Boy mans geschonken werk plotseling een andere schilder geworden. De allesom vattende beweeglijkheid werd tot Ver- meer-achtige rust in het blanke achter- vlak en het ranke figuurtje dat daarte gen constrasteert. Het rumoer van de wereldstad verstilde tot de intimiteit van een kamerhoek, de kleur verhelderde, de ruige schildermanier verfijnde tot de minutieus doorwerkte weergave van een gebloemde kimono, een Japans scherm, een vloerkleed. ER zijn moer soortgelijke keerpunten in Breitners carrière aan te wijzen. In 1880, wanneer hij bij W. Maris °P het atelier werkt, wordt zijn toets °nder invloed der Hagenaars breder, zijn '°°n „Haags". De weergaloos handige schilder van de cavallerie wordt volbloed impressionist. Dan volgt, omstreeks 1882, ®en wending naar het portret en het fi guurstuk. Imponerende zelfportretten, wonderlijk gevoel voor het wezen grondwerkers en bouwarbeiders, wan neer Breitner de schoonheid ontdekt van de opgebroken plek waar de arbeid gonst, en tenslotte zal hij zich, tegen het einde der eeuw, gaan beperken tot de sobere uitbeelding van een enkele kade, een verlaten gracht, een werf, zonder het bruisende leven op de voorgrond dat de grote Am sterdamse tijd ty peerde. En dan, rond 1900, is dit enorme vuur opgebrand. Er ko men nog werken ZOU MEN OP DE MAN AF aan onze studerende jeugd vragen wie zij van de Vlaamse schrijvers kennen, dan zullen namen als Timmermans, Gezelle, Van de Woestijne hen makkelijker in de mond liggen, dan de naam van de „deken" der huidige Vlaamse woordkunstenaars: Herman Teirlinck. Zijn naam en faam is daarginds rotsvast gevestigd; zijn stem door huivert daar het gebied der letteren als de bronze klank van een Vlaamse klokketoren: veelzijdig geschakeerd; weids uitklinkend en met evenveel stoerheid als verfijnde klankenmengeling. Dit Met zijn laatste epos dat aan het grootse wisselspel tussen cultuur en natuur is ge wijd: Het Gevecht met de Engel (Uitg. A. Manteau. N.V. Brussel) en dat in een der heerlijkste lustpriëlen van Brabant zich afspeelt, bereiken we de hoogste trans van zijn letterkundige arbeid. Tien jaren heeft hij er aan gewerkt als een soort Babylonisch bouwsel en niet te voorspellen valt of nog niet eenmaal een spits op dit bouwwerk in staat zal blijken de hemel te doorboren. Zo ver is het thans nog niet. We schouwen zoals gezegd op een grote verhevenheid in een soms ongekend verschiet van ijl-blauwe verten waaruit een machtig woud opdoemt met een eigen oerkrachtig leven. We zien ook van boven uit, de vangarmen der cultuur, die lang zaam maar zeker tot in het hart van deze natuur doordringt, haar schijnt te over rompelen, maar die op het dramatisch hoogtepunt toch haar ondergang ziet beze geld door natuurkrachten welke sterker zijn dan de leer. Maar we horen slechts van verre stem men klinken die ons eraan herinneren dat op deze zelfde aardbodem eenmaal een Heiland de mens verlost heeft van de tor menten der vergankelijkheid en dat ieder mensenkind begiftigd is met een inwen dige kracht die bergen kan verzetten en juist door dit helfdhaftig geweld een eeuwig geluk zich kan eigen maken. Toch verwondert het ons dat zijn drama zo wrang en uitzichtloos en zonder een feite lijke overwinnaar eindigt als we elders passages als déze lezen: „Want zij heeft aan het einde van haar smartelijke belevingen de genade geoogst die alleen uitverkorenen is beschoren. De bovennatuurlijke aard van de Gods- gedachte belet niet, inderdaad, dat zij be antwoordt aan een even dwingende en dagelijkse nood als al onze andere phy- sische behoeften. Maar