CHARLEY TOOROP, EEN STERKE VROUW
De Zon is onder in de Nederlanden
Panorama der
Katholieke Letteren
KERSTCANTATE VAN HONEGGER
rn
mtwi<
STflf M
m foVwCM 10-
Waarom
toneelstukken
worden
gekozen
of
vergeten
De overtuiging die hei penseel bestuurt
P4PJP k
Een halve eeuw
kathol ieke
cultuur
ZATERDAG 11 DECEMBER 1954
>ff
Edelmoedigheid e" de
tachtigjarige
oorlog
Weer
Kwnetfamdet
verdwHnt
Zwanezang van een hedendaags
thuzieksch epper
Vanuit dieptepunt
De bomen en liet bos
De katholieke roman
^:iii -li - - - -•*
De Spaanse ridderlijkheidsidec, die het
thema vormt van het toneelstuk „De zon
is onder in de Nederlandenis nergens
zo subliem in beeld' gebracht als in
Velasquez' ,,De overgave van Breda
aarvan de afbeelding hiernaast een
fragment geeft: de ontmoeting tussen
veroveraar en veroverde
Cees Labeur heeft eens in een
interview verklaard dat een toneel
directeur, gelijk de journalist,
speurzin dient te hebben voor het
actuele. Daarmee bedoelde hij nic t
zozeer dat hel er tussen de toneel
directeuren om moet gaan wie het
nieuwste Amerikaanse stuk in de
kortste tijd op een Nederlands
toneel weet te brengen hoéwei
deze wedijver overigens zeer zeker
bestaat Veeleer wilde hij zeg
gen dat er steeds een bepaalde ge
voelsstroom, een bepaald levens
gevoel aanwezig is, waarvan op een
gegeven moment de artistieks
expressie bijzonder zal resoneren.
Zo kan een oud stuk, dat jarenlang
in de directeursla lag, plotseling
precies aansluiten bij een op dat
moment levende gedachte.
Een merkwaardig vöorbeejd is in dit
Verband te vinden in het Nederlandse
toneelrepertoire, waar de laatste tijd de
„vermoorde onschuld" in alle toonaar
den werd bezongen. Het is een opmer
king, die wij tegenkwamen in het The
aterjaarboek, het fraai uitgevoerde her
inneringsalbum van elk toneelseizoen,
dat thans ten derde male is verschenen.
In de inleiding van dit jaarboek wordt
erop gewezen, dat het thema van de
vBrmoQrde onsehuid en van de uitein
delijke triomf der innerlijke weerstand
tegen de onderdrukking in tal van pre
mières of heropvoeringen van het vo
rige speelseizoen het kernpunt vormde.
„De vuurproef" van Arthur Miller ver
toonde dit kenmerk zo goed als Anouils
stuk „Antigone"; „De leeuwerik" en
„Saint Joan", zo goed als Schiller's
„Maria Stuart" en Christopher Fry's
„Deze vrouw mag niet branden".
Ongetwijfeld betekent dit verschijnsel
meer dan alleen een toevallige samen
loop van omstandigheden. Hier werd
zonder twijfel een thema bespeeld, dat
de moderne mens met. zijn recente her
innering aan geestelijke dwang en zijn
angsten voor nieuwe dreigingen uit het
hart is gegrepen. Laseur's uitspraak tij
dens het interview krijgt hier een illu
stratie, die aan duidelijkheid niets te
wensen overlaat. Zoekend naar een ge
geven, dat de hedendaagse theaterbe
zoeker aanspreekt, kwamen diverse to
neeldirecteuren, onafhankelijk van el
kaar tot een keuze die in de kern de
zelfde actualiteit taezat.
Jarenlang succes
In deze zin is het stuk „De zon is
onder in de Nederlanden" met actueel.
