Zesd
e Antiekbeurs
NOOD DER KOREN
ÖuÜe mjlïUeme Jclptömjen JU-Wies
meet de generaties
D
£ss%tu»eg if tel: 22320Pfbtterèam
E"
d" aaSKSS^?,£» h°ge
Curiosa uit de Mithras-dienst
Coöperatie geen blijvende oplossing
Tachtig en
Thorbecke
SS2TS IPHre- -«S5.
Van Deyssel
a!s biograaf
TE DELFT
Xu'irdpe'" Rebied hecrst ,e veel
Het voorbeeld van Rotterdam
ZATERDAG 23 AUGUSTUS 1954
PAGINA 5
Vereuid br
de
Wa/"1 uithoeken der wereld
zoiKieat anders dan in het buitenland
hunnen immers de schatten hebben
voor on bemachtigen, die zij nu in Delft
van de llitstallen? Tot- in de uithoeken
en \vat Treld zijn zij rusteloos op zoek,
van hpt de onverantwoordelijkheid
yerlorcn ^olk zelf het land verliet of
van kunstwerken
V erscheidenhein
Kop van Oceanus
Marmeren kop van een jonge
ling (plm. 250 na Chr.) gevonden
bij de opgravingen in het
Mithraeum te Rome.
Kunstmatig gewas
V olière
Cri de coeur
Nieuwe middelen
Brief van Huizinga
Generatie-verwarring
Over Van Deyssel
CHTER, het vraagstuk der litte
raire generaties is zelfs met een
klimaatlheorie niet afdoende op
gelost. Daarvoor zijn er te veel din
gen die liet ingewikkeld maken. Hel
der doorzicht op de opeenvolging
der generaties ontstaat dan ook m
feite pas als de tijd voldoende af
stand heeft geschapen om groe
peringen en figuren een min of meer
vaste plaats te geven. Voordien is e.»
Drie meesterwerken
Men vergat, dat er wellicht in heel
onze literatuur geen figuur te vinden
is die het werk van een kunstenaar
fijner intuïtief aanvoelde dan Van
Deyssel en geen die zuiverder zijn
intuïtie onder woorden wist te bren
gen. Dit unieke talent en waarom
zou dat minder hoog moeten worden
aangeslagen dan het vermogen tot
scheppen van verhalen of gedichten?
dit unieke talent heeft enkele mees
terwerken voortgebracht, die tot de
klassieken van onze letterkunde zou
den moeten behoren: de biografieën,
onder de schuilnaam A. J. geschreven,
over zijn vader J. Albcrdingk Thijm
en over Multatuli, en dc essays over
Rembrandt. Wie drie zulke boeken
op zijn naam heeft, ware in het bui
tenland reeds lang'als een nationale
figuur geëerd. Bij ons worden deze
werken noch herlezen, noch herdrukt.
""zen Mudonna uit dc 1de eeuw, geëxposeerd op de
en antiekbeurs te Delft
ide kunst-
oorloT?0 Zesde maal sedert
h°f de Oi1 a bet Delftse Prinsen-
beurs geopendKunst" cn ?nÜf~
ooit zou m en mmder dan
reeds jarenT °r §eloven dat er
gaan heersen n Srote schaarste is
van eoerin i aan kunstwerken
Zes cn twin-
Van Innie, aan.les vloeien over
alles is 1 j dzaarnheden, en dat
in slLmf °e bijeengebracht
f sh}S .twaalf maanden die
vorige beurs verstreken
zijn. loch is werkelijk het parti
culier kunstbezit zeer verarmd,
in Nederland is het al zo goed als
uitverkocht.
Aan de handelaren in oude kunst en
ahtieit is zelfs de laatste jaren het ver-
^'■it gedaan dat zij het arme beetje dal.
