MIJN IN Brieven van militairen EERSTE MAANDEN DIENST mensen van morgen wereld in wording Discussie rond het onvoorwaar delijk élan van jongeren Eerlijkheid en gewoon doen Natuurlijk, Groots en meeslepend A U hebt gelijk Ml 7 8 ■Hi Hondenpraat Vraagstuk der bewustwording Een naschrift ALLEDAAGS ZATERDAG 26 MAART 1955 PAGINA m* «MSI -v... hebben lieve meisjes die ze koesteren in hun verlofdagen en hier ophangen in hun kast. Enkelen verzekeren me dat een „mooie vaste verkering" veel goeds in houdt. Deze week heb ik in alle stilte mijn mok terug georganiseerd en nu is mijn uitrusting weer compleet, dat stemt tot grote dankbaarheid, want men is ge houden niets te verliezen. Soms zitten we dn de cantine te praten over serieuze onderwerpen zoals het huwelijk. We raken het nooit eens en kunnen beter biljarten, tafeltennissen of gewoon kof fiedrinken en niets doen. Over de dienst niets dan goeds, al heb ik aan sommige dingen een hekel en ik prijs de leger leiding om haar geduld met deze schooiers hier die ik haat en liefheb te gelijk. De achtergrond van het leger is absurd, maar geldt dat niet voor heel het leven?" Dit is een jonge mens van om de 20 jaar. De uitspraak „Ik heb geen oor- Ik heb niet meer te zeggen dan dat ik verlang naar de ouderdag en dat mijn wens vervuld wordt nl. de opleiding te krijgen die ik heb aangevraagd". Als u als officier zo'n lief briefje krijgt tegen 100 anderen die allemaal' wat te kankeren hebben of grappen te maken, hoe verstaat u dan die laat- J ste zin? Zaken zijn zaken en je moet een beetje voor je zaak opkomen Ik geloof dat ik voor V. een andere op leiding uitzocht. 5 Een andere V. moet veel ge lag betalen: „Met een brok in mijn Keel ben ik het kamp ingevoerd. Ik had een wrok omdat ik wist dat vrij denken, vrij organise ren, iets uitvinden er niet meer bij wa ren. Hier zou voor me gedacht, georga niseerd en uitgevonden worden. Dit wist ik niet van anderen, want ik had het zelf al gevoeld. Bij de keuring was me ge vraagd wanneer ik in dienst wilde ko men. Ik had gezegd in het voorjaar met April. Reden: Ik werk bij een kruidenier die heeft het druk met December, met de Kerst en met Nieuwjaar. Het is dan moeilijk met een nieuwe knecht te wer ken. Dit was goed en ik Kon er op re kenen. Ik heb er ook op gerekend. Maar toch werd ik opgeroepen vlak voor De cember. Bomkletswat moet ik doen? Ik ben gegaan, waarom wist ik heel goed, niet omdat ik zo graag sol daat wilde worden. Je doet, het voor je eigen vrijheid, omdat je Hollander wil blijven en niet in andermans handen wilt vallen". Dan somt hij een hoop narigheden op en leest vervolgens een officier de les: „Er wordt je hier van alles geleerd, bijv. geen handen in je zakken, terwijl er later les wordt gegeven door een luit, die tegen een paal geleund staat met zijn handen in zijn zakken". Er zijn twee groepen in het leger die het niet altijd makkelijk hebben: de jongens en het kader! We kunnen ons de teleurstelling zo goed voorstellenmaar de knaap zet er iets tegenover nl. een doel dat hem vasthoudt aan zijn militaire taak: de vrijheid.... en over die andere groep gesproken. Er wordt naar u ge luisterd maar ook gekeken en hoe 'V- Hier nog goed: een staart klein IDe titel wijzigde Th. in „Zes weken a 0.75 per dag". Hij vangt dan zo aan: „In het jaar dat je 20 jaar wordt moet Je in dienst. Links en Techts hoor je van vrienden en kennissen dat ze de gevrees de oranjekaart thuis hebben gekregen. Het klinkt steeds als een bominslag en je vraagt je af wanneer je zelf getroffen krordt". Na een omstandig verhaal volgt do schildering van de inaugurale rede van de commandant: „Onderweg op weg naar de plaats van