De laatste dagen va n Pompei'
Langs onze weg
Frans-Nederlandse
week
Eens de hoofd
stad van een
gehalveerd
rijk
Antiek leven betrapt door de
Vesuvius
„ER ZIT VEEL MUZIEK
IN
MENSEN EN
HUN WERK
Mr H. A. R. Schuit
ZATERDAG 12 MAART 1955
PAGINA
De Letteren-Faculteit
Indrukivekkende historie
Uuurkrabhels
D. Oosterhaan:
Stad herontdekt
De MODERNE TIJD stroomt aan
Aan de universiteit van Poitiers
wordt in het kader van het Frans-
Nederlands cultureel accoord van 15
tot 20 Maart een „Frans-Nederlandse
week" gehouden. Een negental Ne
derlandse hoogleraren van verschil
lende faculteiten zal bij die gelegen
heid gastcolleges geven.
Het is niet toevallig, dat deze
week juist te Poitiers wordt gehou
den. Sinds tal van jaren ontvangt de
universiteit van deze stad geregeld
studenten uit Nijmegen, die, daartoe
veelal in staat gesteld door een stu
diebeurs van de „Conseil Général de
la Vienne", voor kortere of langere
tijd in Frankrijk willen studeren.
Op haar beurt geeft de Nijmeegse
universiteit aan studenten uit Poi
tiers de gelegenheid om in Neder
land te komen studeren.
Anderzijds hebben Nijmegen en
Poitiers verschillende malen hoog
leraren uitgewisseld. Prof. mr Ch.
Petit uit Nijmegen, groot promotor
van de Frans-Nederlandse betrek
kingen. gaf gastcolleges in Poitiers,
terwijl prof. René Savatier en prof.
Robert Vouin in Nijmegen kwamen
doceren.
Prof. Petit zal ook ditmaal weer
naar Poitiers gaan, vergezeld door
prof. mr F. Duynstee. eveneens uit
Nijmegen. Voorts zijn uitgenodigd
prof. mr de Groot uit Leiden, prof.
Dorhout Mees uit Utrecht, prof.
Levenbach, prof. Ketelaar en prof.
Pos uit Amsterdam, prof. Zemil e
uit Groningen en prof. Burgers uit
Delft.
Om onze lezers een beeld te geven
van de charmante omgeving, waar
deze „Frans-Nederlandse week" zal
worden gehouden, drukken wij hier
onder een brief af. die wij van een
der Nederlandse studenten in Poi
tiers ontvingen.
Sinds begin November de uni
versiteit weer begon, is het stads
beeld weer geheel compleet, een
kleine wereld, waarin het leven aan
zich zelf genoeg schijnt te hebben.
De tijd gaat voorbij, de dagen, de
weken, de maanden, en je mertct
er niet veel van, niet veel meer
dan van de auto's die beneden in
het dal over de snelweg op weg
zijn naar de grote steden, naar
Parijs of Bordeaux, en die maar
zelden in de stad komen. Het
plaatselijke syndicat d'initiative
heeft destijds grote borden ge
plaatst aan de grenzen van de stad
met het opschrift: „Poitiers la
romane, ville accueillante", in de
hoop aldus, ook buiten het seizoen,
bezoekers te trekken. Maar het
heeft niet veel geholpen. De stad
ligt te hoog en de straten zijn er
te eng en te bochtig, wie haast
heeft verliest hier zijn kostbare
tijd maar. Er zijn nu epnmaal
feiten en omstandigheden waaraan
zelfs een syndicat d'initiative niets
verhelpen kan.
En zo stroomt de moderne tijd
tijd voorbij aan Poitiers, hij vlucht
haastig voorbij over de brede wegen
die door dit oeroude land zijn getrok
ken. „Fugit irreparabile tempus"
staat op de zonnewijzer voor het Ho
tel de la Préfecture. Zou het wel
waar zijn? Men is er niet meer zo
heel zeker van als men in Poitiers
woont. Binnen de muren van deze
stad vlucht de tijd niet meer en hij
neemt niets meer af, hij is een legen
de van de eeuwigheid geworden. Wat
geeft het dan nog of het winter wordt
of herfst of lente, of de trekvogels
naar het Zuiden vliegen of dat ze
weer terugkeren? In deze stad woont
immers de hele eeuwigheid.
