HET VOORBEELD VAN SAO PAULO Museum als centrum van opvoeding Kind van Israël, martelares voor Christus SAO PAULO IN UTRECHT ZONDEM Y ernieuwing in de theologie en 2^ V: E Het plan van een Holtense arts E1 Een philosofe in de Karmel dïlbehd m m DageI ijks contact met meesterwerken HET HEILIGE LEVEN VAN EDITH STEIN De boodschap van een Heldin der Genade Hoogtepunten ModRDijKtockl j£ ,yn wereld ZATERDAG 20 MAART 1954 PAGINA 3 Laatste houvast Een ideaal museum Dagelijks contact Ongelooflijk een bron van lering. Daarom is het een feit van betekenis in 't heden daagse geestelijk leven, dat een andere Carmelites het werk van de Keulse priorin heeft voortgezet en dat deze week een waarachtig le ven van Edith Stein van de (Fran- Tal van schilders profiteren van Nederlandse sch ildersreixen EN eerste blik op de won derlijke, begenadigde levens opgang van Edith Stein werd aan het publiek gegeven door de Prio rin van de Carmel van Keulen. Deze eerste levensbeschrijving bleek reeds voldoende om voor de Joodse filosofe, die van de wijsge ren van Göttingen tot de H. Tho mas kwam, en met al haar ver maardheid als geleerde en opvoed ster de armoede van de Carmel koos, meer dan alleen belangstel ling te wekken. Men weet hoeveel invloed de publicaties van en over Simone Weil Jiadden gehad; Edith Stein zal deze invloed overtreffen, zij die de drempel overschreden heeft van Christus' Kerk en die recht op het Kruis is aangegaan, geleid door de H. Theresia en Sint- Jan van het Kruis Niet de Carme lites alleen, maar heel de mense lijke figuur van Edith Stein, van het jonge meisje uit gelovig Joodse kring, die een martelares werd, is Uitbouiv se) pers is gekomen. Een werk waarvan iedere bladzijde aangrij pend is. Getuigenissen m 20NPAE Kinderkopje van Renoir op de expositie in het Centraal Museum te Utrecht WIE HET VERZAMELEN van kunst in musea als een goede zaak toejuicht en met grote gelde lijke offers gesteund wil zien, doel liet best, met aan te tonen welk een krankzinnig, paradoxaal en be schamend ding een museum eigen lijk is. Hij moet laten zien dat de incest urgente bestaansgrond van „bet museum" ligt in de hoop dal het zichzelf overbodig zal maken, dat is: in de stervende hoop om nog eenmaal kunst en leven te ver zoenen, om opnieuw cultuur en beschaving 'in elkander te laten ademhalen zoals zij dit deden bij de Ouden en in de Middeleeuwen en nog lange tijd daarna in de Renaissance en de barok. De hoop dat de kunst zich opnieuw zal thuisvinden in de kerken en de woningen tot in de keukens toe -in de kantoren en de waren huizen, de kledij en de vervoer middelen, in het vermaak en de arbeid van het hele volk; dat ieders deuken en willen cultuur meegeeft aan zijn doen en aan het werk van zijn handen. Het laatste, arme restje van het ideaal dat de gehele beschaving uitdrukking zij van de gehele cultuur. Strijdbare hoop Men kan eraan wanhopen, of de breuk tussen die twee vormen van menselijk leven nog ooit geheel te her stellen is. Het is een gevecht op leven en dood met de geheel onze samen leving beheersende machine. Een ma chine kan de kunstdeugd niet beoefe nen, zij kan geen cultuur zijn en zij kan geen cultuur intact laten. Zij kan slechts de heerschappij van de materie over de geest bevorderen; zij is uit haar aard gedetermineerd tot cultuuraf braak. DIE diepste belediging van de han den en de geest der arbeiders, die tegennatuurlijke en diepste wonde in onze menselijkheid: de machine, is wellicht nooit meer te genezen. En toch: wie de strijdbare hoop opgeeft dat het volk in al zijn geledingen nog ooit met de kunst vertrouwd zal zijn gelijk zijn mond met brood en