Zesd e Antiekbeurs NOOD DER KOREN ÖuÜe mjlïUeme Jclptömjen JU-Wies meet de generaties D £ss%tu»eg if tel: 22320Pfbtterèam E" d" aaSKSS^?,£» h°ge Curiosa uit de Mithras-dienst Coöperatie geen blijvende oplossing Tachtig en Thorbecke SS2TS IPHre- -«S5. Van Deyssel a!s biograaf TE DELFT Xu'irdpe'" Rebied hecrst ,e veel Het voorbeeld van Rotterdam ZATERDAG 23 AUGUSTUS 1954 PAGINA 5 Vereuid br de Wa/"1 uithoeken der wereld zoiKieat anders dan in het buitenland hunnen immers de schatten hebben voor on bemachtigen, die zij nu in Delft van de llitstallen? Tot- in de uithoeken en \vat Treld zijn zij rusteloos op zoek, van hpt de onverantwoordelijkheid yerlorcn ^olk zelf het land verliet of van kunstwerken V erscheidenhein Kop van Oceanus Marmeren kop van een jonge ling (plm. 250 na Chr.) gevonden bij de opgravingen in het Mithraeum te Rome. Kunstmatig gewas V olière Cri de coeur Nieuwe middelen Brief van Huizinga Generatie-verwarring Over Van Deyssel CHTER, het vraagstuk der litte raire generaties is zelfs met een klimaatlheorie niet afdoende op gelost. Daarvoor zijn er te veel din gen die liet ingewikkeld maken. Hel der doorzicht op de opeenvolging der generaties ontstaat dan ook m feite pas als de tijd voldoende af stand heeft geschapen om groe peringen en figuren een min of meer vaste plaats te geven. Voordien is e.» Drie meesterwerken Men vergat, dat er wellicht in heel onze literatuur geen figuur te vinden is die het werk van een kunstenaar fijner intuïtief aanvoelde dan Van Deyssel en geen die zuiverder zijn intuïtie onder woorden wist te bren gen. Dit unieke talent en waarom zou dat minder hoog moeten worden aangeslagen dan het vermogen tot scheppen van verhalen of gedichten? dit unieke talent heeft enkele mees terwerken voortgebracht, die tot de klassieken van onze letterkunde zou den moeten behoren: de biografieën, onder de schuilnaam A. J. geschreven, over zijn vader J. Albcrdingk Thijm en over Multatuli, en dc essays over Rembrandt. Wie drie zulke boeken op zijn naam heeft, ware in het bui tenland reeds lang'als een nationale figuur geëerd. Bij ons worden deze werken noch herlezen, noch herdrukt. ""zen Mudonna uit dc 1de eeuw, geëxposeerd op de en antiekbeurs te Delft ide kunst- oorloT?0 Zesde maal sedert h°f de Oi1 a bet Delftse Prinsen- beurs geopendKunst" cn ?nÜf~ ooit zou m en mmder dan reeds jarenT °r §eloven dat er gaan heersen n Srote schaarste is van eoerin i aan kunstwerken Zes cn twin- Van Innie, aan.les vloeien over alles is 1 j dzaarnheden, en dat in slLmf °e bijeengebracht f sh}S .twaalf maanden die vorige beurs verstreken zijn. loch is werkelijk het parti culier kunstbezit zeer verarmd, in Nederland is het al zo goed als uitverkocht. Aan de handelaren in oude kunst en ahtieit is zelfs de laatste jaren het ver- ^'■it gedaan dat zij het arme beetje dal. °ns nog restte, ijverig naar het buiten- vg hebben verkocht, en dat zij dus v^oiamelijk zelf schuldig zijn aan die bet-p zo lastige, en voor ons allen zo Wijt :Ur?nswaardige toestand. Dat ver- gfotljS m bet verleden zeker niet zonder Ieite Seweest, maar nu staat de zaak in dndersom. n 1 altha8nng' dat halen zii terug' of weten „,'3 over»! te vervangen door schoon- ?