In het park de Blossac zitten de
oude mannetjes en oorlogsinvaliden
met één been stilletjes op hun ban
ken te soezen en om hen heen spelen
de kinderen in de late zon. Hun stem
men klinken luid en juichend tussen
de bomen en ze dansen in een kring
op een van de gazons. En diep onder
de bomen van dit zelfde park slapen
de doden, de Franse ridders, die hier
in de Septemberdagen van 13o6, in
de wrede slag van Maupertius zijn
gesneuveld en de slachtoffers van de
pestepidemieën waardoor de bewo
ners van deze stad lang geleden wer
den bezocht. Zouden de doden zich
een betere plaats kunnen wensen
om tot in alle eeuwigheid te rusten.'
Zou dit de wijsheid van de kinde
ren zijn, denkt men soms, dat zij
spelen op de graven van de doden
en er hun liedjes zingen? Ik weet
het niet, maar het is goed om naar
deze plaats te komen, om er je brie
ven te schrijven of om er in Bergson
datgene te lezen wat je, eigenlijk,
toch al zo lang wist: dat alles duurt
en dat niets vergaat, „que rien ne
s'oublie.
De Letteren-Faculteit van de uni
versiteit van Poitiers is onderge
bracht ha het Hótel-Fumé, een prach
tig oud gebouw dat, naar de stijl te
oordelen, moet gebouwd zijn in de
tijd toen Jean de Berry, de legenda
rische hertog van de „Trés riches
heures", hier zijn hof hield. Descar
tes en Bacon, Ronsard, Richelieu
en Voltaire, La Fontaine en Rabelais
en wat al voor beroemde mannen
meer hebben hier college gelopen.
Hun portretten hangen boven in een
grote galerij. Het is wonderlijk er
aan te denken, dat zij hier op deze
zelfde banken gezeten hebben, pre
cies zoals wij nu. Wat zou er intus
sen veranderd zijn? Het ligt er maar
net aan hoe je het bekijkt bij zulke
vragen, je kunt je tegelijkertijd ver
bazen over het vele en over het wei
nige dat veranderde. Maar in alle
geval lezen wij nu nog net zo goed
Plato en Aristoteles als dat hier vier
eeuwen geleden gebeurde. aileen,
de zaal waarin deze colleges gegeven
worden heet nu „salie Descartes" en
in onze dagen is iedere Donderdag
middag gewijd aan de Méditations
Métaphysiques, die Descartes in Am
sterdam heeft geschreven. Ik vergeet
nooit de intense voldoening van de
hoogleraar toen hij vernam dat er
een Nederlander onder zijn gehoor
was. „Och, och, zei hij schuddebol
lend, och, och, het zou Descartes ge
noegen gedaan hebben als hij dat
geweten had."
In het vervolg is men dan natuur
lijk aan zijn fatsoen verplicht deze
colleges te blijven volgen, hoe ver
velend ze soms ook mogen zijn.
Maar, eerlijk gezegd, zo zwaar is
deze penitentie toch niet Vanaf de
bank waar je zit kun je langs drie
kanten naar buiten kijken, naar het
Noorden, Westen en Zuiden. Bene
den door het dal loopt de grote ver
keersweg, dezelfde weg waarop ons
syndicat d'initiative zo vruchteloos
zijn borden heeft geplaatst. Verder
in het dal staan cypressen en op de
rotsige heuvelrug tegenover de stad
ligt een heel oud buitengoed.
Maar de brede weg door het dal
werkte fascinerend, altijd weer op
nieuw. Wonderlijke gedachte: alles
wat tot vandaag toe in de geschie
denis van deze stad leeft en wat haar
lot bepaald heeft is eenmaal over de
ze weg tot haar gekomen. Dat wa
ren vaak vreemde legers, traag na
derend door het dal. Die brachten
rampen mee voor de mensen. Maar
ook heiligen kwamen die de handen
oplegden aan het volk en grote won
deren volbrachten: Hilarius, Marti-
nus, Radegonde, Jeanne d'Arc.
