HET VOORBEELD VAN
SAO PAULO
Museum als centrum van opvoeding
Kind van Israël, martelares voor Christus
SAO PAULO IN UTRECHT
ZONDEM
Y ernieuwing in de theologie en 2^
V:
E
Het plan van een Holtense arts
E1
Een philosofe in de Karmel
dïlbehd
m
m
DageI ijks contact
met
meesterwerken
HET HEILIGE LEVEN VAN EDITH STEIN
De boodschap van een Heldin
der Genade
Hoogtepunten
ModRDijKtockl j£
,yn wereld
ZATERDAG 20 MAART 1954
PAGINA 3
Laatste houvast
Een ideaal museum
Dagelijks contact
Ongelooflijk
een bron van lering. Daarom is het
een feit van betekenis in 't heden
daagse geestelijk leven, dat een
andere Carmelites het werk van de
Keulse priorin heeft voortgezet en
dat deze week een waarachtig le
ven van Edith Stein van de (Fran-
Tal van schilders profiteren van Nederlandse
sch ildersreixen
EN eerste blik op de won
derlijke, begenadigde levens
opgang van Edith Stein werd aan
het publiek gegeven door de Prio
rin van de Carmel van Keulen.
Deze eerste levensbeschrijving
bleek reeds voldoende om voor de
Joodse filosofe, die van de wijsge
ren van Göttingen tot de H. Tho
mas kwam, en met al haar ver
maardheid als geleerde en opvoed
ster de armoede van de Carmel
koos, meer dan alleen belangstel
ling te wekken. Men weet hoeveel
invloed de publicaties van en over
Simone Weil Jiadden gehad; Edith
Stein zal deze invloed overtreffen,
zij die de drempel overschreden
heeft van Christus' Kerk en die
recht op het Kruis is aangegaan,
geleid door de H. Theresia en Sint-
Jan van het Kruis Niet de Carme
lites alleen, maar heel de mense
lijke figuur van Edith Stein, van
het jonge meisje uit gelovig Joodse
kring, die een martelares werd, is
Uitbouiv
se) pers is gekomen. Een werk
waarvan iedere bladzijde aangrij
pend is.
Getuigenissen
m
20NPAE
Kinderkopje van Renoir op de expositie in het Centraal Museum te Utrecht
WIE HET VERZAMELEN van
kunst in musea als een goede
zaak toejuicht en met grote gelde
lijke offers gesteund wil zien, doel
liet best, met aan te tonen welk een
krankzinnig, paradoxaal en be
schamend ding een museum eigen
lijk is. Hij moet laten zien dat de
incest urgente bestaansgrond van
„bet museum" ligt in de hoop dal
het zichzelf overbodig zal maken,
dat is: in de stervende hoop om
nog eenmaal kunst en leven te ver
zoenen, om opnieuw cultuur en
beschaving 'in elkander te laten
ademhalen zoals zij dit deden bij
de Ouden en in de Middeleeuwen
en nog lange tijd daarna in de
Renaissance en de barok. De hoop
dat de kunst zich opnieuw zal
thuisvinden in de kerken en de
woningen tot in de keukens toe
-in de kantoren en de waren
huizen, de kledij en de vervoer
middelen, in het vermaak en de
arbeid van het hele volk; dat ieders
deuken en willen cultuur meegeeft
aan zijn doen en aan het werk van
zijn handen. Het laatste, arme restje
van het ideaal dat de gehele
beschaving uitdrukking zij van de
gehele cultuur.
Strijdbare hoop
Men kan eraan wanhopen, of de
breuk tussen die twee vormen van
menselijk leven nog ooit geheel te her
stellen is. Het is een gevecht op leven
en dood met de geheel onze samen
leving beheersende machine. Een ma
chine kan de kunstdeugd niet beoefe
nen, zij kan geen cultuur zijn en zij kan
geen cultuur intact laten. Zij kan
slechts de heerschappij van de materie
over de geest bevorderen; zij is uit haar
aard gedetermineerd tot cultuuraf
braak.