water, gelijk zijn voeten met de aarde en zijn longen met de lucht, als iets vanzelfsprekends en onomkoombaars, iets noodzakelijks en natuurlijks, die weet niet wat hij op geeft. of, indien hij het weet, is hij niet waardig te leven. VOOR die strijdbare hoop is het mu seum het laatste houvast. Het mu seum conserveert de kunst als het ware en houdt haar voor haar recht matige plaats in het leven beschik baar. Dat is reeds een onschatbaar, maar niet het enige deel van zijn taak. Ook geconserveerde cultuur blijft dood, zolang niets wordt gedaan om haar in het leven te integreren. Men moet er de mensen heentrekken en haar verklaren en toegankelijk maken. Daar is een on eindig geduld voor nodig. En als mocht blijken, dat dit geslacht onherroepelijk voor haar verloren is, dan moet men er de kinderen in binnenvoeren en ze haar vertrouwd en natuurlijk maken eer hun nog maagdelijke zielsvermogens bedor ven zijn. Is de hoop voor hun geslacht dan niet veel minder ijdel en zal zij dan tenslotte niet ergens in de toekomst vervuld worden? (Hier mag ook wel eens uitdrukkelijk gewezen worden op een schandelijke lacune in onze onder wijsprogramma's. Zelfs gymnasia en seminaries doen de opvoeding af zonder kunstbegrip.) AANLEIDING tot het uitspreken van deze gedachten was mij een ten toonstelling van meesterwerken uit Sao Paulo in het Centraal Museum te Utrecht, en meer bijzonderlijk de mededelingen van de heer Bardi in de catalogus, aangaande de opvattingen en de practijken die vorm geven aan het welhaast ideale museum de Arte van Sao Paulo uit welks collectie de Utrechtse tentoonstelling is samenge steld en waarvan de heer Bardi zelf de directeur is. Dat museum is gesticht in October '47 gelijk de lezer van dit blad reeds heeft kunnen lezen op instigatie van de heer Assis Chateau briand, die het denkbeeld koesterde van een museum als centrum van op voeding; toen de heer Bardi met zijn staf binnen enkele maanden na het ont vangen van zijn opdracht in een karkas van gewapend beton een verdieping be trok een zaal van duizend meter in het vierkant die men slechts met een noodladdertje kon bereiken aanvaard de hij als een zinvol program de spot naam die in de Braziliaanse pers aan het geval werd toebedeeld: „antimu seum", en dat woord drukt inderdaad precies de paradox uit waarover ik in de aanhef van dit artikel sprak. Men verdeelde de zaal in vier afdelingen. Om te beginnen het kunstmuseum dat een beperkt overzicht zou verschaf fen van de kunst in de wereld door heel de historie: praehistorische werktuigen Egyptische beelden, Griekse kapitelen^ Romeinse sarcophagen en bijzonderlijk schilderwerk en beelden van de oud heid af tot lieden toe, een verzameling waaruit ten duidelijkste de organische, beeldende eenheid tussen alle kunsten zou blijken. Vervolgens de ruimte voor tentoon stellingen ten dienste van het kunst historisch onderwijs. Daarnaast voor exposities van hedendaagse kunst, zo wel buitenlandse als Braziliaanse, ge paard met lezingen en gedachtewisse ling. Tenslotte een a,ula voor leergangen, uitvoeringen van kamermuziek, film vertoningen, bijeenkomsten en debat ten. een „kunstuniversiteit" voor ieder een en zonder vormelijkheid, haarklo verij of vooroordeel. Door een dagelijks contact met het publiek heeft de museumleiding te Sao Paulo begrepen van welk belang een museum kan zijn in het hedendaagse leven en evenzo aldus Bardi „welke grote verantwoordelijkheid in verschillende opzichten eruit voort vloeit" Een besef dat „in verschillende opzichten" hier in Nederland nog danig verstek laat gaan. met name wat het vooroordeel en het dagelijks contact met het publiek