°ns nog restte, ijverig naar het buiten-
vg hebben verkocht, en dat zij dus
v^oiamelijk zelf schuldig zijn aan die
bet-p zo lastige, en voor ons allen zo
Wijt :Ur?nswaardige toestand. Dat ver-
gfotljS m bet verleden zeker niet zonder
Ieite Seweest, maar nu staat de zaak in
dndersom.
n 1 altha8nng' dat halen zii terug' of weten
„,'3 over»! te vervangen door schoon-
?°k h«t hnu van<3aan. Natuurlijk koopt
dr,ïl£s oD ?nlan<i op hun Beurs. Delfl
eentat ^zochT6 na het internationaal
epÏ"! voor en beklante verkoops-
jare e Werelll'de kunst cn antiek in
Nederja°'. ie<Jer^aar wat daar telken-
doen op",,koPers°^eniigt. heeft ook ir'
elijkh
^"g®VOer^^ri, e®n flink gedeelte
en allerhand keramiek, tapijten en tapis
serieën, glas uit vele tijdperken en lan
den, duizenderlei voorwerpen van zilver,
goud, brons, tin en edelgesteente en
meubelen van de schoonste en kostbaar
ste' soorten en bewerkingen. F.r valt
nauwelijks uit te kiezen, het een fonkelt
naast het ander en dingt naar onze voor
keur met zoveel aandrang en zo talrijk,
dat men in zijn eigen voorliefde het
spoor bijster raakt en nauwelijks weet
waar te beginnen om het beste aan te
wijzen.
Reeds in de schilderkunst alleen heerst
dat gedrang: bij Nijstad een prachtig
riviergezicht van Jan van Goyen tussen
uitgelezen stukken van Aart van det
Neer, David Teniers, Mile Vallayer Cos-
Ier, Pieter Claesz en Jacob van Ruys-
dael. Bij Staal (Rokin) een mansportretje
van Lucas van Leyden en een Paulus
Potter; bij Van Wcnz (Eindhoven) een
schilderijtje voorstellend het vinden van
Mozes in de rivier, van Charles de la
Tosse (16361716), dat de gloed heeft van
een Tragouard; bij P. de Boer zelfs, die
woordeliivk930 vAekweekt en het hart
vreemde handen Schan
«of op ons natL°Vergaa" wederom in
Nederland hier &she fIS
meerdering daarv^^l^ v*r-
Inmiddels, de Nedenanfrschuivitlg
kunstna m0gen oog handelaren
ntt i s zyn' men kan duivels-
P ukken van een kikker. Er fa"n veren
zii rit Z1Ch gaa" afvragenJ\6r onder
.1 de Beurs op deze voet n' °e lan"
oortzetten, en zij denken ree^8 n,<rjnnen
nfe,, g van de grens tussenVn^r een
meuw. Over het algemeen u!miek en
lseVls antiek wat de eeuw genChouwt
ahtiek°r ons..is.Biefermeyer i-eètf"*6™
JuepnJ, en w'3 z«n daarin weldra ,Vang
n°gfn toe' die ongetwijfeld tö,ds
ristin6, vinden, maar waarvan n
iaar kan voorspellen dat het oven"16"
ha«V* tien alleen nog V-- r ep"
^ars in ar.fi oir gri
voor
p too;9" in antiek te vinden 'zaï ziin
e" betaa)d ,lfi antiekliefhebber gez0cJht
ziin als een zeldzaamheid. Overi-
ri9tl bovpïeube'en niet het eerste waar-
?enken, -."genoemde grensverschui vers
^'thon-n1 zijn vooral de schilder- en
n er Akunst.
rallen ei, kunsthistorici die hun b(j-
„e Willet zonder reden spreken van
"Juistheid P'S,leid cn fundamentele
\ïg' zoal, te aangenomen schei-
;aur'tshnu„ d® directeur van het
drukte: n,' ?r.A" B' dc Vries, het
mi teen"^,ehrk^ke "cfdc voor kunst
yn°der„". seheiding tussen „oud- Cn
o'as,1iyl'fthpenelPVPn wii over enige jaren
nd<ii-n "Moderne" kunstbeurs van
n«mend gilde!