DIE diepste belediging van de han
den en de geest der arbeiders, die
tegennatuurlijke en diepste wonde
in onze menselijkheid: de machine, is
wellicht nooit meer te genezen. En toch:
wie de strijdbare hoop opgeeft dat het
volk in al zijn geledingen nog ooit met
de kunst vertrouwd zal zijn gelijk zijn
mond met brood en water, gelijk zijn
voeten met de aarde en zijn longen
met de lucht, als iets vanzelfsprekends
en onomkoombaars, iets noodzakelijks
en natuurlijks, die weet niet wat hij op
geeft. of, indien hij het weet, is hij niet
waardig te leven.
VOOR die strijdbare hoop is het mu
seum het laatste houvast. Het mu
seum conserveert de kunst als het
ware en houdt haar voor haar recht
matige plaats in het leven beschik
baar. Dat is reeds een onschatbaar,
maar niet het enige deel van zijn taak.
Ook geconserveerde cultuur blijft dood,
zolang niets wordt gedaan om haar in
het leven te integreren. Men moet er de
mensen heentrekken en haar verklaren
en toegankelijk maken. Daar is een on
eindig geduld voor nodig. En als mocht
blijken, dat dit geslacht onherroepelijk
voor haar verloren is, dan moet men er
de kinderen in binnenvoeren en ze haar
vertrouwd en natuurlijk maken eer hun
nog maagdelijke zielsvermogens bedor
ven zijn. Is de hoop voor hun geslacht
dan niet veel minder ijdel en zal zij dan
tenslotte niet ergens in de toekomst
vervuld worden? (Hier mag ook wel
eens uitdrukkelijk gewezen worden op
een schandelijke lacune in onze onder
wijsprogramma's. Zelfs gymnasia en
seminaries doen de opvoeding af zonder
kunstbegrip.)
AANLEIDING tot het uitspreken van
deze gedachten was mij een ten
toonstelling van meesterwerken
uit Sao Paulo in het Centraal Museum
te Utrecht, en meer bijzonderlijk de
mededelingen van de heer Bardi in de
catalogus, aangaande de opvattingen en
de practijken die vorm geven aan het
welhaast ideale museum de Arte van
Sao Paulo uit welks collectie de
Utrechtse tentoonstelling is samenge
steld en waarvan de heer Bardi zelf de
directeur is. Dat museum is gesticht in
October '47 gelijk de lezer van dit
blad reeds heeft kunnen lezen op
instigatie van de heer Assis Chateau
briand, die het denkbeeld koesterde
van een museum als centrum van op
voeding; toen de heer Bardi met zijn
staf binnen enkele maanden na het ont
vangen van zijn opdracht in een karkas
van gewapend beton een verdieping be
trok een zaal van duizend meter in
het vierkant die men slechts met een
noodladdertje kon bereiken aanvaard
de hij als een zinvol program de spot
naam die in de Braziliaanse pers aan
het geval werd toebedeeld: „antimu
seum", en dat woord drukt inderdaad
precies de paradox uit waarover ik in
de aanhef van dit artikel sprak. Men
verdeelde de zaal in vier afdelingen.
Om te beginnen het kunstmuseum
dat een beperkt overzicht zou verschaf
fen van de kunst in de wereld door heel
de historie: praehistorische werktuigen
Egyptische beelden, Griekse kapitelen^
Romeinse sarcophagen en bijzonderlijk
schilderwerk en beelden van de oud
heid af tot lieden toe, een verzameling
waaruit ten duidelijkste de organische,
beeldende eenheid tussen alle kunsten
zou blijken.
Vervolgens de ruimte voor tentoon
stellingen ten dienste van het kunst
historisch onderwijs. Daarnaast voor
exposities van hedendaagse kunst, zo
wel buitenlandse als Braziliaanse, ge
paard met lezingen en gedachtewisse
ling.
Tenslotte een a,ula voor leergangen,
uitvoeringen van kamermuziek, film
vertoningen, bijeenkomsten en debat
ten. een „kunstuniversiteit" voor ieder
een en zonder vormelijkheid, haarklo
verij of vooroordeel.
Door een dagelijks contact met het
publiek heeft de museumleiding te Sao
Paulo begrepen van welk belang een
museum kan zijn in het hedendaagse
leven en evenzo aldus Bardi
„welke grote verantwoordelijkheid in
verschillende opzichten eruit voort
vloeit" Een besef dat „in verschillende
opzichten" hier in Nederland nog danig
verstek laat gaan. met name wat het
vooroordeel en het dagelijks contact
met het publiek betreft.