betreft. Onze musea gelijken nog al te zeer op ivoren torens, en men is hier nog te veel geneigd zich neer te leggen bij het „nu eenmaal bestaande" onbegrip van de vox populi. Ook in Sao Paulo is er jarenlang verzet en veel moeizaam gekibbel ge weest. Maar het klimaat is al milder geworden schrijft Bardi reeds na zes jaar, en zelfs moet hij erkennen: In zekere zin zijn wij door de geestdrift medegesleurd. Het is ongelooflijk wat in zo luttel tijds te Sao Paulo tot stand kwam. Leergangen in reclametekenen en de illustratie van tijdschriften; graveer- cursussen in metalen, steen en hout; leergangen voor kunstnijverheid: pot tenbakkerij, weefkunst en meubelma ken; tuinieren en tuinaanleg; er zijn zangkoren opgericht, men legt zich toe op voordrachtskunst, fotografie, cine matografie en televisievertoningen, men richt zijn aandacht op de mode, bestudeert folklore, de siermotieven der inheemse volkskunst, de costuum- geschiedenis; men ontwerpt dessins, stoffen en sieraden. Dat alles is door het jonge museum in het leven geroepen, wordt vandaar uit geleid onder <}e onmiddellijke inspi ratie van de meesterwerken der oude en moderne kunst welker aantal zich ontzagwekkend uitbreidt en waarmee men dagelijks verkeert. (Van onze Parijse correspondent) TJET NAZI-SCHRIKBEWIND had moeilijk edeler AA slachtoffers kunnen vinden dan twee volgelingen van de grote Theresia: prof. Titus Brandsnia en Edith Stein, alias Zuster Benedicta. Welke betekenis liet leven en sterven van deze laatste in een zelfs nabije toekomst zal hebben, is nog niet te voorzien. Op 2 Augustus 1944 uit de Karmel van Echt door de nazi's weggehaald en via het kamp van Westerbork in de nacht van 6 op 7 Augustus naar het beruchte Auschwitz gezonden, werd zij 9 Augustus in de gas kamers omgebracht. Voor de 51-jarige Edith Stein was Echt een vlucht oord geweest toen 't voor haar leven in de Keulse Karmel te gevaarlijk was geworden. Men weet waarom de nazi's haar in dit Limburgse plaatsje kwamen ge vangen nemen. Op 11 Juli 1942 had 't Nederlands Episcopaat met instemming van andere kerkgenoot schappen een protesttejegram aan Seyss-Inquart gezonden tegen de gruwel der massadeportaties. Het gevolg was een concessie op één punt, het lot der Christenen van Joodse herkomst. Zij, die vroeger dan Januari 1942 tot een Christelijke gemeenschap hadden behoord, zouden niet verontrust worden. Maar voor de jodenontvoering in het algemeen was geen verzachting verkregen; daarom liet het Episcopaat op 26 Juli het bekende heldhaftige protest in de kerken afkondigen. De feiten en omstandig heden zijn overbekend. Zich niet durvend vergrijpen aan de leden van het Episcopaat, wierpen de nazi's zich op de Christenen van Joods ras. Op 2 Augustus verscheen de Gestapo aan de poort der slotzusters van Echt: Zuster Benedicta van het H. Kruis, in de wereld Edith Theresia Hedwig Stein, 12 October 1891 in Breslau geboren en haar oudere zuster Rose, als bekeerlinge in het klooster aanwezig, werden mee gevoerd. Zij moesten de Kruisweg afleggen naar de martelaarskroon. Wie haar leven van onthechting en van mystieke vereniging met Christus maar enigszins kent, moet zuster Benedicta, op het vigilie van Sint Laurentius de dood tegemoet gaande, diens woorden horen herhalen tot haar beulen zeggend: „Ik vrees uw martelingen niet. Mijn nacht heeft geen duisternis, alles glanst van het licht" en tot de Hemelse Vader; „U, Heer breng ik lof dat ik verdiend heb in Uwe woning te zijn". Maar wie was dan die Edith Stein, die uit de verborgen Carmel kwam en die niettemin de aandacht van zo veel geleerden in de wereld op zich ge vestigd had? Wier godsvrucht zo