CHARLEY TOOROP, EEN STERKE VROUW De Zon is onder in de Nederlanden Panorama der Katholieke Letteren KERSTCANTATE VAN HONEGGER rn mtwi< STflf M m foVwCM 10- Waarom toneelstukken worden gekozen of vergeten De overtuiging die hei penseel bestuurt P4PJP k Een halve eeuw kathol ieke cultuur ZATERDAG 11 DECEMBER 1954 >ff Edelmoedigheid e" de tachtigjarige oorlog Weer Kwnetfamdet verdwHnt Zwanezang van een hedendaags thuzieksch epper Vanuit dieptepunt De bomen en liet bos De katholieke roman ^:iii -li - - - -•* De Spaanse ridderlijkheidsidec, die het thema vormt van het toneelstuk „De zon is onder in de Nederlandenis nergens zo subliem in beeld' gebracht als in Velasquez' ,,De overgave van Breda aarvan de afbeelding hiernaast een fragment geeft: de ontmoeting tussen veroveraar en veroverde Cees Labeur heeft eens in een interview verklaard dat een toneel directeur, gelijk de journalist, speurzin dient te hebben voor het actuele. Daarmee bedoelde hij nic t zozeer dat hel er tussen de toneel directeuren om moet gaan wie het nieuwste Amerikaanse stuk in de kortste tijd op een Nederlands toneel weet te brengen hoéwei deze wedijver overigens zeer zeker bestaat Veeleer wilde hij zeg gen dat er steeds een bepaalde ge voelsstroom, een bepaald levens gevoel aanwezig is, waarvan op een gegeven moment de artistieks expressie bijzonder zal resoneren. Zo kan een oud stuk, dat jarenlang in de directeursla lag, plotseling precies aansluiten bij een op dat moment levende gedachte. Een merkwaardig vöorbeejd is in dit Verband te vinden in het Nederlandse toneelrepertoire, waar de laatste tijd de „vermoorde onschuld" in alle toonaar den werd bezongen. Het is een opmer king, die wij tegenkwamen in het The aterjaarboek, het fraai uitgevoerde her inneringsalbum van elk toneelseizoen, dat thans ten derde male is verschenen. In de inleiding van dit jaarboek wordt erop gewezen, dat het thema van de vBrmoQrde onsehuid en van de uitein delijke triomf der innerlijke weerstand tegen de onderdrukking in tal van pre mières of heropvoeringen van het vo rige speelseizoen het kernpunt vormde. „De vuurproef" van Arthur Miller ver toonde dit kenmerk zo goed als Anouils stuk „Antigone"; „De leeuwerik" en „Saint Joan", zo goed als Schiller's „Maria Stuart" en Christopher Fry's „Deze vrouw mag niet branden". Ongetwijfeld betekent dit verschijnsel meer dan alleen een toevallige samen loop van omstandigheden. Hier werd zonder twijfel een thema bespeeld, dat de moderne mens met. zijn recente her innering aan geestelijke dwang en zijn angsten voor nieuwe dreigingen uit het hart is gegrepen. Laseur's uitspraak tij dens het interview krijgt hier een illu stratie, die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat. Zoekend naar een ge geven, dat de hedendaagse theaterbe zoeker aanspreekt, kwamen diverse to neeldirecteuren, onafhankelijk van el kaar tot een keuze die in de kern de zelfde actualiteit taezat. Jarenlang succes In deze zin is het stuk „De zon is onder in de Nederlanden" met actueel. Maar er ziin ook andere redenen, waar- een stuk het op de Nederlandse plan ken „doen" zal en nu hebben wtf al tijd het idee gehad, dat een toneelstuk Beschreven door een buitenlander, dat »n Nederland speelt en Nederlanders en verzorging behoeft. Het is Goddart's dochter, die Diego verzorgt. De liefde - tussen de verpleegde vijand en het meis je leidt tot een huwelijk, waarin de oude Goddart, ondanks zijn rotsvaste poli tieke principes, toestemt. Daarmee is het thema van de familieverwantschap tussen vijanden geschapen. Diego herstelt en wordt benoemd tot lid van de Bloedraad. Goddart organi seert nu een vêrzetsactie tegen de overheerser. Opgejaagd door vijandige speurders zoekt hij zijn toevlucht in