De laatste dagen va n Pompei' Langs onze weg Frans-Nederlandse week Eens de hoofd stad van een gehalveerd rijk Antiek leven betrapt door de Vesuvius „ER ZIT VEEL MUZIEK IN MENSEN EN HUN WERK Mr H. A. R. Schuit ZATERDAG 12 MAART 1955 PAGINA De Letteren-Faculteit Indrukivekkende historie Uuurkrabhels D. Oosterhaan: Stad herontdekt De MODERNE TIJD stroomt aan Aan de universiteit van Poitiers wordt in het kader van het Frans- Nederlands cultureel accoord van 15 tot 20 Maart een „Frans-Nederlandse week" gehouden. Een negental Ne derlandse hoogleraren van verschil lende faculteiten zal bij die gelegen heid gastcolleges geven. Het is niet toevallig, dat deze week juist te Poitiers wordt gehou den. Sinds tal van jaren ontvangt de universiteit van deze stad geregeld studenten uit Nijmegen, die, daartoe veelal in staat gesteld door een stu diebeurs van de „Conseil Général de la Vienne", voor kortere of langere tijd in Frankrijk willen studeren. Op haar beurt geeft de Nijmeegse universiteit aan studenten uit Poi tiers de gelegenheid om in Neder land te komen studeren. Anderzijds hebben Nijmegen en Poitiers verschillende malen hoog leraren uitgewisseld. Prof. mr Ch. Petit uit Nijmegen, groot promotor van de Frans-Nederlandse betrek kingen. gaf gastcolleges in Poitiers, terwijl prof. René Savatier en prof. Robert Vouin in Nijmegen kwamen doceren. Prof. Petit zal ook ditmaal weer naar Poitiers gaan, vergezeld door prof. mr F. Duynstee. eveneens uit Nijmegen. Voorts zijn uitgenodigd prof. mr de Groot uit Leiden, prof. Dorhout Mees uit Utrecht, prof. Levenbach, prof. Ketelaar en prof. Pos uit Amsterdam, prof. Zemil e uit Groningen en prof. Burgers uit Delft. Om onze lezers een beeld te geven van de charmante omgeving, waar deze „Frans-Nederlandse week" zal worden gehouden, drukken wij hier onder een brief af. die wij van een der Nederlandse studenten in Poi tiers ontvingen. Sinds begin November de uni versiteit weer begon, is het stads beeld weer geheel compleet, een kleine wereld, waarin het leven aan zich zelf genoeg schijnt te hebben. De tijd gaat voorbij, de dagen, de weken, de maanden, en je mertct er niet veel van, niet veel meer dan van de auto's die beneden in het dal over de snelweg op weg zijn naar de grote steden, naar Parijs of Bordeaux, en die maar zelden in de stad komen. Het plaatselijke syndicat d'initiative heeft destijds grote borden ge plaatst aan de grenzen van de stad met het opschrift: „Poitiers la romane, ville accueillante", in de hoop aldus, ook buiten het seizoen, bezoekers te trekken. Maar het heeft niet veel geholpen. De stad ligt te hoog en de straten zijn er te eng en te bochtig, wie haast heeft verliest hier zijn kostbare tijd maar. Er zijn nu epnmaal feiten en omstandigheden waaraan zelfs een syndicat d'initiative niets verhelpen kan. En zo stroomt de moderne tijd tijd voorbij aan Poitiers, hij vlucht haastig voorbij over de brede wegen die door dit oeroude land zijn getrok ken. „Fugit irreparabile tempus" staat op de zonnewijzer voor het Ho tel de la Préfecture. Zou het wel waar zijn? Men is er niet meer zo heel zeker van als men in Poitiers woont. Binnen de muren van deze stad vlucht de tijd niet meer en hij neemt niets meer af, hij is een legen de van de eeuwigheid geworden. Wat geeft het dan nog of het winter wordt of herfst of lente, of de trekvogels naar het Zuiden vliegen of dat ze weer terugkeren? In deze stad woont immers de hele eeuwigheid. In het park de Blossac zitten de oude mannetjes en oorlogsinvaliden met één been stilletjes op hun ban ken te soezen en om hen heen spelen de kinderen in de late zon. Hun stem men klinken luid en