BREITNER en Rotterdam
Een pastoor regisseert
IN DEZE KERK GEEN VRIJHEID?
zelftucht
M'
Rond een aanwinst van museum
Boymans
Grootheid
Het gevecht met de Engel
Toneelgemeenschap in een Twents dorpje
sowmuqu
ambkwami
en wereld
„De Paradijsvloek
in Hertme
cpmh
di
ZATERDAG 6 MAART 1954
PAGINA 5
of meJtr
^VALHELM op,
„De Windstoot", een der werken uit de grote jaren van Breitner s impressionisme.
Bravour beteugeld
Wat voor geweld deed de schil
der zichzelf aan? Omstreeks de
tijd waaruit het bewuste doek da
teert 1893 stond Breitner op
het toppunt van zijn impressionis
tisch kunnen. Hij werd zich be
wust van het gevaar dat in de be
reikte vaardigheid schuilde. En
hij had de moed, zich te wapenen
tegen dat gevaar. Hardhandig leg
de hij de bravour die een manier
dreigde te worden aan banden.
Hij dwong zich tot detailleren, tot
afmaken tot bezonkenheid, tot
beperking in de ruimte, tot een
keuze van kleuren die niet op
schildersinstinct en gevoel voor
atmosfeer, maar op preciese waar
neming berustten. Zo èrgens dan
bewees Breitner in de reeks „Ja
panse meisjes", waarvan het door
Boymans verworven stuk er één
is, zijn grootheid; een grootheid
die zich manifesteert in zelfken
nis en zelftucht.
Keerpunten
Ongekende verschieten
Uitzicht op eeuwigheid
ontbreekt
Drieledig plan
Spanwijdte van eeuwen
Opgebrand
V eelzijdig
Tweede Tegelen....
Democratisch
pew
PeURU/flARD£R6-
&EPP,yF> KLEDIJ
rj OTTERDAMMER van geboorte,
X\ geschoold in Den Haag, tot groot
heid gekomen in Amsterdam,
heeft Breitner de Maasstad nooit ver
geten. ,,'t Is toch een mooie stad'
schreef hij in 1882, „altijd woelig, sme
rig en schilderachtig, vooral de Vest
en de havenbuurten". Breitner had
reden om zich Rotterdam te herinne
renWas het niet de Rotterdammer
Rochussen, die tégen de ouderlijke be
denkingen in, de jonge Breitner het
schilder worden durfde adviseren f En
Was het in zijn eerste Haagse jaren
niet een Rotterdamse Maecenas, A. P.
Van StoTk, die hem met geld en goede
raad steundeIn zekere zin had dui
Rotterdam voor Breitner op de drem
pel naar het kunstenaarschap een be
slissende betekenis.
In hoeverre de stad van Erasmus
zich hiervan bewust is weten wij niet.
Vast staat, dat 't Rotterdamse museum
Boymans in heel zijn bestaan nog geen
tentoonstelling van de aan de Maas
geboren Breitner gehouden had. Dit
verzuim maakt men thans goed met
een voortreffelijk geselecteerde expo
sitie van een 100-tal werken.
Aanleiding tot deze expositie de der
de Breitnertentoonstelling na de oorlog
werd het gebaar van de Erasmus-
stichting en een particulier, die het mu
seum een fraaie Breitner, „Kimono-fi
guurtje voor de spiegel" schonken. Rond
dit stuk ook „Het oorringetje" genoemd,
is de prachtige Breitnerexpositie gegroe
peerd.
Het is een stuk dat slechts in een gro
tere samenhang begrepen kan worden.
Men kent immers Breitner als de vir
tuoze schilder van ruiters en artilleristen
in de duinen, als de ooggetuige van het
Amsterdamse straatbeeld, die aan de
kaden, de grachten en het Rokin het mo
numentaal decor vond voor een grootse
karakteristiek van wat nu nog aan de
Amstelstad haar smaak geeft. Men kent
hem als de impressionist die met vegen
van het paletmes, ruige borstel-accenten
en vloeiingen van het penseel het samen
stel van toetsen schiep waarmee hij, on
vergelijkelijk raak, alle atmosferische
tonen noteerde, of van portretten en
naakten de kernachtige impressie gaf.