het huis van.. Diego, die op zijn beurt edel moedig is en de oude vuurvreter be schermt tegen de van hogerhand ge- eiste uitlevering. De edelmoedigheid gaat zelfs zover, dat Diego inplaats van Goddart zich zelf in gevangenschap be geeft. Aan de hoffelijkheid, die een Spaanse toneelschrijver van theater-vij anden verwacht is echter nog geenszins voldaan: de familie Goddart, met de vriend des huizes, Mander, de vurigste aller Spaansvijandigen. aan het hooid, acht het haar ereplicht de Spaanse bloedverwant uit de kerker te gaan be vrijden. Diego wordt inderdaad gered, maar voelt zich door deze hulp uit het vijan delijke kamp diep in zijn eer gekwetst. Dus weer het zwaard opgenomen. Ook bij Mander maakt de edelmoedigheid opnieuw plaats voor vechtlust. Op het slagveld lijden de Spanjolen de nederlaag en Diego keert diep ont goocheld huiswaarts naar. zijn Neder landse gade. Het huiselijk geluk blijkt daar sterker dan de nationale trots en daarmee eindigt het spel van Marquina. Typisch Spaans Zoals men ziet werd het stuk vanuit een typisch Spaanse mentaliteit ge schreven. Hoffelijkheid, trots, eergevoel en ridderlijkheid worden door de Ne derlandse auteur nu eenmaal met heel wat minder gretigheid tot de kernpun ten van een drama gemaakt dan de Spanjaard het sinds de dagen der „man- tel-en-degen-speten" gewend is te doen. Deze Spaanse visie, waarin Nederlan ders worden toegerust behalve met het uiterlijk etiket van overvloedig etende en drinkende Vlaamse schilders, met de karaktereigenschappen van eergevoeli- ge Spanjolen, is vermoedelijk luist de reden waarom geen Nederlands gezel schap dit spel van de lyricus Marquina ooit op zijn repertoire heeft genomen. Niettemin kan men zich moeilijk ont veinzen, dat het stuk, waarvan n.b. de vertaling door de sehriiver van het ar tikel in de Dietschc Warande reeds is voltooid, op het Nederlandse toneel thuis hoort. Wanneer men weet hoeveel moei te het de meeste gezelschappen kost om oen speelbaar toneelstuk van enige be tekenis op te sporen, dan verbaast het toch wel dat nimmer de poging is ge waagd met „De zon is onder in de Nederlanden" een stuk ten tonele te brengen, dat als het ware voor Ne derland is geschreven, dat bijzonder in teressant is en dat gezien het grote suc ces in Spanje redelijke kans moet heb ben om ook hier te siagen. Theaterjaarboek, samengesteld door Luisa Treves Uitg. Buyten en Schip- perheyn, Amsterdam. Kunsthandel Huinck en Scherjon op de Herengracht te Amsterdam stelt een bloemlezing ten toon uit de na-oorlogse schilderijen van de bekende schilderes Charley Toorop. Toen deze in het begin onzer eeuw debuteerde was de naam Toorop reeds zwaar van roem, de roem van haar vader. Zoiets komt meer voor, en dan blijkt voor zoon of dochter de verlei ding groot om vaders roem maar ais zijn erfdeel te beschouwen, erop te gaan drijven, er 'n beetje roofbouw op te pleger- Maar zo was Charley Toorop niet. Het moet moeilijk voor haar geweest zijn, haar bootje buiten het machtige kielzog te wrikken. Zij zal in dat gevecht voor goed haar geestelijke kracht hebben ge staald, die kracht, waarmee zij later, toen zij de invloeden van le Fauconnier en het Bergense expressionisme op haar manier verwerkt had en ze te boven was, zo mannelijk te voorschijn is geko men. Zij had duidelijk veel minder „talent" dan haar vader, die als teke naar even virtuoos als expressief en spiritueel was. In haar wilskrampige vingers werd de tekenstift als een stok zo hard en onvermurwbaar, onder haar penseel werd de verf onbeweegbaar met een glans als van metaal, voor haar verbeten kijkende ogen verstarde het „panta rhei", het vloeien, het bewegen en de bloei der dingen en in haar diep hart zat de ontstelde liefde doodstil. STILLEVEN