Maar er ziin ook andere redenen, waar-
een stuk het op de Nederlandse plan
ken „doen" zal en nu hebben wtf al
tijd het idee gehad, dat een toneelstuk
Beschreven door een buitenlander, dat
»n Nederland speelt en Nederlanders
en verzorging behoeft. Het is Goddart's
dochter, die Diego verzorgt. De liefde -
tussen de verpleegde vijand en het meis
je leidt tot een huwelijk, waarin de oude
Goddart, ondanks zijn rotsvaste poli
tieke principes, toestemt. Daarmee is
het thema van de familieverwantschap
tussen vijanden geschapen.
Diego herstelt en wordt benoemd tot
lid van de Bloedraad. Goddart organi
seert nu een vêrzetsactie tegen de
overheerser. Opgejaagd door vijandige
speurders zoekt hij zijn toevlucht in het
huis van.. Diego, die op zijn beurt edel
moedig is en de oude vuurvreter be
schermt tegen de van hogerhand ge-
eiste uitlevering. De edelmoedigheid
gaat zelfs zover, dat Diego inplaats van
Goddart zich zelf in gevangenschap be
geeft. Aan de hoffelijkheid, die een
Spaanse toneelschrijver van theater-vij
anden verwacht is echter nog geenszins
voldaan: de familie Goddart, met de
vriend des huizes, Mander, de vurigste
aller Spaansvijandigen. aan het hooid,
acht het haar ereplicht de Spaanse
bloedverwant uit de kerker te gaan be
vrijden.
Diego wordt inderdaad gered, maar
voelt zich door deze hulp uit het vijan
delijke kamp diep in zijn eer gekwetst.
Dus weer het zwaard opgenomen. Ook
bij Mander maakt de edelmoedigheid
opnieuw plaats voor vechtlust.
Op het slagveld lijden de Spanjolen
de nederlaag en Diego keert diep ont
goocheld huiswaarts naar. zijn Neder
landse gade. Het huiselijk geluk blijkt
daar sterker dan de nationale trots en
daarmee eindigt het spel van Marquina.
Typisch Spaans
Zoals men ziet werd het stuk vanuit
een typisch Spaanse mentaliteit ge
schreven. Hoffelijkheid, trots, eergevoel
en ridderlijkheid worden door de Ne
derlandse auteur nu eenmaal met heel
wat minder gretigheid tot de kernpun
ten van een drama gemaakt dan de
Spanjaard het sinds de dagen der „man-
tel-en-degen-speten" gewend is te doen.
Deze Spaanse visie, waarin Nederlan
ders worden toegerust behalve met het
uiterlijk etiket van overvloedig etende
en drinkende Vlaamse schilders, met de
karaktereigenschappen van eergevoeli-
ge Spanjolen, is vermoedelijk luist de
reden waarom geen Nederlands gezel
schap dit spel van de lyricus Marquina
ooit op zijn repertoire heeft genomen.
Niettemin kan men zich moeilijk ont
veinzen, dat het stuk, waarvan n.b. de
vertaling door de sehriiver van het ar
tikel in de Dietschc Warande reeds is
voltooid, op het Nederlandse toneel thuis
hoort. Wanneer men weet hoeveel moei
te het de meeste gezelschappen kost om
oen speelbaar toneelstuk van enige be
tekenis op te sporen, dan verbaast het
toch wel dat nimmer de poging is ge
waagd met „De zon is onder in de
Nederlanden" een stuk ten tonele te
brengen, dat als het ware voor Ne
derland is geschreven, dat bijzonder in
teressant is en dat gezien het grote suc
ces in Spanje redelijke kans moet heb
ben om ook hier te siagen.
Theaterjaarboek, samengesteld door
Luisa Treves Uitg. Buyten en Schip-
perheyn, Amsterdam.
Kunsthandel Huinck en Scherjon op
de Herengracht te Amsterdam stelt een
bloemlezing ten toon uit de na-oorlogse
schilderijen van de bekende schilderes
Charley Toorop.