°k h«t hnu van<3aan. Natuurlijk koopt dr,ïl£s oD ?nlan<i op hun Beurs. Delfl eentat ^zochT6 na het internationaal epÏ"! voor en beklante verkoops- jare e Werelll'de kunst cn antiek in Nederja°'. ie<Jer^aar wat daar telken- doen op",,koPers°^eniigt. heeft ook ir' elijkh ^"g®VOer^^ri, e®n flink gedeelte en allerhand keramiek, tapijten en tapis serieën, glas uit vele tijdperken en lan den, duizenderlei voorwerpen van zilver, goud, brons, tin en edelgesteente en meubelen van de schoonste en kostbaar ste' soorten en bewerkingen. F.r valt nauwelijks uit te kiezen, het een fonkelt naast het ander en dingt naar onze voor keur met zoveel aandrang en zo talrijk, dat men in zijn eigen voorliefde het spoor bijster raakt en nauwelijks weet waar te beginnen om het beste aan te wijzen. Reeds in de schilderkunst alleen heerst dat gedrang: bij Nijstad een prachtig riviergezicht van Jan van Goyen tussen uitgelezen stukken van Aart van det Neer, David Teniers, Mile Vallayer Cos- Ier, Pieter Claesz en Jacob van Ruys- dael. Bij Staal (Rokin) een mansportretje van Lucas van Leyden en een Paulus Potter; bij Van Wcnz (Eindhoven) een schilderijtje voorstellend het vinden van Mozes in de rivier, van Charles de la Tosse (16361716), dat de gloed heeft van een Tragouard; bij P. de Boer zelfs, die woordeliivk930 vAekweekt en het hart vreemde handen Schan «of op ons natL°Vergaa" wederom in Nederland hier &she fIS meerdering daarv^^l^ v*r- Inmiddels, de Nedenanfrschuivitlg kunstna m0gen oog handelaren ntt i s zyn' men kan duivels- P ukken van een kikker. Er fa"n veren zii rit Z1Ch gaa" afvragenJ\6r onder .1 de Beurs op deze voet n' °e lan" oortzetten, en zij denken ree^8 n,<rjnnen nfe,, g van de grens tussenVn^r een meuw. Over het algemeen u!miek en lseVls antiek wat de eeuw genChouwt ahtiek°r ons..is.Biefermeyer i-eètf"*6™ JuepnJ, en w'3 z«n daarin weldra ,Vang n°gfn toe' die ongetwijfeld tö,ds ristin6, vinden, maar waarvan n iaar kan voorspellen dat het oven"16" ha«V* tien alleen nog V-- r ep" ^ars in ar.fi oir gri voor p too;9" in antiek te vinden 'zaï ziin e" betaa)d ,lfi antiekliefhebber gez0cJht ziin als een zeldzaamheid. Overi- ri9tl bovpïeube'en niet het eerste waar- ?enken, -."genoemde grensverschui vers ^'thon-n1 zijn vooral de schilder- en n er Akunst. rallen ei, kunsthistorici die hun b(j- „e Willet zonder reden spreken van "Juistheid P'S,leid cn fundamentele \ïg' zoal, te aangenomen schei- ;aur'tshnu„ d® directeur van het drukte: n,' ?r.A" B' dc Vries, het mi teen"^,ehrk^ke "cfdc voor kunst yn°der„". seheiding tussen „oud- Cn o'as,1iyl'fthpenelPVPn wii over enige jaren nd<ii-n "Moderne" kunstbeurs van n«mend gilde! aan ezari vanr °ok 111331 een flauw beeld Weer te ongehotrde hoeveelheid hevïll sehoöns die er dit intussen nog altijd zijn expositie in Amsterdam handhaaft, een keur van namen en qualiteiten: Van Dyck, Pieter Aerts, Joos de Momper, Jan Breughel, A. van Ostade, Corn, van Haarlem, Seisencgger, Ast, Aalst, Roeland Savery, cn anderen, waarbij een stukje dat in de omgeving van Duceio geschilderd moet zijn. Bij Peelers (Tilburg) prach tige ikoncn en byzanïijnse schilderijtjes, sommige zó rijk met gedreven zilver bewerkt, dat van het schilderij slechts de handen en gelaten zichtbaar zijn Er is dit jaar ook vrij veel glas-in- lood. Vooral wat Wiegersma in dit op zicht toont, is zeer schoon. Schretlen laat o.a. kleine interessante ruitjes zien, die uit Zwitserse burgerhuizen afkom stig zijn. Wat de sculptuur betreft, daar is zelfs geen beginnen aan om het op te som men. Eén van de allerschoonste juwelen op dit gebied geven wij hierbij een reproductie mee. Het is een Romaanse verguld-bronzen Madonna, die in het begin van de 13e eeuw door een kun stenaar uit de Maasvallei is gemaakt. Zij is te vinden op de buitengewoon fraaie stand van A. Vecht (Rokin), c ook overigens op het gebied van sculp tuur cn klein-plastiek zeer rijk voor de dag komt. Een hele reeks zeer expressieve en spirituele bronzen, die tijdens de Engelse bestraffingsexpeditie van 1897 in Benin (Nigeria, West-Afrika) buit gemaakt zijn: maskers, koppen van negervorstcn en meisjes, krijgers te paard, stafknoppen enz., Grieks en ander marmer, Egyptisch cn Romeins brons uit de 3e eeuw, vroeg-gothische sculp tuur, waaronder een invoren zakaltaar, vee! Limoges o.a. een prachtige ver guldbronzen plaquette met emaille, waarop de geboorte van Christus is af gebeeld uit het einde der 2e eeuw. Een zeer merkwaardige Boeddha uit Afgha nistan, die een sterke Griekse invloed vertoont uit de 5e eeuw. Tenslotte loden plaquettes van Ad. v. Vianen, Jannitzër en Jonas Silber uit de 17e eeuw. Dat is nog maar één inzending van sculptuur. Onafzienbaar is de rijkdom aan Ro maanse en Gothische soms rijk-gepoly chromeerde beeld.n, aan ivoor en brons uit vele eeuwen, uit China en India en overal vandaan uit Europa. Onder het mooiste noemen wij slechts een Rijn landse Sedes Sapicntiae phm. 1300 bij M. Bless. T'angpaarden bij Wiegersma; een houten Bodiwattha in rust bij Mar- purgo; een Mechelse graflegging bij Dirven, onder Italiaanse invloed ui- albast gesneden tot een rijk en bewogen reliëfpancel, cn een onvergelijkelijk ede] cn vergeestelijkt Romeins-Egyptisch kopje in marmer uit de le eeuw, bij Schretlen. Dat is slechts een uiterst bescheiden greep in de overvloed, en dan is er nog niet eens gesproken van zoveel drijf- cn graveerwerk op gildebekers en schrijnen en allerhande gebruiksvoorwerpen; daaruit noemen wij slechts: de etruski- sche bronzen doos, bjj Vecht alweer en één van de opmerkelijkste stukken op de ganse beiirs: de z.g. „Donald Graham- schaal", 66 c.m. diameter, van parelmoer plaques gemonteerd in zilver; in de rand bevinden zich zes gedreven zilveren panelen met voorstellingen van nym- phen cn faunen; in h.t midden een zil veren gedreven plaat met een landschap. Hij is de grootste in zijn soort, gesig neerd met een nog onbekend meester teken en een gekroonde leeuw. Dat laatste wjjst er op, dat het Nederlands werk is. Geduldige lezer, ook onze plaatsruimte is maar een vinger lang. Gijzelf moet U nu maar een beeld gaan vormen van wat er aan juwelen en gebruiksvoorwerpen, in goud of tin, in jade of kristal, ter beurze ligt cn wat er is aan tapijten, tapisserieën, met de naald bewerkte antipendi. en kleden, aan meubelen in rozenhout of eiken en alle houtsoorten van de aarde, romaans, gcthisch, Tudor of Louis Quatorze, Rococo of Bieder- meyer. Wij voor ons, ter welverdiende ruste, besluiten onze litanie met het ruime bed uit het aartsbisschoppelijk paleis van Trier, gedateerd 1547 op de stand van Beeling en Zoon. K. S. Verrassing bij Nederl. opgravingen te Rome E LAATSTE JATWN wordt onder leiding van de Neder landse archeoloog, dr M. J. Ver- maseren, onder de St Prisca op de Aventijn een Mithrasheiligdom op gegraven, dat dateert uit het eind van de tweede eeuw van onze jaartelling. Nadat enkele jaren geleden het hoofdvertrek is blootgelegd, heeft men nu, behalve een kleine ruimte daarnaast, die men als een soort „sacristie" beschouwt, drie vertrek ken links van het hoofdvertrek op gegraven, welke met elkaar in ver binding staan. Door het ontdekken dezer ruimten kan men reeds nu zeggen, dat men hier te doen heeft met een Mithraeum van een om vang, zoals men nog nergens ter wereld aantrof. Laat ik u beschrijven hoe de huidige situatie is. De tegenwoor dige ingang van het onderaardse hoofdvertrek ligt achter de crypte van St Prisca, een kerk gebouwd op een christelijk huis. De zijwanden van de Mithrastem- pel, ingericht in de kelderruimte van een heidens huis, vertonen vrij goed bewaarde fresco's uit de derde èeuw. Zij stellen voor verschillen de processies