Neen. het ging bij haar niet eenvou dig. Men zei van haar dat zij niet schil deren of tekenen kon en men is blijven volhouden dat zij het ook nooit zou leren, dat zij de „gave" miste. Met hoeveel reden dat nog gezegd wordt kan men bij Huinck en Scherjon wel zien aan een schilderijals het stilleven met witte kan en bankschroef, dat zij nog dit jaar in Westkapelle schilderde; op een scherp bruingeel werktafelblad. naast een voorhamer en een fles: een half brood en een witte kan; maar zij „staan" niet, eronder is het tafelblad een problematisch ruimte-gat, geen grond. De plastiek van de kan is zeer on beholpen. Uit de rechterbenedenhoek van het schilderij verheft zich, afgesne den door de lijst, de vorm van een bankschroef, waarvan de kennelijk be- oogde ruimte-werking zo volslagen mis lukt is, dat de achtergrond herhaaldelijk dichter op de toeschouwer indringt dan het voorwerp, dat veeleer de indruk maakt een collage van platte- stukken gekleurd bordpapier te zijn dan een driedimensionaal geval. Ook de ruimte lijke betrekking tussen het handvat van de kan en de bankschroef is onduidelijk. De compositie, waarin ook een lamp, een zaag, een muurvlak en daarin een venster met uitkijk op e®n hard-rood pannedak meespelen, is vrij zwak en heeft van het slechte ruimte-doorzicht nog zeer te lijden. op ais schilderes heel wat feilen kan aanwrijven, het zou onjuist zijn haar als schilderes onmachtig te noemen. Zij heeft integendeel voor het onhandel baar harde hout van haar artistieke vermogens een zeggingskracht weten te winnen, waarbij die van heel wat rijk talent verbleekt. En in haar recente werken blijkt bovendien meermalen dat haar ontstellende techniek, naar 't scheen enkel geschikt om een metalep hart te demonstreren, nu in het eind ook in staat is vorm te geven aan de zachtheid, waarvan haar wezen de laat ste jaren vervuld raakt. ZACHTBKH) Zie maar naar de beide zelfportretten waaruit de oude verbetenheid is gewe ken voor een zeer fijne oplettendheid en aanvaarding, naar de herfststillevens, van schelpachtig in kreuken verdord blad en purperkleurige appels, in arm winterlicht of in de late barmhartigheid van nazomerglans groots en verstild te gen een achtergrond van stervend ge boomte gelegd; naar de van Goghse 7 kleur-abundantie (uit 19S4). waarmee 'n appelboom zijn trosaen loof en goud renetten opwerpt naar een witte zomer wolk in diepblauwe lucht; naar het klem. sterk kleurbloeisel'vao heer ,.ro- aen" uit 1950. Een gedeelte der guSacposeerde ook der hier genoemde werken, is reeds te zien geweest io het begin van dit ten einde spoedend jaar, op de expositie Contour 1954 te Delft. Menig (niet elk) stuk. dat wij nu voor het eerst ziien, versterkt de indruk, die wit toen in enkele woorden moesten samenvatten en die ons verxekert. dat Charley Toorop tot de groten onder de kunste naars van ons land behoort. Zij heeft mij vroeger reeds 'herhaaldelijk en in meer dan een opzicht aan Henriette Roland Holst doen denken. Ik ben mij er altijd van bewust gesiireest, dat dit menigeen ongerijmd moest voorkomen. Maar in haar laatste werken lijkt mij haar gelijkenis op die andere sterke vrouw zelfs frappant geworden. De expositie is de laatste, welke de kunsthandel Huinck en Scherj on houdt, alvorens tot liquidatie over te gaan. Al weer een particuliere kunsthandel, die verdwijnt. Er resten ar niet veel meer. Als het slopen van het pand van Santée Landweer op de Keizersgracht betekent dat ook hier een dier voortreffelijke on dernemingen definitief aan haar eind kwam maar daaromtrent zijn wij niet ingelicht dan rest in Amsterdam slechts Kunsthandel de Boer om een schone en onmisbare traditie eenzaam voort te zetten. Enop de puinen dansen de Sandbergs. K8 Stilleven