Breitner met zijn drang naar grootheid,
de brede toets, de zwaarmoedige, herf
stige toon lijkt in dit aan Museum Boy
mans geschonken werk plotseling een
andere schilder geworden. De allesom
vattende beweeglijkheid werd tot Ver-
meer-achtige rust in het blanke achter-
vlak en het ranke figuurtje dat daarte
gen constrasteert. Het rumoer van de
wereldstad verstilde tot de intimiteit van
een kamerhoek, de kleur verhelderde, de
ruige schildermanier verfijnde tot de
minutieus doorwerkte weergave van een
gebloemde kimono, een Japans scherm,
een vloerkleed.
ER zijn moer soortgelijke keerpunten
in Breitners carrière aan te wijzen.
In 1880, wanneer hij bij W. Maris
°P het atelier werkt, wordt zijn toets
°nder invloed der Hagenaars breder, zijn
'°°n „Haags". De weergaloos handige
schilder van de cavallerie wordt volbloed
impressionist. Dan volgt, omstreeks 1882,
®en wending naar het portret en het fi
guurstuk. Imponerende zelfportretten,
wonderlijk gevoel voor het wezen
grondwerkers en bouwarbeiders, wan
neer Breitner de schoonheid ontdekt van
de opgebroken plek waar de arbeid
gonst, en tenslotte zal hij zich, tegen het
einde der eeuw, gaan beperken tot de
sobere uitbeelding van een enkele kade,
een verlaten gracht,
een werf, zonder
het bruisende leven
op de voorgrond
dat de grote Am
sterdamse tijd ty
peerde.
En dan, rond 1900,
is dit enorme vuur
opgebrand. Er ko
men nog werken
ZOU MEN OP DE MAN AF aan onze studerende
jeugd vragen wie zij van de Vlaamse schrijvers
kennen, dan zullen namen als Timmermans, Gezelle,
Van de Woestijne hen makkelijker in de mond liggen,
dan de naam van de „deken" der huidige Vlaamse
woordkunstenaars: Herman Teirlinck. Zijn naam en
faam is daarginds rotsvast gevestigd; zijn stem door
huivert daar het gebied der letteren als de bronze
klank van een Vlaamse klokketoren: veelzijdig
geschakeerd; weids uitklinkend en met evenveel
stoerheid als verfijnde klankenmengeling. Dit
Met zijn laatste epos dat aan het grootse
wisselspel tussen cultuur en natuur is ge
wijd: Het Gevecht met de Engel (Uitg. A.
Manteau. N.V. Brussel) en dat in een der
heerlijkste lustpriëlen van Brabant zich
afspeelt, bereiken we de hoogste trans van
zijn letterkundige arbeid.
Tien jaren heeft hij er aan gewerkt als
een soort Babylonisch bouwsel en niet te
voorspellen valt of nog niet eenmaal een
spits op dit bouwwerk in staat zal blijken
de hemel te doorboren. Zo ver is het thans
nog niet. We schouwen zoals gezegd op een
grote verhevenheid in een soms ongekend
verschiet van ijl-blauwe verten waaruit
een machtig woud opdoemt met een eigen
oerkrachtig leven. We zien ook van boven
uit, de vangarmen der cultuur, die lang
zaam maar zeker tot in het hart van deze
natuur doordringt, haar schijnt te over
rompelen, maar die op het dramatisch
hoogtepunt toch haar ondergang ziet beze
geld door natuurkrachten welke sterker
zijn dan de leer.
Maar we horen slechts van verre stem
men klinken die ons eraan herinneren dat
op deze zelfde aardbodem eenmaal een
Heiland de mens verlost heeft van de tor
menten der vergankelijkheid en dat ieder
mensenkind begiftigd is met een inwen
dige kracht die bergen kan verzetten en
juist door dit helfdhaftig geweld een
eeuwig geluk zich kan eigen maken. Toch
verwondert het ons dat zijn drama zo
wrang en uitzichtloos en zonder een feite
lijke overwinnaar eindigt als we elders
passages als déze lezen:
„Want zij heeft aan het einde van haar
smartelijke belevingen de genade geoogst
die alleen uitverkorenen is beschoren.