van de Mithrasdienst. Opvallend mooi zijn enkele koppen met diepdonkere ogen, die ons herinneren aan de oude Fayum- portretten. Onder deze schildering bevindt zich nog een andere van vroegere datum. Deze draagt regels van hymnen, waarvan er enkele reeds leesbaar zijn. Aan het eind van dit hoofdvertrek bevindt zich een nis, waarin men al eerder een groot beeld van stuc vond van de liggende god Oceanum, waarvan echter het hoofd tot nu toe ontbrak. Op de achterwand van de nis was, even eens in stuc, de god Mithras afge beeld (flauwe sporen ervan zijn nog te zien), die de stier doodt. Dit symboliseert de eeuwige hernieu wing van de vruchtbaarheid in de natuur. Op de zijkanten van de nis waren ook Mithras-voorstellingen. In de arm van Oceanus bevonden zich.... loden buizen voor water. Tot hun grote verrassing vonden de opgravers Vrijdag 13 Augustus j.l. in de kleine ruimte links van de nis een prachtige, bijna ongeschonden kop van het Zeustype, welke de ontbrekende kop van Oceanus bleek te zijn. Toen de christenen op het eind der vierde eeuw het Mithrasheilig dom verwoestten, hebben ze het Oceanusbeeld onthoofd en de kop in het zijvertrek gegooid. Hij werd gevonden tegen een steunzuil van de marmeren tafel vóór de hoofdnis. Hier stonden ook grote amphoren en een marmerblok met een tot he den nog niet geheel duidelijke voorstelling. Heeft men hier een voorstelling van de rotsgeboorte van Mithras? Mithras, een lichtgod, werd op De voortdurende stijging der conjunctuur heeft ook op onze zangerswereld het water tol de lippen gebracht. Vooral de gemengde koren komen in een positie waarin het geven van uitvoeringen met orkest een ondragelijke last wordt. Het merkwaar dige feit doet zjch hierbij voor dat de belangstelling der muziekliefhebbers juist naar orkest en naar koor- en nrkestuitvoeringen uitgaat. Het oratorium en de canta te zijn n.l. vormen die even als de symphonic en liet concerto de pijlers vormen waarop de koor en orkest- litteratuur grotendeels be rust en die bovendien ge heel met de aard oözer noor delijke muziekopvattingen overeenstemmen. We behoe ven slechts te herinneren aan de periode waarin het Passie-geluid niet van de lucht is en waarin de Beet hoven-cyclussen hun eigen tijds-kringloop maken. Maar ook van de kant van dc uitvoerders zelf raken we met het koorwezen aan een van die overblijfselen, erf stukken van een oude mu ziekcultuur zoals die eeuwen her in de Nederlanden werd beoefend. Zoals wc reeds meer schre ven is de bovenlaag die het orkestwezen is, een min of meer kunstmatig gekweekt gewas in onze muziekgaar- de, die, ook al heeft men ze in grote stedèn geplant, met dezelfde finantieële steun evengoed ten plattelande zouden kunnen worden in stand gehouden. Ook al spreekt men van 'n „Residentie"-orkest, „Bra bants" Orkest enz., dan mag men deze kwalificaties niet als een karakteristiek opvat ten die wezenlijk met het muziekleven in die stad of in dat gewest is verbonden. Met het koorwezen is dat anders gesteld. Het zingen in koorgemeenscliap is, geluk kig nog, een karakteristiek van de muzikaliteit in deze streken. Er bestaat bijna geen land in Europa dat zo'n immense volière is, door tienduizenden zangvogels be volkt, als ons land. Al deze koorleden hun aantal be draagt in Nederland, stellig 'n paar honderd duizend; zingen uit pure liefhebberij, als edele verstrooiing na het dagelijks werk. en een uit voering 1 of 2 x per jaar, betekent voor deze gemeen schap met heel haar aan hang, voor gehele dorpen of kleine steden, een jaarlijks feest waaraan maanden van studie cn toewijding vooraf gingen. Het Departement dat de