uit 1954 van Charley Toorop Het lijkt niet mogelijk dat in een ambachtelijk zo onbekwaam vervaar digd schilderij van louter materiële din gen nog een qualiteit zou zijn te ont dekken die het van de belachelijkheid redt. En toch is die er. Zij resulteert uit de geestkracht en de overtuiging waar mee het penseel bestuurd werd en die aan het aanschijn der voorgestelde din gen een bijna hallucinante persoonlijk heid verlenen, een stem die met aan drang roept en ons dwingt te kijken. Het is geen schoonheid die we da.n zien, maar wel iets dat men moeilijk weer vergeet, een sterk sprekende gestalte, niet zozeer van dingen, als van mense lijke wil en lijden. Is het dus zo, dat men Charley Toor- als hoofdpersonen laat optreden, een behoorlijke kans maakt om de belang- stelling der Nederlandse schouwburgbe- zoekers te trekken. Vooral wanneer dit stuk in liet land van de schrijver zoveel succes had. dat het jarenlang reper toire hield. De in 1910 door de Span jaard Edua'do Marquina geschreven comedia „En Flandes se ha puesto el sol" („De zon is onder in de Neder landen") heeft inderdaad in Spanje veel succes gehad, maar nooit heeft een Nederlands gezclsehap het aangedurfd dit spel uit de Tachtigjarige oorlog in ons land te vertonen. "Waarom?, zo vraagt men zich af. Misschien omdat de Nederlanders door Marquina in een zo ongunstig daglicht zijn gesteld dat men het onze landge noten niet durfde aandoen hun natio- na.s trots met zulke caricaturen te kwetsen? Geenszins. Wie van de inhoud van „De zon is onder" kennisneemt de gelegenheid daartoe biedt het October- nummer van De Dietsche Warande en Belfort, waar de heer S. Vosters een artikel wijdt aan „De Nederlanden in de moderne Spaanse poezie" zal veel- eer het tegendeel ontdekken. Met een waarachtige Spaanse hoffelijkheid die herinnert aan Calderon's .Inneming van Breda en aan Velasquèz' gelijk namig schilderij, waarop overwinnaar en overwonnende elkaar vol eerbied be groeten, heeft de Spanjaard Marquina het karakter der vroegere landsvijan- den uit de. Nederlanden heel wat edeler trekken gegeven dan ten onzent de Span jool gemeenlijk worden toegedacht. Vaderland of familie Zoals gezegd speel! het st.uk zich af tijdens de Tachtigjarige Oorlog. In de hoofdfiguur van kapitein Diego wordt de toeschouwer geconfronteerd met het probleem, welke liefde moet overwegen, die tot 't vaderland of die tot de bloed verwanten. Een felle Antwerpse schil der. Jan Pa"i Goddart. verleer.!, gast vrijheid aan Diego als deze gewond is Onder de vele kerstgcluiden die uit huiskamers zo wel als van klok ketorens, orgeloksalen en koortri- bimes ons in deze dagen tegenklin- ken, zullen er weinig zijn die met zoveel vernuft het hedendaags muziekidioom verbinden met de volkse geaardheid van de muzikale kerstvierng als de can tate die als laatste werk van de componist Arthur Honegger is ver schenen. Want de zangstukken die in de laatste eeuw onder het mom van „kerstmuziek" in onze ker ken zijn binnengeslopen zijn legio. Vooral de Cantatevorm is door ve le muziekschrijvers als een passe- partout benut om in fondantzoete wijsjes hun gemoed te ontlasten. Sinds J. S. Bach zijn hemelhoog daarboven verheven cyclus van Weihnachtscantaten schiep is men met deze muziek steeds dieper tot de alledaagsheid afgedaald. Een der weinigen die in zijn gemiddel de nog een verhevenheid heeft be reikt is Hector Berlioz geweest met zijn hier reeds eerder bespro ken „i'Enfance du Christ". Als laatste creatie van de nog steeds tussen dood en leven zwevende componist Honegger verscheen Une cantate de Noël voor bariton-solo, kinderstem men, gemengd koor, orgel en orkest (Ed. Salabert, Paris). Het merkwaardige van deze compositie is dat de eerste schet sen reeds