litteraire detective op het spoor van Herman de Man Vergezichten en gezichten Nieuwe bundel van f asalis mzmwmA Gmiui awv POËZIE KRONIEK FéESTBH Uniek sveurderswerk De man, clie Mussolini uitlachte Princeps van een uitgelezen kunstenaarsgroep MS Drie ontwerpen Eerst schilder Honend gelach Marini en Manzu Het licht Synthese Paarden PAGINA 5 h Waarheid en fantasie op historische waarde getoetst Realiteit Vrouwelijk karakter Open vraag Minor poetry m 4 1ZbL-—J (Van onze Amsterdamse redactie) Het Nederlands Letterkundig Museum in Den Haag heeft een goede ?reep gedaan toen het de conservator van het Amsterdams Multatuli- Huseum, de heer Henri A. Ett, in September j.l. als medewerker aantrok. heer Ett, die zich na de bevrijding heeft toegelegd op het speuren "aar nog ongepubliceerde documenten van cultuur-historisch belang en 'Harmee al opmerkelijke resultaten had bereikt, kreeg als eerste opdracht, een onderzoek in te stellen naar onbekende geschriften en paperassen van etl betreffende de jong gestorven dichter Jacques Perk, een van de Reinigers. Hij is daarmee tot en met December bezig geweest. Op eigen V°°rstel is de lreer Ett nu sinds het begin van dit jaar doende de historische ^tergronden te peilen van de romans van de bekende schrijver Herman 'le Man. Een zeer interessante arbeid, welke de conservator die de *'°eken van De Man door en door kent volkomen in zijn ban heeft te vaneen. Een arbeid ook die uniek is in ons land. Dergelijke Verzoekingen worden b.v. wel veel in Frankrijk gedaan in de "hgaro Littéraire" kan men dikwijls het resultaat van zulk speurwerk Vden zoals b.v. het antwoord op de vraag wie nu wel Madame Bovary 18 geweestmaar in Nederland had men zich op dit terrein nog nimmer ewogen. Tweemaal raak Henri Ett's bedoeling is precies te "epalen welke elementen in de onge veer 20 romans, die Herman de Man geschreven heeft, nu wel waarheid en Welke verdichtsel zijn. Twee boeken heeft hij al vrijwel volledig kunnen re construeren, n.l. „Meester Lampelaar" en „De Eenzame". Zoals bekend spe len veel verhalen van de oer-Hollandse verteller, die De Man is, zich af in het Zuidhollandse en Utrechtse polder land, in de Krimpener-, Lopiker- en Alblasserwaard en in de Vijfheeren- landen. De schrijver, die in 1898 in boerden, het centrum van deze con treien geboren is, kent de streek uiter mate goed, want hij heeft practisch alle b°rpen bezocht als koopman in manu- pcturen. De mensen, met wie hij op die échten in aanraking kwam, leverden veestal de stof voor zijn boeken. Het J*n dus niet anders of de streekbe- °hers hebben dikwijls zelf „voor mo- gestaan. Henri Ètt heeft veel van "Mt Personen kunnen terugvinden en se V tal van situaties kunnen locali- da, A Dit is uiteraard ook gelukt, om- M He Man nog niet zo lang geleden '>Ven is. ®ls 'e „detective-in-het-historische", zo- in conservator zichzelf, overigens alle bescheidenheid noemt, reist het genoemde gebied af, spreekt met de bevolkingsbureaux of burgerlijke standen, interviewt de bewoners en besnuffelt documenten. Ett doet dit werk met grote liefde, want hij is zelf een jongen uit de polderstreek. Hij be grijpt de polderboeren, en hun levens stijl met die specifiek Calvinistische inslag heeft hij teruggevonden in de boeken van Herman de Man, die hem dan ook zeer dierbaar zijn. De Man is een schrijver van formaat geweest, die het leven van deze Zuidhollandse boeren juist „verwoord" heeft, zegt de heer Ett „en het trof mij tijdens mijn speurtochten, toen ik opmerkte, dat de meest eenvoudige boerenjon gen uit deze streek toch minstens één van zijn werken gelezen heeft". EEN VAN De Man's grootste ver langens moet zijn geweest zich aan de realiteit te houden en hij moet het erg vervelend