Onze musea gelijken nog al te zeer
op ivoren torens, en men is hier nog
te veel geneigd zich neer te leggen bij
het „nu eenmaal bestaande" onbegrip
van de vox populi.
Ook in Sao Paulo is er jarenlang
verzet en veel moeizaam gekibbel ge
weest. Maar het klimaat is al milder
geworden schrijft Bardi reeds na zes
jaar, en zelfs moet hij erkennen: In
zekere zin zijn wij door de geestdrift
medegesleurd.
Het is ongelooflijk wat in zo luttel
tijds te Sao Paulo tot stand kwam.
Leergangen in reclametekenen en de
illustratie van tijdschriften; graveer-
cursussen in metalen, steen en hout;
leergangen voor kunstnijverheid: pot
tenbakkerij, weefkunst en meubelma
ken; tuinieren en tuinaanleg; er zijn
zangkoren opgericht, men legt zich toe
op voordrachtskunst, fotografie, cine
matografie en televisievertoningen,
men richt zijn aandacht op de mode,
bestudeert folklore, de siermotieven
der inheemse volkskunst, de costuum-
geschiedenis; men ontwerpt dessins,
stoffen en sieraden.
Dat alles is door het jonge museum
in het leven geroepen, wordt vandaar
uit geleid onder <}e onmiddellijke inspi
ratie van de meesterwerken der oude
en moderne kunst welker aantal zich
ontzagwekkend uitbreidt en waarmee
men dagelijks verkeert.
(Van onze Parijse correspondent)
TJET NAZI-SCHRIKBEWIND had moeilijk edeler
AA slachtoffers kunnen vinden dan twee volgelingen
van de grote Theresia: prof. Titus Brandsnia en Edith
Stein, alias Zuster Benedicta. Welke betekenis liet
leven en sterven van deze laatste in een zelfs nabije
toekomst zal hebben, is nog niet te voorzien. Op
2 Augustus 1944 uit de Karmel van Echt door de
nazi's weggehaald en via het kamp van Westerbork
in de nacht van 6 op 7 Augustus naar het beruchte
Auschwitz gezonden, werd zij 9 Augustus in de gas
kamers omgebracht.
Voor de 51-jarige Edith Stein was Echt een vlucht
oord geweest toen 't voor haar leven in de Keulse
Karmel te gevaarlijk was geworden. Men weet waarom
de nazi's haar in dit Limburgse plaatsje kwamen ge
vangen nemen. Op 11 Juli 1942 had 't Nederlands
Episcopaat met instemming van andere kerkgenoot
schappen een protesttejegram aan Seyss-Inquart
gezonden tegen de gruwel der massadeportaties. Het
gevolg was een concessie op één punt, het lot der
Christenen van Joodse herkomst. Zij, die vroeger
dan Januari 1942 tot een Christelijke gemeenschap
hadden behoord, zouden niet verontrust worden.
Maar voor de jodenontvoering in het algemeen was
geen verzachting verkregen; daarom liet het
Episcopaat op 26 Juli het bekende heldhaftige protest
in de kerken afkondigen. De feiten en omstandig
heden zijn overbekend. Zich niet durvend vergrijpen
aan de leden van het Episcopaat, wierpen de nazi's
zich op de Christenen van Joods ras. Op 2 Augustus
verscheen de Gestapo aan de poort der slotzusters van
Echt: Zuster Benedicta van het H. Kruis, in de
wereld Edith Theresia Hedwig Stein, 12 October 1891
in Breslau geboren en haar oudere zuster Rose, als
bekeerlinge in het klooster aanwezig, werden mee
gevoerd. Zij moesten de Kruisweg afleggen naar de
martelaarskroon. Wie haar leven van onthechting en
van mystieke vereniging met Christus maar enigszins
kent, moet zuster Benedicta, op het vigilie van Sint
Laurentius de dood tegemoet gaande, diens woorden
horen herhalen tot haar beulen zeggend: „Ik vrees uw
martelingen niet. Mijn nacht heeft geen duisternis,
alles glanst van het licht" en tot de Hemelse Vader;
„U, Heer breng ik lof dat ik verdiend heb in Uwe
woning te zijn".