juichend tussen de bomen en ze dansen in een kring op een van de gazons. En diep onder de bomen van dit zelfde park slapen de doden, de Franse ridders, die hier in de Septemberdagen van 13o6, in de wrede slag van Maupertius zijn gesneuveld en de slachtoffers van de pestepidemieën waardoor de bewo ners van deze stad lang geleden wer den bezocht. Zouden de doden zich een betere plaats kunnen wensen om tot in alle eeuwigheid te rusten.' Zou dit de wijsheid van de kinde ren zijn, denkt men soms, dat zij spelen op de graven van de doden en er hun liedjes zingen? Ik weet het niet, maar het is goed om naar deze plaats te komen, om er je brie ven te schrijven of om er in Bergson datgene te lezen wat je, eigenlijk, toch al zo lang wist: dat alles duurt en dat niets vergaat, „que rien ne s'oublie. De Letteren-Faculteit van de uni versiteit van Poitiers is onderge bracht ha het Hótel-Fumé, een prach tig oud gebouw dat, naar de stijl te oordelen, moet gebouwd zijn in de tijd toen Jean de Berry, de legenda rische hertog van de „Trés riches heures", hier zijn hof hield. Descar tes en Bacon, Ronsard, Richelieu en Voltaire, La Fontaine en Rabelais en wat al voor beroemde mannen meer hebben hier college gelopen. Hun portretten hangen boven in een grote galerij. Het is wonderlijk er aan te denken, dat zij hier op deze zelfde banken gezeten hebben, pre cies zoals wij nu. Wat zou er intus sen veranderd zijn? Het ligt er maar net aan hoe je het bekijkt bij zulke vragen, je kunt je tegelijkertijd ver bazen over het vele en over het wei nige dat veranderde. Maar in alle geval lezen wij nu nog net zo goed Plato en Aristoteles als dat hier vier eeuwen geleden gebeurde. aileen, de zaal waarin deze colleges gegeven worden heet nu „salie Descartes" en in onze dagen is iedere Donderdag middag gewijd aan de Méditations Métaphysiques, die Descartes in Am sterdam heeft geschreven. Ik vergeet nooit de intense voldoening van de hoogleraar toen hij vernam dat er een Nederlander onder zijn gehoor was. „Och, och, zei hij schuddebol lend, och, och, het zou Descartes ge noegen gedaan hebben als hij dat geweten had." In het vervolg is men dan natuur lijk aan zijn fatsoen verplicht deze colleges te blijven volgen, hoe ver velend ze soms ook mogen zijn. Maar, eerlijk gezegd, zo zwaar is deze penitentie toch niet Vanaf de bank waar je zit kun je langs drie kanten naar buiten kijken, naar het Noorden, Westen en Zuiden. Bene den door het dal loopt de grote ver keersweg, dezelfde weg waarop ons syndicat d'initiative zo vruchteloos zijn borden heeft geplaatst. Verder in het dal staan cypressen en op de rotsige heuvelrug tegenover de stad ligt een heel oud buitengoed. Maar de brede weg door het dal werkte fascinerend, altijd weer op nieuw. Wonderlijke gedachte: alles wat tot vandaag toe in de geschie denis van deze stad leeft en wat haar lot bepaald heeft is eenmaal over de ze weg tot haar gekomen. Dat wa ren vaak vreemde legers, traag na derend door het dal. Die brachten rampen mee voor de mensen. Maar ook heiligen kwamen die de handen oplegden aan het volk en grote won deren volbrachten: Hilarius, Marti- nus, Radegonde, Jeanne d'Arc. Drie grote veldslagen zijn er bene den in dit dal uitgestreden. Clovis heeft hier de Wisigothen verslagen en de koning Alaric gedood, Karei Martel heeft er in 732 de Arabieren verslagen en later, in 1356, vond Frankrijk hier zijn bitterste neder laag uit de 100-jarige oorlog, de ko ning Jan de Goede werd door de Zwarte Prins gevangen genomen en van de 3.000 Franse ridders vielen er 2448.. Dat waren bittere tijden, de vreemde legers brachten hongers nood en pest mee en tot driemaal