de gehoorzaam heid aan haar wet leidt, bij enkelen die gelezen zijn. tot een staat van gelukza ligheid, die hoger nastraalt, en gebieden bestrijkt waar zij zich uit het animale voelen opgevoerd tot het animerende" Maar ook uit dergelijke gedachten voelt men een weifeling tussen natuur en een bovennatuur, ^ie de genade alleen aan uitverkorenen toekent. Is hier ook de oorzaak te vinden waar om Teirlinck een der hoofdfiguren van de roman de dorpspastoor wat gekscherend „Iffratje" genaamd tekent als een iet- monument" staat nu daar in de Vlaamse landouwen vijf en zeventig jaar lang. Bij ieder nieuw werk dat uit zijn pen vloeit is het alsof we telkens een hogere ommegang bestijgen die ons 'n wijder blik op het om ringende veroorlooft. En steeds is het die spanning tussen natuurdrift en geciviliseerde vormen die er de duidelijk waarneembare grondtoon van vormt. Hetzij we de ironie van „Het Ivoren Aapje" genieten of ons verdiepen in die tweespalt tussen liefde en zinnelijk heid in „Marie Speermalie", „Mijnheer Serjanszoon" enzovoort. ving van de burcht door samenwerking met de boskanters een nieuw leven daar begint te wekken ontstaat een midden groep, een middenstand van handeldrij- venden die de eigen parochie van O. L. Vrouw Welriekende vormt. wat marionetachtig, willoos wezen en de woudbewoners tot helden verheft met aan de klassieke treurspeldichters herinneren de fataliteit en grootsheid? DOCH LAAT ONS even stilstaan bij het brok wordingsgeschiedenis waarmede Teirlinck het Zoniënwoud in Zuid-Brabant beschrijft. Deze historie j strekt zich uit met een spanwijdte van i eeuwen. Ze vindt haar oorsprong in een j tijd toen Jan van Ruusbroeck in de won- derlijke streek van Groenendaal rond het Zoniënwoud zijn mystieke bespiegelingen te schrift stelde en het strekt zich uit tot I aan het uitbreken van de laatste wereld- oorlog. We maken dus kennis met de ruige boskanters, iets van een reuzenge- slacht dat naar zijn eigen natuurwetten leeft en handelt, en later een onder grondse strijd aanbindt tegen adellijke lieden met hun cultuur en hun onver mijdelijke decadentie. Want in die sa crale ruimten van het woud, die tempel zalen waar de „bronzen zuilen hoog rij zen" en nog „hoger de gewelven" wordt een burcht gebouwd nabij de kapel van Onze Lieve Vrouw Welriekende. Hef is een vreemdeling, een notaris uit Halle, Caloen genaamd die deze plannen ten uitvoer brengt en daarbij de hulp inroept van de bosbewoners, het „olijvenge- slacht" der Jeroens. Wanneer eenmaal deze plannen zijn volvoerd en de omge- P dit drieledig plan beweegt zich Teirlinck's roman, in een zestal mach tige hoofdstukken, die als zovee] be drijven van een drama zich voor onze geest iangzaam-organisch en met de beklemmende zekerheid van een fatum ontvouwen. Dit alles vindt in de Vlaamse schrijver een vertaler die het instrument van onze eigen taal bespeelt met een meesterschap dat op bijna iedere bladzijde woorden en zinswendingen openbaart welke ons als nieuw in det oren klinken. In enkele regels wordt soms een hele si tuatie getypeerd: „De winter neemt af. In 't laat heeft het nog even gesneeuwd. Seffens zijn daarop de neveldagen gekomen en een zachte dooi heeft de aarde murw ge maakt. Men voelt aan het vochtig ge luid van de lucht dat de grond bezig js te zwellen. Dan kruipt de zon uit haar doeken. Zij klimt ten hemel en daar is geen weerhouden aan. Het speenkruid bloeit langs de barmen. En elke morgen staan er een nieuw paar lammetjes in het jonge groen". De omslag van dit tweedelig werk geeft een reproductie te zien