opkomst zie ie no2 meer slachtoffers lopen. je komt ,aan de poort, die met een grote zwaai vol liefde (voor het vaderland) voor je open gaat. De burgers worden opgesteld met drieën en daar gaat het voor de eerste keervoorwaartsmarrrs! Je wordt naar een gebouw gebracht dat op instorten staat en waar ie alleen maar mag fluisteren, daar anders de verf van het plafond bladdert. Als de 'hele troep gezeten is begint een tweede luitenant een redevoering te brullen, waarop prompt de verf begint te vallen. Hij vertelde ons dat we van nu af onder de krijgstucht stondenBuiten begon het te regenen". „Hij eindigt met een meesterlijke grap. Het gaat over het appèl 's morgens Er verschijnt een figuur met een wan kelend hoofd tussen zijn schouders, die om „Port" begint te roepen. Een ieder verwacht dat men met grote manden flessen aan zal komen dragen, niets daarvan echter". Men moet weten dat de commandant op het appel vraagt rapport uit te bren gen. Hij roept dan bijv.: „tweede com pagnie, Rapporti" Zoals bij vele beve len blijft er veel half uitgesproken op de staart na. Aldus roept de man.... port;" Doodnormale reactie overigens. Een jongen die zich gegrepen voelt aan vankelijk en in dit geschrift afreageert met een gezonde vorm van kankeren dat gebouw zal haveloos zijn maar zeker wel niet instorten Hij be waart daarbij een scheut humor. O T. ontwerpt de volgende schets van de eerste maan den. „Hup, twee drie, hup twee drie,.... neus snuiten mag niet want je hebt geen hoofd onder het exerceren". „We heb ben ook een geweer en we wisten zeker dat ze schoon waren, maar omdat er mannetjes nodig waren om de eetzaal te boenen, waren ze toch vuil en dus gin gen we naar de eetzaal om te boenen". Precies hetzelfde. Scherp zien en spot ternij opschrijven. Zou de vent gelijk hebben dat er een hele boel karweitjes in de dienst, die noodzakelijk moeten Worden gedaan, worden vastgehaakt aan baet alle geweld en vooropgesteld te vim men futiliteiten? O St. schrijft dingen op die dieper tasten. „Van de wereld had ik gedeeltelijk af scheid genomen, die ochtend toen ik de deur achter me dicht sloeg. Op straat ontmoette ik H., een oude kennis van school. We begroetten elkaar mét een Slimlach, want hoe is het, men gaat niet 8raag, maar men gaat toch. Van al het Ecdwongene had ik in de burgermaat schappij een grenzenloze afkeer. Aanpas sen is zo'n vaag woord dat je iedere ?chtend zou moeten spellen. H. raakte 'k kwijt bij de indeling. Ik zag hem ver fijnen naar de derde compagnie, de patste relatie met de burgermaatschap- D1J- Nu is-t-ie klasse-oudste van een klein foton en ik verdenk hem ervan dat hij ?o iets leuk vindt. Laatst zag ik hem nog n de cantine, opvallend netjes in dat werkpak. Zulke mensen houden ook aan front een vouw in hun broek en ik en er jaloers op. Het peloton viel mee, isschien valt dat altijd mee in het be- bj- Eerst word .je belachelijk sociaal, „o t sentimentele af. later a-sociaal, 6nkLzover te rijmen valt met slapies en eie vrienden'. De meeste knapen hier Seh. eindigt zo: „Het kader is ook goed op één na. Bij hem is 't ook nooit, maar dan ook nooit goed en hier ga ik eindigen omdat ik geen opstellen maken kan en ook om dat, al zou ik twee of drie vellen vol schrijven, ik evengoed geen pakje siga retten krijg! Dat is ook een opvatting! Wat denkt u van het slot van J. V.'s opstel Brieven voor thuis, voor het meisje ofvoor de krant Tijdens de veldoefeningen bewijst een primitieve tafel zijn onmisbaarheid. „Er is heel wat waar op te kankeren valt, maar zolang de stemming op de kamer goed is, is het wel te harden. Want ld hebben we al veel gehad, voor al bij slootje springen en verderer