toe staken zij de stad in brand. La ter, tijdens dezelfde oorlog, in de ha- chelijkste uren van de Franse mo narchie, als de Engelsen in Parijs en in Bordeaux staan, komt de jon ge Karei VII naar Poitiers, dat dan gedurende achttien jaar de hoofdstad van zijn gehalveerde rijk zal zijn en zetel van het parlement. Vanuit Poi tiers zal Jeanne d'Arc dan ook haar glorieuse veldtocht naar Orléans be ginnen om Karei VII tenslotte ter kroning naar de kathedraal van Reims te voeren. De geschiedenis van deze stad, de winter zal te kort zijn om al de zeldzame boeken en manuscripten te lezen die hier bewaard worden over al het wonderlijke dat hier vroeger gebeurd is en, vooral, over al de won derlijke mensen die hier vroeger ge leefd hebben: de wufte Dianne de Poitiers, de waanzinnige Gilles de Laval, sire de Rais, e.a.l., maréchal de France et conseiller du Roi Char les VII beter bekend als Blauwbaard, en dan de heilige Radegonde. Ik heb het verhaal gelezen dat haar trouwe vriend, de dichter Venance Fortunat, over de verschillende episodes van haar leven geschreven heeft. Al de hevige, uiterste bewogenheid waar toe het menselijk hart maar in staat is vindt men daar in terug. In prach tige Latijnse verzen schrijft Fortu nat over haar jeugd in 't verre Thü- ringen, het koninkrijk haars vaders, over de oorlog die twee vorsten voer den om haar schoonheid, over haar „amour de la première saison", Ama- lafrid, waarnaar zij heel haar leven lang vol heimwee bleef verlangen, over haar huwelijk met de bloed dorstige Clotharius, die zij veraf schuwde en van wiens hof te Soissons zij zes jaar na haar bruiloft vluchtte, om na een lange odyssee tenslotte in Poitiers de vrede voor haar ko ninklijke onrust te vinden, in het stift de la Ste Croix. Een bekend stadsbeeld: de altijd drukke rue GambeUa met de toren van de kerk St Porcliaire. Wat valt er nog over het leven van vandaag in deze goede stad te vertel len? Och, ik heb het boven al gezegd, er gebeurt hier niet veel opwindends. Er zijn in Frankrijk geen koningen meer die nog in tijden van ramp spoed vluchten naar deze stad, er wordt geen slag meer geleverd door fiere Franse ridders en de heiligen die hier geleefd hebben zijn al eeu wen lang dood. Door de smalle stra ten en over de plienen van deze stad slenteren vandaag de G.I.'s in welk land vindt men die vandaag niet? of, hetgeen men minstens even vaak kan waarnemen, rijden er rond in grote wagens, en op Zondagmiddag kom je lange rijen meisjes tegen met allemaal dezelfde blauwe jurkjes en dezelfde blauwe hoeden en dezelfde gezichtjes, onder de hoede van bra ve nonnetjes. Soms komen er be richten, dat in Patijs de regering veranderd is en er zijn er die zeggen dat de vijfde Republiek te verwachten valt. Wat doet het er toe? Hier in de gemeenteraad worden nooit stoe len kapot geslagen. In de portalen van de kerken de vele prachtige oude kerken die Poitiers rijk is staan nog steeds dc bedelaars en op Zondagmorgen komen nog altijd de pelgrims naar het graf van Rade gonde. Sinds veertien eeuwen staan daar de kaarsen onafgebroken te branden in het schemerduister van de romaanse crypte. Dat is, globaal gesproken, even lang als van Clovis tot Faure. Zou de zonnewijzer voor het Hötel de la Prefecture soms een cadeau uit Parijs zijn? Stil is het land, wijdgolvend onder het strakke blauw. De citroenen zijn als goudstippen tegen de Italiaanse hemel. Aan de golf van Napels vormen de bloemen, de klippen en viaducten, de gele huizen en de blauwste aller zeeën een serie van nooit eindigende verrukkingen. Tegen de bellingen van de Vesuvius groeit de beroemde wijn, de Lacrima Christi. Wij rijden