aan ezari vanr °ok 111331 een flauw beeld
Weer te ongehotrde hoeveelheid
hevïll sehoöns die er dit
intussen nog altijd zijn expositie in
Amsterdam handhaaft, een keur van
namen en qualiteiten: Van Dyck, Pieter
Aerts, Joos de Momper, Jan Breughel,
A. van Ostade, Corn, van Haarlem,
Seisencgger, Ast, Aalst, Roeland Savery,
cn anderen, waarbij een stukje dat in
de omgeving van Duceio geschilderd
moet zijn. Bij Peelers (Tilburg) prach
tige ikoncn en byzanïijnse schilderijtjes,
sommige zó rijk met gedreven zilver
bewerkt, dat van het schilderij slechts
de handen en gelaten zichtbaar zijn
Er is dit jaar ook vrij veel glas-in-
lood. Vooral wat Wiegersma in dit op
zicht toont, is zeer schoon. Schretlen
laat o.a. kleine interessante ruitjes zien,
die uit Zwitserse burgerhuizen afkom
stig zijn.
Wat de sculptuur betreft, daar is zelfs
geen beginnen aan om het op te som
men. Eén van de allerschoonste juwelen
op dit gebied geven wij hierbij een
reproductie mee. Het is een Romaanse
verguld-bronzen Madonna, die in het
begin van de 13e eeuw door een kun
stenaar uit de Maasvallei is gemaakt.
Zij is te vinden op de buitengewoon
fraaie stand van A. Vecht (Rokin), c
ook overigens op het gebied van sculp
tuur cn klein-plastiek zeer rijk voor de
dag komt.
Een hele reeks zeer expressieve en
spirituele bronzen, die tijdens de
Engelse bestraffingsexpeditie van 1897
in Benin (Nigeria, West-Afrika) buit
gemaakt zijn: maskers, koppen van
negervorstcn en meisjes, krijgers te
paard, stafknoppen enz., Grieks en ander
marmer, Egyptisch cn Romeins brons
uit de 3e eeuw, vroeg-gothische sculp
tuur, waaronder een invoren zakaltaar,
vee! Limoges o.a. een prachtige ver
guldbronzen plaquette met emaille,
waarop de geboorte van Christus is af
gebeeld uit het einde der 2e eeuw. Een
zeer merkwaardige Boeddha uit Afgha
nistan, die een sterke Griekse invloed
vertoont uit de 5e eeuw. Tenslotte loden
plaquettes van Ad. v. Vianen, Jannitzër
en Jonas Silber uit de 17e eeuw.
Dat is nog maar één inzending van
sculptuur.
Onafzienbaar is de rijkdom aan Ro
maanse en Gothische soms rijk-gepoly
chromeerde beeld.n, aan ivoor en brons
uit vele eeuwen, uit China en India en
overal vandaan uit Europa. Onder het
mooiste noemen wij slechts een Rijn
landse Sedes Sapicntiae phm. 1300 bij
M. Bless. T'angpaarden bij Wiegersma;
een houten Bodiwattha in rust bij Mar-
purgo; een Mechelse graflegging bij
Dirven, onder Italiaanse invloed ui-
albast gesneden tot een rijk en bewogen
reliëfpancel, cn een onvergelijkelijk ede]
cn vergeestelijkt Romeins-Egyptisch
kopje in marmer uit de le eeuw, bij
Schretlen.
Dat is slechts een uiterst bescheiden
greep in de overvloed, en dan is er nog
niet eens gesproken van zoveel drijf- cn
graveerwerk op gildebekers en schrijnen
en allerhande gebruiksvoorwerpen;
daaruit noemen wij slechts: de etruski-
sche bronzen doos, bjj Vecht alweer en
één van de opmerkelijkste stukken op de
ganse beiirs: de z.g. „Donald Graham-
schaal", 66 c.m. diameter, van parelmoer
plaques gemonteerd in zilver; in de rand
bevinden zich zes gedreven zilveren
panelen met voorstellingen van nym-
phen cn faunen; in h.t midden een zil
veren gedreven plaat met een landschap.