Maar wie was dan die Edith Stein, die
uit de verborgen Carmel kwam en
die niettemin de aandacht van zo
veel geleerden in de wereld op zich ge
vestigd had? Wier godsvrucht zo voor
beeldig was, wier leven zo geheiligd, dat
in vele en voorname kringen haar plaats
op de altaren voor waarschijnlijk wordt
gehouden. Dom. Raphael Walzer, de oud
abt van Beuron, die na zijn ontvluchting
aan de nazi's de Franse nationaliteit heeft
aangenomen en thans abt is van het
Benedictijner klooster van Tiemcen, is
haar geestelijke leider geweest vóór haar
intreden in het Karmel. Hij mocht schrij
ven: „Wij bedoelen niet vooruit te lopen
op de haar betreffende beslissingen dei-
Kerk. Onverschillig of zij al of niet tot
op de altaren zal worden verheven, één
ding blijft waar: Haar voorbeeld, haar
gebed en haar werken, haar stilte en
haar lijden, haar vreedzame gang naar de
kampen van de dood, zullen niet uit het
geheugen der mensen worden uitgewist.
Haar getuigenis verspreidt kracht en
licht. Het wekt in ieder onzer een diep
verlangen, dat ons onoverwinbaar drijft
naar de diepten van het geloof, de hoop
en de naastenliefde".
Zij heeft onmiddellijk het gevaar van
het Hitlerisme voor haar ras begrepen,
en blijkbaar steeds de overtuiging gehad
dat zij als Joodse slachtoffer zou worden.
Dat slachtofferschap, dat van haar een
martelares voor Christus zou maken, ze
heeft het bij voorbaat aanvaard als los
prijs voor Israël en zo zij Christus en
het Kruis mocht vinden, is zij toch doch
ter van Abraham gebleven. Vandaar dat
VANDAAG wordt in Pulchri Studio te
Den Haag een tentoonstelling ge
opend „Nederlandse schilders te gast
ln Frankrijk". De expositie, waaraan een
honderdtal schilders deelneemt, heeft een
lange voorgeschiedenis. Deze begint in Juni
1949, toen de Holtense arts, dr J. P. Na
gelhout, in een hotel in Chamonix loge
rend, met de gérant praatte over een plan
dat bij hem tijdens deze reis was opgeko
men. Om dit plan te begrijpen,, moet men
iets van de initiatiefnemer zelf weten. De
heer Nagelhout behoort tot die allerzeld
zaamste mensen, die iets voor een ander
over hebben. Het mag voor de vader
landse schilders een geluk heten, dat hij
daarenboven een vurig liefhebber is van
de schilderkunst. Zodoende richtte zijn be
hulpzaamheid jegens de medemens zich
tot de schildersbent, die daar nu juist zo
bijzonder hard om verlegen zit.
Dr Nagelhout, zo kunnen wij ons het,
zijn spontane vriendelijkheid kennend,
voorstellen, gunde de in zo kommervolle
omstandigheden levende schilders van
Nederland, dezelfde schone buitenlandse
reizen die maatschappelijk succesvollere
Nederlanders maken kunnen. Hij gunde
hun ze des te meer, daar zijn liefde voor
de schilderkunst bij wijze van spreken
reeds lonkte naar de doeken die in de
fraaie natuur van Zuid-Frankrijk konden
worden geschilderd.
Er waren voor het realiseren van zijn
ideaal twee problemen op te lossen Hoe
de reis der schilders te financieren en hoe
het verblijf te bekostigen? Het plan nu,
waarover dr Nagelhout in 1949 met de
Savoyaanse hotelhouder sprak, betrof het
laatste dezer twee vraagstukken. Wilde
deze gerant, zo werd hem door de even
beminnelijke als vasthoudende Hollander
gevraagd, een Nederlandse schilder een
maand te gast hebben tegen betaling met
een schilderij? De hotelhouder hapte toe
en het „plan Nagelhout", zoals het toen
nog heette, had zijn eerste verwezenlijking
gevonden. Weldra breidde het aantal door
de heer Nagelhout „bewerkte" hotelhou
ders zich aanzienlijk uit en thans, na drie
moeizame en vaak teleurstellende „zwerf
tochten", zo vertelde dr Nagelhout ons,
zijn er in Frankrijk 190 hotels bereid, een
maand lang een Nederlandse schilder gast
vrijheid te verlenen!