Drie grote veldslagen zijn er bene
den in dit dal uitgestreden. Clovis
heeft hier de Wisigothen verslagen
en de koning Alaric gedood, Karei
Martel heeft er in 732 de Arabieren
verslagen en later, in 1356, vond
Frankrijk hier zijn bitterste neder
laag uit de 100-jarige oorlog, de ko
ning Jan de Goede werd door de
Zwarte Prins gevangen genomen en
van de 3.000 Franse ridders vielen
er 2448.. Dat waren bittere tijden, de
vreemde legers brachten hongers
nood en pest mee en tot driemaal
toe staken zij de stad in brand. La
ter, tijdens dezelfde oorlog, in de ha-
chelijkste uren van de Franse mo
narchie, als de Engelsen in Parijs
en in Bordeaux staan, komt de jon
ge Karei VII naar Poitiers, dat dan
gedurende achttien jaar de hoofdstad
van zijn gehalveerde rijk zal zijn en
zetel van het parlement. Vanuit Poi
tiers zal Jeanne d'Arc dan ook haar
glorieuse veldtocht naar Orléans be
ginnen om Karei VII tenslotte ter
kroning naar de kathedraal van
Reims te voeren.
De geschiedenis van deze stad,
de winter zal te kort zijn om al de
zeldzame boeken en manuscripten te
lezen die hier bewaard worden over
al het wonderlijke dat hier vroeger
gebeurd is en, vooral, over al de won
derlijke mensen die hier vroeger ge
leefd hebben: de wufte Dianne de
Poitiers, de waanzinnige Gilles de
Laval, sire de Rais, e.a.l., maréchal
de France et conseiller du Roi Char
les VII beter bekend als Blauwbaard,
en dan de heilige Radegonde. Ik heb
het verhaal gelezen dat haar trouwe
vriend, de dichter Venance Fortunat,
over de verschillende episodes van
haar leven geschreven heeft. Al de
hevige, uiterste bewogenheid waar
toe het menselijk hart maar in staat
is vindt men daar in terug. In prach
tige Latijnse verzen schrijft Fortu
nat over haar jeugd in 't verre Thü-
ringen, het koninkrijk haars vaders,
over de oorlog die twee vorsten voer
den om haar schoonheid, over haar
„amour de la première saison", Ama-
lafrid, waarnaar zij heel haar leven
lang vol heimwee bleef verlangen,
over haar huwelijk met de bloed
dorstige Clotharius, die zij veraf
schuwde en van wiens hof te Soissons
zij zes jaar na haar bruiloft vluchtte,
om na een lange odyssee tenslotte
in Poitiers de vrede voor haar ko
ninklijke onrust te vinden, in het stift
de la Ste Croix.
Een bekend stadsbeeld: de altijd
drukke rue GambeUa met de toren
van de kerk St Porcliaire.
Wat valt er nog over het leven van
vandaag in deze goede stad te vertel
len? Och, ik heb het boven al gezegd,
er gebeurt hier niet veel opwindends.
Er zijn in Frankrijk geen koningen
meer die nog in tijden van ramp
spoed vluchten naar deze stad, er
wordt geen slag meer geleverd door
fiere Franse ridders en de heiligen
die hier geleefd hebben zijn al eeu
wen lang dood. Door de smalle stra
ten en over de plienen van deze stad
slenteren vandaag de G.I.'s in welk
land vindt men die vandaag niet?
of, hetgeen men minstens even vaak
kan waarnemen, rijden er rond in
grote wagens, en op Zondagmiddag
kom je lange rijen meisjes tegen met
allemaal dezelfde blauwe jurkjes en
dezelfde blauwe hoeden en dezelfde
gezichtjes, onder de hoede van bra
ve nonnetjes. Soms komen er be
richten, dat in Patijs de regering
veranderd is en er zijn er die zeggen
dat de vijfde Republiek te verwachten
valt. Wat doet het er toe? Hier in
de gemeenteraad worden nooit stoe
len kapot geslagen. In de portalen
van de kerken de vele prachtige
oude kerken die Poitiers rijk is
staan nog steeds dc bedelaars en op
Zondagmorgen komen nog altijd de
pelgrims naar het graf van Rade
gonde. Sinds veertien eeuwen staan
daar de kaarsen onafgebroken te
branden in het schemerduister van
de romaanse crypte. Dat is, globaal
gesproken, even lang als van Clovis
tot Faure. Zou de zonnewijzer voor
het Hötel de la Prefecture soms een
cadeau uit Parijs zijn?
Stil is het land, wijdgolvend onder het strakke blauw. De citroenen
zijn als goudstippen tegen de Italiaanse hemel. Aan de golf van Napels
vormen de bloemen, de klippen en viaducten, de gele huizen en de
blauwste aller zeeën een serie van nooit eindigende verrukkingen. Tegen
de bellingen van de Vesuvius groeit de beroemde wijn, de Lacrima
Christi.