Hij is de grootste in zijn soort, gesig
neerd met een nog onbekend meester
teken en een gekroonde leeuw. Dat
laatste wjjst er op, dat het Nederlands
werk is.
Geduldige lezer, ook onze plaatsruimte
is maar een vinger lang. Gijzelf moet U
nu maar een beeld gaan vormen van wat
er aan juwelen en gebruiksvoorwerpen,
in goud of tin, in jade of kristal, ter
beurze ligt cn wat er is aan tapijten,
tapisserieën, met de naald bewerkte
antipendi. en kleden, aan meubelen in
rozenhout of eiken en alle houtsoorten
van de aarde, romaans, gcthisch, Tudor
of Louis Quatorze, Rococo of Bieder-
meyer. Wij voor ons, ter welverdiende
ruste, besluiten onze litanie met het
ruime bed uit het aartsbisschoppelijk
paleis van Trier, gedateerd 1547 op de
stand van Beeling en Zoon.
K. S.
Verrassing bij Nederl. opgravingen te Rome
E LAATSTE JATWN wordt
onder leiding van de Neder
landse archeoloog, dr M. J. Ver-
maseren, onder de St Prisca op de
Aventijn een Mithrasheiligdom op
gegraven, dat dateert uit het eind
van de tweede eeuw van onze
jaartelling.
Nadat enkele jaren geleden het
hoofdvertrek is blootgelegd, heeft
men nu, behalve een kleine ruimte
daarnaast, die men als een soort
„sacristie" beschouwt, drie vertrek
ken links van het hoofdvertrek op
gegraven, welke met elkaar in ver
binding staan. Door het ontdekken
dezer ruimten kan men reeds nu
zeggen, dat men hier te doen heeft
met een Mithraeum van een om
vang, zoals men nog nergens ter
wereld aantrof.
Laat ik u beschrijven hoe de
huidige situatie is. De tegenwoor
dige ingang van het onderaardse
hoofdvertrek ligt achter de crypte
van St Prisca, een kerk gebouwd op
een christelijk huis.
De zijwanden van de Mithrastem-
pel, ingericht in de kelderruimte
van een heidens huis, vertonen vrij
goed bewaarde fresco's uit de derde
èeuw. Zij stellen voor verschillen
de processies van de Mithrasdienst.
Opvallend mooi zijn enkele koppen
met diepdonkere ogen, die ons
herinneren aan de oude Fayum-
portretten.
Onder deze schildering bevindt
zich nog een andere van vroegere
datum. Deze draagt regels van
hymnen, waarvan er enkele reeds
leesbaar zijn. Aan het eind van dit
hoofdvertrek bevindt zich een nis,
waarin men al eerder een groot
beeld van stuc vond van de liggende
god Oceanum, waarvan echter het
hoofd tot nu toe ontbrak. Op de
achterwand van de nis was, even
eens in stuc, de god Mithras afge
beeld (flauwe sporen ervan zijn
nog te zien), die de stier doodt. Dit
symboliseert de eeuwige hernieu
wing van de vruchtbaarheid in de
natuur. Op de zijkanten van de nis
waren ook Mithras-voorstellingen.
In de arm van Oceanus bevonden
zich.... loden buizen voor water.
Tot hun grote verrassing vonden de
opgravers Vrijdag 13 Augustus j.l.
in de kleine ruimte links van de nis
een prachtige, bijna ongeschonden
kop van het Zeustype, welke de
ontbrekende kop van Oceanus bleek
te zijn.
Toen de christenen op het eind
der vierde eeuw het Mithrasheilig
dom verwoestten, hebben ze het
Oceanusbeeld onthoofd en de kop
in het zijvertrek gegooid. Hij werd
gevonden tegen een steunzuil van
de marmeren tafel vóór de hoofdnis.
