MASSIMO CAMPIGL1 GRAND PRIX CATHOLIQUE De verfdoos in plaats van de pen Deense cabaretier herdenkt ANDERSEN voor Paul-André Lesort Salut en Merci Kroniek der Vlaamse letteren Freddy Albeck Oscars uitgereikt ■U8£&>~ DE CHARME VAN HET ARCHAÏSEREN Tentoonstelling in Amsterdam en Den Haag We blijven echter in het aller beste gezelschap, als we het samenvatten aldus: kunst is wel een analogie van altijd een en hetzelfde, maar dan een altijd nieuwe analogie. Liever dan de schilderijen ziet men op de duur de tekeningen en de grafiek van Campigli. Die is in de betere bladen spontaan, los ser, „grilliger" enigszins en heeft meer van het avontuur. K. s. „DE WIND WAAIT WAAR HIJ WIL" „On the Waterfront" beste film van 1954 „Mens in Andersen interesseert mij meer SPROOKJESVERTELLER SCHREEF OOK „CHARMING SONGS" Ontroerbaarheid Drie trekken „Zekerheden" „Wie niet gelooft in 't Eeuwig Wezen, kan nog groot zijn Wie 't zonder wanhoop doet, is derderangsch". J. ROELAND VERMEER Gerard Walschap gewoon wat welbehagen HtffAt/S' •OMMtj föS&aêSZiii?. WMWffiHOrWMI'M» ^:fflffm^|rtrf^^^^i.v^y^^ze^^rr...rwHW|W,)|(|--t- ï$0»f*»SS8Si^^ Het Stedelijk Museum te Am sterdam heeft een tentoonstelling gewijd aan het werk van de nog levende Italiaanse schilder Massimo Campigli. Half April zal deze ten toonstelling nog eens opnieuw worden ingericht in het Gemeente Museum te Den Haag. Campigli, die zestig jaar geleden te Florence geboren werd, woonde de eerste twintig jaar na de eerste wereld oorlog in Parijs. Hij kwam daar in nauw contact met de groep die het cubisme had gecreëerd: Picasso, Braque, Léger. Het eigenlijke cubisme had echter slechts tot 1914 geduurd. Met name Picasso en Léger waren nu een heel andere weg opgegaan. Léger was al tijd al een buitenbeentje geweest in het gezelschap. Zijn cubisme was meer een cylindrisme, of nog beter: een „tubisme", zoals grappenma kers het noemden. Léger zag de we reld vertechniseerd en ging dat feit niet angstvallig uit de weg. Hij ge loofde simpelweg in het wonder van de machine en schilderde de mensen en de dingen eenvoudig alsof ook zij een metalen machine waren. Later werden zijn gedachten meer gediffe rentieerd, Léger behoort ongetwijfeld tot de grootste kunstenaars van de ze tijd. En van de aanvang af munt te hij reeds uit door 'n sterke con tour, een heldere tekening. Er is iets van de oude Byzantijnen in zijn werk. Classicistisch En omstreeks de tijd dat Campigli naar Parijs kwam was er ook een classicistisch element in Léger's concepties gekomen. Dat kan ge weest zijn onder invloed van Picasso. Want Picasso was toen bezig een nieuw en sterk plastisch soort clas sicisme te creëren, dat hij tot 1923 zou blijven belijden. Campigli onderging veel invloed van de toenmalige Picasso en de toenmalige Léger. Achteraf gezien is men geneigd te denken, dat het voor deze geboren Florentijn vooral het appèl aan de ouden, aan de tra ditie was, wat hem zozeer bekoorde in deze meesters. Iets van Légers Byzantinisme en van Picasso's Clas sicisme is altijd in Campigli's werk boven blijven drijven. Maar niets van Picasso's destructief tenderende agressiviteit, en niets van het meta lige en boerse van Léger. Effect of kwaliteit? Campigli was eigenlijk de personi ficatie van een eigenschap, waarmee alle Italiaanse schilders en beeldhou wers in de nieuwe tijd worstelen en die niet zelden hun beste eigenschap pen bedreigt: de verliefdheid op de charme van het archaiseren. Die charme bepaalt voor 'n groot deel het karakter van Campigli's werk. Hij heeft haar in zekere zin wel naar zijn hand gezet, maar hij is er nooit vrij van geworden, zelfs niet in zijn beste ogenblikken. Het is niettemin een charme en dat maakt al zijn werken aangenaam om te zien. Maar zij is toch meer een effect dan een schilderkunstige kwaliteit. En zii is niet alleen geweven uit reminiscen ties aan het klassieke en het Byzan tijnse, maar nog