Wij rijden over een autosnelweg naar Pompeï, dat onverwachts voor
ons ligt. Men is verrast de ruïnes te zien achter het hek, alsof zij daar
door een reusachtige band waren geplant. Ge moet door een ordinair
tourniquet, waarachter gidsen op U afstormen en lieden die U in een Onesimus heeft de steen weer witge-
draagstoel willen meevoeren. Bent ge echter eenmaal de porta Marina kalkt". Propaganda is er v°P_
onderdoor, dan is de indruk van een stad waar het leven werd betrapt '^cu^to^A^11'3 (stadsbe-
volkomen. Men mist hier de beklemming van Ostia of de majesteit van stUurder)". Elders is een ,aanbeve-
Paestum's tempels, men denkt in Pompeï minder aan de dood dan üng ondertekend door een juffrouw;
aan het leven, maar toch was het een schrikwekkend drama dat zich vermoedelijk is dit gedaan oor poli-
Peristylium van het huis der Vetii
te Pompeï
gips en kreeg m rle mense'iike figu
ren terug. Ge ziet ze nu b-v. in
huis no. 2 ran de Nuovi Scar i in
verstarde houding, dc handen van
angst aan de mond- Nog staan in
de straten sporen van het rij tuigver-
fceer. Van stoep naar stoep iiggen
rijen stenen, waarop men de straten
kon oversteken als er plassen lagen:
de wetenschap kon hieruit de breedte
van de Romeinse wagenwielen aflei
den. Wegwijzers naar bordeten zijn
overal aangebracht. Vanuit de stra
ten kijkt ge uit in de herbergen (er
waren er vele!) en de bakkerqen, in
een waarvan 81 broden werden ge
vonden. De wijnkruiken staan in de
bars.
De gewoonte om muren te bekras
sen is niet iets uit de 20e ook
in Pompeï werd zij naarstig beoe
fend en men kan want -ie- Latijn
blijkt geenszins grammaticaal feil
loos eruit te weten komen hoe
het gewone volk zijn taal uitsprak.
Sowis gebeurde het bekrassen van de
muren officieel, b.v. i° verl^lezings-
tijden en van gemeentewege zond
men daarna een legertje overkalkers
uit. Maar het bloed kroop blijkbaar
waar het niet gaan kon, want ergens
staat er: „Sosius heeft geschreven,
hier afspeelde op de 24e Augustus van het jaar 79.
DE OUDE speeldoos, het instru
ment dat met zijn zoete melo
dieën de toehoorder terug
voert naar grootmoeders romanti
sche tijd, heeft ook voor de mo
derne mens haar bekoring nog niet
verloren. De tingelende muziek
die uit de soms eenvoudige maar
soms ook prachtig bewerkte do
zen en kasten komt, heeft ontegen
zeglijk een kalmerende invloed
en in de huidige jachtende maat
schappij is het daarom soms goed
te luisteren naar de betoverende
walsklanken waarmee onze voor
ouders zich kostelijk moeten heb
ben vermaakt. De heer Ooster-
baan, een geboren en getogen 43-
jarige Monnikendammer, expor
teur van gerookte vis en sinds
kort eigenaar van het sfeervolle
hotel „De Stuttenburgh" in het
historische Zuiderzeeplaatsje, is
zich dat bewust geworden toen hij
eens op een keer bij een Amster
damse antiquair letterlijk tegen
een pracht van een speeldoos op
liep. Voor een schijntje ging het
instrument in zijn bezit over en nu
is het één van een collectie van
veertien stuks. Want de heer Oos-
terbaan werd gegrepen door de
macht van de verzamelwoede.
Het werd zijn hobby speeldozen te
verzamelen. Maar niet alleen
speeldozen, ook andere oude mu
ziekinstrumenten kocht hij op en
hij gaf ze allemaal een plaatsje
in de grote ontvangstzaal van zijn
hotel, dat hij ook al nad ingericht
met interieurstukken uit de huis
kamer van onze voorouders.
