MEDITATIE OP PASEN
ALS CHRISTUS EENS NIET
VERREZEN WAS
iiondenpraat
PASEN
P
JACHTTAFEREEL
mam
DE DAG
TWEE ESSAY'S
Oog
NACHT
HET
BERKENBOOMPJE
Groeit de grote verwachting in ons
werkten voor deze pagina-
rr
Vrouwenhoofd
Mys
rsterie
van
het
Lich t
Wat het betekent
verlost te zijn
rr
Bil
ZATERDAG 17 APRIL 1954
PAGINA
11 «MM
F7 ImTI
sÊL
m
Ondanks alles
Dan was ons geloof ijdel, zegt
ons St Paulus op een wijze, die
niet mis te verstaan is. Wat wil
dat zeggen? Dat wil zeggen, dat
de gebeurtenissen van Christus'
leven dan haar afsluiting gekre-
zen zouden hebben bij Zijn dood
en daarmee was het afgelopen.
We zouden dan hoogstens zeg
gen: Christus was een groot
mens geweest, een held in de
klassieke opvatting van het
woord, een religieus genie, die
zijn weerga niet heeft in de we
reldgeschiedenis. Maar daar
blijft het ook bij. Zijn daden
breken dan niet door de be
perktheid van zijn land, volk en
tijd heen en raken ons feitelijk
niet. Een groot mens, die stierf
voor een grote gedachte! En wel
tevergeefs! Dat is alles.
Ons geloof is dan ijdel, niets
waard en niet waar. Dan geen
verzoening, geen verlossing,
geen bevrijding. Uit al, wat het
Christendom kwam brengen,
was, als 't ware, dan het merg
uitgehaald. Laten we eens na
gaan, wat dat betekent.
f Hf ene ogenblik
Ik ben bezig aan een jachttafe
reel. In het najaar mocht ik mee
gaan jagen en een dag lang liep
ik naast de jager voort door
suikerbietenvelden. Opeens een
klein konijn, wegvluchtend voor
de hond. Een schot. Apport Het
dode dier ligt te stuiptrekken in
de handen van de baas. Van drie
meter werpt die mij het hete li
chaam toe; ik mag het dragen.
Het voelt zo heerlijk zacht, de
oortjes gloeien wel het meest,
vocht zie ik glinsteren in de ogen,
BtW
ik draag het bij de achterpoten,
de lichte last geeft mee bij elke
zwaai. Maar na een uur is het een
koud en keihard ding, dat met
een harde klap slaat tegen de
bietenblaren. „Een mooie sport,
de mooiste sport", zegt dan de ja
ger. Daarom maak ik mijn jacht
tafereel.
Want soms voel ik mij ook een
bang en opgejaagd konijn en hete
adem in mijn nek, lucht van
maatschappelijke honden. Je kent
dat wel, die klacht van ons, te
jong om iets in het vak te pres
teren, te oud om, als een kind,
genadebrood te eten en dank te
zeggen voor elke cent, die je ont
vangt. Voortdurende afhankelijk
heid maakt, dat je je nutteloos
voelt, je weet je overbodig omdat
je niemand geldelijk voordeel
brengt. Op school zegt men dat
boterhammen pijlers zijn voor
geestelijke houding. En dat is
waar en daarom ben ik bang. De
angst, zegt men, beheerst heel
vaak je leven, ik weet heus niet
of dat zo is, maar als men mij niet
anders ziet dan als interessant
verschijnsel en aan mij vraagt of
ik veel verdien, dan zou ik willen
vluchten.
Wij durven vaak, in jeugdige
hoogmoed, die mensen en hun
maatschappij geestelijk dood te
noemen, en erbij te horen, een
deel er van te zijn, is dan wel eens
te veel. Daarom maak ik mijn
jachttafereel.
JACQUES SNIJDER
Als twee ogen elkaar aankijken,
zien zij de pupillen groot worden
als de kring van het water
oppervlak waarin een steen is
geworpen. Want zij zullen zien
dat zij elkaar overschaduwen,
waardoor het licht niet meer
kan doordringen. Het zonlicht
zal dan met een klap de spalken
splijten in duizend splinters van
bruin en blauw en groen. Zij zal
de rand bereiken van witte melk
overlopend, doortekend met ro
de lintjes, besproeid met ben-
zinevlekken, omzoomd door
vochtige banden van vloeiend
rose. Mensenoog overwonnen
door de zon.