duidelijker uit die aan Aegyptische, Etrustische, Kre- tensische en Pompeïaanse kunst. Aan scheppende kracht komt Cam pigli wel iets te kort in vergelijking met andere Italianen, die tot zijn ge neratie behoren, maar die hier te lande veel minder bekend zijn, zoals de tien jaar oudere Casorati, de een jaar jongere de Pisis en de nog iets jongere Sironi, die ook allen archai- serende elementen in hun stijl heb ben opgenomen. Blijdschap De meest positieve eigenschap in Campigli's werk is het karakter van argeloze en stille blijdschap, die gUmlacht in de gelaten zijner figu raties, in de blonde lichtheid van zrn kleur en in zijn rhythmen. Zijn geest is daardoor in gelukkige tegenspraak met wat iedereen „de geest des tijds" noemt en met de zwartgallig heid of het cynisme waarvan alle kunstenaars tegenwoordig beroeps halve schijnen bezeten. Bij mijn be zoeken aan de collectie Regnault ben ik daarom altijd met een bijzondere vreugde stil blijven staan voor het „Kruistouwspel" uit 1946, dat voor mij het fijnste gedicht op innige blijdschap tussen mensen betekende van heel een schilderkunstige epo que en door die blijdschap éen der meest oorspronkelijke uitingen van een moderne mens. Ik zou dat schilderij van Campigli willen heb ben en veel schilderijen van an deren, die bewonderenswaardiger ge schilderd en stellig veel grootser zijn zou ik niet willen hebben. Dat „Kruisstouwspel" heb ik lief, voor menig beter kunstwerk heb ik. alleen ontzag. Herhalingen Maar een hele tentoonstelling Cam pigli valt mij niet mee. In dertig jaar tijds heeft hij nauwelijks meer ge daan dan zichzelf herhalen. Maar U zult misschien zeggen dat de Byzan tijnen zichzelf wel duizend jaar heb ben herhaald, om nog te zwijgen van de Aegyptenaren. Ja en een, is mijn antwoord. Een al te haastig verwis selen van probleem, een van de hak op de tak springen zoals de moder ne kunst en bovendien maar al te veel moderne kunstenaars jaar in jaar uit doen alsof doorbijten een zwakheid en een record-aantal „pe rioden" het onweersprekelijk bewijs van kracht ware, is waarschijnlijk een even grote betreurenswaardig heid als het gebrek aan werkelijke vernieuwing: ze komt n.l. voor zo ver ik zie op precies hetzelfde neer. En een herhaling uit den treure op het simpele motief van niet meer dan twee composities: die van twee vrouwen of die van meer vrouwen, met enige entourage zoals Campigli reeds dertig jaar lang te zien geeft, zonder dat de ene vrouw die hij schil dert te onderkennen is van de ande re, zonder dat zijn composities, zijn kleur, zijn psychologie of zijn teke ning merkbaar volkomener worden, is niet het zelfde als de gestage op bouw van een stijl zoals Aegyptena ren en Byzantijnen die te zien heb ben gegeven in eeuwen-reeksen op lossingen van alleringewikkeldste problemen. Het vraagstuk is overi gens niet in deze handomdraai ge klaard, ik besef het best. Door de vooroorlogse Renaissance-prijs te doen herleven aio „Grand-Prix Catho- lique de littérature" hebben degenen die met de toekenning belast zijn, de aan dacht willen vestigen op een katholiek schrijver van deze generati.e Met Paul- André Lesort heeft de jury een onbetwist bare keuze gedaan. Maar onder hen die Lesort's ,,Le vent souffle ou il veut" heb ben gelezen zullen er zijn die vreemd op kijken. Zij verwachten dat een katholieke prijs bestemd zal zijn voor een boek voor brede kringen van katholieke lezers. De roman van Lesort echter vergt het nodi ge voorbehoud. Niet om de feitelijke strek king van het werk, maar om de verwerkte materie. Het gaat om twee mensen, die de genade van het sacrament des huwe lijks hebben vermeden: hij als volkomen atheist, zij als gedoopte, die in haar op voeding teleurgesteld, van de Kerk ver wijderde en daardoor verdorde. Beiden steunen elkander, maar wat verdord is schijnt dood te blijven en wat leeg is vult zich met de wind, die waait waar Hij wil, om levend