Op een koude winterdag, als ko
ning Thialf de Gouwzee waaraan
de „Stuttenburgh" ligt, in zijn
strenge greep gevangen houdt en
de ijszeilers hun schuitje gereed
maken, om zich straks, als de
vorst even doorzet, door de forse
wind te laten voortblazen over de
Tivee dagen asregen
Reeds in 63 waren de bewoners van
het Romeinse plaatsje ervoor ge
waarschuwd, dat vulkanen een ver
raderlijke slaap kunnen slapen: een
aardbeving had de 26 duizend inwo
ners tellende stad getroffen, maar
men had haar opgebouwd, schoner
dan voorheen. De vruchtbaarheid van
de vulkaan was een te grote ver
lokking gebleken. Maar op die war
me Augustusmiddag brak de top van
de Vesuvius onverwachts in stukken
en daalde een regen van as en ste
nen op Pompeï. Twee dagen duurde
de asregen, die zelfs de straten van
Napels verduisterde en het in Pompeï
zelf stikdonker maakte als in een
kamer zonder vensters, zoals Plini-
us ons verhaalt. Bij het vluchten had
den de blinden, gewend als dezen
zijn aan de duisternis, 'n voorsprong.
Plinius' oom de schrijver en na
tuuronderzoeker Plinius de Oudere
was aan het studeren, toen hij
een eigenaardig gevormde wolk uit
de Vesuvius zag stijgen: een enor
me boomstam, wit en dan weer vuil,
die zich in de hoogte vertakte. Op
datzelfde moment bereikte hem een
brief van een van zijn vrienden, die
een villa bewoonde aan de helling
van de berg. Deze kon alleen over
zee ontsnappen en smeekte Plinius
om schepen te zenden. Maar de zee
bleek veel te woest om er zich op te
wagen en men moest besluiten om
ofwel in huis te blijven dat ech
ter met steeds meer as en stenen
werd bedekt, ofwel het vrije veld in
te gaan, waar het gevaar van de
stenenregen dreigde. Men besloot tot
het laatste en bond zich kussens op
het hoofd als bescherming. Hoewel
de ochtend van de 25e Augustus al
was aangebroken, bleef dikke duis
ternis heersen. Plinius ging aan het
strand liggen, maar vlammen en zwa
velgeur dwongen hem op te staan."
Hij kwam overeind en stortte met
een dood ter aarde, gestikt in de gif
tige zwaveldampen. Inmiddels waren
in Pompeï zelf de gladiatoren ver
rast in hun herbergen, de vrouwen
aan haar kaptafels, de priesters in
hun tempels. Mensen werden door
vlammen verschroeid, stikten in de
dampen of werden levend begraven
onder een 15 m. hoge aslaag. Het
leven vlood er niet langzaam weg,
het werd er betrapt. Het verstarde
als een momentopname en bleef eeu
wenlang in deze verstarring staan
Als bij toeval werd de stad her
ontdekt, toen de architect Fontana in
de 16e eeuw ter plaatse een water
leiding moest aanleggen. Maar de
eerste uitgravingen begonnen pas in
1748, toen men reeds kennis had ge
kregen van Herculanum, bij dezelf
de ramp onder lava bedolven. Sinds
1860 werden zij stelselmatig ter hand
genomen en thans 3/5 van de stad
is inmiddels ontgraven staan zij
onder leiding van de beroemde ar
cheoloog Armadeo Maiuri. In de
schouwburg vond men nog de toe
gangsbewijzen, in de slaapkamers t
reukwater, in de eetzalen de over
blijfselen van de laatste maaltijd. De
drievoeten voor de offeranden ston
den nog onder de bomen. De mensei.
waren vervormd tot lege asklompen
Men vulde het binnenste daarvan met
tieke tegenstanders om de candidaat
in een ongunstig daglictlt stellen.
Daarmee raken we de tall°ze krab
bels die op de liefde betrekking heb
ben. Het zal wel een bedrogen echt
genoot zijn geweest, die op een her
bergmuur schreef: „Ik heb ze, ik heb
ze, Romula is hier met haar schooi
er". Koddiger is het „Victoria, wees
gegroet en nies gelukkig". De jonge
ling, die op weg is naar zijn geliefde
en moet wachten tot de ezeldrijver
gedronken heeft, schrijft op de muur:
„Drink uit en schiet op". Een afge
wezene kan 't doen met „Mijn waar
de, gé zijt fne te lelijk". 'Levenswijs
heid blijkt uit het „De een bemint,
de ander wordt 'remind, maar ik heb
er maling aan", waaronder een ander
schreef „Wie daar maling aan heeft,
die bemint". En roet een glimlach
lezen wij: „Muur, ik bewonder je, dat
je nog niet gebarsten bent, zoveel ge
zwets als je moet dragen"
M omentopname
Aan de vele landgenoten, die ik
hier mag rondleiden, vraag ik steeds
of zij in Ostia geweest zijn. De mees
ten moeten dit ontkennen. En toch
zal een bezoek aan het bij Rome ge
logen Ostia het wezen van Pompeï
nog duidelijker maken. Ostia ging
ten onder aan malaria en de ver
zanding van de Tiber. Hier werd het
leven niet betrapt, maar is het ge
weken. Er hangt over deze doden
stad een veel grotere weemoed dan
over 't twee eeuwen oudere Pompei.