Toen deze in het begin onzer eeuw
debuteerde was de naam Toorop reeds
zwaar van roem, de roem van haar
vader. Zoiets komt meer voor, en dan
blijkt voor zoon of dochter de verlei
ding groot om vaders roem maar ais
zijn erfdeel te beschouwen, erop te
gaan drijven, er 'n beetje roofbouw op
te pleger-
Maar zo was Charley Toorop niet. Het
moet moeilijk voor haar geweest zijn,
haar bootje buiten het machtige kielzog
te wrikken. Zij zal in dat gevecht voor
goed haar geestelijke kracht hebben ge
staald, die kracht, waarmee zij later,
toen zij de invloeden van le Fauconnier
en het Bergense expressionisme op haar
manier verwerkt had en ze te boven
was, zo mannelijk te voorschijn is geko
men. Zij had duidelijk veel minder
„talent" dan haar vader, die als teke
naar even virtuoos als expressief en
spiritueel was. In haar wilskrampige
vingers werd de tekenstift als een stok
zo hard en onvermurwbaar, onder haar
penseel werd de verf onbeweegbaar met
een glans als van metaal, voor haar
verbeten kijkende ogen verstarde het
„panta rhei", het vloeien, het bewegen
en de bloei der dingen en in haar diep
hart zat de ontstelde liefde doodstil.
STILLEVEN
Neen. het ging bij haar niet eenvou
dig. Men zei van haar dat zij niet schil
deren of tekenen kon en men is blijven
volhouden dat zij het ook nooit zou
leren, dat zij de „gave" miste. Met
hoeveel reden dat nog gezegd wordt kan
men bij Huinck en Scherjon wel zien aan
een schilderijals het stilleven met witte
kan en bankschroef, dat zij nog dit jaar
in Westkapelle schilderde; op een
scherp bruingeel werktafelblad. naast
een voorhamer en een fles: een half
brood en een witte kan; maar zij
„staan" niet, eronder is het tafelblad
een problematisch ruimte-gat, geen
grond.
De plastiek van de kan is zeer on
beholpen. Uit de rechterbenedenhoek
van het schilderij verheft zich, afgesne
den door de lijst, de vorm van een
bankschroef, waarvan de kennelijk be-
oogde ruimte-werking zo volslagen mis
lukt is, dat de achtergrond herhaaldelijk
dichter op de toeschouwer indringt dan
het voorwerp, dat veeleer de indruk
maakt een collage van platte- stukken
gekleurd bordpapier te zijn dan een
driedimensionaal geval. Ook de ruimte
lijke betrekking tussen het handvat van
de kan en de bankschroef is onduidelijk.
De compositie, waarin ook een lamp,
een zaag, een muurvlak en daarin een
venster met uitkijk op e®n hard-rood
pannedak meespelen, is vrij zwak en
heeft van het slechte ruimte-doorzicht
nog zeer te lijden.
op ais schilderes heel wat feilen kan
aanwrijven, het zou onjuist zijn haar
als schilderes onmachtig te noemen. Zij
heeft integendeel voor het onhandel
baar harde hout van haar artistieke
vermogens een zeggingskracht weten te
winnen, waarbij die van heel wat rijk
talent verbleekt. En in haar recente
werken blijkt bovendien meermalen dat
haar ontstellende techniek, naar 't
scheen enkel geschikt om een metalep
hart te demonstreren, nu in het eind
ook in staat is vorm te geven aan de
zachtheid, waarvan haar wezen de laat
ste jaren vervuld raakt.
ZACHTBKH)
Zie maar naar de beide zelfportretten
waaruit de oude verbetenheid is gewe
ken voor een zeer fijne oplettendheid en
aanvaarding, naar de herfststillevens,
van schelpachtig in kreuken verdord
blad en purperkleurige appels, in arm
winterlicht of in de late barmhartigheid
van nazomerglans groots en verstild te
gen een achtergrond van stervend ge
boomte gelegd; naar de van Goghse
7
kleur-abundantie (uit 19S4). waarmee
'n appelboom zijn trosaen loof en goud
renetten opwerpt naar een witte zomer
wolk in diepblauwe lucht; naar het
klem. sterk kleurbloeisel'vao heer ,.ro-
aen" uit 1950.
