ROME
Van van Eyck tot Permeke
HERINNERINGEN «n H MARSMAN
De verwijdering tussen twee vrienden
6000 KOORKNAPEN
i
Eensgezind vernietigen
naar
De modernen hebben geen eigen
traditie om op voort te bouwen
Andante maestoso
rro vivace
kirioso
VJ
Slechts vanuit
een dieptepunt
i
kan de weg
opwaarts leiden
„Ora pro nobis
„DE VRIEND VAN MIJN JEUGD"
Aanloop tot
een biografie
ZATERDAG 10 APRIL 1954
PAGINA 5
K 5 To f=^
Weerspiegeling van
Europa
Een bundel verzen van
Jan Rispens
Amerikaanse impressionisten
Vacuum
Oude wortels omgekomen
Naar het dieptepunt
V ervalsing
Eer onvriendelijk standpunt
tegenover het katholicisme speelt
dus di biograaf in dit gedeelte
van zin boek parten. Is er daar
om rtden om het hele werk te
wantrmwen? Wij geloven van
niet. Vij geloven zelfs dat Leh
ning en bijzonder zuiver beeld
geeft 'an de vroegere ontwikke
ling tan de dichter Marsman.
Dat naakt zijn boek waardevol.
Tot cusver immers was over
Marsnan vrijwel geen biogra
fisch materiaal bijeengebracht.
Hierinkomt nu verandering door
Lehnijg's geschrift, dat groten
deels lerust op de zeer intensieve
correspondentie, vooral vóór de
verwijlering tussen de beide
vriendin gevoerd. Daardoor is
zijn verk met name voor die
period' een document, dat geen
toekonstige biograaf over het
hoofd nag zien.
Geen anecdotes
Ontwikkelingsbeeld
Gesprek niet Broeder Diogène
de leider van „Laudate Pueri"'
zgLorcv
Twee eeuwen Amerikaanse kunst
HET allermoeilijkste voor (ie
huidige criticus van de moderne
Amerikaanse beeldende kunsten is
Wel: de oprechtheid. Want voor die
oprechtheid is een moed nodig, zo
groot, als de moed van een man of
criticus, die het tegen een overmacht
van driekwart van de Amerikaanse
„avant garde" zou op durven nemen.
Maar dit moed-vertoon is practiscb
zowel als theoretisch uitgesloten,
daar de overmacht gauw met zulke
moedigen afrekent en ze eenvoudig
verplettert, waartoe alle artistieke
guerilla-methoden geoorloofd zijn.
Derhalve is het relatief rustig in de
1
2
wereld van de moderne Amerikaanse
beeldende kunsten. Omdat men cr
eensgezind het bedrijf uitoefent van
de vernietiging van de vorm (en de
droom)eensgezind poogt mysteriën
te analyseren, met de elementen van
de analyse experimenteert, eens
gezind theoretiseert, abstraheert,
forceert, mechaniseert tot.... het
jongleurspel met picturale elementen
3e creatieve potentie van een gene-
ratie uitput, de droom is leeg-
leblazen en een desastreuze maclitc-
oosheid zich openbaart. Van uit
Hint schijnen we op vandaag in
Amerika niet ver meer verwijderd.
Maar hetgeen zich hier aan het voltrek
ken is, heeft een voorgeschiedenis. En aan
de hand van wat men in het Metropoli
tan Museum te New York kon zien in de
tentoonstelling: „Tweehonderd Jaar Ame
rikaanse Schilderkunst", kan men beter
begrijpen waarom speciaal in Amerika het
vinden van een weg uit het moerassig do
mein van de pretentieuze „avant-garde"
zo bijzonder moeilijk is. Waarop immers
kunnen de moderne Amerikaanse schil
ders eigenlijk voortbouwen? Welke eigen
tradities hebben zij? De totale afwezigheid
daarvan beseft men eerst goed wanneer
men geduldig zulk een tentoonstelling be
kijkt van 600 werken (de helft daarvan zou
een even duidelijk beeld gegeven hebben)
die de historie van Amerika's schilder
kunst van 1754 tot 1954 tonen.