wordt immers voor ons gedacht!" Zou die knaap het rooien? deel". En het vraagteken zijn beroer de zaken als ze zo volkomen gemeend leven in de geest van iemand die aan het leven nog beginnen moet. Men reageert op hun houding met „ik weet niet wat ik zeggen moet", en dat is nog beroerder omdat zij een of andere richtingaanwijzer zo goed gebruiken kunnen. A V. pakt het een beetje an ders aan. „Mijn eerste maanden in dienst heb ben nog niet veel goeds voor de dienst opgeleverd. Ik heto pas twee weken dienst gedaan omdat ik onder dokters behandeling ben geweest, maar daar kan ik niets aan doen. Die behandeling is uit stekend, net als het eten en de verzor ging. En de kameraadschap en de vaan drig en de sergeant zijn ook uitstekend. Vr. is een poëtische natuur. „Helder rinkelt een wekker. Niets bij zonders, er lopen in Nederland dagelijks duizenden wekkers af. Doch deze keer is het voor een deel van de bevolking wel iets heei bijzonders. Niet alleen dat door deze wekker een nieuwe dag wordt aan gekondigd, maar hij rinkelt ook een nieuw leven in". Even verder schildert hij het entree in de kazerne: „Ja passeert een slagboom. Een toe spraak van een sterrenhemel, uitgespro ken met stoten als van een typhoon. Je suizebolt, hetzelfde gevoel als „the day after the night before". Er wordt een helm op je hoofd gedrukt. Er wordt ge lachen, gelukkig, anders ging je dood aan inwendige stilte. De dagen gaan als een wervelwind voorbij. Je barst van critiek, je blijft kankeren, de enige ma nier om je gemoed te luchten". Zo'n opstel werkt wel als uitlaatklep Ditmaal wat anders dan an ders. We hebben het genoegen gesmaakt een berg reacties te ontvangen over de „soldatenar- tikelen". Hiernaast vindt U een bloemlezing uit een serie schet sen van soldaten die pas enkele maanden in dienst waren. We hebben lang gedacht wat we er mee doen zouden. Er zijn zovele mogelijkheden. Je kunt er een doorwrochte diagnose van ma ken over het militaire leven en hoe dit de jonge mensen aan pakt. Maar doet U dat zelf eens. Er staat in die fragmenten zo ontzettend veel menselijks. De gelatene is aan het woord, de man die met zoete broodjes klimmen wil; de teleurgestelde; de optimist; de helemaal niet bijzondere; de nu al beschadigde. Lees er de moeite uit die ze hebben met aanpassen. Lees er het super-egoïsme uit dat zo hoog opklinkt. Ik voel me ge grepen en dat zul je weten. Lees er het super-materialisme uit (we hebben hier op ons bureau nog wel 50 verhalen liggen die eentonig zeggen, wat allemaal niet deugt. Het komt allemaal' niet verder dan de niet-deugen- de gebouwen, het eten, het zak geld en de sigaretten). We geven het de lezer zo in handen: het materiaal. Jonge le zer doe er iets mee. Vis het ne gatieve uit het positieve. Wees mild en bedenk dat geërgerd op schrijven vaak een afreageren is, hetgeen niet hetzelfde is als het noteren van een gefundeer de mening. Bouw er een beeld uit op van een jonge mens die op de grens van de volwassenheid een cor- vée heeft te verrichten in het landsbelang. Ga verder en bouw een beeld van een jonge mens uit deze materie zoals je denkt dat het goed zal zijn. Gooi dat ik-gerichte er wat uit en die al tijd weer zoekende critiek op al lerhande dingen, die vaak zo on gelofelijk onbenullig zijn en maak van het beeld geen vraagteken ten aanzien van werkelijk gfote vraagstukkenals je bedoelt dat je er liever voor uit de weg gaat. Misschien heb je dan iets aan die schetsen. F.B. DE DRANG NAAR HET ABSOLUTE Mens en dier zijn verschillend. Accoord. Geen mens, die er aan twijfelt Moeilijker is het precies aan te geven, waarin dit verschil bestaat. Men kan het heel eenvou dig