AFGEZIEN van verscheidene
Griekse beelden en de voltallige
verzameling beeldhouwwerken
van Degas, bezit het museum van Sao
Paulo reeds bij de tweehonderd
schilderijen waarbij er zijn van
Mantegna, Holbein, Titiaan, El Greco,
Van Dijck, Rembrandt, Frans Hals en
Goya, maar ook van de grootste
Franse negentiende-eeuwers als Dela
croix, Corot, Courbet, Manet, Degas,
Gauguin, Renoir, Cézanne en Lau-
trec, evenals Van Gogh en Modiglia-
ni, Bonnard en Picasso; bovendien
een reeks doeken van de beste der
Braziliaanse schilders.
Op de prachtige tentoonstelling te
Utrecht zijn de laatsten niet verte
genwoordigd. Ook is er geen beeld
houwwerk. Van de overige namen
ontbreekt echter alleen El Greco.
Er zijn sublieme stukken bij, dingen
die men nooit meer vergeet als het
blozende, echt Hollandse en weerga
loos-levende gezicht van Maria Pie
tersdochter Oly-
can, zoals Frans
Hals haar schil
derde met haar
prachtige kanten
kraag, haar pa
rels en haar
broches als rechtgeaarde burgemees
tersvrouw en met heur kleverig boe-
ren-haar. Wie haar goed heeft aan
gekeken, zal haar te wege nog vaak
herkennen, vaker dan men Van
Dijcks markiezin Lomellini ontmoe
ten kan die men evenmin vergeet als
men van haar zachte vrouwen-ogen
de diepe blik ontmoet heeft op het
schilderij waarop zij met haar kinde
ren figureert en dat die Vlaamse
meester wel op zijn innigst en zui
verst toont als men afziet van een
lelijk Christuskindje waarvoor het
oudste kind de handjes vouwt.
IEN HOOGTEPUNT is Goya's le
vensgrote portret van Kardinaal
Don Luis de Borbon y Vallabri-
ga. Men komt niet uitgekeken op deze
stralend scharlaken figuur, men on
dergaat een zeldzaam kunstgenot in
de beschouwing van de klaroenende
peinture van gewaden, van de ring
en de prachtige versierselen van de
orde van Karei III en van „Saint
Esprit'" die borst en schouders sie
ren. En behalve deze onuitsprekelijke
genieting ondergaat men dan ook nog
de eindeloos boeiende psyche van
deze jonge, verwarde man met zijn
scherp verstand en nervige, eenzame
gevoeligheid.
Behalve dit weergaloze stuk is hier
van Goya's hand ook het portret van
de Gravin de Casa-Flores. In tegen
stelling tot mevrouw Adhémar, die in
de catalogus hierbij aantekent dat het
innerlijk yan <je voorgestelde de
schilder blijkbaar niet geboeid heeft,
ben ik van mening dat hij er juist
zeer diep de schuldige verwoesting
van gepeild en uitgebeeld heeft.
EEN ANDER hoogtepunt, cn voor
de meeste Nederlanders een
openbaring, zijn de vier kapitale
doeken, mythologische allegorieën
van de vier seizoenen van Delacroix.
In deze niet geheel voltooide zwanen
zang van de hier te weinig gekende
Fransman, openbaart zich heel diens
dyonisische schilderswoede als een
bezetenheid en een diepe zielsverruk
king. Ook zijn zeer diep natuur-ge-
voel belijdt zich hier door middel
van bewonderswaardig kunstenaar
schap. Ik ruik het gras, het water en
de bladeren in die
boeken, ik voel de
dauw en de warm
te op mijn huid.
Tot de ontroe
rendste dingen be
horen ook de bei
van Courbet, de
Manet in haar
witte, voze naaktheid van gede
naturaliseerde stedelingen; de tedere,
liefelijke kinderportretten van Re
noir, aandoenlijk, poëtisch en aan
dachtig, en geschilderd met een glans
van kleur en licht die sprankelt en
edel is als de schittering van brillan-
ten. Cézanne volgt men hier in uit
eenlopende phasen van zijn ontwik
keling. Bijzonder edel zijn het por
tret van zijn vrouw en „de grote
den". Een curiositeit is het stuk van
Paul Alexis die Emile Zola een ma
nuscript voorleest. Curieus is ook het
zelfportret als Christus „pres du Gol
gotha" van Gauguin, het gelaat van
een mens die zichzelf haat.