Een gedeelte der guSacposeerde ook
der hier genoemde werken, is reeds
te zien geweest io het begin van dit
ten einde spoedend jaar, op de expositie
Contour 1954 te Delft. Menig (niet elk)
stuk. dat wij nu voor het eerst ziien,
versterkt de indruk, die wit toen in
enkele woorden moesten samenvatten
en die ons verxekert. dat Charley
Toorop tot de groten onder de kunste
naars van ons land behoort. Zij heeft
mij vroeger reeds 'herhaaldelijk en in
meer dan een opzicht aan Henriette
Roland Holst doen denken. Ik ben mij
er altijd van bewust gesiireest, dat dit
menigeen ongerijmd moest voorkomen.
Maar in haar laatste werken lijkt mij
haar gelijkenis op die andere sterke
vrouw zelfs frappant geworden.
De expositie is de laatste, welke de
kunsthandel Huinck en Scherj on houdt,
alvorens tot liquidatie over te gaan. Al
weer een particuliere kunsthandel, die
verdwijnt. Er resten ar niet veel meer.
Als het slopen van het pand van Santée
Landweer op de Keizersgracht betekent
dat ook hier een dier voortreffelijke on
dernemingen definitief aan haar eind
kwam maar daaromtrent zijn wij
niet ingelicht dan rest in Amsterdam
slechts Kunsthandel de Boer om een
schone en onmisbare traditie eenzaam
voort te zetten. Enop de puinen dansen
de Sandbergs.
K8
Stilleven uit 1954 van Charley
Toorop
Het
lijkt niet mogelijk dat in een
ambachtelijk zo onbekwaam vervaar
digd schilderij van louter materiële din
gen nog een qualiteit zou zijn te ont
dekken die het van de belachelijkheid
redt. En toch is die er. Zij resulteert uit
de geestkracht en de overtuiging waar
mee het penseel bestuurd werd en die
aan het aanschijn der voorgestelde din
gen een bijna hallucinante persoonlijk
heid verlenen, een stem die met aan
drang roept en ons dwingt te kijken. Het
is geen schoonheid die we da.n zien,
maar wel iets dat men moeilijk weer
vergeet, een sterk sprekende gestalte,
niet zozeer van dingen, als van mense
lijke wil en lijden.
Is het dus zo, dat men Charley Toor-
als hoofdpersonen laat optreden, een
behoorlijke kans maakt om de belang-
stelling der Nederlandse schouwburgbe-
zoekers te trekken. Vooral wanneer dit
stuk in liet land van de schrijver zoveel
succes had. dat het jarenlang reper
toire hield. De in 1910 door de Span
jaard Edua'do Marquina geschreven
comedia „En Flandes se ha puesto el
sol" („De zon is onder in de Neder
landen") heeft inderdaad in Spanje
veel succes gehad, maar nooit heeft een
Nederlands gezclsehap het aangedurfd
dit spel uit de Tachtigjarige oorlog in
ons land te vertonen.
"Waarom?, zo vraagt men zich af.
Misschien omdat de Nederlanders door
Marquina in een zo ongunstig daglicht
zijn gesteld dat men het onze landge
noten niet durfde aandoen hun natio-
na.s trots met zulke caricaturen te
kwetsen? Geenszins. Wie van de inhoud
van „De zon is onder" kennisneemt de
gelegenheid daartoe biedt het October-
nummer van De Dietsche Warande en
Belfort, waar de heer S. Vosters een
artikel wijdt aan „De Nederlanden in
de moderne Spaanse poezie" zal veel-
eer het tegendeel ontdekken. Met een
waarachtige Spaanse hoffelijkheid die
herinnert aan Calderon's .Inneming
van Breda en aan Velasquèz' gelijk
namig schilderij, waarop overwinnaar
en overwonnende elkaar vol eerbied be
groeten, heeft de Spanjaard Marquina
het karakter der vroegere landsvijan-
den uit de. Nederlanden heel wat edeler
trekken gegeven dan ten onzent de Span
jool gemeenlijk worden toegedacht.