uitdrukken en zeggen: de mens heeft verstand en het dier niet. Maar wat betekent dat eigen lijk in het leven? Misschien zou den we het zo kunnen uitdrukken: de mens verlangt naar het Ab solute. Het dier wil alleen maar dit of dat: een worst, warmte enz. maar de mens gaat verder. Ze ker een van de wezensaspecten van de mens is het lichaam dat ook verlangens heeft precies als het dier, maar de mens gaat hier boven uit, zoekt meer dan dit of dat concrete. Hij zoekt in alles het Absolute. Daarom is de gods dienst ook zo diep verankerd in de menselijke natuur. Op de een of andere manier moet iede re mens godsdienstig zijn, moet hij een werkelijke of een gefin geerde God aanbidden. We be hoeven hier niet alleen te denken aan primitieve volkstammen die afgoden maken en aanbidden, maar evengoed aan moderne men sen, die het bestaan van God loo chenen en Hem dus niet willen aanbidden. Dan aanbidden ze in alle geval iets anders, op een of andere manier het geschapene. Laten we eens ie mand nemen, die niet in God ge looft. Deze gelooft dan aan iets anders, dat hij als een God ver eert, ook al zou hij het ontkennen. Er zijn immers vele en vreemd soortige afgoden. Je kunt ook het geld aanbidden en de drang naar bezit laten overheersen over je le ven. Paulus spreekt over mensen: wier God hun buik is, zotls Chris tus spreekt over het dienen en het aanbidden van de Mammon. Zo kun je het leven aanbidden, de liefde, de techniek enz. enz. Dat zijn allemaal plaatsvervangers en surrogaten van God. Aanbid je de ware God niet, dan aanbid je iets tijdelijks als God en dat is eigen lijk belachelijk. Maar zo is het nu eenmaal, we kunnen niet anders. Het gevolg is, dat terwijl men zich overgeeft aan God, men zich prijs geeft als men iets tijdelijks tot zijn afgod maakt. Vandaar de teleurstelling en de bittere nasmaak, omdat geen en kel geschapen goed, niet de lief de, niet het geld, niet de mens, niet de eerzucht onze diepste hon ger kunnen bevredigen. St Augus- tinus, die uit ervaring spreekt, zeSt dan ook, dat ons hart onrus tig blijft, totdat het ruste in God. We moeten daarom constateren, dat de mens als het ware leeft op twee niveaux: aan de oppervlak te en in de diepte. Vooreerst aan de oppervlakte: dat is het dage lijkse leven rondom hem: het ple zier, het werk, de wetenschappen zelfs, welke alle zeker waarde hebben, maar een betrekkelijke waarde: je moogt er gebruik van maken en dat is zeker goed, maar je moogt je er niet aan prijs geven, je er niet door laten over heersen. Het gaat eigenlijk om dit Absolute, waarover ik boven sprak dat is het leven in de diepte. Hier speelt zich het eigenlijke bestaan van de mens af: hier ontmoet hij God, hier voelt hij zich vrij, hier neemt hij het bestaan in zijn eigen handen. Dit is het bestaan, waar het eigenlijk op aan komt. Dit ab solute, dat zijn eigenlijke bestaan uitmaakt, moet de mens op de eerste plaats cultiveren. Dit moet hij in alles voor ogen hebben. Dit is het éne noodzakelijke, waar 't eigenlijk op aan komt, waarvoor hij alles op moet offeren waar hij eigenlijk typisch mens is. De jeugd meer dan welke leeftijd, voelt dit aan, wil groots en abso luut leven. Laat zij het dan zoe ken, wqar het te vinden is en zich niet belachelijk maken met de aanbidding van het betrekkelijke. Wij moeten als mens nu eenmaal leven in de diepte van het bestaan. H. B. „Als Churchill nu écht aftreedt", aldus Hond op de eerste dag van de lente, „dan moet je 'ns opletten, hoe gewoon de wereld doorgaat met om haar os en om de zon te draaien. Wat ik daarmee wil zeggen, is vooral dit: er is géén man, die de wereld laat wentelen, maar alle mannetjes, kleine en grote, wentelen eenvou digweg met de wereld méé. 