MASSIMO CAMPIGL1
GRAND PRIX CATHOLIQUE
De verfdoos in plaats van de pen
Deense cabaretier herdenkt ANDERSEN
voor Paul-André Lesort
Salut en Merci
Kroniek
der
Vlaamse
letteren
Freddy Albeck
Oscars uitgereikt
■U8£&>~
DE CHARME VAN HET ARCHAÏSEREN
Tentoonstelling
in
Amsterdam
en
Den Haag
We blijven echter in het aller
beste gezelschap, als we het
samenvatten aldus: kunst is wel
een analogie van altijd een en
hetzelfde, maar dan een altijd
nieuwe analogie.
Liever dan de schilderijen ziet
men op de duur de tekeningen en
de grafiek van Campigli. Die is
in de betere bladen spontaan, los
ser, „grilliger" enigszins en heeft
meer van het avontuur.
K. s.
„DE WIND
WAAIT
WAAR HIJ
WIL"
„On the Waterfront" beste
film van 1954
„Mens in Andersen
interesseert mij
meer
SPROOKJESVERTELLER SCHREEF
OOK „CHARMING SONGS"
Ontroerbaarheid
Drie trekken
„Zekerheden"
„Wie niet gelooft in 't Eeuwig
Wezen, kan nog groot zijn
Wie 't zonder wanhoop doet, is
derderangsch".
J. ROELAND VERMEER
Gerard Walschap
gewoon wat welbehagen
HtffAt/S'
•OMMtj
föS&aêSZiii?.
WMWffiHOrWMI'M» ^:fflffm^|rtrf^^^^i.v^y^^ze^^rr...rwHW|W,)|(|--t-
ï$0»f*»SS8Si^^
Het Stedelijk Museum te Am
sterdam heeft een tentoonstelling
gewijd aan het werk van de nog
levende Italiaanse schilder Massimo
Campigli. Half April zal deze ten
toonstelling nog eens opnieuw
worden ingericht in het Gemeente
Museum te Den Haag. Campigli,
die zestig jaar geleden te Florence
geboren werd, woonde de eerste
twintig jaar na de eerste wereld
oorlog in Parijs. Hij kwam daar in
nauw contact met de groep die het
cubisme had gecreëerd: Picasso,
Braque, Léger.
Het eigenlijke cubisme had echter
slechts tot 1914 geduurd. Met name
Picasso en Léger waren nu een heel
andere weg opgegaan. Léger was al
tijd al een buitenbeentje geweest in
het gezelschap. Zijn cubisme was
meer een cylindrisme, of nog beter:
een „tubisme", zoals grappenma
kers het noemden. Léger zag de we
reld vertechniseerd en ging dat feit
niet angstvallig uit de weg. Hij ge
loofde simpelweg in het wonder van
de machine en schilderde de mensen
en de dingen eenvoudig alsof ook zij
een metalen machine waren. Later
werden zijn gedachten meer gediffe
rentieerd, Léger behoort ongetwijfeld
tot de grootste kunstenaars van de
ze tijd. En van de aanvang af munt
te hij reeds uit door 'n sterke con
tour, een heldere tekening. Er is iets
van de oude Byzantijnen in zijn werk.
Classicistisch
En omstreeks de tijd dat Campigli
naar Parijs kwam was er ook een
classicistisch element in Léger's
concepties gekomen. Dat kan ge
weest zijn onder invloed van Picasso.
Want Picasso was toen bezig een
nieuw en sterk plastisch soort clas
sicisme te creëren, dat hij tot 1923
zou blijven belijden.
Campigli onderging veel invloed
van de toenmalige Picasso en de
toenmalige Léger. Achteraf gezien
is men geneigd te denken, dat het
voor deze geboren Florentijn vooral
het appèl aan de ouden, aan de tra
ditie was, wat hem zozeer bekoorde
in deze meesters. Iets van Légers
Byzantinisme en van Picasso's Clas
sicisme is altijd in Campigli's werk
boven blijven drijven. Maar niets
van Picasso's destructief tenderende
agressiviteit, en niets van het meta
lige en boerse van Léger.
Effect of kwaliteit?
Campigli was eigenlijk de personi
ficatie van een eigenschap, waarmee
alle Italiaanse schilders en beeldhou
wers in de nieuwe tijd worstelen en
die niet zelden hun beste eigenschap
pen bedreigt: de verliefdheid op de
charme van het archaiseren. Die
charme bepaalt voor 'n groot deel
het karakter van Campigli's werk.