Hier stonden ook grote amphoren
en een marmerblok met een tot he
den nog niet geheel duidelijke
voorstelling. Heeft men hier een
voorstelling van de rotsgeboorte
van Mithras?
Mithras, een lichtgod, werd op
De voortdurende stijging
der conjunctuur heeft ook
op onze zangerswereld het
water tol de lippen gebracht.
Vooral de gemengde koren
komen in een positie waarin
het geven van uitvoeringen
met orkest een ondragelijke
last wordt. Het merkwaar
dige feit doet zjch hierbij
voor dat de belangstelling
der muziekliefhebbers juist
naar orkest en naar koor- en
nrkestuitvoeringen uitgaat.
Het oratorium en de canta
te zijn n.l. vormen die even
als de symphonic en liet
concerto de pijlers vormen
waarop de koor en orkest-
litteratuur grotendeels be
rust en die bovendien ge
heel met de aard oözer noor
delijke muziekopvattingen
overeenstemmen. We behoe
ven slechts te herinneren
aan de periode waarin het
Passie-geluid niet van de
lucht is en waarin de Beet
hoven-cyclussen hun eigen
tijds-kringloop maken.
Maar ook van de kant van
dc uitvoerders zelf raken we
met het koorwezen aan een
van die overblijfselen, erf
stukken van een oude mu
ziekcultuur zoals die eeuwen
her in de Nederlanden werd
beoefend.
Zoals wc reeds meer schre
ven is de bovenlaag die het
orkestwezen is, een min of
meer kunstmatig gekweekt
gewas in onze muziekgaar-
de, die, ook al heeft men ze
in grote stedèn geplant, met
dezelfde finantieële steun
evengoed ten plattelande
zouden kunnen worden in
stand gehouden.
Ook al spreekt men van
'n „Residentie"-orkest, „Bra
bants" Orkest enz., dan mag
men deze kwalificaties niet
als een karakteristiek opvat
ten die wezenlijk met het
muziekleven in die stad of
in dat gewest is verbonden.
Met het koorwezen is dat
anders gesteld. Het zingen in
koorgemeenscliap is, geluk
kig nog, een karakteristiek
van de muzikaliteit in deze
streken. Er bestaat bijna
geen land in Europa dat zo'n
immense volière is, door
tienduizenden zangvogels be
volkt, als ons land. Al deze
koorleden hun aantal be
draagt in Nederland, stellig
'n paar honderd duizend;
zingen uit pure liefhebberij,
als edele verstrooiing na het
dagelijks werk. en een uit
voering 1 of 2 x per jaar,
betekent voor deze gemeen
schap met heel haar aan
hang, voor gehele dorpen of
kleine steden, een jaarlijks
feest waaraan maanden van
studie cn toewijding vooraf
gingen.
Het Departement dat de
veredeling van ons volk
door middel van kunst
beoefening heet voor te staan
en aan deze veredeling of
beschavingsvorm zijn be
staansrecht ontleent, zou
minstens met gelijkwaardige
bedragen deze zuivere
volksuiting moeten steunen
als men de artificieele pro
ducten steunt, die nu een
maal onze orkesten en een
instituut als de Ned. Opera,
instituten die we overigens
voor geen geld ter wereld
zouden willen missen. Maar
i.p.v. subsidie kent men tot
nu toe alleen 'n zekere tege
moetkoming van de kant van
deze overheidsinstantie in
meer symbolische dan reëele
betekenis.
Het was dan ook een soort
„cri de coeur" van de voor
zitter der K.N.T.V. te Den
Haag Louis v. Tulder, die,
zelf leider van een orato
riumvereniging, een artikel
in een der plaatselijke bla
den publiceerde. Hi; oppert
hierin een plan van samen
werking tussen meerdere
koren dat hem geïnspireerd
is door de massazang te Rot
terdam met de fameuze
Mahler-uitvoering.
