litteraire detective
op het spoor van Herman de Man
Vergezichten en gezichten
Nieuwe bundel van f asalis
mzmwmA
Gmiui
awv
POËZIE
KRONIEK
FéESTBH
Uniek sveurderswerk
De man, clie
Mussolini
uitlachte
Princeps van een uitgelezen kunstenaarsgroep
MS
Drie ontwerpen
Eerst schilder
Honend gelach
Marini en Manzu
Het licht
Synthese
Paarden
PAGINA 5
h
Waarheid en fantasie op historische waarde getoetst
Realiteit
Vrouwelijk karakter
Open vraag
Minor poetry
m
4
1ZbL-—J
(Van onze Amsterdamse redactie)
Het Nederlands Letterkundig Museum in Den Haag heeft een goede
?reep gedaan toen het de conservator van het Amsterdams Multatuli-
Huseum, de heer Henri A. Ett, in September j.l. als medewerker aantrok.
heer Ett, die zich na de bevrijding heeft toegelegd op het speuren
"aar nog ongepubliceerde documenten van cultuur-historisch belang en
'Harmee al opmerkelijke resultaten had bereikt, kreeg als eerste opdracht,
een onderzoek in te stellen naar onbekende geschriften en paperassen van
etl betreffende de jong gestorven dichter Jacques Perk, een van de
Reinigers. Hij is daarmee tot en met December bezig geweest. Op eigen
V°°rstel is de lreer Ett nu sinds het begin van dit jaar doende de historische
^tergronden te peilen van de romans van de bekende schrijver Herman
'le Man. Een zeer interessante arbeid, welke de conservator die de
*'°eken van De Man door en door kent volkomen in zijn ban heeft
te vaneen. Een arbeid ook die uniek is in ons land. Dergelijke
Verzoekingen worden b.v. wel veel in Frankrijk gedaan in de
"hgaro Littéraire" kan men dikwijls het resultaat van zulk speurwerk
Vden zoals b.v. het antwoord op de vraag wie nu wel Madame Bovary
18 geweestmaar in Nederland had men zich op dit terrein nog nimmer
ewogen.
Tweemaal raak
Henri Ett's bedoeling is precies te
"epalen welke elementen in de onge
veer 20 romans, die Herman de Man
geschreven heeft, nu wel waarheid en
Welke verdichtsel zijn. Twee boeken
heeft hij al vrijwel volledig kunnen re
construeren, n.l. „Meester Lampelaar"
en „De Eenzame". Zoals bekend spe
len veel verhalen van de oer-Hollandse
verteller, die De Man is, zich af in het
Zuidhollandse en Utrechtse polder
land, in de Krimpener-, Lopiker- en
Alblasserwaard en in de Vijfheeren-
landen. De schrijver, die in 1898 in
boerden, het centrum van deze con
treien geboren is, kent de streek uiter
mate goed, want hij heeft practisch alle
b°rpen bezocht als koopman in manu-
pcturen. De mensen, met wie hij op die
échten in aanraking kwam, leverden
veestal de stof voor zijn boeken. Het
J*n dus niet anders of de streekbe-
°hers hebben dikwijls zelf „voor mo-
gestaan. Henri Ètt heeft veel van
"Mt Personen kunnen terugvinden en
se V tal van situaties kunnen locali-
da, A Dit is uiteraard ook gelukt, om-
M He Man nog niet zo lang geleden
'>Ven is.
®ls
'e „detective-in-het-historische", zo-
in conservator zichzelf, overigens
alle bescheidenheid noemt, reist
het genoemde gebied af, spreekt met
de bevolkingsbureaux of burgerlijke
standen, interviewt de bewoners en
besnuffelt documenten. Ett doet dit
werk met grote liefde, want hij is zelf
een jongen uit de polderstreek. Hij be
grijpt de polderboeren, en hun levens
stijl met die specifiek Calvinistische
inslag heeft hij teruggevonden in de
boeken van Herman de Man, die hem
dan ook zeer dierbaar zijn. De Man is
een schrijver van formaat geweest,
die het leven van deze Zuidhollandse
boeren juist „verwoord" heeft, zegt
de heer Ett „en het trof mij tijdens
mijn speurtochten, toen ik opmerkte,
dat de meest eenvoudige boerenjon
gen uit deze streek toch minstens één
van zijn werken gelezen heeft".