dateren van kort na Kerstmis 1941. Dat hij eerst in jeze jaren van physieke uitput ting tot 't uitwerken van deze botsen gekomen is, verleent, S t <t feest van de Wedergeboorte noen aan dit werk 'n ontroe- «„"mcSeliike ajht.rErond. Hat dit verband dan ook niet 1S d dat deze kerstcantate op vreemd dat pp mee ook eindigt. Drie grond kleuren He! geheel evenaart geenszins Het g rcte creatie Le roi Honegger. jeanne d'Arc-epos David noch zijn Jeaim Qm_ Het is veeleer eeP Kestaande speling van enkele bestaande kerstmelodieën,i-h- Enfant" Noël: „II est ne le divin Enfant het Duitse koraal: „Es 1st ein Reis entsprungen", benevens de Gregoriaanse psalmod 1e - te eum omnes populi". Ziehier de drie grondkleuren op Honegger s palet waarmee hij een heel eigen kersttafereel schilderde. Er is dus van een slaafse navolging of bladvulling hier |een sprake. Hij bouwt alleen voort op 'n stijlpnn- cipe dat met zulk 'n verbluffend resultaat was toegepast in La dan- se des morts en Jeanne d'Arc au bücher. De vermelding dat deze cantate Is opgedragen aan het befdamde kamerkoor (en het daarbij beho rende kamerorkest) van Bazel dat Paul Sacher toen 25 jaren leidde, houdt in dat deze kerstmuziek geen omvangrijke middelen ter uitvoering vereist en dus in een brede kring zijn verspreiding kan vinden. Een behoorlijk orgel zal hierbij van grote steun kunnen zijn. Wanneer we nu even ingaan op de bouw van dit kleine klankmo nument, dan zien we een sombere instrumentale inleiding die vanuit een dieptepunt de menselijke stem in. het geding brengt met een zacht komm, O komm Emmanuel". Nau welijks is deze koraalachtige koor zin gezongen of een kinderkoor zet in met een volksliedachtige melo die die juist na de beklemming van het voorafgaande, als een lichtende ster in nachtelijk duis ter verrassend uitstraalt. Even frappant is de inzet van „Es ist ein Reis entsprungen" waarvan de componist verlangt dat ze zoveel mogelijk in de oor spronkelijke taal zal gezongen worden. Honegger omspeelt deze koraalmelodie met arbeskachtige, speelse figuren voor zachte hout blazers als hobo's en fluiten. Van een onderbreking is nauwe lijks sprake, want het geheel vloeit als een reeks symphonische varia ties aan één stuk door. Tegen het slot hiervan introduceert de com ponist de psalmmelodie: „Laudate Dominum". Het koor vervolgt met een geheel eigen melodie op de zelfde woorden, maar wanneer gezoem. Is 't' om te verzinnebeel den dat de mensheid voor de komst van de Heiland in een duis tere nacht was gehuld, waaraan we op de dag van de Gulden Mis worden Herinnerd? Deze gedachte wordt nog geaccentueerd door de inzet van een De Profundis nadat de zoemstemmen op een hoogte punt gekomen zijn en woorden een psychologische noodzaak zijn ge wórden. De psalm leidt naar een prachtige climax die zin en op lossing vindt in de woorden: deze goed en wel tot ontwikkeling is gekomen, zingt 't kinderkoor in brede melodienoten triumphante- lijk de Gregoriaanse psalmmelo die hier boven uit. Het korte in strumentale naspel verenigt nog eens in één koene greep alle voor afgaande motieven en doet ze ir de slotmaten als echo's in de verte verklinken. Is dit een verklinken van Honeg- ger's eigen stem in de eeuwigheid? MARIUS MONNIKENDAM. Omstreeks dé eeuwwisseling was er alom herleving merkbaar in de katholieke letteren. In Vlaanderen sloeg Gezelle het elan van de katho lieke voorhoede los met de dubbele bezieling van nationaal gevoel en christendom. Bij ons begint rond de te weinig als pionierster gewaar deerde Maria Viola het tijdschrift „Van Onzen Tijd" de strijd voor dc mondigwording der katholieke letter kunde. In Frankrijk groeit Claudel naar zijn hoogtepunt en bereiden Peguv en Bloy onstuimig de weg voor de generatie