Het is n.l. zó met orato
riumuitvoeringen gesteld dat
ondanks een geringe ge
meentesubsidie, men als re
gel op iedere uitvoering 1 a
3 mille te kort komt. Met
veel hocus pocus van collec-
te's, inschrijvingen, leningen,
loterijen e.d. richt men zich
na deze materieële inzinking
weer op.
Het tijdvak van het mae-
cenaat is echter voorbij, cn
nieuwe middelen dienen ge
vonden te worden om hoge
huren van orkesten en za
len, honoraria van solisten,
en vele andere kosten te
kunnen bestrijden. Daarom
bepleit L. v. Tulder coöpera
tie van kofen die eenzelfde
doel nastreven. Als tijdelij
ke overbrugging uit de im
passe waarin praktisch alle
oratorium-verenigingen zich
bevinden valt een dergelijke
samenwerking waarin
ieder koor zijn eigen beurt
krijgt of waar de samenwer
kende koren één werk ge
meenschappelijk uitvoeren
toe te juichen.
Normaal is echter de toe
stand waarin iedere koorge
meenschap zijn eigen muzi
kaal leven leidt en onder een
eigen leider zich tot een
individualiteit ontwikkelt.
Hieraan ontleent ieder koor
zijn zelfstandige waarde.
Het voorbeeld van Rotter
dam was een unicum dat
men ééns-in de tien jaar kan
bewonderen, een gemeen
schapsuiting van een typisch
Rotterdams karakter dat men
zich moeilijk elders kan in
denken
In ieder gezond functione
rend muziekleven behoort
echter ieder koor op eigen
benen te kunnen staan wan
neer zulk een gemeenschap
van een eigen karakter heeft
blijk gegeven. En zo zijn er
honderden!
M. M.
MAATSTAF' I
ten
in senS.01 We5n on te k°Pen valt> b106"
s°mde tahie willen of niet, vervallen
Sc'kilqe-.?akeq 6y_en droog ais de opge-
ïl!e deouen en rtverkwikkend zijn.
Aba
jaar
oudste
°are ^eningen, sculptures in
£en. ineii rru -'eria'en en vanaf de
uit Euronabe)en niaturen en handschrif-
9 eb Ca-n gravures, porcelein
"Ja, Delfts aardewerk
AATSTAF, het maandblad
„xtj. voor letteren dat met gkns
zijn eerste jaargang over-
leefde, heeft in lict zomcrnummer
van zijn tweede jaar een experiment
beproefd. Uit bijdragen die bet blad
sedert de oprichting beeft ontvangen,
is een keuze gemaakt waar», vrijwel
«He generaties van Kloos tot
Lucebert aan bet woord komen, cu
die, zo hoopt redactie, een
Poging kan zijn 01» het mzie 1 ni
liet generatie-probleem val1 1
derne Nederlandse lettcie'1 e \ci
scherpen. Om geen overspannen y i
wachtingen te wekken kon ie lc
blad tevoren aan dat zijn cz<i'' m
deze uitgave uiteraard geen j' 1,11
lieve afbakening der verschillende
generaties, nocli een rcprcsenl.i nnc
bloemlezing moeten zien. Het gene
ratic-numurer is zomaar, mt oe-
vallig binnengekomen artikelen,
samengesteld.
Zo leest men er een critiek van Kl°os
op Couperus, die indertijd om haar
scherpte door de Ned. Spectator werd
geweigerd, maar die onze, aan
hard-
autobiografie van Van Deygsel,
een van de fragmenten zoals
die nog in grote getale in zijn
v nalatenschap liggen verspreid;
voorts viste de redactie uit
Nijhoff's papieren diens rede
op over Johan de Meester;
Paul van Ostayen is vertegen
woordigd met de nooit gepubli
ceerde beginselverklaring voor
het blad „Sienjaal"; J. Hulsker
schrijft over Van Eyck, Roel
Houwink over Marsman en
vrijwel de hele dichterbent,
van Slauerhoff tot Ellen War
mond, deed een duit in het
ongepubliceerde zakje.