EEN VAN De Man's grootste ver
langens moet zijn geweest zich
aan de realiteit te houden en hij
moet het erg vervelend gevonden heb
ben, wanneer hij om een of andere
reden andere namen moest gebrui
ken. „Dat heeft mijn werk natuurlijk
verlicht" aldus de heer Ett. die zich
erg verheugd toont, dat hij al veel
heeft weten te achterhalen. Zo heeft
voor „Meester Lampelaar" een onder
wijzersfiguur uit Oudewater model ge
staan en is „Het Wassende Water" 'n
HERMAN DE MAN
naar een door hem
zelf genomen foto
combinatie van enkele realiteiten, die
niets met elkaar te maken hebben,
maar die door De Man tot cén gefin
geerde werkelijkheid zijn verweven,
zoals zijn gewone werkwijze was.
Zoals bekend heet de auteur „een
150 pet Jood" eigenlijk Salomon Her
man Hamburger, maar bij K.B. van
1943 mocht hij zich ook in het gewo
ne leven De Man noemen. Zijn eerste
werk dateert uit 1916 toen hij als een
ontdekking van de oude Johan de Mees
ter een klein artikeltje in de N.R.C.
schreef. Zijn eerste boek „Aardeban
den" dateert uit 1922. In 1927 ging hij
in Vianen over tot het katholieke ge
loof en daarna publiceerde hij „Maria
en haar timmerman" en „Heilig Piet
je de Booy". Zijn „Stoombootje in de
mist" is overbekend. Bij het uitbreken
van de oorlog bevond De Man zich in
de Franse Alpen. Hij wist naar Lon
den te ontkomen, waar hij o.a. voor
Radio-Oranje sprak. Later ging hij
naar Canada (om de stem van de prin
sesjes op gramofoonplaten op te
nemen) en naar Curasao, waar hij me
dewerker werd aan de Curaggaose ra
dio. Zijn in Nederland achtergebleven
familie werd door de Duitsers vergast.
Bij terugkeer in ons land hadden zijn
vrouw en vijf kinderen, zijn vader en
broer hun leven in de gaskamers ge
laten. In 1946 (op terugweg van een
zakenreis naar Londen) ve"*st®. T5
dood hem tijdens een jammerlijk vlieg
tuigongeval op Schipho1.
ZO ZEER werd De Man als een
zoon" van de streek beschouwd
dat tijdens zijn gang naar zijn
laatste rustplaats in Oudewater met
alleen de klokken van de katholieke
kerk maar ook die van de protestant
se kerk luidden. Het onderzoek naar
de minstens nog enkele maanden ei
sende vraag wat waarheid en wat fan
tasie is in het werk van de verteller
De Man strekt zich ook uit tot het
verzamelen van handschriften, ma
nuscripten, foto's, curiosa, etc.
Vruchtbaar speurwerk
De heer Ett, 46 jaar, heeft al meer
cultuur-historische nasporingen ver
richt. Zo vond hij op een buitengoed
aan de Vecht de vrijwel volledige na
latenschap van de 18e-eeuwse Amster
damse historicus en philoloog Baltazar
Huydecoper, waarvoor het Rijksarchief
in Utrecht hem zeer dankbaar was.