over een autosnelweg naar Pompeï, dat onverwachts voor ons ligt. Men is verrast de ruïnes te zien achter het hek, alsof zij daar door een reusachtige band waren geplant. Ge moet door een ordinair tourniquet, waarachter gidsen op U afstormen en lieden die U in een Onesimus heeft de steen weer witge- draagstoel willen meevoeren. Bent ge echter eenmaal de porta Marina kalkt". Propaganda is er v°P_ onderdoor, dan is de indruk van een stad waar het leven werd betrapt '^cu^to^A^11'3 (stadsbe- volkomen. Men mist hier de beklemming van Ostia of de majesteit van stUurder)". Elders is een ,aanbeve- Paestum's tempels, men denkt in Pompeï minder aan de dood dan üng ondertekend door een juffrouw; aan het leven, maar toch was het een schrikwekkend drama dat zich vermoedelijk is dit gedaan oor poli- Peristylium van het huis der Vetii te Pompeï gips en kreeg m rle mense'iike figu ren terug. Ge ziet ze nu b-v. in huis no. 2 ran de Nuovi Scar i in verstarde houding, dc handen van angst aan de mond- Nog staan in de straten sporen van het rij tuigver- fceer. Van stoep naar stoep iiggen rijen stenen, waarop men de straten kon oversteken als er plassen lagen: de wetenschap kon hieruit de breedte van de Romeinse wagenwielen aflei den. Wegwijzers naar bordeten zijn overal aangebracht. Vanuit de stra ten kijkt ge uit in de herbergen (er waren er vele!) en de bakkerqen, in een waarvan 81 broden werden ge vonden. De wijnkruiken staan in de bars. De gewoonte om muren te bekras sen is niet iets uit de 20e ook in Pompeï werd zij naarstig beoe fend en men kan want -ie- Latijn blijkt geenszins grammaticaal feil loos eruit te weten komen hoe het gewone volk zijn taal uitsprak. Sowis gebeurde het bekrassen van de muren officieel, b.v. i° verl^lezings- tijden en van gemeentewege zond men daarna een legertje overkalkers uit. Maar het bloed kroop blijkbaar waar het niet gaan kon, want ergens staat er: „Sosius heeft geschreven, hier afspeelde op de 24e Augustus van het jaar 79. DE OUDE speeldoos, het instru ment dat met zijn zoete melo dieën de toehoorder terug voert naar grootmoeders romanti sche tijd, heeft ook voor de mo derne mens haar bekoring nog niet verloren. De tingelende muziek die uit de soms eenvoudige maar soms ook prachtig bewerkte do zen en kasten komt, heeft ontegen zeglijk een kalmerende invloed en in de huidige jachtende maat schappij is het daarom soms goed te luisteren naar de betoverende walsklanken waarmee onze voor ouders zich kostelijk moeten heb ben vermaakt. De heer Ooster- baan, een geboren en getogen 43- jarige Monnikendammer, expor teur van gerookte vis en sinds kort eigenaar van het sfeervolle hotel „De Stuttenburgh" in het historische Zuiderzeeplaatsje, is zich dat bewust geworden toen hij eens op een keer bij een Amster damse antiquair letterlijk tegen een pracht van een speeldoos op liep. Voor een schijntje ging het instrument in zijn bezit over en nu is het één van een collectie van veertien stuks. Want de heer Oos- terbaan werd gegrepen door de macht van de verzamelwoede. Het werd zijn hobby speeldozen te verzamelen. Maar niet alleen speeldozen, ook andere oude mu ziekinstrumenten kocht hij op en hij gaf ze allemaal een plaatsje in de grote ontvangstzaal van zijn hotel, dat hij ook al nad ingericht met interieurstukken uit de huis kamer van onze voorouders. Op een koude winterdag, als ko ning Thialf de Gouwzee waaraan de „Stuttenburgh" ligt, in zijn strenge greep gevangen houdt en de ijszeilers hun schuitje gereed maken, om zich straks, als de vorst even doorzet, door de forse wind te laten voortblazen over de Tivee dagen asregen Reeds in 63 waren de bewoners van