Vaderland of familie
Zoals gezegd speel! het st.uk zich af
tijdens de Tachtigjarige Oorlog. In de
hoofdfiguur van kapitein Diego wordt
de toeschouwer geconfronteerd met het
probleem, welke liefde moet overwegen,
die tot 't vaderland of die tot de bloed
verwanten. Een felle Antwerpse schil
der. Jan Pa"i Goddart. verleer.!, gast
vrijheid aan Diego als deze gewond is
Onder de vele kerstgcluiden die
uit huiskamers zo wel als van klok
ketorens, orgeloksalen en koortri-
bimes ons in deze dagen tegenklin-
ken, zullen er weinig zijn die met
zoveel vernuft het hedendaags
muziekidioom verbinden met
de volkse geaardheid van de
muzikale kerstvierng als de can
tate die als laatste werk van de
componist Arthur Honegger is ver
schenen. Want de zangstukken die
in de laatste eeuw onder het mom
van „kerstmuziek" in onze ker
ken zijn binnengeslopen zijn legio.
Vooral de Cantatevorm is door ve
le muziekschrijvers als een passe-
partout benut om in fondantzoete
wijsjes hun gemoed te ontlasten.
Sinds J. S. Bach zijn hemelhoog
daarboven verheven cyclus van
Weihnachtscantaten schiep is men
met deze muziek steeds dieper tot
de alledaagsheid afgedaald. Een
der weinigen die in zijn gemiddel
de nog een verhevenheid heeft be
reikt is Hector Berlioz geweest
met zijn hier reeds eerder bespro
ken „i'Enfance du Christ".
Als laatste creatie van de nog
steeds tussen dood en leven
zwevende componist Honegger
verscheen Une cantate de Noël
voor bariton-solo, kinderstem
men, gemengd koor, orgel en
orkest (Ed. Salabert, Paris).
Het merkwaardige van deze
compositie is dat de eerste schet
sen reeds dateren van kort na
Kerstmis 1941. Dat hij eerst in
jeze jaren van physieke uitput
ting tot 't uitwerken van deze
botsen gekomen is, verleent,
S t <t feest van de Wedergeboorte
noen aan dit werk 'n ontroe-
«„"mcSeliike ajht.rErond. Hat
dit verband dan ook niet
1S d dat deze kerstcantate op
vreemd dat pp
mee ook eindigt.
Drie grond kleuren
He! geheel evenaart geenszins
Het g rcte creatie Le roi
Honegger. jeanne d'Arc-epos
David noch zijn Jeaim Qm_
Het is veeleer eeP Kestaande
speling van enkele bestaande
kerstmelodieën,i-h- Enfant"
Noël: „II est ne le divin Enfant
het Duitse koraal: „Es 1st ein
Reis entsprungen", benevens de
Gregoriaanse psalmod 1e -
te eum omnes populi". Ziehier de
drie grondkleuren op Honegger s
palet waarmee hij een heel eigen
kersttafereel schilderde. Er is
dus van een slaafse navolging of
bladvulling hier |een sprake. Hij
bouwt alleen voort op 'n stijlpnn-
cipe dat met zulk 'n verbluffend
resultaat was toegepast in La dan-
se des morts en Jeanne d'Arc au
bücher.