Vier jaar lang heeft hij daarna in op
dracht van het Historisch Genootschap
in Utrecht Nederlandse familie-ar
chieven opgespeurd en doorgesnuffeld
teneinde deze te testen op hun waarde
voor de geschiedschrijving in het al
gemeen. De conservator heeft 700 ar
chieven geregistreerd en globaal gein-
De poezie-oogst van deze maand bevat - afgezien
van de nieuwe bundel van asalis slecbts klein
goed, werk van oudere of ouderwetse dichters, dat
enkel alsof dat nog nodig was opnieuw aan
toont, dat bet variëren op traditionele thema's en
patronen geen enkele mogelijkheid meer biedt tot een
kunst van enige betekenis. Op zijn best kan men
bet soms nog minor poetry noemen.
„Minor poetry" is een qualificatie die, ofschoon
vaak gebruikt, baast nooit omschreven wordt. T. S.
Eliot, die hier als Engelsman wel het beste recht van
spreken heeft, schijnt er vooral een naar bet onder
werp beperkte poczie onder te verstaan. Terwijl de
„major poet" bij wijze van spreken alles, wat bij aan
raakt. tot bet goud der poezie maakt, onverschillig of
dat nu toevallig een paperclip of bet heelal is,
„reageert" de minor poet alleen op een of enkele
onderwerpen: alleen op liefdeservaringen bijvoor
beeld of alleen op religieuze. Dit wil zeggen, dat
het begrip „minor poetry" op zichzelf geen oordeel
omtrent de kwaliteit der verzen inhoudt. Ook het
geringe kan zeer schoon zijn. Maar deze geringheid
kan natuurlijk ook zijn grond vinden in een zwakke
vormkracht of dichterlijke potentie, die evenzo tot
uiting komt in kwaliteit en omvang van een dichter
lijk oeuvre.
ventariseerd en is tot de ontdekking
gekomen, dat de helft daarvan nimmer
als bron voor enige publicatie had ge
diend. Als „bewaarder" van het Am
sterdams Multatulimuseum heeft hij
voorts op verzoek van de regering een
onderzoek in binnen- en buitenland in
gesteld naar ongepubliceerde brieven
en bescheiden, betrekking hebbend op
Multaluli. Het resultaat daarvan zal
worden verwerkt in de uitgave: Brie
ven en documenten van en over Mul-
tatuli, waarvan het eerste deel bin
nenkort bij G. A. van Oorschot ver
schijnt.
Holland in rep en roer
NOG niet zo lang geleden is in de li
teraire wereld nogal wat beroe
ring veroorzaakt toen Ett's „Hol
land in rep en roer" verscheen. Daar
in beschreef hij één civielrechtelijk en
twee criminele processen uit de ne
gentiende eeuw, uitgaande van de be
moeienissen die Multatuli in zijn ge
schriften daarmee gehad had. Het ver
haal van „De zaak van de weduwe
Pruimers", een dame die met haar
meisjesnaam baronesse Van Dedem
heette, werd aanleiding tot een kort
geding met als eis het boekje uit de
circulatie te nemen. De substituut-of- i
ficier van Justitie in Amsterdam werd:
in die eis niet ontvankelijk verklaard
en Henri Ett zag als resultaat een
sterk gestimuleerde verkoop van zijn
geesteskind. Ook bewerkte hij een
onbekend dagboek van majoor Stein-
metz die de Iberische veldtocht van
Napoleon had meegemaakt. Dit werk
zag onder de titel „Spaans avontuur"
het licht. De uitgevers van het vol
ledige werk van Multatuli en van Cou
perus hebben zich voorts van zijn me
dewerking verzekerd.