Het is er veel stiller en de voetstap
pen der schaarse bezoekers worden
gedempt door het hoge gras. Heeft
Pompeï lage huizen zonder ramen,
hun licht van boven ontvangend, i.n
Ostia staan huizen van vele verdie
pingen en met raamopeningen, zo-
als wij die gewoon zijn. Maar het is
juist de indruk van gevloden leven,
die u zo goed doet beseffen dat in
Pompei het leven niet vluchtte, maar
verstarde.
En daarom komt ge toch altijd
weer in Pompeï terug, waar het Fo
rum zo gemakkelijk met leven kan
worden gevuld, de tempels van Jupi
ter en Fortuna Augusta met gelovi
gen en het Macellum met groente
handelaren. In het huis der Vettn
staat het keukengerei nog klaar, m
het huis van de tragediebichter is het
cave cantem" wacht u voor de
hond nog in de grond geschreven.
Maar Diomedes komt niet meer terug,
Glaucus niet, noch Nydia: Ione en
Pansa zijn dood. En daaraan kan zelfs
het beeld van de dansende faun niets
veranderen.
Dr L. VAN EGERAAT.
gladde ijsvloer, heeft de heer Oos-
terbaan, met ons zich warmend
aan de heerlijke gloed van een
Gelderse potkachel, ons zijn in
strumenten laten bewonderen.
Met koesterende hand zet hij ze
stuk voor stuk in werking.
Vooral van een exemplaar, dat
volautomatisch is en een triangel,
trommel en orgel in zich verenigt
terwijl op de maat van de muziek
danseresjes een walsje maken,
kan hij moeilijk scheiden. „Het is
net een jazzbandje uit vroeger da
gen", vindt de hoteleigenaar ver
rukt. Plotseling begint een kana
riepietje op de tonen van „Die
lustige Witwe" uit volle borst mee
te zingen. Het is een lust om te
horen. „De gasten over be
zoek heb ik zeker niet te klagen
vinden dat heerlijk, en zelfs als
het wat roezemoezig is in de zaal
kunnen ze luisteren, want ik heb
in het kooitje een microfoon ver
borgen", onthult de heer Ooster-
baan, die niet verheelt, dat hij
ook commerciële voordelen uit
zijn hobby weet te halen. „Er zit
muziek in, mijnheer, en dat zelfs
in dubbele betekenis", lacht hij.
We kunnen ons ook nog verma
ken met de muziek van een 150
jaar oud exemplaar, dat twee
werkjes speelt voor één cent, of
van een ander dat over een xy
lofoon beschikt. „Dit allerliefst
driepedalig spinetvleugeltje kan
fluisteren en dit Amerikaans or
geltje zou ik voor geen goud wil-
len missen" De heer Oosterbaan
toont ons verder nog een oud be
delaarsorgeltje, een klok die ook
orgelmuziek ten gehore kan bren
gen, een half-mechanische cither
en nog enkele andere kostbare
ouderwetse muziekinstrumenten.
„Je kunt je niet voorstellen hoe
groot de aantrekkingskracht is
die ze op de bezoekers uitoefenen.
Velen spelen er op en eens draai
den twee oudjes een heerlijke wals
op de sprankelende klanken uit
een speeldoos".
Geleund tegen een authenthiek
wijnbuffetje waarop een étagère
vol van het fijnste porselein, ver
telt de heer Oosterbaan ons nog,
dat zijn hotel een paar jaar ge
leden nog een oud haringpakhuis
was. De naam er van is historisch.