De bovennatuurlijke aard van de Gods-
gedachte belet niet, inderdaad, dat zij be
antwoordt aan een even dwingende en
dagelijkse nood als al onze andere phy-
sische behoeften. Maar de gehoorzaam
heid aan haar wet leidt, bij enkelen die
gelezen zijn. tot een staat van gelukza
ligheid, die hoger nastraalt, en gebieden
bestrijkt waar zij zich uit het animale
voelen opgevoerd tot het animerende"
Maar ook uit dergelijke gedachten
voelt men een weifeling tussen natuur en
een bovennatuur, ^ie de genade alleen aan
uitverkorenen toekent.
Is hier ook de oorzaak te vinden waar
om Teirlinck een der hoofdfiguren van de
roman de dorpspastoor wat gekscherend
„Iffratje" genaamd tekent als een iet-
monument" staat nu daar in de Vlaamse landouwen
vijf en zeventig jaar lang. Bij ieder nieuw werk dat
uit zijn pen vloeit is het alsof we telkens een hogere
ommegang bestijgen die ons 'n wijder blik op het om
ringende veroorlooft. En steeds is het die spanning
tussen natuurdrift en geciviliseerde vormen die er de
duidelijk waarneembare grondtoon van vormt. Hetzij
we de ironie van „Het Ivoren Aapje" genieten of ons
verdiepen in die tweespalt tussen liefde en zinnelijk
heid in „Marie Speermalie", „Mijnheer Serjanszoon"
enzovoort.
ving van de burcht door samenwerking
met de boskanters een nieuw leven daar
begint te wekken ontstaat een midden
groep, een middenstand van handeldrij-
venden die de eigen parochie van O. L.
Vrouw Welriekende vormt.
wat marionetachtig, willoos wezen en de
woudbewoners tot helden verheft met aan
de klassieke treurspeldichters herinneren
de fataliteit en grootsheid?
DOCH LAAT ONS even stilstaan
bij het brok wordingsgeschiedenis
waarmede Teirlinck het Zoniënwoud
in Zuid-Brabant beschrijft. Deze historie j
strekt zich uit met een spanwijdte van i
eeuwen. Ze vindt haar oorsprong in een j
tijd toen Jan van Ruusbroeck in de won-
derlijke streek van Groenendaal rond het
Zoniënwoud zijn mystieke bespiegelingen
te schrift stelde en het strekt zich uit tot I
aan het uitbreken van de laatste wereld-
oorlog.
We maken dus kennis met de ruige
boskanters, iets van een reuzenge-
slacht dat naar zijn eigen natuurwetten
leeft en handelt, en later een onder
grondse strijd aanbindt tegen adellijke
lieden met hun cultuur en hun onver
mijdelijke decadentie. Want in die sa
crale ruimten van het woud, die tempel
zalen waar de „bronzen zuilen hoog rij
zen" en nog „hoger de gewelven" wordt
een burcht gebouwd nabij de kapel van
Onze Lieve Vrouw Welriekende. Hef is
een vreemdeling, een notaris uit Halle,
Caloen genaamd die deze plannen ten
uitvoer brengt en daarbij de hulp inroept
van de bosbewoners, het „olijvenge-
slacht" der Jeroens. Wanneer eenmaal
deze plannen zijn volvoerd en de omge-
P dit drieledig plan beweegt zich
Teirlinck's roman, in een zestal mach
tige hoofdstukken, die als zovee] be
drijven van een drama zich voor onze
geest iangzaam-organisch en met de
beklemmende zekerheid van een fatum
ontvouwen.
Dit alles vindt in de Vlaamse schrijver
een vertaler die het instrument van onze
eigen taal bespeelt met een meesterschap
dat op bijna iedere bladzijde woorden en
zinswendingen openbaart welke ons als
nieuw in det oren klinken.
In enkele regels wordt soms een hele si
tuatie getypeerd:
„De winter neemt af. In 't laat heeft
het nog even gesneeuwd. Seffens zijn
daarop de neveldagen gekomen en een
zachte dooi heeft de aarde murw ge
maakt. Men voelt aan het vochtig ge
luid van de lucht dat de grond bezig js
te zwellen. Dan kruipt de zon uit haar
doeken. Zij klimt ten hemel en daar is
geen weerhouden aan. Het speenkruid
bloeit langs de barmen. En elke morgen
staan er een nieuw paar lammetjes in het
jonge groen".