Het schoonste stuk waarmee Van
Gogh gerepresenteerd is, is zonder
twijfel de hier aanwezige versie van
l'Arlésienne, bijzonder verfijnd van
psyche en picturale beleving. Het
sterke en zeer boeiende portret van
Suzanne Bloch waarmee Picasso zijn
„blauwe periode" beëindigde en een
reeks portretten van de uiterst fijn-
bezenüwde Modigliani besluiten de
verzameling.. Men verzuime niet de
kans deze expositie te gaan zien; zij
blijft geopend tot 2 Mei. k.S.
de portretten
baadsters van
Dr J. P. Nagelhout
soortgelijke loterij voor de dag komt. Op
deze wijze is ook het tweede probleem
voor een groot deel uit de wereld.
INTUSSEN is het plan-Nagelhout tot een
organisatie uitgegroeid. Door één man
kan dit project dan ook niet meer effi
cient worden uitgevoerd. De Ned. Reis-
vereniging werkt mee aan de organisatie
der uitzending, samen met de Touring Club
de France; een werkcomité werd opgericht
onder voorzitterschap van dr R. v. Waerd,
die vele contacten met officiële en toeris-
tische instanties legde en het plan is in
verschillende aspecten uitgebreid.
Zo werd de uitzending wederzijds:
Franse schilders komen op hun beurt
naar Nederlandse natuurlijk het
eerst naar Holtense! hotels, naast
Frankrijk werd ook België in het plan in
geschakeld en wie dr Nagelhout in zijn
met schilderijen bezaaide huis geestdriftig
Edith Stein als Carmelites
De Franse kloosterzuster heeft bij het
scheppen van dat levensbeeld medewer
kers gevonden van een formaat dat op
zichzelf al verraadt hoe ontzaglijk be
langrijk de figuur van Edith Stein is ge
weest. De geleerden met wie zij in aan
raking is geweest en met wie zij heeft
samengewerkt, filosofen die zij op inter
nationale congressen heeft ontmoet
Maintain getuigt van de diepe indruk die
zij bij de conversaties van Juvisy op hem
heeft gemaakt de zo bijzonder treffen
de getuigenissen van Dom Walzer. zijn
waarlijk getuigenissen van een grote im
portantie. Daarnaast had de biografe de
beschikking over andere levende bronnen,
de Joodse familieleden, de kostscholen
waar Edith Stein lerares was, leerlingen
die van haar hun geestelijk stempel
kregen, etc. Genoeg om het gevaar in te
houden, voor een romantisch verhaal.
Maar de arbeid van de schrijfster bleef
onthecht aan elke wereldse sier. Een
zakelijkheid is betracht, die beantwoordt
aan de deugden van de Carmel.
Wat in de geschiedenis van het heden
daags geestelijk leven de figuur van
Edith Stein zulk een voorname be
tekenis geeft, is haar intellectuele groei:
van leerling van Husserl tot de Thomis
tische wijsbegeerte én de mystiek van
de H. Theresia. Om hiervan iets weer te
geven was enige kennis nodig van de
geschriften, die eerst na het neerslaan
van het Hitlerisme konden worden uit
gegeven. Uiteraard bevat hierdoor de
biografie veel bladzijden die slechts
voor een ruim ontwikkeld publiek toe
gankelijk zijn.
Het is echter duidelijk dat na deze bio
grafie andere uitgaven over Edith Stein
zullen volgen waartoe haar zo bijzonder
voorbeeldig leven, vooral als opvoedster
en als voorbeeld voor een waarachtige
beoefening van naastenliefde en gebed,
stof te over biedt. Jacques Maritain heeft
alle reden gehad, hij die in haar toch in
het bijzonder de filosofe moet bewonde
ren, te schrijven: ..Hoe de zuiverheid, het
licht dat van Edith Stein uitstraalde te
beschrijven; de totale edelmoedigheid die
men in haar aanvoelde, en die haar
vruchten moest dragen in het martelaar
schap." Maar wat de meer ontwikkelden
betreft, zal reeds een biografie als deze
een vruchtbare lectuur zijn. De inleider
Marrou heeft het dan ook kunnen aan
kondigen als „een boodschap van een
heldin der Genade".