gevonden heb ben, wanneer hij om een of andere reden andere namen moest gebrui ken. „Dat heeft mijn werk natuurlijk verlicht" aldus de heer Ett. die zich erg verheugd toont, dat hij al veel heeft weten te achterhalen. Zo heeft voor „Meester Lampelaar" een onder wijzersfiguur uit Oudewater model ge staan en is „Het Wassende Water" 'n HERMAN DE MAN naar een door hem zelf genomen foto combinatie van enkele realiteiten, die niets met elkaar te maken hebben, maar die door De Man tot cén gefin geerde werkelijkheid zijn verweven, zoals zijn gewone werkwijze was. Zoals bekend heet de auteur „een 150 pet Jood" eigenlijk Salomon Her man Hamburger, maar bij K.B. van 1943 mocht hij zich ook in het gewo ne leven De Man noemen. Zijn eerste werk dateert uit 1916 toen hij als een ontdekking van de oude Johan de Mees ter een klein artikeltje in de N.R.C. schreef. Zijn eerste boek „Aardeban den" dateert uit 1922. In 1927 ging hij in Vianen over tot het katholieke ge loof en daarna publiceerde hij „Maria en haar timmerman" en „Heilig Piet je de Booy". Zijn „Stoombootje in de mist" is overbekend. Bij het uitbreken van de oorlog bevond De Man zich in de Franse Alpen. Hij wist naar Lon den te ontkomen, waar hij o.a. voor Radio-Oranje sprak. Later ging hij naar Canada (om de stem van de prin sesjes op gramofoonplaten op te nemen) en naar Curasao, waar hij me dewerker werd aan de Curaggaose ra dio. Zijn in Nederland achtergebleven familie werd door de Duitsers vergast. Bij terugkeer in ons land hadden zijn vrouw en vijf kinderen, zijn vader en broer hun leven in de gaskamers ge laten. In 1946 (op terugweg van een zakenreis naar Londen) ve"*st®. T5 dood hem tijdens een jammerlijk vlieg tuigongeval op Schipho1. ZO ZEER werd De Man als een zoon" van de streek beschouwd dat tijdens zijn gang naar zijn laatste rustplaats in Oudewater met alleen de klokken van de katholieke kerk maar ook die van de protestant se kerk luidden. Het onderzoek naar de minstens nog enkele maanden ei sende vraag wat waarheid en wat fan tasie is in het werk van de verteller De Man strekt zich ook uit tot het verzamelen van handschriften, ma nuscripten, foto's, curiosa, etc. Vruchtbaar speurwerk De heer Ett, 46 jaar, heeft al meer cultuur-historische nasporingen ver richt. Zo vond hij op een buitengoed aan de Vecht de vrijwel volledige na latenschap van de 18e-eeuwse Amster damse historicus en philoloog Baltazar Huydecoper, waarvoor het Rijksarchief in Utrecht hem zeer dankbaar was. Vier jaar lang heeft hij daarna in op dracht van het Historisch Genootschap in Utrecht Nederlandse familie-ar chieven opgespeurd en doorgesnuffeld teneinde deze te testen op hun waarde voor de geschiedschrijving in het al gemeen. De conservator heeft 700 ar chieven geregistreerd en globaal gein- De poezie-oogst van deze maand bevat - afgezien van de nieuwe bundel van asalis slecbts klein goed, werk van oudere of ouderwetse dichters, dat enkel alsof dat nog nodig was opnieuw aan toont, dat bet variëren op traditionele thema's en patronen geen enkele mogelijkheid meer biedt tot een kunst van enige betekenis. Op zijn best kan men bet soms nog minor poetry noemen. „Minor poetry" is een qualificatie die, ofschoon vaak gebruikt, baast nooit omschreven wordt. T. S. Eliot, die hier als Engelsman wel het beste recht van spreken heeft, schijnt er vooral een naar bet onder werp beperkte poczie onder te verstaan. Terwijl de „major poet" bij wijze van spreken alles, wat bij aan raakt. tot bet goud der poezie maakt, onverschillig of dat nu toevallig een paperclip of bet heelal is, „reageert" de minor poet alleen op een of enkele onderwerpen: alleen op liefdeservaringen bijvoor beeld of alleen op religieuze. Dit wil zeggen, dat