Uit deze opsomming blijkt wei dat
de heer Ett de laatste jaren niet stil
gezeten heeft. Ook ais conservator
van het Multatuli-mUseum heeft bij
veel werk verricht. Aan deze arbeid
heeft hjj vooral zjjn hart verpand en
hij betreurt het daarom ten zeerste
dat het Multatuii-genootschap straks
besluiten moet het museum in feite te
liquideren. Want ae collectie, thans
ondergebracht in de UniverSiteits Bi
bliotheek, kan daar wegens de verval
len staat van het gebouw niet langer
blijven. Daarom zullen de handschrif
ten worden overgebracht naar het
Letterkundig Museum in Den Haag,
dat ze in bruikleen krijgt. „Het is Am
sterdam zijn eigen schuld", zegt de
heer Ett ons. „Men schijnt in de hoofd
stedelijke hogere regionen maar bar
weinig belangstelling te kunnen op
brengen voor de culturele schatten
van de hoofdstad
Men zou erover kunnen twisten of
Vasalis een minor poet is, maar ze
ker is, dat haar geringe poëtische
productie, waarschijnlijk zowel door
een bepaalde dichterlijke persoonlijk
heid als door scherpe zelfcritiek ver
oorzaakt, vrijwel constant van hoge
kwaliteit is. Zij debuteerde eerst vrij
laat, maar haar eerste bundel „Par
ken en woestijnen" beldefde binnen 't
jaar negen drukken en een bekroning
met niet minder dan de van der
Hoogt-prijs.
Haar tweede bundel „De vogel Phoe
nix" verscheen eerst zeven jaar later
en haalde binnen een jaar ook al vijf
drukken. Zijn oplagecijfers niet altijd
bewijs van ware grootheid en hier
speelde een volkomen gebrek aan con
currentie van enig gehalte zeker
mee de algemene bewondering voor
deze zeer zuivere poëzie is zeker ge
rechtvaardigd.
Het is dan ook geen wonder, dat
men met grote verwachtingen grijpt
naar haar derde bundel „Vergezich
ten en gezichten" 1), die onlangs, weer
zeven jaar later, verschenen is.
Vraagt men zich **.f, wat de reden is
van het succes van deze gedichten,
dan schijnt die, naast hun hoog poë
tisch gehalte, vooral gelegen in hun
zuiver vrouwelijk karakter. Dat is na
tuurlijk niet hetzelfde als wat steeds
cliché-matig en dus ten onrechte ty-
pisch-vrouwelijk genoemd wordt, het
zachte, half-zachte van een Alice Na-
hon bijvoorbeeld. Deze poëzie is de
adequate uitdrukking van die bepaal
de wijze van zijn, die het vrouw-zijn
is.
Het is wel waarschijnlijk, dat mede
hierom deze poëzie zozeer de aandacht
trok, want het mannelijke is in Euro
pa eeuwenlang zozeer dominerend ge- qan ,je slotstrofe van een van de ge
vrij scherp onderscheidene fasen in
haar ontwikkeling. Zo geeft de jong
ste bundel de poëzie van een ouder
wordende vrouw die, staande aan de
grens van de jeugd, enerzijds zich ver
zet om deze achter zich te laten, an
derzijds dit breukpunt in haar leven
zoekt te overbruggen. Zo herroept zij
als het ware de berusting, levensaan
vaarding, die laatste verzen van „De
vogel Phoenix" kenmerkte:
Nu word ik nooit meer radeloos.
Ik voel het breed gedein; de dood,
die als zwart water onder kroos
mijn denken plooit, heimlijk en groot.
In dit tragische tussen-uur kan zij
niets meer missen, wil zij nog van
niets afstand doen:
De merel stort zich met een kreet
vol wildheid in de voor j aars vlagen.
Ik kan het bijna niet verdragen:
mijn voorjaar en mijn lief zijn heen.
De bundel heeft dan ook niet, zoals
haar vorige, een eigenlijk slot. Het
einde js een kreet, een open vraag.
Het is duidelijk, dat in deze situa
tie het vers scherper, noodzakelijker
wordt, minder uitgewogen en directer.
Zo zijn de meeste gedichten niet stro
fisch maar vrij van bouw; en soms
zijn zij minder gaaf dan haar vroe
gere gedichten, dichter bewegend langs
de grens van het poëtisch mogelijke,
ofschoon het talent zichzelf natuur
lijk nooit verloochent.