De nederigste van allen
Een „boodschap", die uit haar werken
straalt, want Edith Stein heeft geen getui
genissen te boek gesteld hoe in haar de
genade heeft gewerkt. Confidenties op
psychologisch plan heeft zij niet nagela
ten. Haar weg is slechts af te leiden uit
haar werk. Als studente, als lerares en
bij haar intrede in de Carmel is zij de
„nederigste van alle zusteren" geworden.
Wel verneemt men nu aangrijpende bij
zonderheden van haar gehechtheid aan
Israel en haar verhouding tot haar Jood
se ouderhuis. Haar verering van haar
moeder en de verscheurdheden die zij
heeft moeten voelen door de breuk van
het „uitverkoren voik met Christus."
men bladzijden aantreft omtrent zedelijke
adel en Godsgeloof der joden, die in de
tegenwoordige tijd ter verheldering der
geesten ook van Christenen heil
zaam kunnen zijn.
om op
Daarna was het tweede probleem aan de j hoort vertellen wat voor plannen er alle-
prde: de financiering der schildersreizen. i maal in de maak zijn, ziet onze schilders
Een nuttige oplossing vond dr Nagelhout
jh een loterij-club. Een aantal kunstwer
ken van de reis-schilders wordt verloot
°nder de deelnemers uit de Vereniging
Van artsen-automobilisten, het tijdschrift
Van welke vereniging een intensieve pro-
Uganda voor de verkoop voert. Naast
®eze club bestaat de Holtense Kunstclub,
die eveneens op geregelde tijden met een
binnenkort naar Engeland, Duitsland,
Spanje, Italië, Zwitserland, Tirol en nog
verder gelegen landen afreizen. Met niets
anders gewapend dan met palet, penselen,
verftubes en een grote dankbaarheid
tegenover het comité, en speciaal tegen
over dr Nagelhout, die het zo gunstig wor-
telschietende plantje dan toch maar ge
zaaid heeft.
ER IS NIET veel voor nodig, om de theologie, de
wetenschap die zich niet God en Zijn openbaring
bezighoudt, tot een dood vak te maken. Daarvoor
behoeft jnen slechts het voorbeeld der farizeeën na te
volgen, die alle menselijke reacties op het goddelijk
handelen en spreken voor eens en voor altijd probeer
den vast te leggen in onveranderlijke, starre formules,
in cijfers en getallen, maten en gewichten. Daarvoor
behoeft men alleen maar ten koste van alles te blij
ven vasthouden aan oude formuleringen en schema's
om zonder eigen bezinning over te nemen wat ande
ren hebben gedacht en geconcludeerd.
Door een dergelijke verstarring wordt de theologie
voortdurend bedreigd. De theologie zelfs heel bijzon
der. Ook de katholieke theologie. Voor een belangrijk
deel valt dit te verklaren uit het feit, dat men (te
recht) enigszins bevreesd is voor te gTote voortva
rendheid in opvattingen en conclusies omtrent God
en het goddelijke.
THEOLOGEN KUNNEN echter de voorzichtigheid
op de spits drijven en de andere deugden, waar
de waarachtige wetenschapsbeoefening om
vraagt, uit overdreven angst voor vernieuwing ver
waarlozen. Zo kent ook de katholieke theologie, naast
perioden van bloei, tijden van betrekkelijke stilstand
en verval. In de 12e en 13e eeuw bijv. leidden Albertus
de Grote en Thomas van Aquino een tijdperk van ver
nieuwing in. De z.g.n. scholastieke theologie, zoals zij
die presenteerden, was in hun tijd gedurfd wegens het
gevaarlijke experiment de wijsbegeerte van Aristoteles
dienstbaar te maken aan het theologisch onderzoek.
Epigonen zijn in later eeuwen braaf en onverdroten
achter de rug van Thomas gaan staan, zonder het
werk, waarmee hij begonnen was, voort te zetten.
Scholastieke theologie betekende een tijdlang: het
toppunt van dorre stelselmatigheid en gebrek aan
wetenschappelijke moed. Gelukkig waren er altijd wel
ruime geesten, die meer wisten te presteren dan
nauwkeurig de traditie volgen, maar soms moest men
ze met een grote lantaarn zoeken. Elke poging tot
vernieuwing ondervond sonas felle, soms milde tegen
stand.