der Renouveau. Dc Duitse katholieken trekken zich uit geestelijke verstarring en gevoels armoede omhoog aan de figuur van Carl Muth, de stichter van „Hochland" In Italië roert zich plotseling een geweldenaar als Papini om de katholieke stem in breder kring gezag le geven en zelfs in het volmaakt onkatholieke missie gebied Scandinavië zijn de symp tomen van 'n katholieke renaissance onmiskenbaar. Johannes Jörgensen in Denemarken en Sigrid Undset in Noorwegen geven liet katholieke geluid Europese weerklank, zoals Chesterton en Belloc het in Engeland zouden doen. Het zou dwaasheid zijn deze algemene herbloei aan een nauwkeurig jaartal te binden. In ons land moge het merkwaar dige feit zich voordoen, dat juist in het jaar 1900 behalve de katholieke litera tuur, ook de katholieke wetenschapsbe oefening en de vorming van een lande lijke katholieke gemeenschap zich aan de duisternis der 19e eeuw gaan ontworste len. elders ligt de beslissende datum be duidend vroeger of later. Maar hij ligt nimmer zo ver van het begin van de eeuw verwijderd, dat er niet alle reden is, een overzicht der jongste katholieke wereld-literatuur in 1900 te doen aanvan gen. In een groot, twee-delig werk, dat dezer dagen van de pers kwam, heeft men voor het eerst in Nederland het panora ma der katholieke letteren gedurende de laatste halve eeuw geschilderd. Onder re dactie van dr J. Taels werd een aantal studies geschreven over de ontwikkeling der katholieke letteren in Europa en Amerika. Voor de verschillende landen treedt telkens een andereauteur als woordvoerder op. Dit systeem heeft het voordeel dat voor ieder onderdeel de meest bekwame scribent kon worden aan gezocht. Zo had voor onze katholieke let terkunde bezwaarlijk een scherper waar nemer en samenvatter gevonden kunnen worden dan Anton van Duinkerken, voor de Franse rènbuveau catholique geen in dringender beschrijver dan Jacques Ma- daule. Hetzelfde geldt voor prof. Terlin- gen die de Spaanse en Spaans-Ameri kaanse literatuur voor zijn rekening nam voor dr R. Lissens. die over de katho lieke literatuur in Vlaanderen schreef en vermoedelijk voor veel anderen. Maar aan het gevolgde systeem zijn ook bezwaren verbonden. De ontwikke ling in ieder land afzonderlijk volgend, ondervindt de naar een meer algemeen inzicht verlangende lezer moeilijkheden, gelijkend op die van de reiziger, wiens blik op het bos door de bomen wordt belemmerd. Ondanks het feit, dat ver schillende schrijvers hun uiteraard aan namen rjjke stof breed behandelen, doet zich dit bezwaar gevoelen. De ontwikkeling van de katholieke ro man bijvoorbeeld is een internationaal verschijnsel. Wanneer in ons land om streeks 1910 de redactie van een katho liek weekblad zijn feuilletonschrijvers moest waarschuwen in hun romans het kussen van gelieven nimmer te ver melden en het woord liefde bij voorkeur door genegenheid te vervangen, dan komt ons deze schroom nu lachwekkend voor en wellicht beschamend voor onze over dreven preutsheid. Maar in de meeste landen beleefde de katholieke roman een soortgelijke crisis. Slechts langzaam evo lueerde de katholieke romankunst tot de norm van werkelijkheidsweergave, die reeds Kardinaal Newman voor een lite ratuur over de zondige mens onvermijde lijk achtte. Thans is uit de kunstmatige, tegenstelling tussen absoluut deugdzame1 christenen en absoluut schurkachtige hei denen, die de eerste katholieke romans kenmerkte, het moderne beeld van de katholieke roman gegroeid. De moderne romanschrijver laat het gevecht tussen goed en kwaad, tussen God en Satan niet meer in het contrast van de deugdzame en de zondaar, maar in het hart van de innerlijk verscheurde mens zelf uit vechten. Met de ongehoorde openhartig- heid van deze tijd en