Gouden dradenkrullen vallen
langs het ronde achterhoofd, dat
vervloeit met de ellips van
zachte blanke kleur. De neus
met slanke ovalen sidderend in
het licht, verglijdend langs ge
welven, bezet met blauwe aman
delen, die schitteren onder de
wenkbrauwbogen. Van daaruit
met lichte S-bocht tussen oor
en neus ontspruit de rode
triomph van de mond, trillend
als snaren van een viool, be
roerd door een virtuoos. Oh,
trillend blank vrouwenhoofd
L. KRIENS. J
langzaam bloedt de dag dood
op de bajonetten van de nacht
de straten van de stad glimmen in
hun doodszweet
de lantaarns seinen:
gevaar
in de parken heffen de bomen
hun armen in wanhoop omhoog
wij zoeken dekking in de bomtrechters van de haat
te laat was voor ons de hulp
de scherpschutters van de angst
loeren op iedere hoek
achter de kiosken op* de veriaten pleinen
staan de tanks van de dood gereed
om ons te verpletteren
uiteindelijk
zullen wij het geweer
op onszelf
richten.
HENK ROVERS.
Hoe is alles anders
dan op die éérste Paasdagmorgen.
tóen: een stil gerucht binnen de rots,
een steen die kantelde, een engel
die een paar soldaten schrik aanjoeg;
even 't beven van de aarde,
dat was genoeg.
Later kwamen er vrouwen
en mannen,
er was veel misverstand,
totdat voor allen samen
de Heer verscheen,
en weer verdween.
Thans, na twintig eeuwen
woont er geen volk zo ver
of 't kon van dit Wonder vernemen;
de kerken zijn bezet
met gelovigen op hun paasbest,
de kranten geven een feestnummer uit;
door de aether stromen
de alleluja's en de stem
men die zeggen: Hij is verrezen!
Zet uw radio aan op Jeruzalem,
op Hilversum of Rome,
dan hoort u Christus komen
met luid gezang en veel gebed
met orgelspel en belgedruis.
Hij zingt u voor de paasprefatie,
doet koninklijk de consecratie,
geeft zich weg als Spijs en Vrede
voor de miljoenen hier beneden.
Aan t einde van het laatste lied
is zijn heerlijkheid geschied:
zijn Verrijzenis in de velen.
Hoe is alles anders,
anders, en tóch gelijk:
Al is zijn Opstaan nog zo groot,
zo klaar zijn zege op de dood,
zo hel de luister van zijn Rijk,
nóg gaan er soldaten op de vlucht
en komen er vrouwen voor terug,
nog is er misverstand
in elke buurt, in ieder land
nog gaat de dwaze praat
als zou men 's nachts heel laat
het lichaam hebben weggenomen.
Totdat aan 't eind voor allen samen
opnieuw de Heer verschijnt
en nimmermeer verdwijnt
Maranata!
Zo zij het, Amen!
PH. S.
M
Vanavond gaan we op een ongewoon uur naar de kerk. Voor de
Paaswake. Om ons heen hangt nu al de feestelijkheid. Al weken lang
trachten talrijke étalages en grote advertenties ons wijs te maken, dat
Pasen het feest is van de nieuwe mode, van elegante kleren, van geraffi
neerde -make-up, van overladen diners. Wat is dat alles belachelijk en
leeg en kinderachtig nu zich het werkelijke „feesf gaat aandienen.
De Goede Week heeft ons niet'onberoerd gelaten. Dat diepe leed, die
gruwel van verwoesting over die eenzame Christus: dal alles heeft ons
minder luidruchtig gemaakt. Ieder heeft te lijden op z'n eigen wijze,
dikwijls het meest dooi dingen die voor een ander niet zijn waar te
nemen. En ergens \oelen we ons dan in die stille lijdensweek verwan*,
aan Hém. .Maar nu gaat het Pasen worden. We gaan op naar de kerk. !u
dit late uur. e schuiven de banken in. En over ons zal komen die
merkwaardige viering van het mysterie van het Licht.