het begrip „minor poetry" op zichzelf geen oordeel omtrent de kwaliteit der verzen inhoudt. Ook het geringe kan zeer schoon zijn. Maar deze geringheid kan natuurlijk ook zijn grond vinden in een zwakke vormkracht of dichterlijke potentie, die evenzo tot uiting komt in kwaliteit en omvang van een dichter lijk oeuvre. ventariseerd en is tot de ontdekking gekomen, dat de helft daarvan nimmer als bron voor enige publicatie had ge diend. Als „bewaarder" van het Am sterdams Multatulimuseum heeft hij voorts op verzoek van de regering een onderzoek in binnen- en buitenland in gesteld naar ongepubliceerde brieven en bescheiden, betrekking hebbend op Multaluli. Het resultaat daarvan zal worden verwerkt in de uitgave: Brie ven en documenten van en over Mul- tatuli, waarvan het eerste deel bin nenkort bij G. A. van Oorschot ver schijnt. Holland in rep en roer NOG niet zo lang geleden is in de li teraire wereld nogal wat beroe ring veroorzaakt toen Ett's „Hol land in rep en roer" verscheen. Daar in beschreef hij één civielrechtelijk en twee criminele processen uit de ne gentiende eeuw, uitgaande van de be moeienissen die Multatuli in zijn ge schriften daarmee gehad had. Het ver haal van „De zaak van de weduwe Pruimers", een dame die met haar meisjesnaam baronesse Van Dedem heette, werd aanleiding tot een kort geding met als eis het boekje uit de circulatie te nemen. De substituut-of- i ficier van Justitie in Amsterdam werd: in die eis niet ontvankelijk verklaard en Henri Ett zag als resultaat een sterk gestimuleerde verkoop van zijn geesteskind. Ook bewerkte hij een onbekend dagboek van majoor Stein- metz die de Iberische veldtocht van Napoleon had meegemaakt. Dit werk zag onder de titel „Spaans avontuur" het licht. De uitgevers van het vol ledige werk van Multatuli en van Cou perus hebben zich voorts van zijn me dewerking verzekerd. Uit deze opsomming blijkt wei dat de heer Ett de laatste jaren niet stil gezeten heeft. Ook ais conservator van het Multatuli-mUseum heeft bij veel werk verricht. Aan deze arbeid heeft hjj vooral zjjn hart verpand en hij betreurt het daarom ten zeerste dat het Multatuii-genootschap straks besluiten moet het museum in feite te liquideren. Want ae collectie, thans ondergebracht in de UniverSiteits Bi bliotheek, kan daar wegens de verval len staat van het gebouw niet langer blijven. Daarom zullen de handschrif ten worden overgebracht naar het Letterkundig Museum in Den Haag, dat ze in bruikleen krijgt. „Het is Am sterdam zijn eigen schuld", zegt de heer Ett ons. „Men schijnt in de hoofd stedelijke hogere regionen maar bar weinig belangstelling te kunnen op brengen voor de culturele schatten van de hoofdstad Men zou erover kunnen twisten of Vasalis een minor poet is, maar ze ker is, dat haar geringe poëtische productie, waarschijnlijk zowel door een bepaalde dichterlijke persoonlijk heid als door scherpe zelfcritiek ver oorzaakt, vrijwel constant van hoge kwaliteit is. Zij debuteerde eerst vrij laat, maar haar eerste bundel „Par ken en woestijnen" beldefde binnen 't jaar negen drukken en een bekroning met niet minder dan de van der Hoogt-prijs. Haar tweede bundel „De vogel Phoe nix" verscheen eerst zeven jaar later en haalde binnen een jaar ook al vijf drukken. Zijn oplagecijfers niet altijd bewijs van ware grootheid en hier speelde een volkomen gebrek aan con currentie van enig gehalte zeker mee de algemene bewondering voor deze zeer zuivere poëzie is zeker ge rechtvaardigd. Het is dan ook geen wonder, dat men met grote verwachtingen grijpt naar haar derde bundel „Vergezich ten en gezichten" 1), die onlangs, weer zeven jaar later, verschenen is. Vraagt men zich **.f, wat de reden is van het succes van deze gedichten, dan