te maken in alle eeuwigheid. Waar het evenwel voor deze prija op aan komt is dat het werk een Christelijke vi sie op de dingen geeft, dat het, naast de hoedanigheden een kunstwerk eigen, een geestelijke en zedelijke betekenis heeft. Dat laatste nu kan Leriort's roman niet ontzegd worden. Lesort is uit Granville naar Parijs ge komen na rechtsstudie en vond aanvan kelijk een taak in het bankwezen. Krijgs_ gevangen gemaakt in 1940 bracht hij de oorlog door in Duitse gevangenschap. Bij de bevrijding trad hij in de uitge verij van „Temps Présent" en nam dus deel aan het leven van de kring van Katholieke jongeren die zich de ontker stening der Franse volksmassa zeer aantrok. Tussen de twintig en dertig bevond hij zich op wat men in Frank rijk de linkervleugel der ook in het maatschappelijke, actieve levx, katholie ken pleegt te noemen. Hij is thans een der leidende figuren in het uitgevershuis ,,Le Seuil", alhoewel hij contractueel nog verplicht is bij Pion uit te geven. Met zijn eerste roman „Les Reins et les Coeurs" (1947) veroverde Lesort on middellijk de critiek. De wezens die zijn verbeelding creëerde hadden iets zo onop gesmukt en ook onvergruwelijkt mense lijks dat ze wel moesten treffen. Wat ech ter bijzonder trof was de geestelijke ach tergrond, of juister het duidelijk innerlij ke dat door een eenvoudige taal naar vo ren werd gebracht. „Né de la Chair' (1951) bevestigde het grote talent van de schrijver. Lesort heeft een volkomen ei gen persoonlijkheid omdat hij meesterlijk beschrijver van de alledaagse banaliteiten van het leven, tevens van dat leven de grootheid weet te doen gevoelen, zoals die ook in het eenvoudige volk wordt aan getroffen. „Né de la Chair" was de roman van een typograaf en zijn zoon. „Le Vent souffle oü il veut" omvat het leven en de dood van die zoon. Die zoon, Yves Neuville, treffen wij aan met Francoise, op het ogenblik dat deze moeder wordt en beider geluk volmaakt lijkt. Het boek beschrijft de ontwikkeling van dat huwe lijk dat niet voor God is afgesloten. Het is een langzame ontwikkeling van verhou dingen, zoals die zich kunnen ontwikkelen tussen mennen, die voor elkander leven en slechts bekommerd zijn hun geluk te behouden. Sleur is er echter niet vreemd aan. Dat leven is geplaatst tegen de achter grond der gebeurtenissen tussen 1930 (ge boorte van het eerste kind) en Augustus 1941 als Francoise verneemt dat Yves in een „stalag" ia overleden. De achtergrond bepaalt mede de litteraire opzet van het werk. Yves volgt de wereldgeschiedenis sen en de verhoudingen, want het nage noeg animale leven is hem niet genoeg- Hij worstelt met de vraag wat het ge luk is, het waarom, wat de gebeurtenis aen leidt, wat de dingen beweegt, waarom er de ellende en het lijden zijn. Maar dat zoeken juist betekent reeds een breuk tussen beiden. Niet een breuk tot verwijde ring, maar een tot eenzaamheid in zich zelf bij al het verlangen tot samenzijn. Twee verhoudingen voeren naar die breuk. Francoise heeft allerlei nare her inneringen van een religieuse opvoeding die slechtb sleur is geweest, gewoonte zonder ziel. Yves is van alle godsdienstig begrip gespeend gebleven en maakt slechts kennis met het kerkelijke door de hem grievende houding van katholieken tegen- over het onrecht en de verdrukking in de maatschappij: Spaanse revolutie, Front- Populair, Mussolini, Hitler, al die smart en die toorn, die hem tot opstand brengen en waartegen het Evangelie de oplossing predikt, terwijl zij die prediken moeten hem teleurstellen en grieven. De andere verhouding die zich gelijk ontwikkelt, is de warsheid van geestelijk zoeken van Francoise en de schijnbaar toevallige opkomst van Godsverlangen bij Yves na een ontmoeting naet een geeste lijke die hij als zlekenverpleger heeft ge kend. Een bekeringsgeschiedenis dus? Heel weinig geschiedenis, of alleen van verzet. De figuur van Yves is uiterst so ber gehouden, maar