De vermelding dat deze cantate
Is opgedragen aan het befdamde
kamerkoor (en het daarbij beho
rende kamerorkest) van Bazel dat
Paul Sacher toen 25 jaren leidde,
houdt in dat deze kerstmuziek
geen omvangrijke middelen ter
uitvoering vereist en dus in een
brede kring zijn verspreiding kan
vinden. Een behoorlijk orgel zal
hierbij van grote steun kunnen
zijn.
Wanneer we nu even ingaan op
de bouw van dit kleine klankmo
nument, dan zien we een sombere
instrumentale inleiding die vanuit
een dieptepunt de menselijke stem
in. het geding brengt met een zacht
komm, O komm Emmanuel". Nau
welijks is deze koraalachtige koor
zin gezongen of een kinderkoor zet
in met een volksliedachtige melo
die die juist na de beklemming
van het voorafgaande, als een
lichtende ster in nachtelijk duis
ter verrassend uitstraalt.
Even frappant is de inzet van
„Es ist ein Reis entsprungen"
waarvan de componist verlangt
dat ze zoveel mogelijk in de oor
spronkelijke taal zal gezongen
worden. Honegger omspeelt deze
koraalmelodie met arbeskachtige,
speelse figuren voor zachte hout
blazers als hobo's en fluiten.
Van een onderbreking is nauwe
lijks sprake, want het geheel vloeit
als een reeks symphonische varia
ties aan één stuk door. Tegen het
slot hiervan introduceert de com
ponist de psalmmelodie: „Laudate
Dominum". Het koor vervolgt met
een geheel eigen melodie op de
zelfde woorden, maar wanneer
gezoem. Is 't' om te verzinnebeel
den dat de mensheid voor de
komst van de Heiland in een duis
tere nacht was gehuld, waaraan
we op de dag van de Gulden Mis
worden Herinnerd? Deze gedachte
wordt nog geaccentueerd door de
inzet van een De Profundis nadat
de zoemstemmen op een hoogte
punt gekomen zijn en woorden een
psychologische noodzaak zijn ge
wórden. De psalm leidt naar een
prachtige climax die zin en op
lossing vindt in de woorden:
deze goed en wel tot ontwikkeling
is gekomen, zingt 't kinderkoor in
brede melodienoten triumphante-
lijk de Gregoriaanse psalmmelo
die hier boven uit. Het korte in
strumentale naspel verenigt nog
eens in één koene greep alle voor
afgaande motieven en doet ze ir
de slotmaten als echo's in de
verte verklinken.
Is dit een verklinken van Honeg-
ger's eigen stem in de eeuwigheid?
MARIUS MONNIKENDAM.
Omstreeks dé eeuwwisseling was
er alom herleving merkbaar in de
katholieke letteren. In Vlaanderen
sloeg Gezelle het elan van de katho
lieke voorhoede los met de dubbele
bezieling van nationaal gevoel en
christendom. Bij ons begint rond de
te weinig als pionierster gewaar
deerde Maria Viola het tijdschrift
„Van Onzen Tijd" de strijd voor dc
mondigwording der katholieke letter
kunde. In Frankrijk groeit Claudel
naar zijn hoogtepunt en bereiden
Peguv en Bloy onstuimig de weg
voor de generatie der Renouveau. Dc
Duitse katholieken trekken zich uit
geestelijke verstarring en gevoels
armoede omhoog aan de figuur van
Carl Muth, de stichter van
„Hochland" In Italië roert zich
plotseling een geweldenaar als
Papini om de katholieke stem in
breder kring gezag le geven en zelfs
in het volmaakt onkatholieke missie
gebied Scandinavië zijn de symp
tomen van 'n katholieke renaissance
onmiskenbaar. Johannes Jörgensen
in Denemarken en Sigrid Undset
in Noorwegen geven liet katholieke
geluid Europese weerklank, zoals
Chesterton en Belloc het in Engeland
zouden doen.