het Romeinse plaatsje ervoor ge waarschuwd, dat vulkanen een ver raderlijke slaap kunnen slapen: een aardbeving had de 26 duizend inwo ners tellende stad getroffen, maar men had haar opgebouwd, schoner dan voorheen. De vruchtbaarheid van de vulkaan was een te grote ver lokking gebleken. Maar op die war me Augustusmiddag brak de top van de Vesuvius onverwachts in stukken en daalde een regen van as en ste nen op Pompeï. Twee dagen duurde de asregen, die zelfs de straten van Napels verduisterde en het in Pompeï zelf stikdonker maakte als in een kamer zonder vensters, zoals Plini- us ons verhaalt. Bij het vluchten had den de blinden, gewend als dezen zijn aan de duisternis, 'n voorsprong. Plinius' oom de schrijver en na tuuronderzoeker Plinius de Oudere was aan het studeren, toen hij een eigenaardig gevormde wolk uit de Vesuvius zag stijgen: een enor me boomstam, wit en dan weer vuil, die zich in de hoogte vertakte. Op datzelfde moment bereikte hem een brief van een van zijn vrienden, die een villa bewoonde aan de helling van de berg. Deze kon alleen over zee ontsnappen en smeekte Plinius om schepen te zenden. Maar de zee bleek veel te woest om er zich op te wagen en men moest besluiten om ofwel in huis te blijven dat ech ter met steeds meer as en stenen werd bedekt, ofwel het vrije veld in te gaan, waar het gevaar van de stenenregen dreigde. Men besloot tot het laatste en bond zich kussens op het hoofd als bescherming. Hoewel de ochtend van de 25e Augustus al was aangebroken, bleef dikke duis ternis heersen. Plinius ging aan het strand liggen, maar vlammen en zwa velgeur dwongen hem op te staan." Hij kwam overeind en stortte met een dood ter aarde, gestikt in de gif tige zwaveldampen. Inmiddels waren in Pompeï zelf de gladiatoren ver rast in hun herbergen, de vrouwen aan haar kaptafels, de priesters in hun tempels. Mensen werden door vlammen verschroeid, stikten in de dampen of werden levend begraven onder een 15 m. hoge aslaag. Het leven vlood er niet langzaam weg, het werd er betrapt. Het verstarde als een momentopname en bleef eeu wenlang in deze verstarring staan Als bij toeval werd de stad her ontdekt, toen de architect Fontana in de 16e eeuw ter plaatse een water leiding moest aanleggen. Maar de eerste uitgravingen begonnen pas in 1748, toen men reeds kennis had ge kregen van Herculanum, bij dezelf de ramp onder lava bedolven. Sinds 1860 werden zij stelselmatig ter hand genomen en thans 3/5 van de stad is inmiddels ontgraven staan zij onder leiding van de beroemde ar cheoloog Armadeo Maiuri. In de schouwburg vond men nog de toe gangsbewijzen, in de slaapkamers t reukwater, in de eetzalen de over blijfselen van de laatste maaltijd. De drievoeten voor de offeranden ston den nog onder de bomen. De mensei. waren vervormd tot lege asklompen Men vulde het binnenste daarvan met tieke tegenstanders om de candidaat in een ongunstig daglictlt stellen. Daarmee raken we de tall°ze krab bels die op de liefde betrekking heb ben. Het zal wel een bedrogen echt genoot zijn geweest, die op een her bergmuur schreef: „Ik heb ze, ik heb ze, Romula is hier met haar schooi er". Koddiger is het „Victoria, wees gegroet en nies gelukkig". De jonge ling, die op weg is naar zijn geliefde en moet wachten tot de ezeldrijver gedronken heeft, schrijft op de muur: „Drink uit en schiet op". Een afge wezene kan 't doen met „Mijn waar de, gé zijt fne te lelijk". 