schijnt die, naast hun hoog poë tisch gehalte, vooral gelegen in hun zuiver vrouwelijk karakter. Dat is na tuurlijk niet hetzelfde als wat steeds cliché-matig en dus ten onrechte ty- pisch-vrouwelijk genoemd wordt, het zachte, half-zachte van een Alice Na- hon bijvoorbeeld. Deze poëzie is de adequate uitdrukking van die bepaal de wijze van zijn, die het vrouw-zijn is. Het is wel waarschijnlijk, dat mede hierom deze poëzie zozeer de aandacht trok, want het mannelijke is in Euro pa eeuwenlang zozeer dominerend ge- qan ,je slotstrofe van een van de ge vrij scherp onderscheidene fasen in haar ontwikkeling. Zo geeft de jong ste bundel de poëzie van een ouder wordende vrouw die, staande aan de grens van de jeugd, enerzijds zich ver zet om deze achter zich te laten, an derzijds dit breukpunt in haar leven zoekt te overbruggen. Zo herroept zij als het ware de berusting, levensaan vaarding, die laatste verzen van „De vogel Phoenix" kenmerkte: Nu word ik nooit meer radeloos. Ik voel het breed gedein; de dood, die als zwart water onder kroos mijn denken plooit, heimlijk en groot. In dit tragische tussen-uur kan zij niets meer missen, wil zij nog van niets afstand doen: De merel stort zich met een kreet vol wildheid in de voor j aars vlagen. Ik kan het bijna niet verdragen: mijn voorjaar en mijn lief zijn heen. De bundel heeft dan ook niet, zoals haar vorige, een eigenlijk slot. Het einde js een kreet, een open vraag. Het is duidelijk, dat in deze situa tie het vers scherper, noodzakelijker wordt, minder uitgewogen en directer. Zo zijn de meeste gedichten niet stro fisch maar vrij van bouw; en soms zijn zij minder gaaf dan haar vroe gere gedichten, dichter bewegend langs de grens van het poëtisch mogelijke, ofschoon het talent zichzelf natuur lijk nooit verloochent. Geschreven als zij zijn op de span ning van een grenslijn, hebben deze verzen eigenlijk voor- noch achterland, zij zijn precies, wat zij zijn: in zich zelf besloten bezweringen. In dit op zicht vertonen zij een zekere verwant schap met, zoal niet invloed van de jongsten onder de dichters, de expe rimentelen. Intussen, daar staat het meesterschap van deze dichteres borg voor, vindt men in deze bundel een aantal prachtige verzen, die Vasalis onbedreigd de plaats doen behouden, die zij in onze letteren inneemt. Een andere dichteres, die slechts weinig poëzie publiceerde, is Clara Eggink. Van haar verscheen de bun del „Aan de rand van de horizon" 2), die naast verzen van haar vroegere bundels „Schaduw en water", „Schier eiland" en „Landinwaarts" een klein aantal nieuwe verzen bevat. De titel van deze bundel, ontleend beheerste wanhoop, de overtuiging van de onontkoombare ontoereikend heid van alle "streven. Hoewel zij deze invloed allengs persoonlijker verwerkt heeft, blijft de sterke ondertoon steeds dezelfde: quiet though sad. Geen grote poëzie vindt men in deze bundel, maar wel een, die in haar beperktheid zuiver van toon en poë tisch meestal gaaf is. Minor poetry in de goede zin. Een ander dichter van dezelfde po ëtische „vergeten groepen" is Joh. C. P. Alberts, journalist en romancier, die een bundeltje „Verzen voor vrien den" 3) uitgaf. Ook hij schrijft ver zen, die meestal meer betogen dan zijn en dus vaak geen poëzie genoemd kunnen worden. Een vers is immers meer dan een in gebonden vorm ge goten mededeling; een goed gedicht getuigt niet door wat het beweert, maar doordat het is. Het is dus niet te verwachten, dat deze verzen hem de erkenning zullen opleveren, die hem blijkbaar als romancier onthouden werd, iets 'waarop de exclusieve titel „Verzen voor vrienden" overigens al schijnt vooruit te lopen. Er zijn slechts een paar goede kwa trijnen in deze bundel en enkele vers