De omslag van dit tweedelig werk geeft
een reproductie te zien van Ruben's brui
sende voorstelling van „De jacht van
Atalanta". Het is aan dit warmbloeiena,
barok natuurtafereel dat we voortdurend
herinnerd worden. Evenwel dringt Teir
linck met meer raffinement door in de
soms duistere schachten van onze cultuur.
Hij doet verkenningstochten in dat grens
gebied van ons bewustzijn der psycho
analyse en laat het gevecht van de engel
met de aarde op en neer golven met de
sociale omwentelingen van het leven.
Al bereiken we nu op de ommegangen
van Teiriinck's schepping niet een hemel-
doorborende spits, een verzoenende macht
die hemel en aarde verbindt, toch is dit
laatste werk een Vlaamse belfroot gelijk
wier monumentaal silhouet tot aan de ge
zichtseinder van ons taalgebied reikt.
M.
T T OOR iemand die Twente niet kent
X is Hertme moeilijk te vinden. Per
trein of bus kan hij er niet komen. De
enige uitweg biedt een taxi of een
fiets, die hij in Borne na enig zoeken
huren kan. Langs een smalle weg die
zich door de bossen slingert bereikt
hij dan het verscholen dorpje, dat in
de winterse kou nog niets laat ver
moeden van de drukte die hier in het
hart van de zomer wordt verwacht.
'„Het oorringetje", het schilderij van Breitner dat
door de Erasmusstichting en een particulier aan het
museum Boymans werd geschonken.
katoentjes en witte mutsjes, de drukte
en het voortjagende leven in de grote
stad, het karakter en de kleuren van een
rij grachthuizen, de ruimtewerking van
een plein, de modulaties in de stadssfeer
bij regen, sneeuw, wind en flikkerend
'licht, die dit alles weergaf met de ont
roerde verwondering van een waarnemer
die zelf deel heeft aan dat leven.
In 1893 vindt het tussenspel plaats
waarover wij hierboven spraken; vanaf
1895 verschijnen de tafrelen met de
van hoge kwali
teit uit zijn han
den in alle genres
die hij in de loop
der jaren beoefend
had, maar voor een
gooi naar het waar
lijk grote mist h;j
voortaan de durf
en de wllsconcen-
tratie.
Van al de hier in korte trekken ge
schetste phasen uit Breitners schilder
jaren geeft de tententoonstelling een zeer
goede indruk.
Bij de ruim 60 schilderijen ontbreekt er
nauwelijks een die men bij zo'n selectie
niet zou willen missen en de collectie
aquarellen en tekeningen, ongeveer even
uitgebreid als die der olieverfstukken, is
zo gekozen dat zij inzicht geeft in Breit
ners meest verbluffende vaardigheid. De
vaardigheid om de kern van een waar
genomen object in snelle schetslijnen te
vangen. De tentoonstelling blijft tot 11
April geopend.
Pastoor Joh. Voeger.
geschilderd en naakten, in vorm en
®ur dwars tegen alle conventie, in.
"mstrepits 1886 breekt de grote tijd aan
van de Amsterdamse Breitner, die de
paardentram en de sleperskarren, de
dienstmeisjes met hun blauwe en witte
IN HET GESPREK met buitenkerkelijken klinkt
zeer dikwijls ernstige twijfel door aan de moge
lijkheid van een objectief samengaan van puur
katholicisme en ware democratie in één en dezelfde
mens of menselijke gemeenschap. Het katholiek be
ginsel is té dogmatisch, meent men; de katholieke
zedenleer té zeer van bovenaf opgelegd en de orga
nisatorische opzet té gebonden aan zijn aloude en
onveranderlijke streng-monarchale vorm, om ook
maar een begin van wezenlijke democratie toe te
laten.