met de volle scherp- I te der psychologische ontleding werpt: hij zich op het probleem- van de aantrek- kingskracht der zonde. Gertrud von Le Fort, Mauriac, Greene. Crawford Power hebben het jrensgebièd tussen goed en. kwaad het dilemma tussen subjectief goed en objectief kwaad in zijn werke-j lijke gedaante onderkend. In een literatuur-historie, die de naties afzonderlijk behandelt, mist men gemak- j kelijk de blik op het totaal van deze ont-' wikkeling, die begon met levendige dis-, cussies in Frankrijk en Duitsland op het eind der vorige eeuw en die thans ver keert in een stadium van tegenspraak tussen artistieke pretentie en pastorale zorg; tegenover die eis van artistieke) vrijheid gesteld door de romanschrijvei wijst de zielzorger nog immer en nietj zonder grond op het gevaar dat een open-I hartige beschrijving van het lagere in de mens voor het kwetsbare leespubliek in houdt. Het ontbreken van een synthese ver plicht de lezer zelf verband te leggen tussen de ontluiking van katholieke ro-- mankunst, poezie en wetenschapsbeoefe-1 ning in de verschillende landen, frap pante overeenkomsten vindt hij daarbij niet alleen omstreeks het reeds genoem-1 de jaartal 1900. het startpunt der herle-! ving. maar ook bijvoorbeeld na de eerste wereldoorlog, toen het nieuwe gemeen-j schapsideaal de literatuur richting gaf. Groeiende invloed Dat wij onze bespreking met een be zwaar tegen de opzet van het boek be-' gonnen, wil in het geheel niet zeggen, da^ wij in waardering voor dit werk te kort' schieten. Integendeel. Het is een bijzon-1 der rijk boek. De toenemende invloed van de katholieke gedachte in een wereld die zich hoe langer hoe meer van God schijnt af te keren, wordt er met een onweer- legbare hoeveelheid feiten en namen in bevestigd. Nimmer heeft men in ons land dit materiaal op zo zorgvuldige en verantwoorde wijze bijeengebracht. Er is geen katholieke auteur van betekenis uit de Nederlands-talige landen, uit Duits land, Oostenrijk. Engeland. Ierland, Ame rika, Scandinavië, Polen. Hongarije, Tsje- cho-Slowakije of Frankrijk, Italië, Spanje en de Spaanssprekende landen denkbaar,, wiens optreden en wiens invloed niet in deze literatuurgeschiedenis staan opgete kend. Opmerkelijk is daarbij het grote aandeel van bekeerlingen. Maria Viola, Gertrud von Le Fort. W. Bergengrün, Hu- go von Hofmannsthal, Chesterton en vrij wel alle b-langrijke Engelse schrijvers, Papini, Jörgensen, Julien Green z.ijn slechts enkele namen, die dit bewijzen. Opvallend is ook de opmars van de katho lieke literatuur naar het absolute voor plan, ook in landen waar het katholicisme slechts een bescheiden rol speelt. In vijftig jaar is de Katholieke letter kunde hetzij vanuit een lauw indifferen tisme in Katholieke landen als Spanje, Oostenrijk en Ierland, hetzij vanuit een duidelijke minderheidspositie als in ons land, Engeland. Amerika of Scandinavië, op alle gebieden van kunst en weten schap tot ece leidende positie opgerukt. ZÜ getuigt, om Jacques Madaule's slot zin te citeren „dat de religieuze proble men niet opgehouden hebben onze tijdge noten te boeien en dat deze hun zelfs urgenter en dringender voorkomen naar mate de angst in het mensenhart toe neemt". Daarom is een overzicht van de groei der katholieke letteren thans zin vol. Dat zij on een zo volledige en voor treffelijk gedocumenteerde wijze werd weergegeven als in het boek van dr .1. Taels geschiedde, doet dit werk een on misbaar standaardwerk zijn voor ierier, die zich voor het aandeel van dc katho lieken in de wereldliteratuur interesseert. N.a.v.: „De katholieke literatuur in de XXe eeuw" door dr J. Taels e.a. I en II. Uitg. Paul Brand, Bus- sum.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1954 | | pagina 5