Hij heeft haar in zekere zin wel naar
zijn hand gezet, maar hij is er nooit
vrij van geworden, zelfs niet in zijn
beste ogenblikken. Het is niettemin
een charme en dat maakt al zijn
werken aangenaam om te zien. Maar
zij is toch meer een effect dan een
schilderkunstige kwaliteit. En zii is
niet alleen geweven uit reminiscen
ties aan het klassieke en het Byzan
tijnse, maar nog duidelijker uit die
aan Aegyptische, Etrustische, Kre-
tensische en Pompeïaanse kunst.
Aan scheppende kracht komt Cam
pigli wel iets te kort in vergelijking
met andere Italianen, die tot zijn ge
neratie behoren, maar die hier te
lande veel minder bekend zijn, zoals
de tien jaar oudere Casorati, de een
jaar jongere de Pisis en de nog iets
jongere Sironi, die ook allen archai-
serende elementen in hun stijl heb
ben opgenomen.
Blijdschap
De meest positieve eigenschap in
Campigli's werk is het karakter van
argeloze en stille blijdschap, die
gUmlacht in de gelaten zijner figu
raties, in de blonde lichtheid van zrn
kleur en in zijn rhythmen. Zijn geest
is daardoor in gelukkige tegenspraak
met wat iedereen „de geest des
tijds" noemt en met de zwartgallig
heid of het cynisme waarvan alle
kunstenaars tegenwoordig beroeps
halve schijnen bezeten. Bij mijn be
zoeken aan de collectie Regnault ben
ik daarom altijd met een bijzondere
vreugde stil blijven staan voor het
„Kruistouwspel" uit 1946, dat voor
mij het fijnste gedicht op innige
blijdschap tussen mensen betekende
van heel een schilderkunstige epo
que en door die blijdschap éen der
meest oorspronkelijke uitingen van
een moderne mens. Ik zou dat
schilderij van Campigli willen heb
ben en veel schilderijen van an
deren, die bewonderenswaardiger ge
schilderd en stellig veel grootser zijn
zou ik niet willen hebben. Dat
„Kruisstouwspel" heb ik lief, voor
menig beter kunstwerk heb ik. alleen
ontzag.
Herhalingen
Maar een hele tentoonstelling Cam
pigli valt mij niet mee. In dertig jaar
tijds heeft hij nauwelijks meer ge
daan dan zichzelf herhalen. Maar U
zult misschien zeggen dat de Byzan
tijnen zichzelf wel duizend jaar heb
ben herhaald, om nog te zwijgen van
de Aegyptenaren. Ja en een, is mijn
antwoord. Een al te haastig verwis
selen van probleem, een van de hak
op de tak springen zoals de moder
ne kunst en bovendien maar al te
veel moderne kunstenaars jaar in
jaar uit doen alsof doorbijten een
zwakheid en een record-aantal „pe
rioden" het onweersprekelijk bewijs
van kracht ware, is waarschijnlijk
een even grote betreurenswaardig
heid als het gebrek aan werkelijke
vernieuwing: ze komt n.l. voor zo
ver ik zie op precies hetzelfde neer.
En een herhaling uit den treure op
het simpele motief van niet meer
dan twee composities: die van twee
vrouwen of die van meer vrouwen,
met enige entourage zoals Campigli
reeds dertig jaar lang te zien geeft,
zonder dat de ene vrouw die hij schil
dert te onderkennen is van de ande
re, zonder dat zijn composities, zijn
kleur, zijn psychologie of zijn teke
ning merkbaar volkomener worden,
is niet het zelfde als de gestage op
bouw van een stijl zoals Aegyptena
ren en Byzantijnen die te zien heb
ben gegeven in eeuwen-reeksen op
lossingen van alleringewikkeldste
problemen. Het vraagstuk is overi
gens niet in deze handomdraai ge
klaard, ik besef het best.
Door de vooroorlogse Renaissance-prijs
te doen herleven aio „Grand-Prix Catho-
lique de littérature" hebben degenen die
met de toekenning belast zijn, de aan
dacht willen vestigen op een katholiek
schrijver van deze generati.e Met Paul-
André Lesort heeft de jury een onbetwist
bare keuze gedaan. Maar onder hen die
Lesort's ,,Le vent souffle ou il veut" heb
ben gelezen zullen er zijn die vreemd op
kijken. Zij verwachten dat een katholieke
prijs bestemd zal zijn voor een boek voor
brede kringen van katholieke lezers. De
roman van Lesort echter vergt het nodi
ge voorbehoud. Niet om de feitelijke strek
king van het werk, maar om de verwerkte
materie. Het gaat om twee mensen, die
de genade van het sacrament des huwe
lijks hebben vermeden: hij als volkomen
atheist, zij als gedoopte, die in haar op
voeding teleurgesteld, van de Kerk ver
wijderde en daardoor verdorde. Beiden
steunen elkander, maar wat verdord is
schijnt dood te blijven en wat leeg is vult
zich met de wind, die waait waar Hij wil,
om levend te maken in alle eeuwigheid.