Vooral het laatste punt wordt beschouwd als door
slaggevend: de organisatie is zodanig, dat door een
zijdig dirigisme de persoonlijke verantwoordelijkheid
der georganiseerden tot nul of bijna nul wordt terug
gebracht terwijl het vrije initiatief en zelfs de vrije
keuze van nieuwe machthebbers volkomen buiten het
svsteem vallen Er is een betrekkelijk klein* élite, die
reeeert: de anderen geloven en gehoorzamen. Laat
het ziin dat een beperkt aantal „intellectuelen' en
„durvers" af en toe eens critiek uitoefent, en in eigen
kring wat mokt en plannen maakt, uitemdelyk legt
men zich allemaal netjes neer by wat „de clerus
Over deze en dergelijke bedenkingen heb ik enige
jaren geleden in deze kolommen ree5lf. Schreven
In de volgende regels zou ik, nog positiever el\ na
drukkelijker dan toen, het voor de Godmenselijke
democratie van de Kerk willen opnemen.
DE KERK presenteert zich zelf aan de wereld als
de gemeenschap van het volk Gods. Dit volk ont
staat en groeit uit een goddelijk levensbeginsel;
waar mensen geloven in Jesus Christus als Zoon van
God en Verlosser der wereld, stellen zij zich open
voor datgene, wat door de verlossing voor hen is
vrijgemaakt en kunnen zij gaan delen in de goddelijke
vitaliteit van Christus zélf.
De incarnatie, in Christus begonnen, zet zicli voort
en overal waar mensen in het Godsrijk worden inge
schakeld. ontvangen zij persoonlijke verantwoordelijk
heid voor de gang van zaken in dat Godsrijk. Het ver
lossingswerk vraagt om voleinding en voltooiing,
waartoe het volk Gods in zijn geheel opdracht heeft
ontvangen. Niets kan men geheel en al overlaten
aan een of andere gezagsdrager of gezagsinstantie.
Hot universele apostolaat, dat opgesloten ligt in het
koninklijk priesterschap", waarvan Petrus spreekt,
roept om de minstens inwendige activiteit van allen.
VOOR ZOVER men deelt in Christus' goddelijk
leven, is men met Hem en met Zijn volk ver
bonden en mede-verantwoordelijk voor de in
standhouding en groei der Kerk. Deze verantwoor
delijkheid, die men kan dragen, omdat men verlost
is tot redding en niet tot vernietiging der persoonlijk
heid, kan en mag men niet van zich afschuiven of aan
kerkelijke leiders overdragen. Hiërarchie, clerus en
leken laten zich tezamen „als levende stenen opbou
wen tot een geestelijke tempel, bestemd voor een
heilig priesterschap, dat geestelijke offers brengt,
welgevallig aan God door Jesus Christus" (I Petrus
2:5). Zo is men „een uitverkoren geslacht, een
koninklijk priesterdom, een heilige natie, een aange
worven volk. om te verkondigen de deugden van
Hem, Die ons riep uit de duisternis tot Zijn wonder
baar licht" (I Petrus 2 9).
Deze schriftelijke gegevens Leeft de Katholieke
Kerk volledig in haar ecclesiologie verwerkt. Daarbij
komt. dat zij in haar actuele prediking nog sterker
dan weleer de noodzaak naar voren brengt van een
bewust geloof. Een bewust geloof is altijd een per
soonlijke daad. Het kan niet massaal of met dictato
riale middelen of volgens een bepaalde routine te
voorschijn worden geroepen. Integendeel, het moet
worden gezien als een door persoonlijke genade tot
stand gekomen keuze, welke daarna een houding en
eén belevenis wordt, op de eerste plaats van strikt
persoonlijke aard.
TT ET OBJECT van dit geloof valt niet onder het
X-I domein van de menselijke rijheid. Dit geloofs-
voorwerp is n.l. goddelijke openbaring en de
mens is uiteraard niet vrij met het goddelijke te
doen, wat hij wil. Wie constateert, dat de inhoud
der gcloofs- en zedenleer niet „langs democratische
weg" tot stand komt en gehandhaafd wordt dient
hiermede rekening te houden en wel te roeten, waar
hij hct-eigenlijk over heeft. Het volk maak, de open
baring niet; het kan de openbaring slechts aanvaar
den om er zich vertrouwvol en met behoud der wezen
lijke, physieke vrijheid aan over te geven. Wie dat
doet, komt terecht in de boven beschreven Christus
gemeenschap van het volk Gods, die hij eveneens
heeft te aanvaarden, zoals zij door God werd geopen
baard en door de verlossing van de Zoon werd
geschapen en geconstitueerd.