Tussen al deze bijdragen frappeert
een brief van prof. J. Huizinga aan
Nijhoff. In een verband dat voor ons
nu niet terzake doet schrijft hij:
„Tachtig: een letterkundige bewe
ging in Nederland, in het leven ge
roepen door de bekende staatsman
nu.' J. R. Thorbecke met de Wet op
net M.O. van 1864. Deze voorzag in
et onderwijs der moderne talen,
net name het Engels, welk onder-
"js gaandeweg tot bloei kwam en
aam,, j °?k °P de gymnasia werd
van m i zogenaamde generatie
schooi Ug was de eerste die op
om Koaf n°egc Engels had geleerd
■zon" S en Shelley te kunnen le-
Ziezo,
de"kt nj,cn' cn zet nu voor-
."T", alle "lusies om een eene-
als er tot dusver cèn vast
proza gewende, oren niet overdreven
onbarmhartig aandoet; men kan er
kennis nemen van een kostelijk brok
Immers,
steunpunt te vinden was'in de histo
rische structuur van onze nieuwere
letterkunde, dan was het de zeker
heid omtrent de beweging waarvan
Van Deyssel in 1886 verkondigde „Wij
zijn de Revolutie in de Literatuur".
Het is deze zekerheid die nu door Hui-'
zinga's, misschien wat raillerend be
doelde, maar zeker niet ongegronde
opmerking op losse schroeven wordt
gezet. Niet zonder ironie publiceerde
men haar juist in een geschrift, dat
zijn bestaansrecht vindt in het
benaderen van liet generatieprobleem!
De redactie van „Maatstaf" heeft in
derdaad met opzet haar lezers in deze
onzekerheid gebracht. Dat blijkt als
zij, ter inleiding van het nummer, een
fragment uit Van Deyssel's hartekreet
van 1886 naast de nuchtere notitie van
Huizinga afdrukt, als om de lezer te
waarschuwen, dat hij wellicht in het
generatienummer meer generatiever
warring zal vinden dan hij ooit in zijn
hoofd heeft voelen omgaan. Die ver
warring wordt niet minder bij het le
zen van de verschillende citaten
even tegenstrijdig als in het geval Van
DeysselHuizinga die de redactie
zo hier en daar als een barokke deco
ratie tussen de teksten opneemt: van
Marsman en Van Hattum, van Verwey
en Van Ostayen, van Gab. Smit en
Hulsker, van.Tom Poes en Luce
bert.
Klimaat
Aan het slot van het Maatstafdeel
gekomen, vindt de lezer dan eindelijk
een poging tot synthese. P. Rodenko
beproeft cr een nieuwe generatie
theorie, waarbij wordt uitgegaan van
een litterair „klimaat", een specifieke
combinatie van litteraire momenten,
die een min of meer „magisch" karak
ter dragen. Alleen wanneer van zulk
een magisch geheel gesproken kan
worden, wanneer er plotseling een
nieuw klimaat is, wanneer plotseling
een hele reeks dichters zich van een
nieuw idioom bedient zonder dat men
kan zeggen dat die-en-dic ermee be
gonnen is, tekent zich een „generatie"
duidelijk ai'.
De theorie is wat ingewikkelder dan
hier kan worden weergegeven, maar
in korte trekken komt zij toch hierop
neer. Volgens Rodenko zou vooral bij
de generaties van '80 (Kloos), '18 (Van
Ostayen) en '50 (Lucebert) zo'n ge-
heimleersensatie, zo'n magische aan- j
trekkingskracht van bepaalde formu-
les bij een hele groep dichters tegelijk
zijn opgetreden.
Het is een probleemstelling die na
dere bestudering behoeft, maar die in
ieder geval het signaleren waard is.
teveel verschil cn verschuiving in de
waardering.
Daaraan wordt men weer eens her
innerd bij 't lezen van 'n nieuw boek
over Lodewijk van Deyssel, geschre
ven door dr F. Jansonius.