't Is gek: soms kijk je tegen 'n mens op, alsof hij ergens op de top der aarde staat en haar lot in handen heeft. Hij rookt intussen een sigaar en heeft z'n j,e eigenaardigheden. Maar 't noodlot van tijd en geschiedenis roe pen hem op 'n bepaald ogenblik naar f.n®^en zonder veel omhaal daalt r'riAoAf6 j°P a,f en gaat voortaan eigens beneden zn sigaren roken en zn eigenaardigheden demonstreren Totdat ook daarvoor 't einde wordt geblazen. Mensen kunnen daar soms nogal melancholiek over doen. Voor 'n hond liggen deze zaken erg simpel. Een hond staat nooit op de top en nie mand ziet hem aan als wereldwente- laar of drager en beschermer van het wereldlot. 'n Hond snuffelt overal maar zo'n beetje rond, pikt hier en daar wat op, kwispelstaart tegen dit en iaat z'n tanden zien tegen dét, en snuffelt verder. Hij gelooft niet in evolutie of revolutie. Hij maakt geen grote sprongen omhoog of omlaag en doet met de wereld niets anders dan zoals ik al zei eraan snuffelen en er zo nu en dan wat van meepik ken. 'n Hond kent z'n wereldje. Hij verwacht er niet veel van en ver beeldt zich nooit, dat hijzelf of iemand ander 't lot van dat wereldje bepaalt. Vandaar de betrekkelijk ge lijkmatige gemoedsrust van de door snee-hond en zijn immuniteit voor melancholie. Als Churchill écht af treedt let op m'n woorden zal de wereld niet anders ruiken of sma ken, evenmin als Churchills si gaar NU DE REDACTIE mij een paar artikelen in de handen heeft gestopt, ben ik waarachtig gedwongen de pen te hanteren, hetgeen ik weinig doe. Is die moeilijkheid gemakkelijk overkomelijk, het construeren van een reactie op het betoog „Alledaags" is bijna onoverkomelijk moeilijk, zeker nu ik het andere artikel: „De drang naar het Absolute" met de zeer vermoeide reactie van een leek daarop er gaarne bij betrekken wil. Ik moet U zeggen waarom ik het allemaal zo moeilijk vind. Dat alledaagse en absolute artikel is bijna onleesbaar, tenzij het aan mij ligt. Bent U, goede vrienden, die het woord richten tot de jongelui, er wel van overtuigd, dat dit de juiste manier van pen hanteren is om jongelui een beetje te boeien? en nu spreek is slechts van wijze van opdienen. Ik weet wel, dadelijk bel ik om de huishoudster, die zal me een kop koffie brengen en dan ga ik nog even de parochie in, voor het eten, dan is mijn schrijversbestaan weer geëindigd, ik heb eenvoudig praten over Uw artikel in de Maasbodepers.en toch zou ik wel eens mee willen doenen raak proberen te schieten in de richting van onze jonge mensen. Als U de toon van mijn proza verstaan heeft, heeft U meteen mijn reactie begrepen. Ik lees van „problemen oplossen", van „de moed hebben", van „diepe achtergronden" en in het andere artikel van de jeugdwens „groot en absoluut t.e leven". Ik begrijpt dat allemaal niet zo best. Raak schieten in de richting van de jonge mens veronderstelt het bezit van een goed geweer met afdoende munitie en een scherp onderkennen van het doelwit en voorts schietvaardigheid. Hierbij moet worden aangetekend dat en hier klopt de beeldspraak niet helemaal, zoals alle beeldspraak de bedoeling van dat onder vuur nemen is, het mee helpen maken van goede mensen. Een goed geweer en munitie zijn kennis van zaken omtrent de jonge mens. Het doelwit is de nauwkeurige kennis waar je de jonge mens moet aanspreken. Schietvaardigheid is de dan weer dynamische, dan weer char mante, dan weer brutale manier van aansprekende methodiek. HET GEWEER: Het alledaagse leven wordt niet problematisch. De winkel is niet zinloos enz. enz. Het alledaagse leven is het alledaagse leven, punt uit. Na tien dagen regen wordt men een beetje