Geschreven als zij zijn op de span
ning van een grenslijn, hebben deze
verzen eigenlijk voor- noch achterland,
zij zijn precies, wat zij zijn: in zich
zelf besloten bezweringen. In dit op
zicht vertonen zij een zekere verwant
schap met, zoal niet invloed van de
jongsten onder de dichters, de expe
rimentelen. Intussen, daar staat het
meesterschap van deze dichteres borg
voor, vindt men in deze bundel een
aantal prachtige verzen, die Vasalis
onbedreigd de plaats doen behouden,
die zij in onze letteren inneemt.
Een andere dichteres, die slechts
weinig poëzie publiceerde, is Clara
Eggink. Van haar verscheen de bun
del „Aan de rand van de horizon" 2),
die naast verzen van haar vroegere
bundels „Schaduw en water", „Schier
eiland" en „Landinwaarts" een klein
aantal nieuwe verzen bevat.
De titel van deze bundel, ontleend
beheerste wanhoop, de overtuiging
van de onontkoombare ontoereikend
heid van alle "streven. Hoewel zij deze
invloed allengs persoonlijker verwerkt
heeft, blijft de sterke ondertoon steeds
dezelfde: quiet though sad.
Geen grote poëzie vindt men in deze
bundel, maar wel een, die in haar
beperktheid zuiver van toon en poë
tisch meestal gaaf is. Minor poetry
in de goede zin.
Een ander dichter van dezelfde po
ëtische „vergeten groepen" is Joh.
C. P. Alberts, journalist en romancier,
die een bundeltje „Verzen voor vrien
den" 3) uitgaf. Ook hij schrijft ver
zen, die meestal meer betogen dan
zijn en dus vaak geen poëzie genoemd
kunnen worden. Een vers is immers
meer dan een in gebonden vorm ge
goten mededeling; een goed gedicht
getuigt niet door wat het beweert,
maar doordat het is. Het is dus niet
te verwachten, dat deze verzen hem
de erkenning zullen opleveren, die hem
blijkbaar als romancier onthouden
werd, iets 'waarop de exclusieve titel
„Verzen voor vrienden" overigens al
schijnt vooruit te lopen.
Er zijn slechts een paar goede kwa
trijnen in deze bundel en enkele vers
jes hebben een poëtisch goed verwe
zenlijkte huvnor, waarvan men kan ge
nieten.
Alfred Kossmann is ook romancier,
echter nauwelijks dichter. In zijn „apo
logie der varkens" 4) staat heel wat
berijmd proza anecdoten, korte
verhalen, gedachten waaraan de
liefhebber van het genre misschien
plezier kan beleven (het is soms aar
dig en goed „gedaan") maar dat, nog
afgezien daarvan, dat het uit de tijd
is, ook weinig of niets met poëzie te
maken heeft. Een uitzondering dient
slechts gemaakt voor enkele frag
menten uit het „Dagboek uit en thuis",
een cyclus, waarmee de bundel opent:
Als ik denk aan wat mij schiep
Is het altijd wat 'k ontbeerde,
Is 't de school, die mij niet leerde,
Is 't de stem dier mij niet riep,
Is 't de vrouw die mij niet deerde,
Is 't de dag die ik versliep.
Govaert van den Bergh
1) G. A. v. Oorschot, Amsterdam
2) N.V. De Arbeiderspers, Amsterdam
(De Boekvink)
3) De Beuk, Stichting voor literaire
publicaties, Amsterdam
4) U. M. Querido, Amsterdam. ?'Lj
weest, dat men ver moet teruggaan
om dergelijke vrouwelijke poëzie te
vinden. Louise Labé, de „patroon
heilige" van de moderne dichteressen,
is er een klassiek voorbeeld van.
Ook in haar nieuwe bundei heeft de
poëzie van Vasalis dit eigen karakter
bewaard. Daar haar bundels met zul
ke grote tussenpozen verschenen, la
ten ze zich bezien als de neerslag van
dichten, is inderdaad tekenend voor
het geheel:
Want of wij al zoeken en trekken
of uitzien van ons balcon,
niemand kan meer ontdekken,
dan de rand van de horizon.