Waar het evenwel voor deze prija op aan
komt is dat het werk een Christelijke vi
sie op de dingen geeft, dat het, naast de
hoedanigheden een kunstwerk eigen, een
geestelijke en zedelijke betekenis heeft.
Dat laatste nu kan Leriort's roman niet
ontzegd worden.
Lesort is uit Granville naar Parijs ge
komen na rechtsstudie en vond aanvan
kelijk een taak in het bankwezen. Krijgs_
gevangen gemaakt in 1940 bracht hij de
oorlog door in Duitse gevangenschap.
Bij de bevrijding trad hij in de uitge
verij van „Temps Présent" en nam dus
deel aan het leven van de kring van
Katholieke jongeren die zich de ontker
stening der Franse volksmassa zeer
aantrok. Tussen de twintig en dertig
bevond hij zich op wat men in Frank
rijk de linkervleugel der ook in het
maatschappelijke, actieve levx, katholie
ken pleegt te noemen. Hij is thans een
der leidende figuren in het uitgevershuis
,,Le Seuil", alhoewel hij contractueel
nog verplicht is bij Pion uit te geven.
Met zijn eerste roman „Les Reins et
les Coeurs" (1947) veroverde Lesort on
middellijk de critiek. De wezens die zijn
verbeelding creëerde hadden iets zo onop
gesmukt en ook onvergruwelijkt mense
lijks dat ze wel moesten treffen. Wat ech
ter bijzonder trof was de geestelijke ach
tergrond, of juister het duidelijk innerlij
ke dat door een eenvoudige taal naar vo
ren werd gebracht. „Né de la Chair'
(1951) bevestigde het grote talent van de
schrijver. Lesort heeft een volkomen ei
gen persoonlijkheid omdat hij meesterlijk
beschrijver van de alledaagse banaliteiten
van het leven, tevens van dat leven de
grootheid weet te doen gevoelen, zoals
die ook in het eenvoudige volk wordt aan
getroffen.
„Né de la Chair" was de roman van
een typograaf en zijn zoon. „Le Vent
souffle oü il veut" omvat het leven en
de dood van die zoon. Die zoon, Yves
Neuville, treffen wij aan met Francoise,
op het ogenblik dat deze moeder wordt
en beider geluk volmaakt lijkt. Het boek
beschrijft de ontwikkeling van dat huwe
lijk dat niet voor God is afgesloten. Het
is een langzame ontwikkeling van verhou
dingen, zoals die zich kunnen ontwikkelen
tussen mennen, die voor elkander leven
en slechts bekommerd zijn hun geluk te
behouden. Sleur is er echter niet vreemd
aan.
Dat leven is geplaatst tegen de achter
grond der gebeurtenissen tussen 1930 (ge
boorte van het eerste kind) en Augustus
1941 als Francoise verneemt dat Yves in
een „stalag" ia overleden. De achtergrond
bepaalt mede de litteraire opzet van het
werk. Yves volgt de wereldgeschiedenis
sen en de verhoudingen, want het nage
noeg animale leven is hem niet genoeg-
Hij worstelt met de vraag wat het ge
luk is, het waarom, wat de gebeurtenis
aen leidt, wat de dingen beweegt, waarom
er de ellende en het lijden zijn. Maar dat
zoeken juist betekent reeds een breuk
tussen beiden. Niet een breuk tot verwijde
ring, maar een tot eenzaamheid in zich
zelf bij al het verlangen tot samenzijn.
Twee verhoudingen voeren naar die
breuk. Francoise heeft allerlei nare her
inneringen van een religieuse opvoeding
die slechtb sleur is geweest, gewoonte
zonder ziel. Yves is van alle godsdienstig
begrip gespeend gebleven en maakt slechts
kennis met het kerkelijke door de hem
grievende houding van katholieken tegen-
over het onrecht en de verdrukking in
de maatschappij: Spaanse revolutie, Front-
Populair, Mussolini, Hitler, al die smart
en die toorn, die hem tot opstand brengen
en waartegen het Evangelie de oplossing
predikt, terwijl zij die prediken moeten
hem teleurstellen en grieven.
De andere verhouding die zich gelijk
ontwikkelt, is de warsheid van geestelijk
zoeken van Francoise en de schijnbaar
toevallige opkomst van Godsverlangen bij
Yves na een ontmoeting naet een geeste
lijke die hij als zlekenverpleger heeft ge
kend. Een bekeringsgeschiedenis dus?