Het zou dwaasheid zijn deze algemene
herbloei aan een nauwkeurig jaartal te
binden. In ons land moge het merkwaar
dige feit zich voordoen, dat juist in het
jaar 1900 behalve de katholieke litera
tuur, ook de katholieke wetenschapsbe
oefening en de vorming van een lande
lijke katholieke gemeenschap zich aan de
duisternis der 19e eeuw gaan ontworste
len. elders ligt de beslissende datum be
duidend vroeger of later. Maar hij ligt
nimmer zo ver van het begin van de
eeuw verwijderd, dat er niet alle reden
is, een overzicht der jongste katholieke
wereld-literatuur in 1900 te doen aanvan
gen.
In een groot, twee-delig werk, dat dezer
dagen van de pers kwam, heeft men
voor het eerst in Nederland het panora
ma der katholieke letteren gedurende de
laatste halve eeuw geschilderd. Onder re
dactie van dr J. Taels werd een aantal
studies geschreven over de ontwikkeling
der katholieke letteren in Europa en
Amerika. Voor de verschillende landen
treedt telkens een andereauteur als
woordvoerder op. Dit systeem heeft het
voordeel dat voor ieder onderdeel de
meest bekwame scribent kon worden aan
gezocht. Zo had voor onze katholieke let
terkunde bezwaarlijk een scherper waar
nemer en samenvatter gevonden kunnen
worden dan Anton van Duinkerken, voor
de Franse rènbuveau catholique geen in
dringender beschrijver dan Jacques Ma-
daule. Hetzelfde geldt voor prof. Terlin-
gen die de Spaanse en Spaans-Ameri
kaanse literatuur voor zijn rekening nam
voor dr R. Lissens. die over de katho
lieke literatuur in Vlaanderen schreef en
vermoedelijk voor veel anderen.
Maar aan het gevolgde systeem zijn
ook bezwaren verbonden. De ontwikke
ling in ieder land afzonderlijk volgend,
ondervindt de naar een meer algemeen
inzicht verlangende lezer moeilijkheden,
gelijkend op die van de reiziger, wiens
blik op het bos door de bomen wordt
belemmerd. Ondanks het feit, dat ver
schillende schrijvers hun uiteraard aan
namen rjjke stof breed behandelen, doet
zich dit bezwaar gevoelen.
De ontwikkeling van de katholieke ro
man bijvoorbeeld is een internationaal
verschijnsel. Wanneer in ons land om
streeks 1910 de redactie van een katho
liek weekblad zijn feuilletonschrijvers
moest waarschuwen in hun romans
het kussen van gelieven nimmer te ver
melden en het woord liefde bij voorkeur
door genegenheid te vervangen, dan komt
ons deze schroom nu lachwekkend voor
en wellicht beschamend voor onze over
dreven preutsheid. Maar in de meeste
landen beleefde de katholieke roman een
soortgelijke crisis. Slechts langzaam evo
lueerde de katholieke romankunst tot de
norm van werkelijkheidsweergave, die
reeds Kardinaal Newman voor een lite
ratuur over de zondige mens onvermijde
lijk achtte. Thans is uit de kunstmatige,
tegenstelling tussen absoluut deugdzame1
christenen en absoluut schurkachtige hei
denen, die de eerste katholieke romans
kenmerkte, het moderne beeld van de
katholieke roman gegroeid. De moderne
romanschrijver laat het gevecht tussen
goed en kwaad, tussen God en Satan niet
meer in het contrast van de deugdzame
en de zondaar, maar in het hart van
de innerlijk verscheurde mens zelf uit
vechten. Met de ongehoorde openhartig-
heid van deze tijd en met de volle scherp- I
te der psychologische ontleding werpt:
hij zich op het probleem- van de aantrek-
kingskracht der zonde. Gertrud von Le
Fort, Mauriac, Greene. Crawford Power
hebben het jrensgebièd tussen goed en.
kwaad het dilemma tussen subjectief
goed en objectief kwaad in zijn werke-j
lijke gedaante onderkend.