Is er dan hier van democratie te enenmale geen
sprake? Hot zal er aan liggen wat men onder de
mocratie gelieft te verstaan. Het is niet verwonder
lijk, dat sommige menselijke begrippen te eng en te
beperkt blijken om er bovenmenselijke werkelijkhe
den mee aan te duiden. In zover democratie echter
persoonlijke verantwoordelijkheid veronderstelt en
dit is, dunkt ons, toch zeer wezenlijk kan men de
inwendige structuur der Kerk zeker niet ondemocra-
tich noemen.
MEN ZAL ER voor moeten waken zich blind te
staren op de organisatie met voorbijzien van het
innerlijk organisme, waaraan deze organisatie
ondergeschikt en dienstbaar is. In dit organisme
worden allen, hoe onderscheiden hun functies ook
zijn. geleid door dezelfde Geest, die allen samenbindt
tot één lichaam en tot één volk.
Ook de onderscheiden functies maken, in de opvat
ting der Katholieke Kerk. deel uit van de goddelijke
openbaring. Het zjjn dus de vrijheid en de souvereine-
teit Gods. die hier geëerbiedigd worden Maar bij de
bezinning op het totaal en de détails der openbaring
en op de beleving van alles wat God aan de mensheid
voorlegde, werkt héél het volk mee. Een nie.uw
dogma ontstaat, als vrucht van bezinning, eerder van
onder op dan van hoven af. Wat reeds lang in het
geloof van het volk leefde omtrent de ten-hemel
opneming van Jesus' Moeder, werd bijv. op 1 Nov.
van het jaar 1950 door het Kerkelijk leergezag dog
matisch vastgelegd.
IN DE BELEVING van hetgeen men gelooft heeft
men een nog groter persoonlijk aandeel. Men kan
vele kanten uit. Wie zijn geloof wenst te beleven
in bet huwelijk, ontvangt van de Kerk een sacrament.
Wie de weg der zogenaamde drie Evangelische raden
wil volgen, wordt door diezelfde Kerk echter niet
tegengehouden. Wie actief en professioneel wenst
deel te nemen aan de apostolische activiteit der
Hiërarchie, is welkom. Wie zich terug wil trekken in
gebed en boete, kan zijn gang gaankluizenaars gaan
naar de woestijn en nbbé Pierre wordt zwerver met
de Parijsc zwervers. De denkers geestelijken zowel
als leken denken en de organisatoren organiseren.
Gezin en huiselijkheid worden gecultiveerd en door
anderen verlaten: in beide gevallen omwille van het
koninkrijk Gods, voor de komst waarvan allen ge
lijkelijk bidden en genuanceerde verantwoordelijkheid
dragen.
Niet alleen een hiërarchische élite, maar heel het
volk is van God. En van heel het volk heeft ieder
in vrijheid te beslissen, of llfj ertoe wil behoren,
S. JELSMA, M.S.C.
Op de Zaterdagen van Juli immers
zullen de autobusdiensten van Almelo
en Hengelo het kleine Hertme niet ver
geten. Sinds daar het vorig jaar met
verbijsterend succes een reeks open
luchtvertoningen werd gegeven van
„Joseph in Dothan" heeft het stille
dorp de toeloop van vreemdelingen le
ren kennen. Tot grote tevredenheid
van de burgemeester, die de organisa
tor van de Joseph in Dothan-voorstel-
lingen prompt verzocht zijn activiteit
voort te zetten.