'Levenswijs heid blijkt uit het „De een bemint, de ander wordt 'remind, maar ik heb er maling aan", waaronder een ander schreef „Wie daar maling aan heeft, die bemint". En roet een glimlach lezen wij: „Muur, ik bewonder je, dat je nog niet gebarsten bent, zoveel ge zwets als je moet dragen" M omentopname Aan de vele landgenoten, die ik hier mag rondleiden, vraag ik steeds of zij in Ostia geweest zijn. De mees ten moeten dit ontkennen. En toch zal een bezoek aan het bij Rome ge logen Ostia het wezen van Pompeï nog duidelijker maken. Ostia ging ten onder aan malaria en de ver zanding van de Tiber. Hier werd het leven niet betrapt, maar is het ge weken. Er hangt over deze doden stad een veel grotere weemoed dan over 't twee eeuwen oudere Pompei. Het is er veel stiller en de voetstap pen der schaarse bezoekers worden gedempt door het hoge gras. Heeft Pompeï lage huizen zonder ramen, hun licht van boven ontvangend, i.n Ostia staan huizen van vele verdie pingen en met raamopeningen, zo- als wij die gewoon zijn. Maar het is juist de indruk van gevloden leven, die u zo goed doet beseffen dat in Pompei het leven niet vluchtte, maar verstarde. En daarom komt ge toch altijd weer in Pompeï terug, waar het Fo rum zo gemakkelijk met leven kan worden gevuld, de tempels van Jupi ter en Fortuna Augusta met gelovi gen en het Macellum met groente handelaren. In het huis der Vettn staat het keukengerei nog klaar, m het huis van de tragediebichter is het cave cantem" wacht u voor de hond nog in de grond geschreven. Maar Diomedes komt niet meer terug, Glaucus niet, noch Nydia: Ione en Pansa zijn dood. En daaraan kan zelfs het beeld van de dansende faun niets veranderen. Dr L. VAN EGERAAT. gladde ijsvloer, heeft de heer Oos- terbaan, met ons zich warmend aan de heerlijke gloed van een Gelderse potkachel, ons zijn in strumenten laten bewonderen. Met koesterende hand zet hij ze stuk voor stuk in werking. Vooral van een exemplaar, dat volautomatisch is en een triangel, trommel en orgel in zich verenigt terwijl op de maat van de muziek danseresjes een walsje maken, kan hij moeilijk scheiden. „Het is net een jazzbandje uit vroeger da gen", vindt de hoteleigenaar ver rukt. Plotseling begint een kana riepietje op de tonen van „Die lustige Witwe" uit volle borst mee te zingen. Het is een lust om te horen. „De gasten over be zoek heb ik zeker niet te klagen vinden dat heerlijk, en zelfs als het wat roezemoezig is in de zaal kunnen ze luisteren, want ik heb in het kooitje een microfoon ver borgen", onthult de heer Ooster- baan, die niet verheelt, dat hij ook commerciële voordelen uit zijn hobby weet te halen. „Er zit muziek in, mijnheer, en dat zelfs in dubbele betekenis", lacht hij. We kunnen ons ook nog verma ken met de muziek van een 150 jaar oud exemplaar, dat twee werkjes speelt voor één cent, of van een ander dat over een xy lofoon beschikt. „Dit allerliefst driepedalig spinetvleugeltje kan fluisteren en dit Amerikaans or geltje zou ik voor geen goud wil- len missen" De heer Oosterbaan toont ons verder nog een oud be delaarsorgeltje, een klok die ook orgelmuziek ten gehore kan bren gen, een half-mechanische cither en nog enkele andere kostbare ouderwetse muziekinstrumenten. „Je kunt je niet voorstellen hoe groot de aantrekkingskracht is die ze op de bezoekers uitoefenen. Velen spelen er op en eens draai den twee oudjes een heerlijke wals op de sprankelende klanken uit een speeldoos". Geleund tegen een authenthiek wijnbuffetje waarop een étagère vol van het fijnste porselein, ver telt de heer Oosterbaan ons nog, dat zijn hotel een paar jaar ge leden nog een oud haringpakhuis was. De naam er van is historisch. Vroeger moet op deze plaats een opslagplaats voor scheepsstutten gestaan hebben. Nu heet het gas tenverblijf. „De Stuttenburgh op de vigelantie", doch geen mens weet waarop het laatste deel van de naam duidt. De