De Christus is verrezen.
Op vele wijzen en onder allerlei sym
bolen wordt ons dat dichtbij gebracht. En
tenslotte horen we het alleluja en dragen
we de brandende kaars in de hand. Dit
Hij is verrezen is ons feest. We zijn erbij
betrokken. Hij heeft ons bevrijd. In Hem
staan alle mogelijkheden voor ons open
Hij heeft het voorhangsel weggetrokken
en wij zijn kinderen van het licht, kinde
ren van Zijn Vader, nu hebben we het
recht op het volstrekte geluk. Nu al. Ter
wijl we nog midden in de zorgen zitten.
Terwijl de conferenties over bewapening
en vrede op „hoog niveau" gewoon door
gaan. Terwijl we na de Paasdagen weer
adressen gaan aflopen om een paar ka
mers te bemachtigen. Terwijl we onze
diensttijd weer voortzetten. Terwijl de
moeilijkheden in onze eigen kleine kring
gewoon voortduren. Misschien vallen er
straks aan het ontbijt alweer harde
woordenToch is er diep in ons de
vreugde. De wat vage en onbestemde
maar diepe vreugde. In de Kerstnacht
worden we gemakkelijk ontroerd. In de
Paasnacht zijn we verbaasd.
Pasen is een hoog feest. Het opent rijke
en overweldigende perspectieven. Hij ts
verrezen! Wij zullen eenmaal met Hem
verrijzen! Eenmaal zullen we Hem ont
moeten en dan zal er de ontroerende her
kenning zijn.'
Wat wij voor Hem betekenen: wc heb
ben 't met schaamte overwogen toen we
naar het passieverhaal luisterden.
Wat Hij voor ons betekent? Zeker: wc
worden elke dag vele malen van Hem
afgetrokken. Maar toch zouden we het
niet zonder Hem kunnen stellen. En wc
zijn ervan overtuigd, dat Hjj ons kent in
al onze zwakheid.
Eens zal er de ontmoeting zijn! En nu
met de brandende kaars in onze handen
staan we verbaasd over ons zelfZou
dan nu in ons werkelijk groeien de grote
verwachting?
Vier jaren geleden mochten we Pasen
LEERLINGEN VAN
meemaken in Rome, in de Sint Pieter.
Het was een grootse dag. Tienduizenden
mensen vulden de basiliek, 't Lijkt of de
mensen altijd het hevigst begeren daar te
komen waar de toegang het sterkst ver
sperd is.... Daar waren kinderlijke Ita
lianen, enthousiaste Fransen:, felle don
kere Spanjaarden, romantische, eeuwig-
zingende Duitsers, zelfbewuste Amerika
nen; zij vormden een beeld van de We
reldkerk. We stonden daar voor het graf
van Petrus. Toep kwam de Paus binnen.
Hoog werd hij door de juichende menigte
gedragen. Ik weet nog, dat ik stond te
kijken en alléén maar héél dankbaar was.
Hij, de Paus van Rome, was dezelfde, die
IS) eeuwen geleden in Rome op Pasen de
Heilige Geheimen vierde, in een kelder
of in een grot. De vreugde om de Verre
zen Christus kan niemand ons ontnemen.
We zijn er diep van overtuigd, dat de
mensen in hun dwaasheid heel de aarde
kunnen vernietigen. Maar deze verwach
ting: de Verrezen Christus te ontmoeten
met lijf en ziel zal niemand ons kunnen
ontnemen.
Vier Pasen en wees dan eens één mo
ment intens gelukkig. Ondanks alles.
„De mens is het meest wispelturige
dier dat ik ken", aldus H°ricl-
de grote feestdagen slaat Nond de
mensen altijd bizonder nauwlettend
gade. In zijn hondenogen groeit dan
metterdag een wijsgerige verbazing.