Die organisator is pastoor Joh. I. Vee-
ger, herder over de 400 zielen tellende
parochie Hertme. In de vrije tijd die zijn
geestelijke taak hem laat, staat deze pas
toor op vriendschappelijke voet met de
Muzen. Behalve de fervente belangstel
ling voor het toneel waaraan het open_
luchttheater Hertme zijn ontstaan dankt,
heeft deze kunstzinnige pastoor nog an
dere artistieke interessen en bekwaamhe
den. Achter de witte pastoriegevel, naar
eigen ontwerp uit een bouwvallige fagade
gerestaureerd, bewaart hij een uitge
zochte collectie schilderstukken van de
Haagse School en Breitner, en daartussen
in hangt een indrukwekkend crucifix dat
hij, wanneer men naar de afkomst infor
meert, bescheiden toegeeft zelf gemaakt
te hebben. Evenais het beweeglijk gemo
delleerde Madonnabeeldje
AAR zijn grootste liefhebberij is het
toneel. Vondel vooral en de klassie
ken. Me dunkt, deze pastoor heett
ondanks zijn 60 jaren de postuur en de
stem van een klassieke toneelspeler. Hij
vertelt U dan ook dat hij vroeger veel
heeft geacteerd en gedeclameerd. Wel 50
maal droeg hij „De paradijsvloek" voor
toen hij al lang en breed als kapelaan in
Zeddam was gevestigd. Dat geschiedde
destijds ten bate van een nieuwe kerk in
Venlo. Later, in Raalte kapelaan gewor
den, heeft hij voor het eerst een grote
toneelactiviteit in zijn parochie losgesla
gen. „Dat zou toen een tweede Tegelen
heoben kunnen worden, maar helaas
moest het werk worden afgebroken".
In Hertme, waar pastoor Veeger ln
April 1952 zijn intrede deed, zette hij op
nieuw grote toneeldaden op touw. Orga_
nisatorisch ging dat lang niet dilettante
rig. De gemeentebesturen van de omlig
gende grote gemeenten (Almelo, Hengelo,
Enschede) werden ervoor geïnteresseerd,
de Twentse grootindustriëlen geestdriftig
gemaakt, de IJsselcentrale te Hengelo en
de Heemaf ingeschakeld voor de verlich-
tingsproblemen. In de bossen vlak bij de
kerk bouwden vakbekwame vrijwilligers
uit eigen parochie en uit de omgeving het
openluchttheater. Amateurtonelisten uit
Almelo en Hengelo, door de pastoor
regisseur persoonlijk uitgezocht en voor
bereid, werden tot een homogeen team
gesmeed, een groot zangkoor en het Phil-
harmonisch orkest van Enschede beloof
den medewerking en zo kon de zorg
vuldig en met artisticiteit voorbereide
voorstelling van „Joseph in Dothan" het
vorig jaar een openbaring worden.
U is de onderneming tot een stichting
uitgegroeid, de stichting „Esto". Er
peteren. Tegen die tijd moeten de rollen
goed ingestudeerd zijn en in de voornaam
ste trekken vastgelegd. Met dat voorbe
reidend werk ben ik nu, veelal in Henge
lo en Almelo, bezig. Het vordert goed en
ik durf te zeggen dat wij het met het
spelersmateriaal goed geschoten hebben".
Aldus pastoor Veeger, die de première
op de eerste Zaterdag van Juli vol ver
trouwen tegemoet ziet.
is een garantiefonds en tal van auto.
riteiten hebben hun medewerking toege
zegd. Op 3 Juli a.s. zal de première wor
den gegeven van Alphons Laudy's „Pa
radijsvloek" onder regie van pastoor Vee
ger en onder supervisie van niemand
minder dan Albert van Dalsum. Op het
ogenblik wordt reeds druk aan de voor
bereiding gewerkt. Pastoor Veeger is
heel wat keren naar Hengelo en Almelo
gereisd om het spelers-materiaal te kiezen
en te keuien. Meisjes uit Hertme verzor
gen de costuums, die in de „Paradijs
vloek grotendeels uit vachten bestaan.
Er heerst een uitstekende geest onder de
medespelendcn. „Wij vormen 'n volkomen
democratische gemeenschap. De arbeider
van de fabriek en de accountant, de post
beambte en het winkelmeisje, zij allen
werken met geestdrift en met een prach.
tig gemeenschapsgevoel voor hetzelfde
ideaal.
Waarom „De Paradijsvloek" gekozen
werd? „Ik geloof", zegt pastoor Veeger,
„dat dit stuk voor de mensen gemakke
lijker te volgen is dan bijvoorbeeld Sha
kespeare's Midzomernachlsdroom, waar
ik ook over gedacht heb. Bovendien heb
ik voor „De Paradijsvloek" een zwak".
„Begin Mei gaan we op het toneel re-
Hoogtepunt van
ïeirlinck's
romankunst