van Ruben's brui sende voorstelling van „De jacht van Atalanta". Het is aan dit warmbloeiena, barok natuurtafereel dat we voortdurend herinnerd worden. Evenwel dringt Teir linck met meer raffinement door in de soms duistere schachten van onze cultuur. Hij doet verkenningstochten in dat grens gebied van ons bewustzijn der psycho analyse en laat het gevecht van de engel met de aarde op en neer golven met de sociale omwentelingen van het leven. Al bereiken we nu op de ommegangen van Teiriinck's schepping niet een hemel- doorborende spits, een verzoenende macht die hemel en aarde verbindt, toch is dit laatste werk een Vlaamse belfroot gelijk wier monumentaal silhouet tot aan de ge zichtseinder van ons taalgebied reikt. M. T T OOR iemand die Twente niet kent X is Hertme moeilijk te vinden. Per trein of bus kan hij er niet komen. De enige uitweg biedt een taxi of een fiets, die hij in Borne na enig zoeken huren kan. Langs een smalle weg die zich door de bossen slingert bereikt hij dan het verscholen dorpje, dat in de winterse kou nog niets laat ver moeden van de drukte die hier in het hart van de zomer wordt verwacht. '„Het oorringetje", het schilderij van Breitner dat door de Erasmusstichting en een particulier aan het museum Boymans werd geschonken. katoentjes en witte mutsjes, de drukte en het voortjagende leven in de grote stad, het karakter en de kleuren van een rij grachthuizen, de ruimtewerking van een plein, de modulaties in de stadssfeer bij regen, sneeuw, wind en flikkerend 'licht, die dit alles weergaf met de ont roerde verwondering van een waarnemer die zelf deel heeft aan dat leven. In 1893 vindt het tussenspel plaats waarover wij hierboven spraken; vanaf 1895 verschijnen de tafrelen met de van hoge kwali teit uit zijn han den in alle genres die hij in de loop der jaren beoefend had, maar voor een gooi naar het waar lijk grote mist h;j voortaan de durf en de wllsconcen- tratie. Van al de hier in korte trekken ge schetste phasen uit Breitners schilder jaren geeft de tententoonstelling een zeer goede indruk. Bij de ruim 60 schilderijen ontbreekt er nauwelijks een die men bij zo'n selectie niet zou willen missen en de collectie aquarellen en tekeningen, ongeveer even uitgebreid als die der olieverfstukken, is zo gekozen dat zij inzicht geeft in Breit ners meest verbluffende vaardigheid. De vaardigheid om de kern van een waar genomen object in snelle schetslijnen te vangen. De tentoonstelling blijft tot 11 April geopend. Pastoor Joh. Voeger. geschilderd en naakten, in vorm en ®ur dwars tegen alle conventie, in. "mstrepits 1886 breekt de grote tijd aan van de Amsterdamse Breitner, die de paardentram en de sleperskarren, de dienstmeisjes met hun blauwe en witte IN HET GESPREK met buitenkerkelijken klinkt zeer dikwijls ernstige twijfel door aan de moge lijkheid van een objectief samengaan van puur katholicisme en ware democratie in één en dezelfde mens of menselijke gemeenschap. Het katholiek be ginsel is té dogmatisch, meent men; de katholieke zedenleer té zeer van bovenaf opgelegd en de orga nisatorische opzet té gebonden aan zijn aloude en onveranderlijke streng-monarchale vorm, om ook maar een begin van wezenlijke democratie toe te laten. Vooral het laatste punt wordt beschouwd als door slaggevend: de organisatie is zodanig, dat door een zijdig dirigisme de persoonlijke verantwoordelijkheid der georganiseerden tot nul of bijna nul wordt terug gebracht terwijl het vrije initiatief en zelfs de vrije keuze van nieuwe machthebbers volkomen buiten het svsteem vallen Er is een