Hij ziet de mensen draven en ploe
teren, dweilen, boenen, schrobben en
schuren, borstelen, strijken, wassen
en plassen, winkelen, bakken, koken
en kokselen, verschonen, versieren,
verfraaien, servetjes vouwen. Zo ook
rond deze hoogtijdagen van Pasen.
Hond betrapte mij, terwijl ik met
twee satijnen paashaasjes door de
gang liep. Z'n staart begon welspre
kend te krullen cn minachtend
zweefde zijn blik tussen mij en de
onnozele satijnen langoortjes, die
bewegingloos op mijn rechterarm
rusten. „De mens is het meest wis
pelturige dier, dat ik ken", kwispel-
houdt hij zich intensief bezie met
honden twee tellen later loopt-ie
weg met n stelletje textielhaasjes.
Als er 'n feestdag op til is, raakt 'n
mens totaal de kluts kwijt. Een jaar
lang houdt hij zich alleen bezig met
paarden, honden of katten. Kerstmis
staat voor de deur, en triomfantelijk
komt diezelfde mens met het lijk van
een kalkoen aandragen. Kerstmis is
voorbij, de kalkoen is feestelijk be-
fLave"-.. en de mens zoekt z'n heil
tr, TL Vat hij noemt het huisdier.
üoMq goede week wordt zijn dieren-
Pasen vieren°nrU!itig' gaat straks
hnnrl nrao S' fr, We® PaaF<l| We8
hond, weg kat. En waar gaat nu de
belangstelling heen? Naa? een zgn.
paashaas of naar gele paaskuikentjes.
De menselijke decadentie gaat zelfs
zover, dat hij met imitatiehazen en
imitatie-kuikens te voorschijn komt,
die volkomen oneetbaar zijn en waar
hij dus alleen maar tegen aan kan
kijken. Inplaats van een reële kip
komen er eieren op tafel, die wor
den weggewerkt zonder nog de kans
te krijgen kip te worden. En die
want het is Pasen! niet eens ge
woon ei mogen blijven, maar.'„net
jes" worden gekleurd met mense
lijke willekeur. Waterverf! Na Pasen
zijn wij weer aan de "beurt- De ge
kleurde eierschalen liggen in de
vuilnisemmer, de textielhazen en de
wollen kuikentjes zijn verdwenen.
En ons hondenleventje begint weer.
Tot na Pasen dan!'
We zijn er zó gewoon aan geraakt
te spreken over „Verlossing en de
goddelijke „Verlosser" enz., dat we ons
eigenlijk niet meer bewust zijn van
de diepe betekenis van die woorden.
Zo gaat het met alle dingen, waaraan
we gewoon raken. Elke morgen komt
de zon op. We vinden dit zo gewoon,
dat we er de heerlijkheid en groots
heid niet meer van zie.n. Veronderstel,
dat u in de poolgebieden leefde, en er
maandenlang geen zon meer zou zijn.
Dan was het eerste verschijnen van de
zon na zoveel maanden een gebeurte
nis. welke gevierd moet worden. Het
is zeker nog veel wonderbaarder, dat
de zon elke dag opgaat. Maar we zien
er niet meer naar op. Het is gewoon
geworden. Zo gaat het ook dikwijls
met de Geheimen van het christelijke
geloof. We hebben ze zo uit-ten-treuren
gehoord; we hebben ze zo vaak be
leefd, dat ze ons niets meer zeggen.
Maar veronderstel eens, dat Christus
niet verrezen was, dus ons niet verlost
had, hoe zou onze situatie dan zijn?
Zeker uiterlijk zou de wereld haar loop
hebben: de zon gaat op en onder; er
is lente en zomer en herfst en winter.
De aarde brengt öp haar tijd vruchten
voort. En toch is alles geheel anders,
omdat wij onverlost zijn, omdat wit
anders zijn.
W'j worden geboren, maar onverlost
en zonder mogelijkheid van verlossing.
Een kind wordt geboren zonder enige
toekomst, tenzij de dood. En dan?
Eigenlijk is dat iets monstrueus: een
mens in staat van verlatenheid door
God. Een mens groeit op, laten we
aannemèn, in een prettige omgeving.