Al deze poëzie staat duidelijk onder
invloed van de generatie van 1910 en;
vooral van J. C. Bloem, dichter van de
MARINO MARINI in museum Boymans
de expositie die het Boymans
Museum heeft ingericht van wer
den van Marino Marini, is diens gro-
te roem voorafgegaan, die hem af-
e als de primus inter pares van de
VnVt ^hool.
te 't rmi hebben wij vijf jaar geleden
iets te zien gekregen op een
t„. j ehirrg van „Italiaanse Kunst na
iW JaG, het Stedelijk te Amsterdam, en
j later een van zijn grote ruiter-
bij, hiet, 'l park van Sonsbeek. Veel is
'haar meer dan genoeg om ons
En ®itie ^erlangend te maken naar zo'n
ge„ °rig ^ls nu in Rotterdam is ingericht.
gef ,?ei<3, iaar is dat verlangen niet weinig
"■UiL-r, f 1 winnlzfnn ixM i rtr» nnvpr-
Een der
ruiterbeelden
van Marino
Marini
de Mostra: haar terugroepend in de memo
rie, overschaduwt hij haar glans. Hij is de
princeps, niet alleen in Milaan, maar
naar 't ons voorkomt van zijn gehele
beeldhouwersgeneratie.
nes ihe waht toen maakten wij op onver
Sch0r,i'1Ze hennis met genoemde Mila-
voq hij. jrih maar juist Marini was daar
Zijn ops: t was ook een beetje intrigerend
*°h Marini werkelijk de
haa!:1 M
prrmus
e®h zo uitgelezen kunstenaars-
happ^Oepe overweldigende schoonheid, die
,akbpuhar)Cg her grijze luchten op Rotter-
y~e rppJ^apo 1a? schitterde: de ongehoorde
e^'elep s®hjkhhe grandezza, de gratie,
Scheripj hie jne'd, de glans van spiritueel
en Calv^-h ^Mip06 beelden van Manzu, Ma-
fa... 1 ghzzi en van Greco, Pepe
oud
^Pringlpv rhen cm v°Ue maat van Europa's
hersens^-1113 ligatuur tot een nieuw en
SuPeriorif1^11hig, Verzongen, leek het bijna
vep, jj eit ovL n°g langer aan Marini's
drie frnt Was ai al die meesters te gelo
de heri„ hïilapp®en wonder dat er bij de
Z"lke heripg j"5 M's, nog een vierde in
^Van?resenhes i en> afwezig, zich door
ceps dié indri.i Iiet vervagen.
tig ConleT dap t,Ü bleef: was hij hun prin-
Implement hun evenknie en prach-
Marini is geboortig uit Pistoja, in het ver
rukkelijk Toscane dat altijd zo menig
groot beeldhouwer heeft opgeleverd en
in welks heerlijk landschap de heuve
len met zo klare, vastgemeten ronding
en zo vloeiend uit elkander losgolven, als
waren zij uit brons gegoten. Maar Marini
wijdt zich pas sedert zijn dertigste levens
jaar bij voorkeur aan de beeldhouwkunst.
Zijn eerste liefde gold het schilderen, en hij
is ook altijd schilder en graficus gebleven,
wiens gewoonte het is een concept eerst op
het platte vlak te beproeven, alvorens het
in drie dimensies aan te pakken. En heeft
het daarin zijn beslag gekregen, dan gaat
hij ook nog schilderen op het beeld.
Zijn roem drong niet al te spoedig door
buiten de streken waar hij werkte: steden
in Italië, vooral Milaan waar hij al twintig
jaar woont, en Zwitserland, waar hij vier
oorlogsjaren doorbracht nadat tot tweemaal
toe zijn atelier door bommen was vernield.
lent,
bnu^.pns ,van die „Mostra
°eir> „uns dp iT ,van aie „Mostra S4
cbjn°ld. En u'dige Marini-tentoonstelling
jSchap
boet de
mo^schap^' Wa.t de Mostra met haar
h'. rirvo* 'e zijnen opzichte niet ver
vierde Man ten opzichte van
Hij is dan ook volstrekt niet op roem uit.