veredeling van ons volk door middel van kunst beoefening heet voor te staan en aan deze veredeling of beschavingsvorm zijn be staansrecht ontleent, zou minstens met gelijkwaardige bedragen deze zuivere volksuiting moeten steunen als men de artificieele pro ducten steunt, die nu een maal onze orkesten en een instituut als de Ned. Opera, instituten die we overigens voor geen geld ter wereld zouden willen missen. Maar i.p.v. subsidie kent men tot nu toe alleen 'n zekere tege moetkoming van de kant van deze overheidsinstantie in meer symbolische dan reëele betekenis. Het was dan ook een soort „cri de coeur" van de voor zitter der K.N.T.V. te Den Haag Louis v. Tulder, die, zelf leider van een orato riumvereniging, een artikel in een der plaatselijke bla den publiceerde. Hi; oppert hierin een plan van samen werking tussen meerdere koren dat hem geïnspireerd is door de massazang te Rot terdam met de fameuze Mahler-uitvoering. Het is n.l. zó met orato riumuitvoeringen gesteld dat ondanks een geringe ge meentesubsidie, men als re gel op iedere uitvoering 1 a 3 mille te kort komt. Met veel hocus pocus van collec- te's, inschrijvingen, leningen, loterijen e.d. richt men zich na deze materieële inzinking weer op. Het tijdvak van het mae- cenaat is echter voorbij, cn nieuwe middelen dienen ge vonden te worden om hoge huren van orkesten en za len, honoraria van solisten, en vele andere kosten te kunnen bestrijden. Daarom bepleit L. v. Tulder coöpera tie van kofen die eenzelfde doel nastreven. Als tijdelij ke overbrugging uit de im passe waarin praktisch alle oratorium-verenigingen zich bevinden valt een dergelijke samenwerking waarin ieder koor zijn eigen beurt krijgt of waar de samenwer kende koren één werk ge meenschappelijk uitvoeren toe te juichen. Normaal is echter de toe stand waarin iedere koorge meenschap zijn eigen muzi kaal leven leidt en onder een eigen leider zich tot een individualiteit ontwikkelt. Hieraan ontleent ieder koor zijn zelfstandige waarde. Het voorbeeld van Rotter dam was een unicum dat men ééns-in de tien jaar kan bewonderen, een gemeen schapsuiting van een typisch Rotterdams karakter dat men zich moeilijk elders kan in denken In ieder gezond functione rend muziekleven behoort echter ieder koor op eigen benen te kunnen staan wan neer zulk een gemeenschap van een eigen karakter heeft blijk gegeven. En zo zijn er honderden! M. M. MAATSTAF' I ten in senS.01 We5n on te k°Pen valt> b106" s°mde tahie willen of niet, vervallen Sc'kilqe-.?akeq 6y_en droog ais de opge- ïl!e deouen en rtverkwikkend zijn. Aba jaar oudste °are ^eningen, sculptures in £en. ineii rru -'eria'en en vanaf de uit Euronabe)en niaturen en handschrif- 9 eb Ca-n gravures, porcelein "Ja, Delfts aardewerk AATSTAF, het maandblad „xtj. voor letteren dat met gkns zijn eerste jaargang over- leefde, heeft in lict zomcrnummer van zijn tweede jaar een experiment beproefd. Uit bijdragen die bet blad sedert de oprichting beeft ontvangen, is een keuze gemaakt waar», vrijwel «He generaties van Kloos tot Lucebert aan bet woord komen, cu die, zo hoopt redactie, een Poging kan zijn 01» het mzie 1 ni liet generatie-probleem val1 1 derne Nederlandse lettcie'1 e \ci scherpen. Om geen overspannen y i wachtingen te wekken kon ie lc blad tevoren aan dat zijn cz<i'' m deze uitgave uiteraard geen j' 1,11 lieve afbakening der verschillende generaties, nocli een rcprcsenl.i nnc bloemlezing moeten zien. Het gene ratic-numurer is zomaar, mt oe- vallig binnengekomen artikelen, samengesteld. Zo leest men er een critiek van Kl°os op Couperus, die indertijd om haar scherpte door de Ned. Spectator