Vroeger moet op deze plaats een
opslagplaats voor scheepsstutten
gestaan hebben. Nu heet het gas
tenverblijf. „De Stuttenburgh op
de vigelantie", doch geen mens
weet waarop het laatste deel van
de naam duidt. De eigenaar hoopt
nog tal van prachtige stukken aan
zijn collectie, waarvan hij een deel
zal tentoonstellen op komende
huishoudbeurs in Amsterdam, te
kunnen toevoegen. „Al moeten ze
uit kastelen komen, zoals dat kos
telijke instrument daar", wijst hij
trots. Het is duidelijk, dat in „De
Stuttenburgh" niemand zich be
hoeft te vervelen.
IN mijn hart ben ik een productie
man. Ik heb een intense belang
stelling voor de industrie en ik
vind, dat bij haar uitbreiding de
Jaarbeurs een grote rol kan spelen.
De industriële producten moeten
immers door de handel afgezet wor
den en hierbij fungeert de jaarbeurs
als een belangrijk intermédiar".
Dit zegt ons mr H. A. R. Schuit
die sedert 1 Januari 1954 optreedt
als directeur van de Kon. Ned. Jaar
beurs. Tussen een reeks van bespre
kingen in hebben wij de heer Schuit
in zijn werkkamer van het altijd nog
povere houten secretariaatsgebouw
tje op 't Vredenburg te Utrecht voor
een kort onderhoud kunnen „strik
ken", want het laat zich begrijpen,
dat zo kort voor de aanstaande voor-
jaarsbeurs zijn tijd overbezet is.
En met een „mag ik even?" moet
de heer Schuit telkens de haak van
de telefoon opnemen, waarvan het
signaal ons geanimeerd babbeltje
herhaalde malen stoort. Wij kunnen
echter nauwelijks zeggen, dat hier
door de draad van gedachten des he
ren Schuit gebroken wordt, want on-
ze gastheer heeft een gezellige ma
nier om van het ene punt op het an
dere over te springen, terwijl wij
hem over een bepaald onderwerp
nog wel eens nader aan de tand wil
len voelen.. Mr. Schuit doet dit aller
minst om schuilevinkje te spelen,
maar zijn beweeglijke geest houdt
zich met allerlei dingen tegelijk be
zig en hij ziet toch wel kans om met
enkele kernachtige woorden zijn me
ning over een zaak weer te geven.
Als wij dan even voortborduren op
het stramiem, waarop in fraaie let
ters het woord representatie te voor
schijn komt, die de jaarbeurs in de
meest uitgebreide zin van ons pro
ductie-apparaat en de handelsmo
gelijkheden geven moet, komen ter
stond de middenstand en de export
op de proppen. Voor beiden heeft de
heer Schuit van meet af aan zijn
volle persoonlijkheid ingezet.
„Een jaarbeurs zonder midden
stand", zo luidt zijn uitspraak „is
ondenkbaar, maar omgekeerd kan
de middenstand het niet zonder jaar
beurs doen".
Voor de jaarbeurs is het dus zorg
een volledig overzicht van allerlei
artikelen te geven, opdat het voor de
middenstand de moeite waard is haar
te bezoeken. Hij moet hier een rui
mere keuze aantreffen dan welke
vertegenwoordiger hem ook bieden
kan. Meen daarmee nu niet, dat mr
Schuit de positie van de vertegen
woordiger onderschat. Niet voc0
niets was hij in 1954 Rijksgecommi-
teerde bij de examens voor vertegen
woordiger, aan wie men bepaalde
eisen heeft te stellen om te bereiken,
dat het brengen van de producten
op de markt op de juiste wijze ge
schiedt.
En de heer Schuit betoogt dan, dat
het zaak is om met een binnenland
se afzet te beginnen.
„Export is een bolhoed. Een sie
raad, maar als die hoed klemt, t®
klein is, waait hij spoedig af en blijf
er een kale knikker over. Export ig
niet zo eenvoudig als het schijnt. Meh
moet letten op de werkelijkheid eO
er rekening mee houden, dat het gf'
tij dat op een zeker ogenblik mis'
schien gunstig is, spoedig kan
anderen. De ondernemer moet daal"
om eerst zorgen dat hij een behoor
lijke afzet in 't eigen land heeft. DaP_
pas kan hij naar mogelijkheden ul
zien om zijn afzet buiten de grenz®
te vergroten, waarvoor hij gebr6>
moet maken van de oriëntatie-hb
stituten, die in ons land in zo ruin1
mate aanwezig zijn".