Zijn vrienden schilderen hem ons als een
hartelijke, eenvoudige mens, die voor niets
ter wereld de rol zou willen spelen, waarin
vandaag wat al te veel kunstenaars zich
tot een soort permanente zelfpublicatie ma
ken. Hij schijnt eens met gevaar voor
zijn veiligheid uiteraard een als altijd
grootsprakige rede van Mussolini onklaar
Ie hebben gemaakt, door dat in serviele stil
te aangehoord gebral plotseling te doorkrui
sen met het brullen van een honende lach.
Carasso, die dat voorval eens in het tijd
schrift Apollo heeft vermeld, heeft er heel
Europa's cultuur in horen lachen om 's Du-
ces verraad van haar beste tradities honend
aan de kaak te stellen. En zo zal het wel
zijn geweest. Want in Marini zijn alle grote
kunstenaars uit ons verleden levend, zoals
deze ook zelf hun beste voorgangers reïncar
neerden hetgeen het geheim der traditie
is!
Wat heeft Marini meer dan Manzu? Mis
schien niets, tenzij zijn vurigheid, zijn dy
namiek. Dat behoeft hem niet groter te
maken. Veeleer heeft hij zelfs iets minder
en dat is Manzu's neiging om te behagen.
Een elegance die iets minder met beeldhou
wen heeft te maken, en ook iets minder
met het leven van de ziel, dan met uiterlijk
effect. Wie een beeld van Manzu weerziet
of terugroept in de herinnering, onderkent
dat effect gemakkelijker dan toen hij het
voor 't eerst onder ogen kreeg. Het is een
verwarrend effect, het geeft iets zwevends
aan het beeld, het vervaagt iets van zijn con
tour, van de scherpte waarmee het zich te
kent in het geheugen.
Men versta mij goed, ik wil onder geen
voorwaarde iets verdoezelen van Manzu's
duidelijke grootheid. Ik schat hem hoger dan
Mascherini en Mingurai die ik op hun bfi>rt
tot de grootste beeldhouwers van onze tijd
reken. Maar zelfs Manzu heeft geen beeld
geschapen dat zo definitief en onverzette
lijk besloten is in het beeld-zijn, in zijn „ein-
maligkeit", als een ganse reeks uit het oeu
vre van Marini.
Dit valt ook indirect aan te tonen. Zowel
Marini als Manzu zijn gevoelig gebleken
voor de impressionistische waarden die Me-
dardo Rosso in de beeldhouwkunst heeft ge
ïntroduceerd, en die b.v. grote invloed heeft
gehad op Rodiu. Voor Rosso bestond er ei
genlijk geen vorm, er was alleen maar licht.
Een merkwaardige opvatting voor een beeld
houwer! Het was er Rosso slechts ovn te
doen, het licht zo gevarieerd mogelijk te la
ten pakken op de huid zijner beelden. Wel
nu, ook Marini en Manzu houden van een
schilderachtig oppervlak. Z(j bekrassen het
en nemen aile toevalligheden van oxydaties
uit het gietproces te baat, om er kleur en
trilling van licht op aan te brengen. Marini
gaat daarin zelfs nog verder dan Manzu.
Zijn bronzen bewerkt hij met azijn, hij be
schildert ze met wit, zwart en fonkelend
rood, hij poetst eraan, krabt ze en schulpt
er gouden glinsters uit.
Ook aan het hout brengt hij penselen, spa
tels, spijkerkrassen en schuurmiddelen te
pas. Zelfs is voor hem het oppervlak nooit
ai. hij kan geen zijner oude beelden terug
zien, zonder dat hem de lust bekruipt het
opnieuw met al zijn schilderkunstige en gra
fische talenten te lijf te gaan en meermalen
vond men hem zo bezig in kunstzalen en
musea, enkele uren voordat daar de ope
ning zou plaats hebben van een zijner ex
posities.