jes hebben een poëtisch goed verwe zenlijkte huvnor, waarvan men kan ge nieten. Alfred Kossmann is ook romancier, echter nauwelijks dichter. In zijn „apo logie der varkens" 4) staat heel wat berijmd proza anecdoten, korte verhalen, gedachten waaraan de liefhebber van het genre misschien plezier kan beleven (het is soms aar dig en goed „gedaan") maar dat, nog afgezien daarvan, dat het uit de tijd is, ook weinig of niets met poëzie te maken heeft. Een uitzondering dient slechts gemaakt voor enkele frag menten uit het „Dagboek uit en thuis", een cyclus, waarmee de bundel opent: Als ik denk aan wat mij schiep Is het altijd wat 'k ontbeerde, Is 't de school, die mij niet leerde, Is 't de stem dier mij niet riep, Is 't de vrouw die mij niet deerde, Is 't de dag die ik versliep. Govaert van den Bergh 1) G. A. v. Oorschot, Amsterdam 2) N.V. De Arbeiderspers, Amsterdam (De Boekvink) 3) De Beuk, Stichting voor literaire publicaties, Amsterdam 4) U. M. Querido, Amsterdam. ?'Lj weest, dat men ver moet teruggaan om dergelijke vrouwelijke poëzie te vinden. Louise Labé, de „patroon heilige" van de moderne dichteressen, is er een klassiek voorbeeld van. Ook in haar nieuwe bundei heeft de poëzie van Vasalis dit eigen karakter bewaard. Daar haar bundels met zul ke grote tussenpozen verschenen, la ten ze zich bezien als de neerslag van dichten, is inderdaad tekenend voor het geheel: Want of wij al zoeken en trekken of uitzien van ons balcon, niemand kan meer ontdekken, dan de rand van de horizon. Al deze poëzie staat duidelijk onder invloed van de generatie van 1910 en; vooral van J. C. Bloem, dichter van de MARINO MARINI in museum Boymans de expositie die het Boymans Museum heeft ingericht van wer den van Marino Marini, is diens gro- te roem voorafgegaan, die hem af- e als de primus inter pares van de VnVt ^hool. te 't rmi hebben wij vijf jaar geleden iets te zien gekregen op een t„. j ehirrg van „Italiaanse Kunst na iW JaG, het Stedelijk te Amsterdam, en j later een van zijn grote ruiter- bij, hiet, 'l park van Sonsbeek. Veel is 'haar meer dan genoeg om ons En ®itie ^erlangend te maken naar zo'n ge„ °rig ^ls nu in Rotterdam is ingericht. gef ,?ei<3, iaar is dat verlangen niet weinig "■UiL-r, f 1 winnlzfnn ixM i rtr» nnvpr- Een der ruiterbeelden van Marino Marini de Mostra: haar terugroepend in de memo rie, overschaduwt hij haar glans. Hij is de princeps, niet alleen in Milaan, maar naar 't ons voorkomt van zijn gehele beeldhouwersgeneratie. nes ihe waht toen maakten wij op onver Sch0r,i'1Ze hennis met genoemde Mila- voq hij. jrih maar juist Marini was daar Zijn ops: t was ook een beetje intrigerend *°h Marini werkelijk de haa!:1 M prrmus e®h zo uitgelezen kunstenaars- happ^Oepe overweldigende schoonheid, die ,akbpuhar)Cg her grijze luchten op Rotter- y~e rppJ^apo 1a? schitterde: de ongehoorde e^'elep s®hjkhhe grandezza, de gratie, Scheripj hie jne'd, de glans van spiritueel en Calv^-h ^Mip06 beelden van Manzu, Ma- fa... 1 ghzzi en van Greco, Pepe oud ^Pringlpv rhen cm v°Ue maat van Europa's hersens^-1113 ligatuur tot een nieuw en SuPeriorif1^11hig, Verzongen, leek het bijna vep, jj eit ovL n°g langer aan Marini's drie frnt Was ai al die meesters te gelo de heri„ hïilapp®en wonder dat er bij de Z"lke heripg j"5 M's, nog een vierde in ^Van?resenhes i en> afwezig, zich door ceps dié indri.i Iiet vervagen. tig ConleT dap t,Ü bleef: was hij hun prin- Implement hun evenknie en prach- Marini is geboortig uit Pistoja, in het ver rukkelijk Toscane dat altijd zo menig groot beeldhouwer heeft opgeleverd en in welks heerlijk landschap de heuve len met zo klare, vastgemeten ronding en zo vloeiend uit elkander losgolven, als waren zij uit brons gegoten. Maar Marini