mismoedigdat komt dus door het weer, dat is geen problematiek. De problematiek van de jonge mens is de ontdekking van de spanning tussen het „echte" leven én de huichelarij, de leugen.tussen het lied: „dat we toffe jongens zijn" en „Roomsen, dat 'ziin wij tussen „gewoon doen" en „Rooms doen". HET DOELWIT: Waar spreken we de jonge mens aan: gezeten tussen hen in, proberend te denken zoals zij denken. In ieder geval niet op een tribune op een toneel, of in een stadion. Daar is de verleiding te groot om te liegen' om algemeen te doen, om holle zinnen tegen hen aan te slingeren °De' krant is ook verleidelijk. DE SCHIETVAARDIGHEID: Geen commentaar verder. Recapitulerend: naar aanleiding van het dagelijks leven dienen weouder en wijzer, als we zijn met de jonge mensen uit te zoeken wat gewoon is fniet- Gewoon is gewoon, en niet gewoon is de leugen, de humbug de e nl nl1?3! de h°W' de geborneerdheid enz' JonSe mensen, voor zover talentgde din£n"LTteaazLgn St hebben Cen «kelijk Eenmaal m ernstige mate aangetast varieert het ziektebeeld van lauw en ongeïnteresseerd (ze leggen zich neer bij de kloof tussen „wat te zeggen" en het leven van alledag) tot Roomsorganisatieziek (ze stappa het gewone voor^ doodprekenx" armede stichter van onheil bij anderen, die ze Het lijkt me nu dat de schrijver van „Alledaags" zijn stellingen baseert op 'n massa jonge mensen waar het ziektebeeld duidelijk is. Ik voel er voor stellin gen te funderen naar aanleiding van de nog scherp ziende jonge mensen (leeftijden 1820 ongeveer). Deze doen nog niet in zinloze winkels en diepere achtergronden. De schrijver van het absolute artikel is naar onze smaak dichter bij de waar heid. Ik zou alleen die term „de jeugd wil groot en absoluut leven" willen vertalen in de jeugd wil eerlijk leven, met de restrictié dat dit geldt voor de nog jonge groep die wij op het oog hebben Dat de leek zo stekelig reageert komt omdat hij een beetje geschrokken is van de „geweldige" tekst, het nogal zware woord absoluut en de nogal barre tegenstelling God en afgoden, menen we. We geloven daarbij dat de man een beetje moe gevochten is. Heeft hij veel gewerkt onder jonge mensen' Ga dan toch even uitblazen! Overigensde koffie is gebracht en gedronken. Ik heb nog een tweede kopje genomen. Het smaakt me, nu ga ik nog even de parochie in.gewoon. 'N PRIESTER. Het gaat om het absolute. De aanbidding van 't betrekkelijke is belachelijk. Wie kan anders doen dan dit toegeven? Maar dit zijn van die waarheden als koeien, die Ons alleen maar wrevelig maken. Omdat U 't nu gevraagd hebt heb ik maar met tegenzin dit hele artikel gelezen. Normaal sla ik zulke dingen in de krant over. 't Staat allemaal zo ver af. 'tLost geen enkele moeilijkheid in mijn leven op. Ik moet 't betrekkelijke niet aanbidden. Nu, daar denk ik ook niet over. Maar ik ben met handen en voeten aan de betrek kelijke dingen gebonden. Aan m'n dagelijks werk. Om 9 uur begint dat.; om 5 uur ga ik naar huis. Wat dat werk van mij is doet er eigenlijk niet toe. Maar 't houdt me bezig. En thuis? Ik ben ver loofd. We zouden graag gaan trou wen, maar dat zal nog wel een paar jaar moeten wachten. We zijn er financieel nog niet aan toe. Deze dingen zijn weinig inte ressant, maar reëel. Verder hou den mij duizenden dingen be zig die ik niet kan gaan opsom men. Waar haalt U toch die uitingen vandaan als: „de jeugd wil groots en absoluut leven"? Dat zijn sla gen in de lucht, die door ouderen ons voortdurend in de schoenen geschoven worden. Ik wil m'n kantoorwerk, m'n studie, m'n uitgaan, m'n vacantie, m'n ciga- retten, m'n verkoudheid en m'n beslagen bril helemaal niet aan bidden. Maar wel heb ik