betrekkelijk klein* élite, die reeeert: de anderen geloven en gehoorzamen. Laat het ziin dat een beperkt aantal „intellectuelen' en „durvers" af en toe eens critiek uitoefent, en in eigen kring wat mokt en plannen maakt, uitemdelyk legt men zich allemaal netjes neer by wat „de clerus Over deze en dergelijke bedenkingen heb ik enige jaren geleden in deze kolommen ree5lf. Schreven In de volgende regels zou ik, nog positiever el\ na drukkelijker dan toen, het voor de Godmenselijke democratie van de Kerk willen opnemen. DE KERK presenteert zich zelf aan de wereld als de gemeenschap van het volk Gods. Dit volk ont staat en groeit uit een goddelijk levensbeginsel; waar mensen geloven in Jesus Christus als Zoon van God en Verlosser der wereld, stellen zij zich open voor datgene, wat door de verlossing voor hen is vrijgemaakt en kunnen zij gaan delen in de goddelijke vitaliteit van Christus zélf. De incarnatie, in Christus begonnen, zet zicli voort en overal waar mensen in het Godsrijk worden inge schakeld. ontvangen zij persoonlijke verantwoordelijk heid voor de gang van zaken in dat Godsrijk. Het ver lossingswerk vraagt om voleinding en voltooiing, waartoe het volk Gods in zijn geheel opdracht heeft ontvangen. Niets kan men geheel en al overlaten aan een of andere gezagsdrager of gezagsinstantie. Hot universele apostolaat, dat opgesloten ligt in het koninklijk priesterschap", waarvan Petrus spreekt, roept om de minstens inwendige activiteit van allen. VOOR ZOVER men deelt in Christus' goddelijk leven, is men met Hem en met Zijn volk ver bonden en mede-verantwoordelijk voor de in standhouding en groei der Kerk. Deze verantwoor delijkheid, die men kan dragen, omdat men verlost is tot redding en niet tot vernietiging der persoonlijk heid, kan en mag men niet van zich afschuiven of aan kerkelijke leiders overdragen. Hiërarchie, clerus en leken laten zich tezamen „als levende stenen opbou wen tot een geestelijke tempel, bestemd voor een heilig priesterschap, dat geestelijke offers brengt, welgevallig aan God door Jesus Christus" (I Petrus 2:5). Zo is men „een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilige natie, een aange worven volk. om te verkondigen de deugden van Hem, Die ons riep uit de duisternis tot Zijn wonder baar licht" (I Petrus 2 9). Deze schriftelijke gegevens Leeft de Katholieke Kerk volledig in haar ecclesiologie verwerkt. Daarbij komt. dat zij in haar actuele prediking nog sterker dan weleer de noodzaak naar voren brengt van een bewust geloof. Een bewust geloof is altijd een per soonlijke daad. Het kan niet massaal of met dictato riale middelen of volgens een bepaalde routine te voorschijn worden geroepen. Integendeel, het moet worden gezien als een door persoonlijke genade tot stand gekomen keuze, welke daarna een houding en eén belevenis wordt, op de eerste plaats van strikt persoonlijke aard. TT ET OBJECT van dit geloof valt niet onder het X-I domein van de menselijke rijheid. Dit geloofs- voorwerp is n.l. goddelijke openbaring en de mens is uiteraard niet vrij met het goddelijke te doen, wat hij wil. Wie constateert, dat de inhoud der gcloofs- en zedenleer niet „langs democratische weg" tot stand komt en gehandhaafd wordt dient hiermede rekening te houden en wel te roeten, waar hij hct-eigenlijk over heeft. Het volk maak, de open baring niet; het kan de openbaring slechts aanvaar den om er zich vertrouwvol en met behoud der wezen lijke, physieke vrijheid aan over te geven. Wie dat doet, komt terecht in de boven beschreven Christus gemeenschap van het volk