wijdt zich pas sedert zijn dertigste levens jaar bij voorkeur aan de beeldhouwkunst. Zijn eerste liefde gold het schilderen, en hij is ook altijd schilder en graficus gebleven, wiens gewoonte het is een concept eerst op het platte vlak te beproeven, alvorens het in drie dimensies aan te pakken. En heeft het daarin zijn beslag gekregen, dan gaat hij ook nog schilderen op het beeld. Zijn roem drong niet al te spoedig door buiten de streken waar hij werkte: steden in Italië, vooral Milaan waar hij al twintig jaar woont, en Zwitserland, waar hij vier oorlogsjaren doorbracht nadat tot tweemaal toe zijn atelier door bommen was vernield. lent, bnu^.pns ,van die „Mostra °eir> „uns dp iT ,van aie „Mostra S4 cbjn°ld. En u'dige Marini-tentoonstelling jSchap boet de mo^schap^' Wa.t de Mostra met haar h'. rirvo* 'e zijnen opzichte niet ver vierde Man ten opzichte van Hij is dan ook volstrekt niet op roem uit. Zijn vrienden schilderen hem ons als een hartelijke, eenvoudige mens, die voor niets ter wereld de rol zou willen spelen, waarin vandaag wat al te veel kunstenaars zich tot een soort permanente zelfpublicatie ma ken. Hij schijnt eens met gevaar voor zijn veiligheid uiteraard een als altijd grootsprakige rede van Mussolini onklaar Ie hebben gemaakt, door dat in serviele stil te aangehoord gebral plotseling te doorkrui sen met het brullen van een honende lach. Carasso, die dat voorval eens in het tijd schrift Apollo heeft vermeld, heeft er heel Europa's cultuur in horen lachen om 's Du- ces verraad van haar beste tradities honend aan de kaak te stellen. En zo zal het wel zijn geweest. Want in Marini zijn alle grote kunstenaars uit ons verleden levend, zoals deze ook zelf hun beste voorgangers reïncar neerden hetgeen het geheim der traditie is! Wat heeft Marini meer dan Manzu? Mis schien niets, tenzij zijn vurigheid, zijn dy namiek. Dat behoeft hem niet groter te maken. Veeleer heeft hij zelfs iets minder en dat is Manzu's neiging om te behagen. Een elegance die iets minder met beeldhou wen heeft te maken, en ook iets minder met het leven van de ziel, dan met uiterlijk effect. Wie een beeld van Manzu weerziet of terugroept in de herinnering, onderkent dat effect gemakkelijker dan toen hij het voor 't eerst onder ogen kreeg. Het is een verwarrend effect, het geeft iets zwevends aan het beeld, het vervaagt iets van zijn con tour, van de scherpte waarmee het zich te kent in het geheugen. Men versta mij goed, ik wil onder geen voorwaarde iets verdoezelen van Manzu's duidelijke grootheid. Ik schat hem hoger dan Mascherini en Mingurai die ik op hun bfi>rt tot de grootste beeldhouwers van onze tijd reken. Maar zelfs Manzu heeft geen beeld geschapen dat zo definitief en onverzette lijk besloten is in het beeld-zijn, in zijn „ein- maligkeit", als een ganse reeks uit het oeu vre van Marini. Dit valt ook indirect aan te tonen. Zowel Marini als Manzu zijn gevoelig gebleken voor de impressionistische waarden die Me- dardo Rosso in de beeldhouwkunst heeft ge ïntroduceerd, en die b.v. grote invloed heeft gehad op Rodiu. Voor Rosso bestond er ei genlijk geen vorm, er was alleen maar licht. Een merkwaardige opvatting voor een beeld houwer! Het was er Rosso slechts ovn te doen, het licht zo gevarieerd mogelijk te la ten pakken op de huid zijner beelden. Wel nu, ook Marini en Manzu houden van een schilderachtig oppervlak. Z(j bekrassen het en nemen aile toevalligheden van oxydaties uit het gietproces te baat, om er kleur en trilling van licht op aan te brengen. Marini gaat daarin zelfs nog verder dan Manzu. Zijn bronzen bewerkt hij met azijn, hij be schildert ze met wit, zwart en fonkelend rood, hij poetst eraan, krabt ze en schulpt er gouden glinsters uit. Ook aan