voor beeldig was, wier leven zo geheiligd, dat in vele en voorname kringen haar plaats op de altaren voor waarschijnlijk wordt gehouden. Dom. Raphael Walzer, de oud abt van Beuron, die na zijn ontvluchting aan de nazi's de Franse nationaliteit heeft aangenomen en thans abt is van het Benedictijner klooster van Tiemcen, is haar geestelijke leider geweest vóór haar intreden in het Karmel. Hij mocht schrij ven: „Wij bedoelen niet vooruit te lopen op de haar betreffende beslissingen dei- Kerk. Onverschillig of zij al of niet tot op de altaren zal worden verheven, één ding blijft waar: Haar voorbeeld, haar gebed en haar werken, haar stilte en haar lijden, haar vreedzame gang naar de kampen van de dood, zullen niet uit het geheugen der mensen worden uitgewist. Haar getuigenis verspreidt kracht en licht. Het wekt in ieder onzer een diep verlangen, dat ons onoverwinbaar drijft naar de diepten van het geloof, de hoop en de naastenliefde". Zij heeft onmiddellijk het gevaar van het Hitlerisme voor haar ras begrepen, en blijkbaar steeds de overtuiging gehad dat zij als Joodse slachtoffer zou worden. Dat slachtofferschap, dat van haar een martelares voor Christus zou maken, ze heeft het bij voorbaat aanvaard als los prijs voor Israël en zo zij Christus en het Kruis mocht vinden, is zij toch doch ter van Abraham gebleven. Vandaar dat VANDAAG wordt in Pulchri Studio te Den Haag een tentoonstelling ge opend „Nederlandse schilders te gast ln Frankrijk". De expositie, waaraan een honderdtal schilders deelneemt, heeft een lange voorgeschiedenis. Deze begint in Juni 1949, toen de Holtense arts, dr J. P. Na gelhout, in een hotel in Chamonix loge rend, met de gérant praatte over een plan dat bij hem tijdens deze reis was opgeko men. Om dit plan te begrijpen,, moet men iets van de initiatiefnemer zelf weten. De heer Nagelhout behoort tot die allerzeld zaamste mensen, die iets voor een ander over hebben. Het mag voor de vader landse schilders een geluk heten, dat hij daarenboven een vurig liefhebber is van de schilderkunst. Zodoende richtte zijn be hulpzaamheid jegens de medemens zich tot de schildersbent, die daar nu juist zo bijzonder hard om verlegen zit. Dr Nagelhout, zo kunnen wij ons het, zijn spontane vriendelijkheid kennend, voorstellen, gunde de in zo kommervolle omstandigheden levende schilders van Nederland, dezelfde schone buitenlandse reizen die maatschappelijk succesvollere Nederlanders maken kunnen. Hij gunde hun ze des te meer, daar zijn liefde voor de schilderkunst bij wijze van spreken reeds lonkte naar de doeken die in de fraaie natuur van Zuid-Frankrijk konden worden geschilderd. Er waren voor het realiseren van zijn ideaal twee problemen op te lossen Hoe de reis der schilders te financieren en hoe het verblijf te bekostigen? Het plan nu, waarover dr Nagelhout in 1949 met de Savoyaanse hotelhouder sprak, betrof het laatste dezer twee vraagstukken. Wilde deze gerant, zo werd hem door de even beminnelijke als vasthoudende Hollander gevraagd, een Nederlandse schilder een maand te gast hebben tegen betaling met een schilderij? De hotelhouder hapte toe en het „plan Nagelhout", zoals het toen nog heette, had zijn eerste verwezenlijking gevonden. Weldra breidde het aantal door de heer Nagelhout „bewerkte" hotelhou ders zich aanzienlijk uit en thans, na drie moeizame en vaak teleurstellende „zwerf tochten", zo vertelde dr Nagelhout ons, zijn er in Frankrijk 190 hotels bereid, een maand lang een Nederlandse schilder gast vrijheid te verlenen! AFGEZIEN van verscheidene Griekse beelden en de voltallige verzameling beeldhouwwerken van Degas, bezit het museum van Sao Paulo