werd geweigerd, maar die onze, aan hard- autobiografie van Van Deygsel, een van de fragmenten zoals die nog in grote getale in zijn v nalatenschap liggen verspreid; voorts viste de redactie uit Nijhoff's papieren diens rede op over Johan de Meester; Paul van Ostayen is vertegen woordigd met de nooit gepubli ceerde beginselverklaring voor het blad „Sienjaal"; J. Hulsker schrijft over Van Eyck, Roel Houwink over Marsman en vrijwel de hele dichterbent, van Slauerhoff tot Ellen War mond, deed een duit in het ongepubliceerde zakje. Tussen al deze bijdragen frappeert een brief van prof. J. Huizinga aan Nijhoff. In een verband dat voor ons nu niet terzake doet schrijft hij: „Tachtig: een letterkundige bewe ging in Nederland, in het leven ge roepen door de bekende staatsman nu.' J. R. Thorbecke met de Wet op net M.O. van 1864. Deze voorzag in et onderwijs der moderne talen, net name het Engels, welk onder- "js gaandeweg tot bloei kwam en aam,, j °?k °P de gymnasia werd van m i zogenaamde generatie schooi Ug was de eerste die op om Koaf n°egc Engels had geleerd ■zon" S en Shelley te kunnen le- Ziezo, de"kt nj,cn' cn zet nu voor- ."T", alle "lusies om een eene- als er tot dusver cèn vast proza gewende, oren niet overdreven onbarmhartig aandoet; men kan er kennis nemen van een kostelijk brok Immers, steunpunt te vinden was'in de histo rische structuur van onze nieuwere letterkunde, dan was het de zeker heid omtrent de beweging waarvan Van Deyssel in 1886 verkondigde „Wij zijn de Revolutie in de Literatuur". Het is deze zekerheid die nu door Hui-' zinga's, misschien wat raillerend be doelde, maar zeker niet ongegronde opmerking op losse schroeven wordt gezet. Niet zonder ironie publiceerde men haar juist in een geschrift, dat zijn bestaansrecht vindt in het benaderen van liet generatieprobleem! De redactie van „Maatstaf" heeft in derdaad met opzet haar lezers in deze onzekerheid gebracht. Dat blijkt als zij, ter inleiding van het nummer, een fragment uit Van Deyssel's hartekreet van 1886 naast de nuchtere notitie van Huizinga afdrukt, als om de lezer te waarschuwen, dat hij wellicht in het generatienummer meer generatiever warring zal vinden dan hij ooit in zijn hoofd heeft voelen omgaan. Die ver warring wordt niet minder bij het le zen van de verschillende citaten even tegenstrijdig als in het geval Van DeysselHuizinga die de redactie zo hier en daar als een barokke deco ratie tussen de teksten opneemt: van Marsman en Van Hattum, van Verwey en Van Ostayen, van Gab. Smit en Hulsker, van.Tom Poes en Luce bert. Klimaat Aan het slot van het Maatstafdeel gekomen, vindt de lezer dan eindelijk een poging tot synthese. P. Rodenko beproeft cr een nieuwe generatie theorie, waarbij wordt uitgegaan van een litterair „klimaat", een specifieke combinatie van litteraire momenten, die een min of meer „magisch" karak ter dragen. Alleen wanneer van zulk een magisch geheel gesproken kan worden, wanneer er plotseling een nieuw klimaat is, wanneer plotseling een hele reeks dichters zich van een nieuw idioom bedient zonder dat men kan zeggen dat die-en-dic ermee be gonnen is, tekent zich een „generatie" duidelijk ai'. De theorie is wat ingewikkelder dan hier kan worden weergegeven, maar in korte trekken komt zij toch hierop neer. Volgens Rodenko zou vooral bij de generaties van '80 (Kloos), '18 (Van Ostayen) en '50 (Lucebert) zo'n ge- heimleersensatie, zo'n magische aan- j trekkingskracht van bepaalde formu- les bij een hele groep dichters tegelijk zijn opgetreden. Het is een probleemstelling die na dere bestudering behoeft, maar die in ieder geval het signaleren waard