het hout brengt hij penselen, spa tels, spijkerkrassen en schuurmiddelen te pas. Zelfs is voor hem het oppervlak nooit ai. hij kan geen zijner oude beelden terug zien, zonder dat hem de lust bekruipt het opnieuw met al zijn schilderkunstige en gra fische talenten te lijf te gaan en meermalen vond men hem zo bezig in kunstzalen en musea, enkele uren voordat daar de ope ning zou plaats hebben van een zijner ex posities. Maar terwijl bij Manzu de fijne aestheti serende bewerking wel eens de plastische kracht, de spanning van binnen uit, die het beeld als sculptuur en ais gestalte ener idee bezielen moet, doet vergeten, blijkt de syn thetische coutour van Marini's beelden al tijd onvernielbaar. De picturale en ciselerende versieringen, die hij aanbrengt versterken eer de plas tische synthese, ze zijn trouwens meestal constructief, volgen de plastische rhythmen en ruimtelijke structuur. Ze verwarren de aandacht niet, leiden haar nooit van het ..beeld" af naar het beeldoppervlak, van de sculptuur naar de picturaliteit. Wie on danks dat in de behoefte aan schilderlijke bewerking een zwakheid van de beeldhou wer zou willen zien, bedenke dat zelfs Pra xiteles zijn beelden niet als voltooid be schouwde eer zij beschilderd waren. Er zijn in Marini's oeuvre eigenlijk maar drie onderwerpen: het paard met of zon der ruiter het naakt en het portret. In de portretkunst is hij een in onze dagen ongeëvenaarde opvolger van de grote Ro meinse portrettisten uit de oudheid. De ex positie toont er drie voortreffelijke voorbeel den van, waaronder het prachtige portret van Igor Strawinsky. Ook de „Ersilia", die hij al in '31 begon en die ik hier niet mee rekende, is eigenlijk een portret; maar meer dan het portretmatige, frappeert het raad selachtige van die expressieve verschijning: een vrouw ten voeten uit, neergezeten in de stilte van haar oeroud verleden. De naak ten: godinnen van vruchtbaarheid, danse ressen, jongleurs en jongleuses, zijn gewas sen uit het erfdeel van oude culturen, zon der dat enig eclecticisme haar gestalte van oorspronkelijkheid berooft. Er wordt in haar ogetwijfeld een heimwee naar het groot verleden openbaar, maar zoals Ham- macher terecht betoogt dat is een, heim wee, eigen aan onze tijd. En van onze tijd zijn zij onmiskenbaar, met hun staren naar dé zin achter de dingen, (zo volkomen vreemd aan de empirische renaissance, dia wiet welgevallen de dingen zelf beschouw de) of met hun achterovergeworpen hoof den, waarmee zij de dans beginnen, die van de aarde losmaakt, waarmee zij zich op trekken naar een God, die misschien be staat. Portretkop van Strawinsky door Marino Marini En tenslotte de paarden en hun ruiters. Een gegeven, dat de beeldhouwer Marini nooit losgelaten heeft sedert hij het in '36 voor het eerst gestalte gaf, een onderwerp, waarin zijn voortdurende evolutie van stap tot stap haar mijlpalen heeft uitgezet, van af de blijde uittocht in het onbekende tot aan de geweldigste steigering van de on vrije en het diepst verwoede gevecht tussen val en sprong, als de greep om het laatst houvast slechts toorn vindt en haar gigan tische sisddering om te grijpen. In die in drukwekkende reeks heeft Marini achter eenvolgens de moeilijkste plastische proble men aangepakt en tot oplossing gevoerd. Een strijd van horizontalen en verticalen, later ook van driehoeken en wiggen, onder een, bedwong hij in prachtige synthesen, zijn stijl werd kantiger en eigenzinniger bij het winnen van constructieve logica en expres sieve kracht; hij overwon er ook een ver leden mee, althans de horigheid van zijn heimwee naar het voorland dat hem ons heeft gebaard. K. S. Y. „..v.y, .V.:.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1955 | | pagina 5