ondanks die sober heid zijn de weinige verschijnselen van zeer sterk invoquerende kracht. Het is enigszins teleurstellend dat het slot van de roman zich zo -lotseling aandient. Het plotseling overbuigen van Yves om deel uit te maken van het Mystieke Lichaam van wie aan het Kruis werd verscheurd. Het ontvangen der H. Sacramenten op het sterfbed in het gevangenlager vorneemt Frangoise en ook de lezer uit een korte brief. Waarom werd hij, de ledige, van de genade vervuld.De wind waait. Lesort heeft blijkbaar sterk de invloed van het Italjaanse neorealisme onder gaan, bouwt zijn roman niet tot een kunst matige constructie, maar laat zijn perso nen dagboekbladen schrijven voor de kro niek van hun individuele en gemeenschap pelijke leven. Het prachtige waarnemingsvermogen van Lesort maakt 't boek tot de beschrij ving van een gehele generatie. Een voor een groot deel ontkerstende generatie, die ondanks haar atheisme echter 2Q_ veel bevat waarop het apostolaat kan voortbouwen. Lesort's boek ia zeker niet in alle handen te geven, maar zal in ve ler handen veel goeds doen. In Hollywood zijn^'«avond de Oscars uitgereikt. Zoals vwacht werd, kregen de Amerikaanse sterren Marlon Brando en Grace Kflly e Oscars als de beste acteur en actrice van 1934. Brando kreeg de onderscheiding voor zijn rol in Waterfront", die tevens de Oscar ais este fnm van het jaar en nog vijf onderscheidingen kreeg. Grace Kelly werd onderscheiden haar roj jn „The Country Girl". Eva Marie Saint won haar eerste Oscar als de beste tegenspeelster van het jaar voor haar spel in ,r>n the Waterfront". Deze film leverde voorts aan Elia Kazan deOscar voor de beste regie op en Budd Schulberg won met deze film de Oscar voor het beste filmverhaal. „On the Wa terfront" kreeg voorts prijzen voor de sa menstelling en de beste zwart-wit-fotogra- lie. gevierde conferencier en ca baretier in Scandinavië was, probeerde in 1947 zijn geluk in de Nieuwe Wereld. Lotte Goslar bracht hem naar New York en in Augustus 1954 deed zij hem het aanbod mee terug te gaan naar Europa. In Hollywood reeds had zij de Nederlandse komische danser Albert Mol „hij bezit een internationale faam" voor deze tournée geëngageerd en in Nederland, waar het kleine gezelschap begin Januari aankwam, werd Merel Laseur, het jonge talentvolle sterretje na ette lijke audities aan de groep toegevoegd. Albeck's cabaret draait tijdens zijn afwezig heid rustig door: „I'm ma king money, sitting and tal king here", lacht hij. „Waarom we in Nederland met onze tournée begonnen? We zjjn er niet alleen be gonnen, het is ook ons cen trum ijeworden van waaruit wc de andere landen zoals Duitsland, Zwitserland, en Scandinavië zullen bereizen. En we z(jn erg dankbaar dat we dat kunnen doen, omdat het in de Europese artisten- wereld bekend is dat wan neer je Holland hebt ver- veroverd en de critici daar enthousiast hebt gemaakt, de rest van de oude wereld „aan Je voeten ligt". Ik zelf zal er bovendien veel profit van trekken, daar het voor mti van zo grote betekenis is, dat ik mijn conferences en liedjes In het Engels kan brengen". En Freddy Albeck steekt het niet onder stoelen of banken, dat het begrip van de Neder landse toehoorders, wier „education" hij op hoog ni veau vindt staan, hem van veel hulp is geweest. Hij waardeert het bijzonder dat hij zo „vividly understood" werd. Twee hobbies TWEE hobbies houdt de Deense artist er op na. Zeilen, „maar dan in een zeilboot", en talen leren. Hij kent er al zes, waaron der de Scandinavische. Met het Nederlands ondervindt hij weinig moeilijkheden, „misschien omdat Ut Deen ben. Ik meen zelfs dat de Scandinavische talen, ln het bijzonder het Zweeds, veel van oorsprong echte Neder landse woorden in hun voca bulaire hebben". Albeck leest Iedere lag enkele Ne derlandse dagbladen en een gesprek tussen twee Neder- landers kan hij uitstekend I volgen wanneer er niet te vlug