Gods, die hij eveneens heeft te aanvaarden, zoals zij door God werd geopen baard en door de verlossing van de Zoon werd geschapen en geconstitueerd. Is er dan hier van democratie te enenmale geen sprake? Hot zal er aan liggen wat men onder de mocratie gelieft te verstaan. Het is niet verwonder lijk, dat sommige menselijke begrippen te eng en te beperkt blijken om er bovenmenselijke werkelijkhe den mee aan te duiden. In zover democratie echter persoonlijke verantwoordelijkheid veronderstelt en dit is, dunkt ons, toch zeer wezenlijk kan men de inwendige structuur der Kerk zeker niet ondemocra- tich noemen. MEN ZAL ER voor moeten waken zich blind te staren op de organisatie met voorbijzien van het innerlijk organisme, waaraan deze organisatie ondergeschikt en dienstbaar is. In dit organisme worden allen, hoe onderscheiden hun functies ook zijn. geleid door dezelfde Geest, die allen samenbindt tot één lichaam en tot één volk. Ook de onderscheiden functies maken, in de opvat ting der Katholieke Kerk. deel uit van de goddelijke openbaring. Het zjjn dus de vrijheid en de souvereine- teit Gods. die hier geëerbiedigd worden Maar bij de bezinning op het totaal en de détails der openbaring en op de beleving van alles wat God aan de mensheid voorlegde, werkt héél het volk mee. Een nie.uw dogma ontstaat, als vrucht van bezinning, eerder van onder op dan van hoven af. Wat reeds lang in het geloof van het volk leefde omtrent de ten-hemel opneming van Jesus' Moeder, werd bijv. op 1 Nov. van het jaar 1950 door het Kerkelijk leergezag dog matisch vastgelegd. IN DE BELEVING van hetgeen men gelooft heeft men een nog groter persoonlijk aandeel. Men kan vele kanten uit. Wie zijn geloof wenst te beleven in bet huwelijk, ontvangt van de Kerk een sacrament. Wie de weg der zogenaamde drie Evangelische raden wil volgen, wordt door diezelfde Kerk echter niet tegengehouden. Wie actief en professioneel wenst deel te nemen aan de apostolische activiteit der Hiërarchie, is welkom. Wie zich terug wil trekken in gebed en boete, kan zijn gang gaankluizenaars gaan naar de woestijn en nbbé Pierre wordt zwerver met de Parijsc zwervers. De denkers geestelijken zowel als leken denken en de organisatoren organiseren. Gezin en huiselijkheid worden gecultiveerd en door anderen verlaten: in beide gevallen omwille van het koninkrijk Gods, voor de komst waarvan allen ge lijkelijk bidden en genuanceerde verantwoordelijkheid dragen. Niet alleen een hiërarchische élite, maar heel het volk is van God. En van heel het volk heeft ieder in vrijheid te beslissen, of llfj ertoe wil behoren, S. JELSMA, M.S.C. Op de Zaterdagen van Juli immers zullen de autobusdiensten van Almelo en Hengelo het kleine Hertme niet ver geten. Sinds daar het vorig jaar met verbijsterend succes een reeks open luchtvertoningen werd gegeven van „Joseph in Dothan" heeft het stille dorp de toeloop van vreemdelingen le ren kennen. Tot grote tevredenheid van de burgemeester, die de organisa tor van de Joseph in Dothan-voorstel- lingen prompt verzocht zijn activiteit voort te zetten. Die organisator is pastoor Joh. I. Vee- ger, herder over de 400 zielen tellende parochie Hertme. In de vrije tijd die zijn geestelijke taak hem laat, staat deze pas toor op vriendschappelijke voet met de Muzen. Behalve de fervente belangstel ling voor het toneel waaraan het open_ luchttheater Hertme zijn ontstaan dankt, heeft deze kunstzinnige pastoor nog an dere artistieke interessen en bekwaamhe den. Achter de witte pastoriegevel, naar eigen ontwerp uit een bouwvallige fagade