reeds bij de tweehonderd schilderijen waarbij er zijn van Mantegna, Holbein, Titiaan, El Greco, Van Dijck, Rembrandt, Frans Hals en Goya, maar ook van de grootste Franse negentiende-eeuwers als Dela croix, Corot, Courbet, Manet, Degas, Gauguin, Renoir, Cézanne en Lau- trec, evenals Van Gogh en Modiglia- ni, Bonnard en Picasso; bovendien een reeks doeken van de beste der Braziliaanse schilders. Op de prachtige tentoonstelling te Utrecht zijn de laatsten niet verte genwoordigd. Ook is er geen beeld houwwerk. Van de overige namen ontbreekt echter alleen El Greco. Er zijn sublieme stukken bij, dingen die men nooit meer vergeet als het blozende, echt Hollandse en weerga loos-levende gezicht van Maria Pie tersdochter Oly- can, zoals Frans Hals haar schil derde met haar prachtige kanten kraag, haar pa rels en haar broches als rechtgeaarde burgemees tersvrouw en met heur kleverig boe- ren-haar. Wie haar goed heeft aan gekeken, zal haar te wege nog vaak herkennen, vaker dan men Van Dijcks markiezin Lomellini ontmoe ten kan die men evenmin vergeet als men van haar zachte vrouwen-ogen de diepe blik ontmoet heeft op het schilderij waarop zij met haar kinde ren figureert en dat die Vlaamse meester wel op zijn innigst en zui verst toont als men afziet van een lelijk Christuskindje waarvoor het oudste kind de handjes vouwt. IEN HOOGTEPUNT is Goya's le vensgrote portret van Kardinaal Don Luis de Borbon y Vallabri- ga. Men komt niet uitgekeken op deze stralend scharlaken figuur, men on dergaat een zeldzaam kunstgenot in de beschouwing van de klaroenende peinture van gewaden, van de ring en de prachtige versierselen van de orde van Karei III en van „Saint Esprit'" die borst en schouders sie ren. En behalve deze onuitsprekelijke genieting ondergaat men dan ook nog de eindeloos boeiende psyche van deze jonge, verwarde man met zijn scherp verstand en nervige, eenzame gevoeligheid. Behalve dit weergaloze stuk is hier van Goya's hand ook het portret van de Gravin de Casa-Flores. In tegen stelling tot mevrouw Adhémar, die in de catalogus hierbij aantekent dat het innerlijk yan <je voorgestelde de schilder blijkbaar niet geboeid heeft, ben ik van mening dat hij er juist zeer diep de schuldige verwoesting van gepeild en uitgebeeld heeft. EEN ANDER hoogtepunt, cn voor de meeste Nederlanders een openbaring, zijn de vier kapitale doeken, mythologische allegorieën van de vier seizoenen van Delacroix. In deze niet geheel voltooide zwanen zang van de hier te weinig gekende Fransman, openbaart zich heel diens dyonisische schilderswoede als een bezetenheid en een diepe zielsverruk king. Ook zijn zeer diep natuur-ge- voel belijdt zich hier door middel van bewonderswaardig kunstenaar schap. Ik ruik het gras, het water en de bladeren in die boeken, ik voel de dauw en de warm te op mijn huid. Tot de ontroe rendste dingen be horen ook de bei van Courbet, de Manet in haar witte, voze naaktheid van gede naturaliseerde stedelingen; de tedere, liefelijke kinderportretten van Re noir, aandoenlijk, poëtisch en aan dachtig, en geschilderd met een glans van kleur en licht die sprankelt en edel is als de schittering van brillan- ten. Cézanne volgt men hier in uit eenlopende phasen van zijn ontwik keling. Bijzonder edel zijn het por tret van zijn vrouw en „de grote den". Een curiositeit is het stuk van Paul Alexis die Emile Zola een ma nuscript voorleest. Curieus is ook het zelfportret als Christus „pres du Gol gotha" van Gauguin, het gelaat van een mens die zichzelf haat. Het schoonste stuk waarmee Van Gogh gerepresenteerd is, is zonder twijfel de hier aanwezige versie van l'Arlésienne, bijzonder