DF, pre-revolutionnaire portretten re
flecteren de karakteristieken van
Engelse en Franse portretten dier
dagen. Wandelt men de 19e eeuw binnen
tussen de representanten van die eeuw,
„Dichten, wat Is dichten dan?" Zo
vraagt Guido Gezelle ergens in een zij
ner prachtige verzen.
Hij laat die vraag onbeantwoord, maar
duidelijk proeven wij daaruit het won-
dan vindt men een soortgelijke weerspie
geling, maar dikwijls volmaakt onbegre
pen, van alle stromingen die zich in de
tijd van het sentimentele naturalisme in
Europa hebben vertoond: classicisme en
romantiek, Biedermeier, nieuwe renais
sance en het impressionisme.
Winslow Hower met Thomas Eakins,
George Inness en Alfred Bierstadt nemen
de voornaamste plaats in onder de 19e-
eeuwse Amerikaanse schilders. Homer, die
vooral het dramatische element in het bij
voorkeur dramatische gegeven opzoekt,
onthult emoties zo nadrukkelijk, dat men
er soms van schrikt of om moet glim
lachen. De op effecten bedachte Eakins er,
Bierstadt doen het gewoonlijk niet minder
dan met ontzaglijke „Arcadië's" of „Rocky
Mountains", waarvoor ze geweldige doe
ken nodig hebben om er alle sentiment
op te kunnen spreiden, waartoe ze in
staat zijn. Hoe verder men in de 19e eeuw
komt, hoe sterker de Franse invloed
wordt. Maar men ziet geen enkele kleine
groep onder de Amerikaanse schilders van
de vorige eeuw, of feitelijk maar één
enkele schilder die iets eigens opbouwt
uit de ondergane invloeden.
En allengs komt men bif de „Ameri
kaanse impressionisten" terecht, waarvan
Mary Cassatt, Childc Hassam en Ernest
Eawson de voornaamste vertegenwoordi
gers z(jn ook al hebben ze feitelijk
niets toe te voegen aan wat ze overnemen.
Slechts een waarlijk onschuldig provincia
lisme dat omstreeks het begin van de 20e
eeuw zich in veel werk uit, is eigen. En
tenslotte geraken we met behulp van
Klee's en Ficasso's invloed tot de moderne
Amerikaanse scène, waarop tijdgenoten
met elkander wedijveren in de race om
de Amerikaanse super-surrealist, expres
sionist of abstractionist te worden.
EN op dat ogenblik realiseert men zich,
dat de moderne Amerikaanse schil
ders maar dan ook absoluut geen
eigen traditie hebben om op voort te bou
wen. Ze vinden aan hun eigen schilders
nergens steun, omdat die zelf zwaar steun
den op de schilderstradities en stromingen
in de oude wereld. Men heeft een moment
het gevoel daarom door een vacuum ge
wandeld te zijn, wachtend tot „het zou
beginnen". Maar het begint nergens, zelfs
in het dichtbewoonde straatje van de „mo
dernen" loopt men nog te wachten. En
dan stapt men uit het vacuum terug in
het museum en gaat uitrusten ypor enige
reflectie. (Bijzonderheid: naast ons zat,
gedurende dit proces, een museumbezoe
ker die, hoewel omringd van avantgardis-
tische werken, rustig de krant las. Het
geen zo konden wij niet helpen te den
ken misschien wel het beste was wat
men doen kon onder de aldaar gegeven
omstandigheden van de moderne Ameri
kaanse schilderkunst).
VANUIT dit vacuum gezien, moet men
echter een grotere mildheid betrach
ten tegenover Amerikaanse schilders
van deze tijd, dan waartoe men na een
rondgang door hun werk geneigd zou zijn.