gesproken wordt. En dat is toch werkelijk een prestatie, want hij is nog geen drie maanden in ons land. Walschap's Philippica tegen religie en cultuur (Van onze Amsterdamse redactie). De gehele wereld herdenkt vandaag het feit dat 150 jaar geleden in 'n arm schoenmakersgezin in Odense Hans Christian Andersen 't levenslicht aan schouwde, de grootste der sprookjesvertellers, wiens boeken na de Bijbel tot de meest vertaalde geschriften behoren. Zijn bekoorlijke sprookjes zullen ongetwijfeld tijdens deze herdenkingsda- i ,jen door tallozen opnieuw I ter hand genomen worden. Hoe denkt de Deen zelf over I Andersen? Luister wat de j man zegt die hedenavond een der voornaamste mede- werkers van de Andersen- herdenking in de Residentie 1 is. Wij bedoelen de Deense kleinkunstenaar Freddy Al beck, lid van het „dans- cabaret"-ensemble van Lotte Goslar, dat momenteel in de Nederlandse schouwburgen trlomphen behaalt. Wij heb ben de Deense artist im ponerend door zijn iets meer dan 2 meter lange gestalte en zijn karakteristieke kop waarin een paar sprekende lichtblauwe ogen in zijn pied a terre in het Amster damse Americain Hotel op gezocht. De MENS IN Hans Christian Andersen", zo zegt hij, tegenover ons gezeten in de schrijf zaal en genietend van een kopje koffie, „interesseert mij meer dan de schrijver in hem. Is niet zijn gehele leven een wonderlijk sprookje geweest, dat hij feller en intenser be leefd heeft dan hij ooit in zijn vertellingen heeft be schreven? Op negenjarige leeftijd, zittend aan de werk bank van zijn vader, fanta seerde hij al over de schoe nen die om hen stonden op gestapeld en die hij een eigen ziel toedacht. De schoenen waren voor de jonge Ander sen levende wezens en wat geen ander kon horen, ving hij op: de schoenen spraken en maakten elkaar deelge noot van hun avonturen. An dersen heeft het aan zich zelf te danken dat hij zijn le vensdoel heeft weten te ver wezenlijken, een doel dat hij immer voor ogen hield: een man van betekenis te wor den. En dat de wereld hem nog tijdens zijn leven aan vaardde en alle deuren zich tenslotte voor hem openden, heeft hem ongetwijfeld veel deugd gedaan. Hij moet het niet gemakkelijk gehad heb ben, daar was hij de persoon niet naar, maar hij heeft zijn rijke jaren zelf erg fantas tisch gevonden". Een „escapyist'? FREDDY ALBECK veron derstelt dat Hans An- sen een „escapyist' was, een man die in zijn sprook jes en vertellingen uit zijn eigen wereld vol dagelijkse moeilijkheden wist te ont snappen. Hij heeft de kin derziel tot in de kleinste uit hoeken doorgrondt, want hoe is het anders mogelijk dat waar ook ter wereld de jeugd zijn sprookjes zo goed aan- intemationaal zün, bleven z'n liederen - meest geïnspireerd op volkswijsjes - volkomen nationaal getint, echte Deen se poëzie. Albeck zingt ze daarom ook in z'n eigen taal maar hij wil toch proberen er een of meer in het Engels te zingen, al zal het vertalen hem niet gemakkelijk af gaan, omdat Andersen's „songs" zich daar practlsch niet voor lenen. De cabare tier is Lotte Goslar erg dank baar, want zij wees drie aan biedingen om die avond van 2 April ergens met haar ge- voelt en dit b.v. in tekenin gen zo indringend tot uiting brengt. In Los Angeles bracht Albeck een bezoek aan de internationale ook ln ons land gehouden expositie van tekeningen naar de Ander- sen-sprookjes gemaakt, door kinderen uit 44 landen, een tentoonstelling waarover hij zeer enthousiast is en die hij „amazing" noemt. In Den Haag brengt Freddy Albeck behalve een causerie over zijn landgenoot en diens werk ook enige van diens liedjes ten gehore. Andersen schreef er een veertig stuks, „charming little songs", die over het algemeen niet zo bekend zijn. Want in tegen stelling tot z(jn sprookjes die zeischap te komen, van de hand om het Albeck moge lijk te maken alleen in Den Haag op te treden. DE DEEN bewondert de kunst van Goslar zeer en dat zal wel