verfijnd van psyche en picturale beleving. Het sterke en zeer boeiende portret van Suzanne Bloch waarmee Picasso zijn „blauwe periode" beëindigde en een reeks portretten van de uiterst fijn- bezenüwde Modigliani besluiten de verzameling.. Men verzuime niet de kans deze expositie te gaan zien; zij blijft geopend tot 2 Mei. k.S. de portretten baadsters van Dr J. P. Nagelhout soortgelijke loterij voor de dag komt. Op deze wijze is ook het tweede probleem voor een groot deel uit de wereld. INTUSSEN is het plan-Nagelhout tot een organisatie uitgegroeid. Door één man kan dit project dan ook niet meer effi cient worden uitgevoerd. De Ned. Reis- vereniging werkt mee aan de organisatie der uitzending, samen met de Touring Club de France; een werkcomité werd opgericht onder voorzitterschap van dr R. v. Waerd, die vele contacten met officiële en toeris- tische instanties legde en het plan is in verschillende aspecten uitgebreid. Zo werd de uitzending wederzijds: Franse schilders komen op hun beurt naar Nederlandse natuurlijk het eerst naar Holtense! hotels, naast Frankrijk werd ook België in het plan in geschakeld en wie dr Nagelhout in zijn met schilderijen bezaaide huis geestdriftig Edith Stein als Carmelites De Franse kloosterzuster heeft bij het scheppen van dat levensbeeld medewer kers gevonden van een formaat dat op zichzelf al verraadt hoe ontzaglijk be langrijk de figuur van Edith Stein is ge weest. De geleerden met wie zij in aan raking is geweest en met wie zij heeft samengewerkt, filosofen die zij op inter nationale congressen heeft ontmoet Maintain getuigt van de diepe indruk die zij bij de conversaties van Juvisy op hem heeft gemaakt de zo bijzonder treffen de getuigenissen van Dom Walzer. zijn waarlijk getuigenissen van een grote im portantie. Daarnaast had de biografe de beschikking over andere levende bronnen, de Joodse familieleden, de kostscholen waar Edith Stein lerares was, leerlingen die van haar hun geestelijk stempel kregen, etc. Genoeg om het gevaar in te houden, voor een romantisch verhaal. Maar de arbeid van de schrijfster bleef onthecht aan elke wereldse sier. Een zakelijkheid is betracht, die beantwoordt aan de deugden van de Carmel. Wat in de geschiedenis van het heden daags geestelijk leven de figuur van Edith Stein zulk een voorname be tekenis geeft, is haar intellectuele groei: van leerling van Husserl tot de Thomis tische wijsbegeerte én de mystiek van de H. Theresia. Om hiervan iets weer te geven was enige kennis nodig van de geschriften, die eerst na het neerslaan van het Hitlerisme konden worden uit gegeven. Uiteraard bevat hierdoor de biografie veel bladzijden die slechts voor een ruim ontwikkeld publiek toe gankelijk zijn. Het is echter duidelijk dat na deze bio grafie andere uitgaven over Edith Stein zullen volgen waartoe haar zo bijzonder voorbeeldig leven, vooral als opvoedster en als voorbeeld voor een waarachtige beoefening van naastenliefde en gebed, stof te over biedt. Jacques Maritain heeft alle reden gehad, hij die in haar toch in het bijzonder de filosofe moet bewonde ren, te schrijven: ..Hoe de zuiverheid, het licht dat van Edith Stein uitstraalde te beschrijven; de totale edelmoedigheid die men in haar aanvoelde, en die haar vruchten moest dragen in het martelaar schap." Maar wat de meer ontwikkelden betreft, zal reeds een biografie als deze een vruchtbare lectuur zijn. De inleider Marrou heeft het dan ook kunnen aan kondigen als „een boodschap van een heldin der Genade". De nederigste van allen Een „boodschap", die uit haar werken straalt, want Edith Stein heeft geen getui genissen te boek gesteld hoe in haar de genade