Een Amerikaans schilder, nu of in de
vorige eeuw, heeft het eigenlijk ontzaglijk
hard te verduren gehad. Wel gaat het
argument niet op, dat de oorspronkelijke
Amerikaanse „apathie of antipathie tegen
over de beeldende kunsten een natuurlijke
erfenis van de iconoclastische Puriteinen"
was. Het Amerikaanse volk ontstond ten
slotte uit een conglomeraat van volken.
Doch ook het conglomeraat op zichzelf is
niet de voornaamste reden waarom Ame
rikanen zichzelf als schilders nooit von
den.
Maar wel het feit dat dit conglomeraat
was gedwongen te leven in een paradijse
lijk doch volmaakt virginaal land. Waar
door het de culturele banden met de
Europese naties aanvankelijk moest ver
liezen, omdat er eerst dringend een phy-
sieke opbouw moest plaatsvinden, vóór
aan een culturele bouw gedacht kon wor
den. En dit bleef het probleem: het con
glomeraat had geen culturele tradities en
waar moeizaam getracht werd weer aan
te sluiten aan de Europese, bemerkte men
dat bjj de overplanting in de nieuwe we-
reld de oude wortels waren omgekomen.
Wanneer de kracht van het nieuwe volk
nu niet nog geheel geabsorbeerd was ge
worden door de technische expansies en
ontwikkelingen, had de geest van dit volk
tenminste nog ruimte in de tijd gevonden
voor het trage groeiproces van alle natuur.
Maar die groeitijd werd de Amerikanen
eveneens niet gegund door het lot, en
daarmee werd hun creatieve vermogen de
voornaamste voorwaarden ontnomen. En
de individuele Amerikanen, die scheppen
wilden, vonden zich omringd vaji een
gemechaniseerde wereld zonder enige
atmosfeer. Hoe begrijpelijk is het dan, dat
zij met het intellect een uitweg trachtten
te vinden, met het intellect steun zoeken
bij Europese tijdgenoten, die ze ook langs
de weg van het intellect kunnen volgen
cn begrijpen. Alleen het kan niet lang
meer duren of zij moeten gaan zien, dat
ook die weg doodloopt. En dan? Misschien
is dan hel dieptepunt bereikt waarop, als
alles wat zich volgens de grote geheime
wetten van het leven voltrekt, het keer
punt ontstaat, waarna de weg alleen nog
opwaarts leiden kan. naar het eigen ge
moed, het eigen hart, een eigen atmosfeer;
en dan een eigen blik en eigen Ameri
kaanse schilderkunst
Oppervlakkig gezien lijkt er weinig re
den een speciale studie te wijden aan de
kunst van dat gedeelte der vroegere Ne
derlanden dat thans België heet; tot dus
ver heeft men dan ook in de Kunsthisto
rische handboeken meestal de beeldende
kunst van Noord en Zuid als één geheel
beschouwd tot aan de politieke scheiding.
Een imposant werk van dr J. Stubbe „Van
Van Eyck tot Permeke" geeft thans, voor
het eerst in zo uitvoerige vorm, een over-
zicht van de Kunst der Nederlandse en
Vlaamse gewesten, vanaf de 15e eeuw tot
na de eerste wereldoorlog.
De twee figuren waardoor deze kunst-
historische synthese is afgebakend, vor-
men onbetwistbaar het begin en het (voor-
The gulf stream" een schilderij van de 19a eeuuse Amerikaanse schiller Winslotv Homer.
lopige) eind ener ontwikkeling. Immers,
wat vóór Van Eyck kwam, heeft welis
waar in sommige opzichten deze 15e-
eeuwer beïnvloed, maar heeft hem met de
eer kunnen ontnemen als prae-renaissan-
cist een revolutie in de schilderkunst van
het Avondland te hebben ontketend. An
derzijds betekent Permeke en de groep
van expressionistische schilders om hem
heen waarmee het boek besluit, m dit
verband het laatste overzichtelijke geheel
dat men nog tot de geschiedenis mag re
kenen. Want de jongeren, nog in ontwik
keling of nog geenszins met definitieve
maatstaf te meten, horen inderdaad in de
opzet, zoals dr Stubbe die maakte, niet
thuis.