er alle dagen mee te maken. En 't gaat er nu maar om dat ik ondanks dit alles of beter door dit alles heen probeer eerlijk en goed te leven en God niet in de steek laat EEN LEEK. Er komt vroeg of laat een moment, dat je met de doodgewone dingen van een alledaagse dag overhoop ligt. Het ging tot nu toe automatisch, je stond op, misschien een „daagse" Mis, maar dan verder werd de dag afgewik keld, werk, eten, werk, een ontmoe ting, een gesprek, de avond thuis, en het was afgedaan, je was probleem loos klaargekomen met alweer een dag. Maar nu gaat alles je opvallen, wordt het problematisch, blijkt het op eens geen zin meer te hebben. Ga eéns slenteren op een Maandagmorgen door Rotterdam, of weet ik waar. Waar zijn al die mensen mee bezig, waar maken ze zich druk om? Langs etalages flaneren en maar een schijn tje kunnen kopen van al 't verlangde, in een winkel staan, achter een type machine zitten, berekeningen uit puz zelen, de bus door de drukte loodsen, in huis wat beredderen, dat is de stad van een dag, minstens voor het groot ste stuk. Maar we vinden wel motie ven en redenen, om uit te komen bo ven deze deprimerende indrukwe bouwen een stadsgemeenschap op, en een land, welvaart, geordende samen leving, cultuur: we maken het de mens juist mogelijk ook hogere waar den in zijn leven te verwerkelijken. Makkelijk gezegd eigenlijk, dat van die cultuur enz., maar die cultuurge meenschap, die welvaartsstaat en al die „waarden", zijn toch maar weer te vinden in die doodgewone dag, en heel die gemeenschap en die georden de samenleving moet toch maar weer klaarkomen met de verveling, de zin loosheid van de winkel, de typemachi ne, het kasboek, liet fornuis en de ba- bywas. Op lange termijn en in een kort moment is er nog wel eens wat anders, een mooie avond, een toneel stuk, een feest maar het gaat om die meeste uren van de meeste dagen, hoe houd je bet uit, hoe vul je die op, hoe „leef je dan. Daarom is een roman zo misleidend en een film zo verlei delijk, want op de keeper beschouwd, worden we daar alleen geconfronteerd met de „grote" en „diepe" momen ten van het leven, met het avontuur, hoe dan ook, met groot verdriet en uit bundige vreugdg, het is altijd een frag ment van een avond, en een nacht, en bij uitzondering van een morgen, maar wat de held deed na de ontmoe ting, en hoe de dag was na het avon tuur....? ik weet wel dat het goed recht is van de kunst om de afgronden en de toppen van het leven op te roe pen, om de zin ervan ergens tastbaar en zichtbaar te maken, maar als het we het boek dichtslaan, en zwijgend de bioscoop uitgaan, lopen we weer in de eindeloze, monotone laagvlakte van allefag, en om dan „waarde" en „zin terug te vinden, om dan nog raad te weten met het dichterlijk ad vies: groot en meeslepend te leven. Filosofen zijn al gedwongen om zich bezig te houden ipet juist de proble matiek van dit concrete alledaagse bestaan, en ze ontdekken er de ver veling, het niets, het opweg zijn naar de dood, en gelukkig ook weer ande ren de hoop, de liefde, maar wij, die nu leven en het overschot vormen na aftrek van filosofen, dichters en ci neasten, wij alledaagse mensen van de praktijk, hoe moeten wij hoop en liefde verwerkelijken in de sleur van alle dag? Want zonder diepere achter grond is de oppervlakte van een dag zinloos, en onhoudbaar. We hebben momenteel de mond vol over leven, jong leven, vurig leven, maar als we eens een staat opmaken van de inhoud van dat leven, dan. blijft er niet veel belangrijks over dat nog de grootse naam van leven verdient. TenzijEn hier ligt het probleem, want we willen er toch iets van ma ken, juist ook van al dat onbelangrij ke. En we