OP HET EINDE der vorige eeuw kwam de thomis
tische theologie opnieuw in het centrum der ern
stige wetenschappelijke aandacht te staan en
het z.g.n. neo-thomisme brak zich baan in de katho
lieke theologenwereid. Dit neo-thomisme maakt een
gretig gebruik van de bezinnig van Thomas van
Aquino, maar zoekt van daaruit verdere vorderingen
te maken, daarbij gebruik makend van hetgeen door
later wijsgerig den'len omtrent God de wereld en de
mens werd ontdekt of aan de orde gesteld.
Meer problematiek en discussie bracht echter de
z.g.n. nieuwere theologie met zich mee. Nog
niet zolang geleden begon er in Frankrijk een stro
ming naar buiten te treden van enkele professoren in
de theologie. liet ving aan met gestencilde blaadjes
cn hier en daar een artikel in een theologische tijd
schrift. Bekende namen waren als spoedig vooral die
van de Jezuïeten-paters De Lubac en Daniüou. Deze
beide theologen cn hun geestverwanten bicken sterk
historisch geïnteresseerd te zijn. Zij wilden de theo
logische studie allereerst terugvoeren naar de bron
nen der goddelijke openbaring, naar de Heilige
Schrift dus en naar dc Traditie; niet naar de traditie
der scholastieke theologen-generaties, maar naar de
traditie der Kerk zélf, naar de Apostolische belijde
nissen, de geschriften van kerkvaders en kerkleraren
etc. Hun methode, impliceerde een zekere critiek op
het tot dusver gevolgde scholastieke systeem, Theo
logie betekende voor hen meer een explicatie en be
schrijving van hetgeen de Kerk gelooftdan een met
behulp van een bepaalde wijsbegeerte, opgebouwde
verantwoording langs de weg van redenering en
syllogisme.
DE REFORMATIE heeft zeker hun methode be
ïnvloed, inzover zij een ruimere en hernieuwde
aandacht vroegen voor de bronnen en inzover
zij meer wantrouwend gingen staan tegenover het
loutere menselijke intellect Met méér eerbied en
schroom benaderen zij de daad van geloof en het
onverklaarbare genade-element, dat aan het geloof
wezenlijk inhaerent is. Zij kwamen op voor nieuwe
formuleringen en verzetten zich tegen elke vorm van
onnodige bevriezing van geloofswaarheden in onver
anderlijke vak-terminologie. De gegevens van mo
derne wetenschappen waren hun zeer welkom en zü
maakten er een voorzichtig gebruik van. Tegenover
de reformatorische theologie en de reformatorische
geloofsbeleving namen zij een meer positieve houding
aan, bedacht op hetgeen er te Ieren valt, zonder aan
de eigen beginsel te kort te doen.
Zo hebben deze theologen ongetwijfeld er veel toe
bijgedragen dat er een bredere oecumenische gezind
heid ontstond en een meer irenische wijze van theolo
giseren.
INTUSSEN WENSTEN zij dan de scholastieke ver
worvenheden ei» de oude formuleringen, waarin
de Kerk haar dogmatie aan ons heeft doorge
geven, niet voorbij te zien.
Wé] vonden zij soms navolgers, die de voorzichtig
heid misten, welke zij zelf altijd zo gewetensvol
hadden betracht. En deze navolgers hebben ook hén
een tijdlang in discrediet gebracht, zodat velen de
pauselijke brief „Humani-generis", waarin tegen on
verantwoorde theologische nieuwlichterij gewaar
schuwd werd, ook tegen hén interpreteerden Er ont
stond enige deining rondom dit pauselijk document.
Werd nu elke vorm ener nieuwere theologie ver
boden? Mochten mannen als De Lubac en Daniëlou
nu voortaan niet meer doceren of publiceren?
Inmiddels is wel gebleken, dat enkele vertolkers
van „Humani-generis" strenger zijn geweest dan de
Paus zélf. De Katholieke Kerk staat een gezonde
vooruitgang van haar theologie uiteraard niet in de
weg, doch acht het wél haar taak, te waarschuwen
tegen excessen.
S. JELSMA, M.S.C.