Wat in deze opzet opvalt is de grote
zuiverheid van het uitgangspunt. De
schrijver heeft niet uit een aantal hand
boeken een nieuw boek samengesteld; hi.i
heeft op oorspronkelijke wijze de hem ten
dienste staande bronnen gebruikt; onder
die bronnen beschouwde'hij als de voor
naamste: de kunstwerken zelf. Steeds
vindt men het oordeel van de schrijver
gebaseerd op een geheel eigen, diepgaan
de beschouwing der voornaamste werken.
Een tweede kenmerk van dit voortref
felijke boek is dat het de kunsthistorie
niet ziet als een afzonderlijk aspect van
de cultuurgeschiedenis, maar dat het de
verschillende kunstenaars en hun kunst
siuteert in de algemene tijdstromingen.
Daardoor krijgen de diverse hoofdstukken
een breedheid die ze uitheffen boven wat
men een reeks kunstenaarsmonografieën
zou kunnen noemen.
Niettemin bevat het boek vrij uitvoerige
gegevens over het leven der voornaamste
schilders en over de problemen die zich
rond hun werk voordoen. Bij Van Eyck
stoot de schrijver aanstonds op twee
uitermate belangrijke vraagstukken: de
betekenis van het Lam Gods-altaar en
het bestaan van Jan van Eyck's broer
Hubert. Op geen van beide punten geeft
dr Stubbe definitieve oplossingen; wel
vat hij op heldere wijze samen wat thans
over deze vraagstukken te zeggen valt.
Op het hoofdstuk over Van Eyck en
Claus Sluter volgen beschouwingen over
Petrus Christus, Rogier v. d. Weyden, en
de hele ontwikkeling tot heden, waarin
vooral de opstellen over Bruegel en Ru
bens voortreffelijk zijn.
Een groot aantal reproducties geeft de
lezer bij de bespreking der voornaamste
werken de nodige houvast.
Uitgave Elsevier.
ZOALS REEDS GEMELD zullen een zesduizend koorknapen uit alle
windstreken vanjhet christendom, allen leden van liet internationale,
katholieke genootscliap van jongenskoren: „Pueri Can tores" te Parijs
elkander ontmoeten in de Eeuwige Stad, om op de grafstede van de
„muziek-paus" Pius X, een universele zanghulde te brengen. Onder de
talloze koorgroepen onderneemt het Haagse jongenskoor „Laudate
Pueri" o. 1. v. de eerw. Broeder Diogène zo niet een „voetreis naar Rome"
dan toch een soort bedevaart per autobus. Vijf dagen voor de heenreis,
dwars door België en Frankrijk, zeven dagen in Rome en vijf dagen
terug door het Italiaanse en Zwitserse Alpengebied benevens de Rijn
streek, aldus luidt in grote trekken het reisplan. Onderweg zal men voor
verschillende omroepstations zingen en in kerken, terwijl mfen in Rome,
behalve in de unanieme zanghulde ook individueel gelegenheid krijgt Ic
tonen wat Nederland aan jonge stemmen rijk is.
der van de dichtkunst.
Men treft dit wonder niet zo heel dik
wijls aan; ware dichters zijn niet bij do
zijnen te tellen.
herleven van het uiterlijk beeld Van
wat hij als 18-jange was, aldus Lehning,
heeft de latere Marsman veel trekken
bewaard. De kop met het weerbarstige
haar de uitzonderlijk kleine handen,
de bruuske openhartigheid van zijn op
treden, zijn druk praten, slagvaardig en
luidruchtig, het ietwat hooghartige air.