Maar terwijl bij Manzu de fijne aestheti
serende bewerking wel eens de plastische
kracht, de spanning van binnen uit, die het
beeld als sculptuur en ais gestalte ener idee
bezielen moet, doet vergeten, blijkt de syn
thetische coutour van Marini's beelden al
tijd onvernielbaar.
De picturale en ciselerende versieringen,
die hij aanbrengt versterken eer de plas
tische synthese, ze zijn trouwens meestal
constructief, volgen de plastische rhythmen
en ruimtelijke structuur. Ze verwarren de
aandacht niet, leiden haar nooit van het
..beeld" af naar het beeldoppervlak, van
de sculptuur naar de picturaliteit. Wie on
danks dat in de behoefte aan schilderlijke
bewerking een zwakheid van de beeldhou
wer zou willen zien, bedenke dat zelfs Pra
xiteles zijn beelden niet als voltooid be
schouwde eer zij beschilderd waren.
Er zijn in Marini's oeuvre eigenlijk maar
drie onderwerpen: het paard met of zon
der ruiter het naakt en het portret. In
de portretkunst is hij een in onze dagen
ongeëvenaarde opvolger van de grote Ro
meinse portrettisten uit de oudheid. De ex
positie toont er drie voortreffelijke voorbeel
den van, waaronder het prachtige portret
van Igor Strawinsky. Ook de „Ersilia", die
hij al in '31 begon en die ik hier niet mee
rekende, is eigenlijk een portret; maar meer
dan het portretmatige, frappeert het raad
selachtige van die expressieve verschijning:
een vrouw ten voeten uit, neergezeten in
de stilte van haar oeroud verleden. De naak
ten: godinnen van vruchtbaarheid, danse
ressen, jongleurs en jongleuses, zijn gewas
sen uit het erfdeel van oude culturen, zon
der dat enig eclecticisme haar gestalte van
oorspronkelijkheid berooft. Er wordt in haar
ogetwijfeld een heimwee naar het groot
verleden openbaar, maar zoals Ham-
macher terecht betoogt dat is een, heim
wee, eigen aan onze tijd. En van onze tijd
zijn zij onmiskenbaar, met hun staren naar
dé zin achter de dingen, (zo volkomen
vreemd aan de empirische renaissance, dia
wiet welgevallen de dingen zelf beschouw
de) of met hun achterovergeworpen hoof
den, waarmee zij de dans beginnen, die van
de aarde losmaakt, waarmee zij zich op
trekken naar een God, die misschien be
staat.
Portretkop van Strawinsky door
Marino Marini
En tenslotte de paarden en hun ruiters.
Een gegeven, dat de beeldhouwer Marini
nooit losgelaten heeft sedert hij het in '36
voor het eerst gestalte gaf, een onderwerp,
waarin zijn voortdurende evolutie van stap
tot stap haar mijlpalen heeft uitgezet, van
af de blijde uittocht in het onbekende tot
aan de geweldigste steigering van de on
vrije en het diepst verwoede gevecht tussen
val en sprong, als de greep om het laatst
houvast slechts toorn vindt en haar gigan
tische sisddering om te grijpen. In die in
drukwekkende reeks heeft Marini achter
eenvolgens de moeilijkste plastische proble
men aangepakt en tot oplossing gevoerd.
Een strijd van horizontalen en verticalen,
later ook van driehoeken en wiggen, onder
een, bedwong hij in prachtige synthesen, zijn
stijl werd kantiger en eigenzinniger bij het
winnen van constructieve logica en expres
sieve kracht; hij overwon er ook een ver
leden mee, althans de horigheid van zijn
heimwee naar het voorland dat hem ons
heeft gebaard.
K. S.
Y. „..v.y, .V.:.