heeft gewerkt. Confidenties op psychologisch plan heeft zij niet nagela ten. Haar weg is slechts af te leiden uit haar werk. Als studente, als lerares en bij haar intrede in de Carmel is zij de „nederigste van alle zusteren" geworden. Wel verneemt men nu aangrijpende bij zonderheden van haar gehechtheid aan Israel en haar verhouding tot haar Jood se ouderhuis. Haar verering van haar moeder en de verscheurdheden die zij heeft moeten voelen door de breuk van het „uitverkoren voik met Christus." men bladzijden aantreft omtrent zedelijke adel en Godsgeloof der joden, die in de tegenwoordige tijd ter verheldering der geesten ook van Christenen heil zaam kunnen zijn. om op Daarna was het tweede probleem aan de j hoort vertellen wat voor plannen er alle- prde: de financiering der schildersreizen. i maal in de maak zijn, ziet onze schilders Een nuttige oplossing vond dr Nagelhout jh een loterij-club. Een aantal kunstwer ken van de reis-schilders wordt verloot °nder de deelnemers uit de Vereniging Van artsen-automobilisten, het tijdschrift Van welke vereniging een intensieve pro- Uganda voor de verkoop voert. Naast ®eze club bestaat de Holtense Kunstclub, die eveneens op geregelde tijden met een binnenkort naar Engeland, Duitsland, Spanje, Italië, Zwitserland, Tirol en nog verder gelegen landen afreizen. Met niets anders gewapend dan met palet, penselen, verftubes en een grote dankbaarheid tegenover het comité, en speciaal tegen over dr Nagelhout, die het zo gunstig wor- telschietende plantje dan toch maar ge zaaid heeft. ER IS NIET veel voor nodig, om de theologie, de wetenschap die zich niet God en Zijn openbaring bezighoudt, tot een dood vak te maken. Daarvoor behoeft jnen slechts het voorbeeld der farizeeën na te volgen, die alle menselijke reacties op het goddelijk handelen en spreken voor eens en voor altijd probeer den vast te leggen in onveranderlijke, starre formules, in cijfers en getallen, maten en gewichten. Daarvoor behoeft men alleen maar ten koste van alles te blij ven vasthouden aan oude formuleringen en schema's om zonder eigen bezinning over te nemen wat ande ren hebben gedacht en geconcludeerd. Door een dergelijke verstarring wordt de theologie voortdurend bedreigd. De theologie zelfs heel bijzon der. Ook de katholieke theologie. Voor een belangrijk deel valt dit te verklaren uit het feit, dat men (te recht) enigszins bevreesd is voor te gTote voortva rendheid in opvattingen en conclusies omtrent God en het goddelijke. THEOLOGEN KUNNEN echter de voorzichtigheid op de spits drijven en de andere deugden, waar de waarachtige wetenschapsbeoefening om vraagt, uit overdreven angst voor vernieuwing ver waarlozen. Zo kent ook de katholieke theologie, naast perioden van bloei, tijden van betrekkelijke stilstand en verval. In de 12e en 13e eeuw bijv. leidden Albertus de Grote en Thomas van Aquino een tijdperk van ver nieuwing in. De z.g.n. scholastieke theologie, zoals zij die presenteerden, was in hun tijd gedurfd wegens het gevaarlijke experiment de wijsbegeerte van Aristoteles dienstbaar te maken aan het theologisch onderzoek. Epigonen zijn in later eeuwen braaf en onverdroten achter de rug van Thomas gaan staan, zonder het werk, waarmee hij begonnen was, voort te zetten. Scholastieke theologie betekende een tijdlang: het toppunt van dorre stelselmatigheid en gebrek aan wetenschappelijke moed. Gelukkig waren er altijd wel ruime geesten, die meer wisten te presteren dan nauwkeurig de traditie volgen, maar soms moest men ze met een grote lantaarn zoeken. Elke poging tot vernieuwing ondervond sonas felle, soms milde tegen stand. OP HET EINDE der vorige