Weldra gaan de schoolkameraden
eigen wegen, maar er is in de school
dagen een vriendschap gegroeid waar
van Marsman later getuigde dat zij voor
beiden van beslissende betekenis is ge
weest. Niet zozeer door de invloed die
zij op elkaar hebben gehad, dan wel
door het feit dat zij „aan elkaar zijn
ontbrand".
Vanaf Marsman's eerste optreden als
dichter tot aan de breuk van 1926, heerst
dan ook een druk briefverkeer tussen
de vrienden, voornamelijk over litteraire
zaken. Uit deze briefwisseling kan men
iets leren begrijpen van de jaren rond
1920 toen' de geest der jongeren door
een gevoel van wereldondergang en te
gelijkertijd door heilsverwachting in
verterende gloed werd gezet. Er is in
het geschrijf der twee vrienden „veel
romantiek en rhetoriek van het senti
ment", gelijk Lehning zelf toegeeft. Kos-
Broeder Diogène in actie voor
het koor „Laudate pueri".
klonk in de machtige Dom van Keulen
het zevenvoudige herh-..«»xde ,,Dona no
bis pacem" van Di Lassus. En hiermee
is meteen het doel der federatie aan
gegeven: verbroedering van de jeugd,
uitdragen van de universele vrede,
door middel van muziek met een
eeuwigheidswaarde.
Ofschoon het laatste congres nog
geen twee jaar geleden is, zal er dit
jaar toch een congres plaats hebben en
wel te Rome. Het ligt in de bedoeling,
dat de Heilige Vader zelf de H. Mis
zou opdragen in de St Pieter op Belo
ken Pasen voor alle deelnemende kin
deren, die deze H. Mis zullen opluis
teren met hun gezangen. Wij vrezen
echter.Maar wanneer de Heilige
Vader op Paasdag Zijn zegen „Urbi et
Orbi" zal geven, zullen wij toch het ge
luk hebben, dit te mogen belevep.
Want met Paas-Zaterdag zijn wij reeds
in Rome.
Met twee voor deze gelegenheid ex
tra geschreven werken van Badings en
Monnikendam, te weten: resp. „Stabat
Mater" en „Litaniae Lauretanae". beide
dus Maria werken. Tevens hebben wij
dus een gelegenheid om onze eigen Ne
derlandse cultuur over de grenzen te
brengen".
„Zulk een voorbereiding gaat zeker
niet van een leien dakje?"
„O neen!" lachte Broeder Diogène.
„Zulk een reis is duur. 45 jongens en
het voltallige personeel der school heb
ben er ruim 8 maanden werk aan ge
had. Er is veel gespaard, er zijn veel
karweitjes opgeknapt door de jongens.
Fietsen en koper poetsen, sneeuw en ijs
ruimen, papier verzameld, boodschap
pen gedaan, tijdschriften en boeken ge
bonden, loten verkocht. De ouders van
al deze kinderen bleven niet achter en
deden wat zjj konden. Dit alles, te
zamen met het personeel der school en
de sympathie van vele buitenstaanders,
heeft bereikt, dat we 13 April naar de
Eeuwige Stad kunnen afreizen.. Dan
zijn de zorgen voorbij en de vruchten
ervan gaan komen. Jammer, dat men
nog zo dikwijls stuit op onbegrip en
gemis aan daadwerkelijke steun".
Toen wij echter de nieuwste verzen
bundel van de dichter en essayist Jan
Rispens lazen, blonk het wonder vele ma
len uit de dichterlijke regels, vooral van
die kleine, fijne stemmingsverzen als
.Bloesems", „Het bloesemboompje",
„Lente", met het tedere slot: „Ave Maria
bid voor mij", e.a. en het verwekte in
ons binnenste een zeker geluksgevoel.
De bundel is getiteld: „Ora pro nobis"
(Bid voor ons) en verscheen, in een pret
tig uiterlijk, bij J. H. Kok N.V., te Kam
pen.
De titel mag opvallend heten voor een
niet katholiek dichter, evenals zijn ver
ering van Maria.