Het is met dc waardering van Van
Deyssel een vreemd geval. Hij be
hoort sans discours tot de generatie
Kloos, tot het klimaat van Tachtig.
Hij is er een der voornaamste ver
tegenwoordigers van. Maar. toen de
roes van Tachtig was uitgewoed, ver
guisde men weldra Van Deyssel. Men
verguisde hem juist om de impres
sionistische adjectievenlawines, die
hem tevoren de bewondering hadden
bezorgd van de Nieuwe Gidslezers.
Men vex-stootte de woordkunstenaar
en verhief de mysticus, de denker
Van Deyssel ten troon. Ook deze
waardering echter ging voorbij en
het scheelde daarna niet veel of Ne
derland had een zijner grote schrij
vers op een even domme als onver
antwoordelijke wijze naar het twee
de plan geschoven. Wij zijn wat de
waardering onzer kunstenaars be
treft nu eenmaal een vreemd volk.
Van Deyssel, dat betekende voor de
gemiddelde belangstellende een ra
zende adjectievenstapelaar, een vage
mysticus en een schrijver van mis
lukte romans.
Het is nu de verdienste van dr Jan
sonius' boek dat hij onder meer op
nieuw de aandacht vestigt op het bij
zonder belang van de drie genoemde
werken. Wellicht dat een nieuwe ge
neratie daardoor wordt aangespoord
Van Deyssel als de meester van de
kunstenaarspsychologie te herontdek
ken. Zij ontdekt dan een andere dan
de „beruchte" Van Deyssel, een schrij
ver wiens taal gezuiverd is van de
impressionistische woekering en wiens
bekorende volzinnen slechts spora
disch verraden dat hij zich in het kli
maat van Tachtig thuis voelde.
En daarmee zou dan de waarde
ringsverschuiving zover zijn gekomen
dat zij nieuwe complicaties oplevert
voor de generatie-studie. Zelfs wan
neer deze de Maatstaf-methode van
het „klimaat" toepast p.
25 December geboren uit een rots,
een aanduiding voor het hemelge
welf. Eveneens vond men op die
gedenkwaardige Vrijdag een mar
meren jongenskopje uit de derde
eeuw na Christus, met opwaartse
blik en bewerkte pupillen.
Links langs de zijkant van het
hoofdvertrek liggen drie vertrek
ken die evenals de hoofdruimte aan
de zijkanten voorzien zijn van aan-
ligbanken. In het vertrek dat zich
het dichtst bevindt b;j de huidige
ingang van de hoofdruimte, met het
Oceanusbeeld, vond men een in
scriptie in geheimschrift. In het
daaropvolgend vertrek vond men
tegen de achterwand een troon,
waarvoor een terracotta-bekken is
ingemetseld.
Vuur, wateraarde, lucht
De hypothese van dr Vermase-
ren is nu, dat het eerste zijver
trek diende voor een reinigings
rite door vuur; in het tweede werd
de ingewijde door water gereinigd
door de opperpriester, die op de
troon zetelde. In het derde zijver
trek had dan de reiniging door
aarde plaats. De reiniging door
lucht geschiedde in het hoofdver
trek.
Behalve door de belangrijke
vondst van de Oceanuskop, werden
de opgravers verrast doordat men
een dag later in een smalle gang,
tussen de hoofdruimte en de drie
zijvertrekken, het deposito vond
van de lampen voor het Mithras
heiligdom. Vele hiervan werden in
ongeschonden toestand op de bodem
van het heiligdom gevonden.
Een rijke vondst was daar de nog
gave grote olielamp met drie zij
armen van terracotta met relief-
versiering.
Momenteel is men druk bezig in
het eerste zijvertrek een ingang
bloot te leggen, die de verbinding
vormt met andere» vertrekken van
het woonhuis erboven, van de Ro
mein onder wiens huis men het
Mithraeum in ongeveer 195 na Chr.
aanlegde.
dra M. LING.