is. teveel verschil cn verschuiving in de waardering. Daaraan wordt men weer eens her innerd bij 't lezen van 'n nieuw boek over Lodewijk van Deyssel, geschre ven door dr F. Jansonius. Het is met dc waardering van Van Deyssel een vreemd geval. Hij be hoort sans discours tot de generatie Kloos, tot het klimaat van Tachtig. Hij is er een der voornaamste ver tegenwoordigers van. Maar. toen de roes van Tachtig was uitgewoed, ver guisde men weldra Van Deyssel. Men verguisde hem juist om de impres sionistische adjectievenlawines, die hem tevoren de bewondering hadden bezorgd van de Nieuwe Gidslezers. Men vex-stootte de woordkunstenaar en verhief de mysticus, de denker Van Deyssel ten troon. Ook deze waardering echter ging voorbij en het scheelde daarna niet veel of Ne derland had een zijner grote schrij vers op een even domme als onver antwoordelijke wijze naar het twee de plan geschoven. Wij zijn wat de waardering onzer kunstenaars be treft nu eenmaal een vreemd volk. Van Deyssel, dat betekende voor de gemiddelde belangstellende een ra zende adjectievenstapelaar, een vage mysticus en een schrijver van mis lukte romans. Het is nu de verdienste van dr Jan sonius' boek dat hij onder meer op nieuw de aandacht vestigt op het bij zonder belang van de drie genoemde werken. Wellicht dat een nieuwe ge neratie daardoor wordt aangespoord Van Deyssel als de meester van de kunstenaarspsychologie te herontdek ken. Zij ontdekt dan een andere dan de „beruchte" Van Deyssel, een schrij ver wiens taal gezuiverd is van de impressionistische woekering en wiens bekorende volzinnen slechts spora disch verraden dat hij zich in het kli maat van Tachtig thuis voelde. En daarmee zou dan de waarde ringsverschuiving zover zijn gekomen dat zij nieuwe complicaties oplevert voor de generatie-studie. Zelfs wan neer deze de Maatstaf-methode van het „klimaat" toepast p. 25 December geboren uit een rots, een aanduiding voor het hemelge welf. Eveneens vond men op die gedenkwaardige Vrijdag een mar meren jongenskopje uit de derde eeuw na Christus, met opwaartse blik en bewerkte pupillen. Links langs de zijkant van het hoofdvertrek liggen drie vertrek ken die evenals de hoofdruimte aan de zijkanten voorzien zijn van aan- ligbanken. In het vertrek dat zich het dichtst bevindt b;j de huidige ingang van de hoofdruimte, met het Oceanusbeeld, vond men een in scriptie in geheimschrift. In het daaropvolgend vertrek vond men tegen de achterwand een troon, waarvoor een terracotta-bekken is ingemetseld. Vuur, wateraarde, lucht De hypothese van dr Vermase- ren is nu, dat het eerste zijver trek diende voor een reinigings rite door vuur; in het tweede werd de ingewijde door water gereinigd door de opperpriester, die op de troon zetelde. In het derde zijver trek had dan de reiniging door aarde plaats. De reiniging door lucht geschiedde in het hoofdver trek. Behalve door de belangrijke vondst van de Oceanuskop, werden de opgravers verrast doordat men een dag later in een smalle gang, tussen de hoofdruimte en de drie zijvertrekken, het deposito vond van de lampen voor het Mithras heiligdom. Vele hiervan werden in ongeschonden toestand op de bodem van het heiligdom gevonden. Een rijke vondst was daar de nog gave grote olielamp met drie zij armen van terracotta met relief- versiering. Momenteel is men druk bezig in het eerste zijvertrek een ingang bloot te leggen, die de verbinding vormt met andere» vertrekken van het woonhuis erboven, van de Ro mein onder wiens huis men het Mithraeum in ongeveer 195 na Chr. aanlegde. dra M. LING.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1954 | | pagina 5