Rispens ziet de wereld op voorname
.Tr'jlv,0, ei) hii geeft die visie in een edele,
welhaast klassieeke vorm weer. Toch wijst
de dichter cr, in wijsheid en eerlijk, op,
dat hot leven zelf. altijd boven de kunst
gaat, hoe heerlijk die kunst overigens ook
kan zijn. Wij stemmen hiermee volkomen
in, méér dan met die andere bewering,
ean het slot van een der gedichten, dat
«uit het tijdelijke leven het eeuwige le
ven der ziel groeit". Deze opvatting lijkt
ons stellig aanvechtbaar.
Naar onze mening is Rispens op zijn
best, waar hij objectief blijft. Zijn beel
dende verzen als „Wederkeer", „De Ziele"
(naam van een buiten te Deventer), „Rit
in het voorjaar", „Enter" (dorp in Over-
nsel), „Echo der aarde", „Knocke", enzo
voort, kunnen ons het best voldoen. Jam
mer is het wel dat de slotaccorden van
enkele dezer verzen zo droef verklinken,
als de dichter van „objectief" naar „sub
jectief" moduleert.
Een tweetal verzen willen we hier noc
noemen: Ze zijn: „Nevermore" en „Danse
Maeabre" (Waarom eigenlijk die uitheem
se titels?).
In „Danse Macabre" voorspelt de dich
ter de ondergang der wereld (het is méér
geschied, dit te uwer geruststelling!)
„De wereld ijlt door zon en regen,
Haar onverbiddelijk einde tegen;
't Rumoeren slaat
Uit dancings, bars en tingeltangels,
Tot ze, op 't bazuinen der archangels.
Brandend vergaat!"
Ernstige taal, die ons ernstig moge
stemmen en ons moge doen denken aan
wat het allervoornaamste is voor de mens:
het heil van de ziel!
d. H.
t-v E NAAM Arthur Lehning komt
IJ in onze letterkundige geschie
denis niet voor. Maar toch was liet
door toedoen van deze Lehning dat
destijds een litteraire ruzie ont
stond, die nogal hoog liep. Dat was
in 1925, toen Marsman in „De rije
Bladen" zijn zogenaamde „Thesen
had gepubliceerd cn Lehning in
„De Stem antwoordde met een
artikel „Anti-thesen". Tengevolge
van deze heftige schermutseling
tussen de individualist Marsman
en de anti-individualist Lehning
verkoelde de wederzijdse vriend
schap van het tweetal, een vriend
schap, die van hun vroege jeugd
af zeer intens was onderhouden.
Er zat meer achter deze verwijde
ring van twee vrienden dan alleen een
debat over individualisme. Marsman
had juist in de dagen van zijn „The
sen" contact gekregen met de groep
katholieke jongeren, die zich rond „Do
Gemeenschap" hadden verzameld. Hij
publiceerde zelfs enkele gedichten in
genoemd blad benevens een In Memo-
riam bij de dood van Gerard Bruning,
in wie hij een gelijkgerichte meende te
hebben herkend. Het was deze „Flir
tation met Rome", om een term van
Lehning zelf te gebruiken, die Mars
man's jeugdvriend ten zeerste prikkelde.
In het hork „De vriend van mijn
jeugd" dat Lehning s herinneringen aan
Marsman bevatlcomt deze geprikkeld
heid over Marsman's toenadering tot
liet katholicisme duidelijk tot uiting.