hebben nog de tekst van St. Paulus, die durft te schrijven van: doet alles in de naam van Christus, en die eten en drinken en, mogen we aanvullen heel de onbelangrijke rest van een dag in verband durft te bren gen met de eer van God. Hoe moet dat? Wat denkt de jeugd daarover? Hoe lost ze dit probleem in de prak tijk op? In ieder geval is het goed dat we de moed eens hebben, de kas op te maken van onze dag, eens onder ogen te zien, waarmee ons leven voorna melijk „gevuld" is, er eens van te schrikken hoeveel kleingoed en speel goed,eigenlijk ons leven bevat. Dan is er ook nog de kans dat we een op lossing vinden! Uit de hierbij afgedrukte dis cussie blijkt wel, dat de span ning tussen het absolute en het alledaagse een onderwerp vormt waar betere en minder goede scribenten met een zeker vuur op af vliegen. Aan welke kant de priester staat wordt intussen niet hele maal duidelijk. Wat verstaat hij onder „gewoon doen". Bedoelt hij, wat in een ander artikel met „alledaags" wordt aangeduid? Of vindt hij de term „alledaags" juist het gepatenteerde etiket voor „onoprecht"?. Dan vragen we ons echter af of met „gewoon doen" alleen „eerlijk doen" ver- staan wordt. En is de bedoelde eerlijkheid niet juist een duide lijk facet van het absolute, het compromis-loze? De rode draad, die door het ge heel van de artikelen loopt, wijst wel naar de conclusie, dat de jeugd een andere houding tegen over de levenspraktijk wil aan nemen dan de ouderen. Iets wat trouwens op zichzelf een oude koe is. De vraag of zij daarin slagen zal lijkt ons echter niet allereerst afhankelijk van de drang om elk compromis te ver mijden. Die neiging is veelal het startpunt voor neurose voort komend uit een gebrek aan maatschappelijk aanpassings vermogen. En neurose zonder meer als nevenverschijnsel van heiligheid te beschouwen, lijkt ons een bedenkelijk radicalisme Dichters als Marsman, die zich wilden tooien met het „haar van de Melkweg" kunnen het compromis in hun ambacht mis schien vermijden. Maar dat be tekent nog niet dat ieder met het hoofd in sterren of wolken kan gaan lopen. Een aanvaar ding ook van 't compromis, ook van eigen zwakte en zelfs van eigen zonde lijkt ons voorwaar de voor de wijsheid, waaraan jongeren pas plegen toe te ko men als ze niet meer met die verzamelnaam worden aange duid. Het gaat niet om de aan bidding van het betrekkelijke, maar om de aanvaarding daar van als taak. De drang naar het absolute is misschien wel het vastklampen aan het „on beschreven blad" zoals een kind noodzakelijk en volledig is. Het blijft een menselijke taak te schrijven, hoe wankel het hand schrift ook is. En te beseffen, dat schrijven met de vingers, die wij hebben, belangrijker is', dan te dromen van betere vin gers. „Delft waar gij staat" al is de bodem hard en het ge reedschap bot. Je leert daar mee de zelfbeheersing, die het belangeloze zicht op het absolu te mogelijk maakt. Eerst in be langeloos perspectief gezien kan het absolute ons de rust ge ven, die wij de rust in God noe men. Dat is echter een zaak van training en niet van drift De drift naar het absolute bij jongeren is als een ongerich te boog. Richting geeft de lief de in het leven van alledag, ter wijl overschatting van eigen aan drang de boog naar het blauwe mets wendt. Zou daar niet de synthese liggen, de zin van het ouder worden en de betekenis van veel jeugdig élan? „Groots en meeslepend" om met Mars man te spreken - kan de levens wil zijn. De vraag blijft waar ze heen voert. Door het ons op gelegde leven heen of erlangs? Een draafpaard heeft élan nodig maar niet minder het bit.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1955 | | pagina 7