wederzijds zijn, want de Duits-Ameri kaanse danseres ontdekte Al beck in zijn eigen „Europees cabaret", dat hij ln Holly wood samen met vier andere jonge ambitieuze Europese kleinkunstenaars, had ge opend. Men kende in Ame rika niet het cabaret van de andere kant van de Atlanti sche Oceaan, een kunst met een geheel eigen karakter en het optreden van Albeck's groepje sloeg enorm in. De Deen, die na de oorlog een Wie verwachten zou in W alschap's lange boutade Salut en Merci, welke na publicatie in het Nieuw Vlaams Tijdschrift enige stof deed opwaaien en inmiddels in boekvorm verscheen, een belangrijk getuigenis te vinden van een belangrijk kunstenaar, komt bedrogen uit. Natuurlijk beeft het feit op zich, dat een schrijver van zijn carrière de brui geeft aan de cultuur en verklaart nu voortaan zijn kinderdroom te zullen achtervolgen en zich met zijn verfdoos bezig te houden, altijd wel iets te betekenen en het stuk is in psychologisch opzicht dan ook merkwaardig. Bovendien kan men toegeven dat er dingen in gezegd worden die het overwegen waard zijn. Doch van belangrijk zou men pas kunnen gewagen, zo dit essay op het peil stond van zijn pretenties en ergens een oorspronkelijk inzicht openbaarde in ons ingewikkel de levensbestel of indien de schrijver ons tenminste overtuigde van de objectieve waarde van de redenen, die hij voor zijn houding aanvoert. Daar is in de verste verte geen sprake van; zijn sterk emotioneel gekleurde meningen worden meer bepaald door een grillig humeur dan door redelijke verantwoording, al is het juist de rede waarop de schrijver zich her haaldelijk beroept. Anderzijds valt nog af te wach ten in hoeverre men Walschap's mededeling, dat hij als auteur de pijp aan Marten geeft, ernstig nemen moet. (Ze heeft hem althans niet belet sindsdien voorlezingen te houden uit onuitgegeven werk en voort te gaan met het publiceren van artikelen). Van dit bonte betoog neemt men no titie terwille van de hoogtepunten in Walschap's oeuvre, hoogtepunten die m.i. onverbrekelijk samenhangen met het Christendom en des schrijvers on bevangen ontroerbaarheid ondanks zijn wrang rationalisme ten aanzien van de diepste uitingen van religieus leven. Moet men na Salut en Merci geloven, dat deze ontroerbaarheid op gehouden heeft te bestaan en dit schijnt inderdaad het geval dan ware dat stellig te betreuren, in de eerste plaats om algemeen menselijke en artistieke redenen. De vergissing die veel lezers van Zuster Virgilia heb ben begaan, door n.l. te menen, dat de auteur tot het geloof van zijn jeugd was teruggekeerd, is niet uitsluitend toe te schrijven aan oppervlakkig le zen, maar hangt ook samen met het ingewikkelde karakter van de schrij ver zelf. Walschap is bepaald niet enkelvoudig, zoals hij ook zelf getuigt in zijn essay, dat evenwel krioelt van de grofste simplismen. Doch indien mijn veronderstelling van daareven j uist is; dan heeft hij met dit stuk zijn eigen complexiteit geweld aangedaan en zich vereenvoudigd tot een soort „illusionné", die in het heelal nage noeg geen raadselen of geheimen meer ziet Drie trekken zijn voor dit proza ken merkend: een zekere vulgariteit, een verbijsterende, want ongegronde ei gendunk en een daarmee verbaijd hou dende bewustzijnsverenging. Het vul gaire kondigt zich reeds aan in de titel, die (in elk geval voor een Vlaams oor) nogal plat klinkt en geeft menige passus een raar bijsmaakje. Wie Wal schap's werk enigszins kent, zal zich daarover nauwelijks verwonderen, want hij weet dat diens wansmaak de schrij ver menigmaal parten heeft gespeeld. Verwonderlijk is veeleer de béte zelf- genoezaamheid, waarmee deze toch waarlijk niet schitterende dialecticus zich op de rang plaatst der grote gees ten. Als cultuurvergmzer heeft Walschap enkele voorgangers zoals D. H. Law rence en Knut Hamsun b.v., die des tijds op grond van een soort vitalisme de moderne beschaving theoretisch