Zo duidelijk dat Lehning iets doet dat
hy zich als biograaf beslist met mocht
veroorloven. Hij vervalst de geschiede
nis. Hij vervalst, niet door feiten mee
te delen die onjuist zijn. Daarvoor zijn
de notities van deze dagboekschrijver
en paperassenverzamelaar te gewetens
vol en accuraat bewaard. Maar men.
kan do hiestorte op een subtiele en ve
nijnige manier vervalsen, door in de
formulering der feiten een waardc-oor-
decl te doen binnensluipendat, op zijn
tieve waarheid beantwoordt. Dat nu
heeft de schrijver dezer herinneringen
gedaan toen hij, op pagina 112 van 'zijn
'boek, een kleinerende beschrijving gaf
Vdu dc wijze wciavop Gerard Briining
(„de apologeet van de groep"), Mars
man zou hebben benaderd:
„Er was maar één redding uit de
„door drie eeuwen van reformatie
versperde weg": terug naar vóór de
reformatie, naar de Merowingen cn
Carolingen, en Bruning gaf Marsman
de raad het Onze Vader te bidden, bij
Claudel de Kleine practische raadge
vingen te lezen om weer katholiek te
worden en zich aan te sluiten bij de
Heilige Moederkerk."
Mogelijk zijn deze woorden letterlijk
in de correspondentie tussen Marsman
en Bruning terug te vinden. Maar
Lehning's manier van citeren geeft er
een lichtelijk spottende nuance aan. Nu
moge dit sarcasme passen bij een man
die (in zijn „Anti-thesen) spreekt over
de „systematische geestelijke minder-
waardgheid, waarin de meerderheid
der irensen door b.v. het „spiritualis
tische' 'katholicisme gehouden wordt",
het is ;en enenmale onadequaat om iets
te doei navolgen van wat de gesprek
ken enbrieven tussen Bruning en Mars
man werkelijk geweest zijn.
MEN verwachte overigens niet vee
bigrafische anecdotes in Leh
nin.'s bock. Alleen in het begin
wannee: de gezamenlijke *beleefd<
schooldgen te Zeist en Utrecht in her
innerinf worden geroepen, verneemt dc
lezer ies over het uiterlijk, de karak-
tereigenchappcn, dc leeswoede en dt
sportiev prestaties van de scholier
Marsma. En het vele, uitstekende foto-
materiai kan ook meehelpen tot het
misch gebral en scheldwoorden aan het
suffe en dorre Nederland. Maar wat in
het briefproza van Marsman overdreven,
krampachtig en onevenwichtig lijkt,
wordt merkwaardig gaaf en sterk zodra
hij zijn gedachten poëtische vorm geeft.
Daarom is dit boek eigenlijk geschreven
voor wie met Marsman's poëzie ver
trouwd is.
Door dc brieven heen herkent de
lezer de jonge vitalist Marsman, die met
vuren zekerheid en stalen tred vecht
voor het recht van de enkeling „terzij
de horde". Hij verneemt van Marsman's
voorkeuren: voor de poëzie van Herman
van den Bergh, die zijn vroegste verzen,
meeslepend en visionnair, beïnvloedde,
voor de demonie van Odilon Redon, het
expressionisme van Franz Mare, voor
reizen en eenzaamheid. Hij ziet de groei
cn het rusteloos en eerlijk zoeken van
de mens Marsman naar het paradijs.
Hjj ontdekt hoe de ontembare met zijn
stralend élan plotseling neerslachtig cn
onzeker worden kan, met name wan
neer hjj door ziekte werd gekweld. Dan
was zelfs het selecteren van gedichten
voor een bundel hem te zwaar: „mijn
ongehoorde onevenwichtigheid
„plotseling aan nieuwe dingen bezig.
„te ecletisch en zo vreemd onzeker
„Bundel nooit!"
Tenslotte vat Lehning het beeld van
Marsman nog eens samen in een laatste
hoofdstuk dat aldus begint: „Wanneer
ik aan hem terugdenk, dan zie ik hem
nog altijd voornamelijk als adolescent".
Het is een boeiend opstel, dit laatste
hoofdstuk, maar die zijn over Marsman
meer geschreven. Wat Lehning's boek
zijn betekenis geeft, dat zijn de persoon
lijke herinneringen die de schrijver aan
Marsman verbond. Door deze op intel
ligente wijze te hebben gekozen en
weergegeven heeft Lehning een wezen
lijke Bijdrage geleverd aan de litera
tuurgeschiedenis.