In een literatuur-historie, die de naties
afzonderlijk behandelt, mist men gemak- j
kelijk de blik op het totaal van deze ont-'
wikkeling, die begon met levendige dis-,
cussies in Frankrijk en Duitsland op het
eind der vorige eeuw en die thans ver
keert in een stadium van tegenspraak
tussen artistieke pretentie en pastorale
zorg; tegenover die eis van artistieke)
vrijheid gesteld door de romanschrijvei
wijst de zielzorger nog immer en nietj
zonder grond op het gevaar dat een open-I
hartige beschrijving van het lagere in de
mens voor het kwetsbare leespubliek in
houdt.
Het ontbreken van een synthese ver
plicht de lezer zelf verband te leggen
tussen de ontluiking van katholieke ro--
mankunst, poezie en wetenschapsbeoefe-1
ning in de verschillende landen, frap
pante overeenkomsten vindt hij daarbij
niet alleen omstreeks het reeds genoem-1
de jaartal 1900. het startpunt der herle-!
ving. maar ook bijvoorbeeld na de eerste
wereldoorlog, toen het nieuwe gemeen-j
schapsideaal de literatuur richting gaf.
Groeiende invloed
Dat wij onze bespreking met een be
zwaar tegen de opzet van het boek be-'
gonnen, wil in het geheel niet zeggen, da^
wij in waardering voor dit werk te kort'
schieten. Integendeel. Het is een bijzon-1
der rijk boek. De toenemende invloed van
de katholieke gedachte in een wereld die
zich hoe langer hoe meer van God schijnt
af te keren, wordt er met een onweer-
legbare hoeveelheid feiten en namen in
bevestigd. Nimmer heeft men in ons
land dit materiaal op zo zorgvuldige en
verantwoorde wijze bijeengebracht. Er is
geen katholieke auteur van betekenis uit
de Nederlands-talige landen, uit Duits
land, Oostenrijk. Engeland. Ierland, Ame
rika, Scandinavië, Polen. Hongarije, Tsje-
cho-Slowakije of Frankrijk, Italië, Spanje
en de Spaanssprekende landen denkbaar,,
wiens optreden en wiens invloed niet in
deze literatuurgeschiedenis staan opgete
kend. Opmerkelijk is daarbij het grote
aandeel van bekeerlingen. Maria Viola,
Gertrud von Le Fort. W. Bergengrün, Hu-
go von Hofmannsthal, Chesterton en vrij
wel alle b-langrijke Engelse schrijvers,
Papini, Jörgensen, Julien Green z.ijn
slechts enkele namen, die dit bewijzen.
Opvallend is ook de opmars van de katho
lieke literatuur naar het absolute voor
plan, ook in landen waar het katholicisme
slechts een bescheiden rol speelt.
In vijftig jaar is de Katholieke letter
kunde hetzij vanuit een lauw indifferen
tisme in Katholieke landen als Spanje,
Oostenrijk en Ierland, hetzij vanuit een
duidelijke minderheidspositie als in ons
land, Engeland. Amerika of Scandinavië,
op alle gebieden van kunst en weten
schap tot ece leidende positie opgerukt.
ZÜ getuigt, om Jacques Madaule's slot
zin te citeren „dat de religieuze proble
men niet opgehouden hebben onze tijdge
noten te boeien en dat deze hun zelfs
urgenter en dringender voorkomen naar
mate de angst in het mensenhart toe
neemt". Daarom is een overzicht van de
groei der katholieke letteren thans zin
vol. Dat zij on een zo volledige en voor
treffelijk gedocumenteerde wijze werd
weergegeven als in het boek van dr .1.
Taels geschiedde, doet dit werk een on
misbaar standaardwerk zijn voor ierier,
die zich voor het aandeel van dc katho
lieken in de wereldliteratuur interesseert.
N.a.v.: „De katholieke literatuur in de
XXe eeuw" door dr J. Taels e.a.
I en II. Uitg. Paul Brand, Bus-
sum.