Maar waar en hoe leert het de nor
men van goed en kwaad? Die liggen
in het mensenhart, en worden herkend
door het geweten, zult u zeggen. Dat is
wel waar. Maar zó eenvoudig is het
niet Ga maar eens met uw buurman
praten, die niet katholiek is. Zijn voor
treffelijke zedelijke opvattingen zijn
nog overblijfselen van het oude Chris
telijke Europa, maar in hoeveel din
gen wijkt hij niet af van uw mening:
in rechtvaardigheid, in de opvatting
van het huwelijk enz.? Ga maar eens
terug naar het goddeloze regiem van
het Duitsland van Hitier. Waar bleef
het respect voor de menselijke per
soon. Iemand, die schadelijk was, of
zelfs niet nuttig voor de staat, mis
men doden, was de officiële leer. Wie
denkt er niet aan de experimenten, op
mensen volbracht! Maar goed, laten
we hier niet op doorgaan! Laten we tot
de kern van de zaak geraken. Een
onverloste mens gaat door het leven
heen, gaat naar de dood en daarmee
uit. Wat wordt alles grauw en tra
gisch. Het lijden komt: persoonlijk lij
den of van een vader, moeder rf
vriend! Volledig zinloos. Er kan ook
geen zin aan gegeven worden. In die
paar jaren tijd van het leven, hoeveel
verdriet en leed! Waarvoor? Nog enige
zin? In een ander leven? Maar we zijn
onverlost. We moeten het hier zoeken.
We zondigen: zwaar drukt het
schuldbewustzijn op ons. We hebben
iets verkeerd gedaan, iets wat mense
lijker wijze onherstelbaar is. Wie zal
deze schuld van ons afwentelen? Wii
gaan naar de dood toe? Wat betekent
deze voor ons? Misschien het einde:
misschien de mogelijkheid van een
nog grotere verschrikking na de'
dood Ik begrijp dan de gedachte van
de athëist Sartre, als hij het mense
lijke bestaan een absurditeit noemt, en
hij er van „walgt". Wc zouden zo
door kunnen gaan. Als Christus niet
verrezen was, dan is niets meer de
moeite waard, heeft niets zin meer.
Hel leven is wanhoop. En is de wan
hoop hier niet reeds een licl Chris-
lus is de Heer, Hij is de verrezen*.
geloven hierin. En dan is alles
anders. Wc zijn dan verlosten. Zeker
lijden cn dood blijven, maar ze krijgen
een andere betekenis en zin: ook wii
zullen immers verrijzen. De zonde is
nooit onherstelbaar en telkens kunnen
we in Christus opnieuw zin geven aan
ons leven. En wat er ook gebeurt:
altijd blijft er de Hoop.
II. B.
Leerlingen van de Bredase St Joost-academie, aankomende kunstenaars
dus, hebben de durf gehad met iets uit hun werk op deze pagina voor het
voetlicht te treden en de redactie staat daarvoor met genoegen wat ruimte
af. De jongelui die hier aan het woord konten worden weliswaar niet voor
letterkundig werk opgeleid en ook zijn ze geen theologen, ntaar op hun
jonge en af en toe al te onstuimige manier zijn ze bij tijd en wijle wel
levensbeschouwers en op andere momenten verrasten, die met de onbe
vangen deugd van verwondering een berkenboompje bezien, een vrouwen
hoofd of een oog. Ook een gevangen zijn in de greep van wereld-verant
woordelijke zwaarmoedigheid is een typische stemming van jongeren, zodat
een jachttafereel en een gedicht „Nacht" het gebrekkige beeld komen
voltooien, dat vier kolommen van deze pagina, ook door illustraties, van
het gemoedsleven van jonge kunstenaars tracht op te trekken.
SI. JOOST-ACADEMIE
^aai
WS&A
„Dit is de dag die de Heer heeft ge
maakt".
Ik wil het zingen met de psalmist, o
Heer zingen en zingen, de ene dag na
de andere. Want onze eeuwen zijn een
overvloed van dagen, alle gekomen uit
de volheid van Uw eeuwig, Uw eindeloos
eeuwig zijn.