Een bijdrage van meer belang dan
toen hij met zijn Anti-thesen de ruzie
van 1925 veroorzaakte.
N.a.v. „De vriend van mijn jeugd" door A.
Lchmmg. Uitg. W. v. Hoeve, Den Haag.
Ondanks zijn talrijke besognes als
schoolhoofd aan de R.K. School van de
Broeders v. d. Onbevl. Ontvangenis te
Den Haag, leider van het jongenskoor
„Laudate Pueri" en organisator van het
gehele reisplan vonden we Broeder
Diogène in de avonduren bereid ons
wat van zijn werk en plannen te ver
tellen:
„Wanneer en waar is uw werk als
koorleider begonnen?"
„Ik oefen reeds twintig jaar lang met
jongenskoren in Venlo, Maastricht cn
Den Haag (in de laatste stad sinds
1946). Het vraagt, zoals U begrijpen
zult, veel werk cn tijd buiten mijn
schooluren, om deze kinderen wat
stemvorming en muzikaal begrip bij te
brengen, maar ik heb het kunnen vol
houden.
Deze kracht put ik uit mijn overtui
ging dat naast godsdienstig-zedelijke
vorming ook de kunstzinnige opvoe
ding een element is dat dc opvoeding
completeert en dat het een waarde is
in staat om betere mensen te maken.
Juist in onze tijd nu men alleen maar
in sportbeoefening (die veelal in sport-
verdwazing ontaardt) enig heil ziet om
de jeugd ontspanning te geven, is de
kunstzinnig-muzikale recreatie een
voortreffelijk middel om de jonge gees
ten boven het alledaagse en banale te
verheffen.
Ik kan U zeggen dat ik frappante
voorbeelden bij mijn jongens meemaak
die er op- wijzen dat de jeugd wel van
goede wü is en een dorst heeft of hon
ger naar schoonheid, mits er goede lei
ding aanwezig is. Herhaaldelijk maak
ik mee dat kinderen hun spaarcentjes
offeren om een Matteus Passie-uitvoe
ring, een recital of orkestuitvoering
mee te maken".
WELKE muziek laat U de jon
gens zingens?" vroegen we
verder.
„De beste wijze om een kind van
meetaf aan een gezonde muzikale basis
te geven is: de eenvoudige, goede
volksliederen, eenvoudige canons, en
Gregoriaanse melodieën. Dit verzorgd
te leren uitvoeren is de beste wijze tot
een goede vorming. De canons zijn zeer
geschikte inleidingen tot de eenvoudige
polyphonie. Eenmaal gewend aan poly-
phonie, dan is de keuze onbegrensd. De
klassieke grootmeesters der muziek
openbaren zich aan de kinderen met
een élan, waar volwassenen voor stil
staan.
Het zou verkeerd- zijn alleen maar
datgene te zingen wat ver achter ons
ligt'. Ook werken van de hedendaagse
toonkunstenaars worden ingestudeerd.
Kinderen bezitten nog een onbedor
ven smaak. Hun smaak goed te richten
is van het allergrootste belang. Moder
ne componistennamen zijn voor dc jon
gens van Laudate Pueri" geen onbe
kenden meer. Met een verbluffend ge
mak zingen de jongens de meest inge
wikkelde composities. Ik ben zeer blij.
dat cr in Nederland componisten van
naam zich voor mijn jongens hebben
geïnteresseerd en er werken voor heb
ben geschreven".
Wij spraken voorts over de interna
tionale federatie.
„Daar is ons koor lid van. Om de
twee jaar vindt een congres plaats,
waartoe ieder aangesloten koor wordt
uitgenodigd. Verleden jaar waren wij
voor het eerst op een dergelijk congres
efl wel te Keulen. Indrukken om nooit
te vergeten. Kinderen uit nagenoeg alle
landen van West- en Midden-Europa
waren aanwezig. Uit duizenden kelen