vaarwel zeiden, maar bij de emotio nele overeenkomst tussen deze kunste naars, die ook allesbehalve denkers waren en de Vlaming is er dit wezen lijke verschil dat de laatste zich na drukkelijk als „denker" opwerpt. Als een geniaal denker a.u.b., die Kant en Newton in zijn zak heeft en or> „de potsierlijk opgeblazen" Pascal, die hij voorts een oppervlakkige raisonneur noemt, kan neerzien. Walschap kan zich veroorloven nergens aan te twij felen, want hij zit boordevol zekerheid. Blijkbaar is zijn liefhebberij voor kos- mografie en physica hem enigszins naar het hoofd gestegen, waardoor hij de wetenschap van de stof tot afdoen de en alomvattende kennis voor de mens kon verklaren en zich geroepen achtte het inzicht van Kant te verrui men. In een geestig stukje naar aan leiding van Salut en Merci (in het Jon. nummer van Kuituurleven) merkt Dr J. H. Walgrave dan ook terecht op, dat Walschap over Kant dingen ver telt „die Kant noch Walschap raken". De gemiddelde intelligentie, welke door Walschap in staat wordt geacht om de fouten in Pascal's beroemde argumentatie aan te wijzen, heeft het wat dit betreft bij Walschap zelf veel minder moeilijk. Tot de zekerheden, die de schrijver decreteert, behoort dus behalve de nutteloosheid van God en de ontmas kering van de christenen als huiche laars ofwel idioten de overbodigheid der cultuur. Hij wrokt erover, dat de schoolopvoeding hem in zijn jeugd zo veel tijd heeft doen verliezen. „Had de cultuur mij leren lezen, schrijven, re kenen en daarna gerust gelaten, ik had op eigen hand en zonder drama de weg gevonden van het gezonde verstand". Natuurlijk. En over die zes jaar huma niora, zegt hij, zou hij op zijn gemak drie jaar hebben gedaan. En dan was hij ook niet bij dier verkeerde katho lieke wijsbegeerte terecht gekomen, die hem nog drie jaar heeft gekost en zes jaar „op dood spoor" zette. Het is allemaal niet zo moeilijk, zegt Wal schap en volgens de hedendaagse Westeuropese smaak „zijn de klassie ke meesterwerken van de grote goden van het middelbaar onderwijs, slecht geschreven en vervelende boekjes, ho peloos langdradig, gemeenplaatsig in pompeuze stijl, gebouwd naar ver ouderde, zinloze kunstregelen". Nu, dit kunnen wij als kennisgeving aan nemen. En verder moeten wij deze geniale cultuurcriticus het genoegen gunnen zijn boord af te doen. met een handkar door de stad te lopen en als hij dat toch zo graag zou -villen „met een hand in de broekzak de kar dinaal te begroeten met een hartelijk: „Dag van Roey" (Vooral aan die hartelijkheid mag men niet twijfelen) Uitverkoop Maar als men al deze apodictische beweringen, geniale en andere inval len gelezen heeft, houdt men de pijn lijke indruk over, ergens in het souter rain van een Uniprix-bazar een uit verkoop van ongeregelde goederen te hebben bijgewoond. Goedkopere idee ën dan hier werden aangeboden moe ten nauwelijks te vinden zijn; ieder leeghoofd kan zich voor 'n prikje stof feren. Men begrijpt achteraf, dat Walschap zoals hij zegt, sinds lang niet meer luis teren kan naar de anderen. De ande ren, dat zijn immers de idioten die zo niet denken als hij. Intussen is hij, al tijd blijkens dit stuk, op een dood punt aangekomen, waar de laatste band, die hem met zijn christelijk verleden bond, schijnt afgesneden en hij zich op timistisch koestert aan zijn nieuwe dogma van het „vulgair geluk". „In Parijse café's zo luidt het aan het slot van zijn betoog filosofeert men om meisjes met een paardestaart van het leven te doen walgen omdat God niet bestaat en wij dus vrij zijn. Het kan de mens, die men gerust laat met schoolmeesteren niet schelen wie be staat of niet bestaat, hij vraagt „gewoon wat welbehagen". Tegenover deze en andere meningen van Gerard Walschap past het een woord te cite ren van A. Roland-Holst: Illustr uit „Honderd echrijvers van deze eeuw'

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1955 | | pagina 4