eigenaar hoopt nog tal van prachtige stukken aan zijn collectie, waarvan hij een deel zal tentoonstellen op komende huishoudbeurs in Amsterdam, te kunnen toevoegen. „Al moeten ze uit kastelen komen, zoals dat kos telijke instrument daar", wijst hij trots. Het is duidelijk, dat in „De Stuttenburgh" niemand zich be hoeft te vervelen. IN mijn hart ben ik een productie man. Ik heb een intense belang stelling voor de industrie en ik vind, dat bij haar uitbreiding de Jaarbeurs een grote rol kan spelen. De industriële producten moeten immers door de handel afgezet wor den en hierbij fungeert de jaarbeurs als een belangrijk intermédiar". Dit zegt ons mr H. A. R. Schuit die sedert 1 Januari 1954 optreedt als directeur van de Kon. Ned. Jaar beurs. Tussen een reeks van bespre kingen in hebben wij de heer Schuit in zijn werkkamer van het altijd nog povere houten secretariaatsgebouw tje op 't Vredenburg te Utrecht voor een kort onderhoud kunnen „strik ken", want het laat zich begrijpen, dat zo kort voor de aanstaande voor- jaarsbeurs zijn tijd overbezet is. En met een „mag ik even?" moet de heer Schuit telkens de haak van de telefoon opnemen, waarvan het signaal ons geanimeerd babbeltje herhaalde malen stoort. Wij kunnen echter nauwelijks zeggen, dat hier door de draad van gedachten des he ren Schuit gebroken wordt, want on- ze gastheer heeft een gezellige ma nier om van het ene punt op het an dere over te springen, terwijl wij hem over een bepaald onderwerp nog wel eens nader aan de tand wil len voelen.. Mr. Schuit doet dit aller minst om schuilevinkje te spelen, maar zijn beweeglijke geest houdt zich met allerlei dingen tegelijk be zig en hij ziet toch wel kans om met enkele kernachtige woorden zijn me ning over een zaak weer te geven. Als wij dan even voortborduren op het stramiem, waarop in fraaie let ters het woord representatie te voor schijn komt, die de jaarbeurs in de meest uitgebreide zin van ons pro ductie-apparaat en de handelsmo gelijkheden geven moet, komen ter stond de middenstand en de export op de proppen. Voor beiden heeft de heer Schuit van meet af aan zijn volle persoonlijkheid ingezet. „Een jaarbeurs zonder midden stand", zo luidt zijn uitspraak „is ondenkbaar, maar omgekeerd kan de middenstand het niet zonder jaar beurs doen". Voor de jaarbeurs is het dus zorg een volledig overzicht van allerlei artikelen te geven, opdat het voor de middenstand de moeite waard is haar te bezoeken. Hij moet hier een rui mere keuze aantreffen dan welke vertegenwoordiger hem ook bieden kan. Meen daarmee nu niet, dat mr Schuit de positie van de vertegen woordiger onderschat. Niet voc0 niets was hij in 1954 Rijksgecommi- teerde bij de examens voor vertegen woordiger, aan wie men bepaalde eisen heeft te stellen om te bereiken, dat het brengen van de producten op de markt op de juiste wijze ge schiedt. En de heer Schuit betoogt dan, dat het zaak is om met een binnenland se afzet te beginnen. „Export is een bolhoed. Een sie raad, maar als die hoed klemt, t® klein is, waait hij spoedig af en blijf er een kale knikker over. Export ig niet zo eenvoudig als het schijnt. Meh moet letten op de werkelijkheid eO er rekening mee houden, dat het gf' tij dat op een zeker ogenblik mis' schien gunstig is, spoedig kan anderen. De ondernemer moet daal" om eerst zorgen dat hij een behoor lijke afzet in 't eigen land heeft. DaP_ pas kan hij naar mogelijkheden ul zien om zijn afzet buiten de grenz® te vergroten, waarvoor hij gebr6> moet maken van de oriëntatie-hb stituten, die in ons land in zo ruin1 mate aanwezig zijn".

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1955 | | pagina 10