gerestaureerd, bewaart hij een uitge zochte collectie schilderstukken van de Haagse School en Breitner, en daartussen in hangt een indrukwekkend crucifix dat hij, wanneer men naar de afkomst infor meert, bescheiden toegeeft zelf gemaakt te hebben. Evenais het beweeglijk gemo delleerde Madonnabeeldje AAR zijn grootste liefhebberij is het toneel. Vondel vooral en de klassie ken. Me dunkt, deze pastoor heett ondanks zijn 60 jaren de postuur en de stem van een klassieke toneelspeler. Hij vertelt U dan ook dat hij vroeger veel heeft geacteerd en gedeclameerd. Wel 50 maal droeg hij „De paradijsvloek" voor toen hij al lang en breed als kapelaan in Zeddam was gevestigd. Dat geschiedde destijds ten bate van een nieuwe kerk in Venlo. Later, in Raalte kapelaan gewor den, heeft hij voor het eerst een grote toneelactiviteit in zijn parochie losgesla gen. „Dat zou toen een tweede Tegelen heoben kunnen worden, maar helaas moest het werk worden afgebroken". In Hertme, waar pastoor Veeger ln April 1952 zijn intrede deed, zette hij op nieuw grote toneeldaden op touw. Orga_ nisatorisch ging dat lang niet dilettante rig. De gemeentebesturen van de omlig gende grote gemeenten (Almelo, Hengelo, Enschede) werden ervoor geïnteresseerd, de Twentse grootindustriëlen geestdriftig gemaakt, de IJsselcentrale te Hengelo en de Heemaf ingeschakeld voor de verlich- tingsproblemen. In de bossen vlak bij de kerk bouwden vakbekwame vrijwilligers uit eigen parochie en uit de omgeving het openluchttheater. Amateurtonelisten uit Almelo en Hengelo, door de pastoor regisseur persoonlijk uitgezocht en voor bereid, werden tot een homogeen team gesmeed, een groot zangkoor en het Phil- harmonisch orkest van Enschede beloof den medewerking en zo kon de zorg vuldig en met artisticiteit voorbereide voorstelling van „Joseph in Dothan" het vorig jaar een openbaring worden. U is de onderneming tot een stichting uitgegroeid, de stichting „Esto". Er peteren. Tegen die tijd moeten de rollen goed ingestudeerd zijn en in de voornaam ste trekken vastgelegd. Met dat voorbe reidend werk ben ik nu, veelal in Henge lo en Almelo, bezig. Het vordert goed en ik durf te zeggen dat wij het met het spelersmateriaal goed geschoten hebben". Aldus pastoor Veeger, die de première op de eerste Zaterdag van Juli vol ver trouwen tegemoet ziet. is een garantiefonds en tal van auto. riteiten hebben hun medewerking toege zegd. Op 3 Juli a.s. zal de première wor den gegeven van Alphons Laudy's „Pa radijsvloek" onder regie van pastoor Vee ger en onder supervisie van niemand minder dan Albert van Dalsum. Op het ogenblik wordt reeds druk aan de voor bereiding gewerkt. Pastoor Veeger is heel wat keren naar Hengelo en Almelo gereisd om het spelers-materiaal te kiezen en te keuien. Meisjes uit Hertme verzor gen de costuums, die in de „Paradijs vloek grotendeels uit vachten bestaan. Er heerst een uitstekende geest onder de medespelendcn. „Wij vormen 'n volkomen democratische gemeenschap. De arbeider van de fabriek en de accountant, de post beambte en het winkelmeisje, zij allen werken met geestdrift en met een prach. tig gemeenschapsgevoel voor hetzelfde ideaal. Waarom „De Paradijsvloek" gekozen werd? „Ik geloof", zegt pastoor Veeger, „dat dit stuk voor de mensen gemakke lijker te volgen is dan bijvoorbeeld Sha kespeare's Midzomernachlsdroom, waar ik ook over gedacht heb. Bovendien heb ik voor „De Paradijsvloek" een zwak". „Begin Mei gaan we op het toneel re- Hoogtepunt van ïeirlinck's romankunst

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1954 | | pagina 5