Gij bent het Nu, dat niet voorbijgaat
de Zijnde en in Uw eeuwige on
veranderlijkheid schiept Gij het eerste
moment, het wordende nu, dat voortdu
rend van U het zijn ontvangt.
En zingen wil ik om de geschapenheden
die ik ontmoet in het licht van de dag.
Want er is een schepping, en temidden
van al wat is, sta ik: geworden in de tijd,
groei ik, wordende, naar de volheid van
zijn toe, waaraan heel mijn wezen durend
begerend streeft; waarnaar de hele schep
ping reikhalzend uitziet.
Nooit is me dat verlangen in de na
tuur zo tastbaar, Heer, als nu in de dagen
van het voorjaar, die me het telkens
nieuwe van iedere dag heviger doen ken
nen dan ooit:
de vers-geploegde aarde ligt donker
onder het geheim van de zware vrucht
baarheid, de witte knoppen aan de bo
men staan te trillen om open te'barsten
onder de drang van het leven, de vink
roept met heldere slagen zijn wijfje,
wonderlijk nieuw valt het licht over
alles.
Zingen wil ik om de nieuwe dag, want
ik ben een Zondagskind! Tekenend wat
U schiep, op een wit stuk papier, mag ik
U naderen en U ontmoeten in de schep
selen, in elk waarvan ge woont als in
een schoon huis dat Ge U bouwdet, mijn
Vader!
Groot is mijn vreugde om wat U schiep,
groter mijn rusteloos verlangen altijd bij
U te zijn in de onvoorstelbaar kostelijke
Schoonheid die Gij bent.
MARJA.
TOEN de zon weer naar de aarde
reed met zijn wapen vol nieuw wit
licht, de hemel blauw werd en de
lucht van verwachting warm en alle
geluiden schoon en klaar klonken als
muziek, toen werd, de jonge berk wak
ker. Van vreugde om het zonnespel
zwollen de knoppen aan zijn dunne
takken. Het was nog maar een kleine
berk, met kleine gedachten en grote
verwachtingen, zo onbestendig als de
dwarrelblaadjes, die uit de knoppen
de lucht in sprongen en op het wijsje
van de wind, hun ruizelliedje zingen
gingen. fit zijn turen langs het stille
harrepad kwam op een dag een denne-
boom staan, groot met donker-blauw-
groene naalden. „Als ik naast die den
zou staan!" zuchtte het berkje. „Nu
is mijn loof wit tegen de witte wolken
en grijs tegen de grijze en blauw tegen
de blauwe lucht. Maar naast didon
kergroene naalden sou de fijn- struc
tuur van mijn blad en de teerheid van
zijn kleur naar voren komen. Wat zou
den de boeren dan een aandacht aan
mij schenken als zij langs rijden op
hun karren! Kom, ik ga naast hem
staan!" De daad bij het woord gevoegd,
wilde hij zijn wortels tillen uit de
grond. Maar de wortels zaten diep en
de aarde was stug en zwaar 'en gaf
nog niet het minste beetje mee. Het
wanhopig rukken var. de kleine berk
heel die verdere dag bleef droevig te
vergeefs.
Toen de zon wegreed achter de aar
de in een gloed van rood vuur van de
hete paardenhoeven, trilde de berke
boom van opwinding en oververmoeid
heid. En met het trage duister kwam
een groot verdriet in zijn kleine ziel.
De nachtegaal die iedere avond zin
gen kwam in de berkekruin, merkte
hoe ontsteld zijn vriendje was. Hij
wilde het berkeboompje troosten, maar
daar nachtegalen alleen maar vogel-
taal spreken, J:on hij niet anders doen
dan een lied voor hem fluiten.
In de koele t.acht vielen de klanken
helder en vol als glanzend-ronde pa
rels. De wolken stonden stil om te luis
teren, de sterren hielden hun blinke-
ren in, de muggen zwegen van hun
zoemen. Onder de ademloze poze van
de natuur rondomme vond in het nach-
tegalenlied de kleine berk de schoon
heid van het berk-zijn op het eigen
plaatsje.
M. E.