eeuw kwam de thomis tische theologie opnieuw in het centrum der ern stige wetenschappelijke aandacht te staan en het z.g.n. neo-thomisme brak zich baan in de katho lieke theologenwereid. Dit neo-thomisme maakt een gretig gebruik van de bezinnig van Thomas van Aquino, maar zoekt van daaruit verdere vorderingen te maken, daarbij gebruik makend van hetgeen door later wijsgerig den'len omtrent God de wereld en de mens werd ontdekt of aan de orde gesteld. Meer problematiek en discussie bracht echter de z.g.n. nieuwere theologie met zich mee. Nog niet zolang geleden begon er in Frankrijk een stro ming naar buiten te treden van enkele professoren in de theologie. liet ving aan met gestencilde blaadjes cn hier en daar een artikel in een theologische tijd schrift. Bekende namen waren als spoedig vooral die van de Jezuïeten-paters De Lubac en Daniüou. Deze beide theologen cn hun geestverwanten bicken sterk historisch geïnteresseerd te zijn. Zij wilden de theo logische studie allereerst terugvoeren naar de bron nen der goddelijke openbaring, naar de Heilige Schrift dus en naar dc Traditie; niet naar de traditie der scholastieke theologen-generaties, maar naar de traditie der Kerk zélf, naar de Apostolische belijde nissen, de geschriften van kerkvaders en kerkleraren etc. Hun methode, impliceerde een zekere critiek op het tot dusver gevolgde scholastieke systeem, Theo logie betekende voor hen meer een explicatie en be schrijving van hetgeen de Kerk gelooftdan een met behulp van een bepaalde wijsbegeerte, opgebouwde verantwoording langs de weg van redenering en syllogisme. DE REFORMATIE heeft zeker hun methode be ïnvloed, inzover zij een ruimere en hernieuwde aandacht vroegen voor de bronnen en inzover zij meer wantrouwend gingen staan tegenover het loutere menselijke intellect Met méér eerbied en schroom benaderen zij de daad van geloof en het onverklaarbare genade-element, dat aan het geloof wezenlijk inhaerent is. Zij kwamen op voor nieuwe formuleringen en verzetten zich tegen elke vorm van onnodige bevriezing van geloofswaarheden in onver anderlijke vak-terminologie. De gegevens van mo derne wetenschappen waren hun zeer welkom en zü maakten er een voorzichtig gebruik van. Tegenover de reformatorische theologie en de reformatorische geloofsbeleving namen zij een meer positieve houding aan, bedacht op hetgeen er te Ieren valt, zonder aan de eigen beginsel te kort te doen. Zo hebben deze theologen ongetwijfeld er veel toe bijgedragen dat er een bredere oecumenische gezind heid ontstond en een meer irenische wijze van theolo giseren. INTUSSEN WENSTEN zij dan de scholastieke ver worvenheden ei» de oude formuleringen, waarin de Kerk haar dogmatie aan ons heeft doorge geven, niet voorbij te zien. Wé] vonden zij soms navolgers, die de voorzichtig heid misten, welke zij zelf altijd zo gewetensvol hadden betracht. En deze navolgers hebben ook hén een tijdlang in discrediet gebracht, zodat velen de pauselijke brief „Humani-generis", waarin tegen on verantwoorde theologische nieuwlichterij gewaar schuwd werd, ook tegen hén interpreteerden Er ont stond enige deining rondom dit pauselijk document. Werd nu elke vorm ener nieuwere theologie ver boden? Mochten mannen als De Lubac en Daniëlou nu voortaan niet meer doceren of publiceren? Inmiddels is wel gebleken, dat enkele vertolkers van „Humani-generis" strenger zijn geweest dan de Paus zélf. De Katholieke Kerk staat een gezonde vooruitgang van haar theologie uiteraard niet in de weg, doch acht het wél haar taak, te waarschuwen tegen excessen. S. JELSMA, M.S.C.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1954 | | pagina 5