Heel weinig geschiedenis, of alleen van
verzet. De figuur van Yves is uiterst so
ber gehouden, maar ondanks die sober
heid zijn de weinige verschijnselen van
zeer sterk invoquerende kracht. Het is
enigszins teleurstellend dat het slot van
de roman zich zo -lotseling aandient. Het
plotseling overbuigen van Yves om deel
uit te maken van het Mystieke Lichaam
van wie aan het Kruis werd verscheurd.
Het ontvangen der H. Sacramenten op het
sterfbed in het gevangenlager vorneemt
Frangoise en ook de lezer uit een
korte brief. Waarom werd hij, de ledige,
van de genade vervuld.De wind waait.
Lesort heeft blijkbaar sterk de invloed
van het Italjaanse neorealisme onder
gaan, bouwt zijn roman niet tot een kunst
matige constructie, maar laat zijn perso
nen dagboekbladen schrijven voor de kro
niek van hun individuele en gemeenschap
pelijke leven.
Het prachtige waarnemingsvermogen
van Lesort maakt 't boek tot de beschrij
ving van een gehele generatie. Een voor
een groot deel ontkerstende generatie,
die ondanks haar atheisme echter 2Q_
veel bevat waarop het apostolaat kan
voortbouwen. Lesort's boek ia zeker niet
in alle handen te geven, maar zal in ve
ler handen veel goeds doen.
In Hollywood zijn^'«avond de Oscars
uitgereikt. Zoals vwacht werd, kregen
de Amerikaanse sterren Marlon Brando
en Grace Kflly e Oscars als de beste
acteur en actrice van 1934.
Brando kreeg de onderscheiding voor
zijn rol in Waterfront", die tevens
de Oscar ais este fnm van het jaar en
nog vijf onderscheidingen kreeg. Grace
Kelly werd onderscheiden haar roj jn
„The Country Girl".
Eva Marie Saint won haar eerste Oscar
als de beste tegenspeelster van het jaar
voor haar spel in ,r>n the Waterfront".
Deze film leverde voorts aan Elia Kazan
deOscar voor de beste regie op en Budd
Schulberg won met deze film de Oscar
voor het beste filmverhaal. „On the Wa
terfront" kreeg voorts prijzen voor de sa
menstelling en de beste zwart-wit-fotogra-
lie.
gevierde conferencier en ca
baretier in Scandinavië was,
probeerde in 1947 zijn geluk
in de Nieuwe Wereld. Lotte
Goslar bracht hem naar New
York en in Augustus 1954
deed zij hem het aanbod mee
terug te gaan naar Europa.
In Hollywood reeds had zij
de Nederlandse komische
danser Albert Mol „hij
bezit een internationale
faam" voor deze tournée
geëngageerd en in Nederland,
waar het kleine gezelschap
begin Januari aankwam,
werd Merel Laseur, het jonge
talentvolle sterretje na ette
lijke audities aan de groep
toegevoegd. Albeck's cabaret
draait tijdens zijn afwezig
heid rustig door: „I'm ma
king money, sitting and tal
king here", lacht hij.
„Waarom we in Nederland
met onze tournée begonnen?
We zjjn er niet alleen be
gonnen, het is ook ons cen
trum ijeworden van waaruit
wc de andere landen zoals
Duitsland, Zwitserland, en
Scandinavië zullen bereizen.
En we z(jn erg dankbaar dat
we dat kunnen doen, omdat
het in de Europese artisten-
wereld bekend is dat wan
neer je Holland hebt ver-
veroverd en de critici daar
enthousiast hebt gemaakt, de
rest van de oude wereld „aan
Je voeten ligt". Ik zelf zal er
bovendien veel profit van
trekken, daar het voor mti
van zo grote betekenis is, dat
ik mijn conferences en liedjes
In het Engels kan brengen".
En Freddy Albeck steekt het
niet onder stoelen of banken,
dat het begrip van de Neder
landse toehoorders, wier
„education" hij op hoog ni
veau vindt staan, hem van
veel hulp is geweest. Hij
waardeert het bijzonder dat
hij zo „vividly understood"
werd.
Twee hobbies
TWEE hobbies houdt de
Deense artist er op na.
Zeilen, „maar dan in
een zeilboot", en talen leren.
Hij kent er al zes, waaron
der de Scandinavische. Met
het Nederlands ondervindt
hij weinig moeilijkheden,
„misschien omdat Ut Deen
ben. Ik meen zelfs dat de
Scandinavische talen, ln het
bijzonder het Zweeds, veel
van oorsprong echte Neder
landse woorden in hun voca
bulaire hebben". Albeck
leest Iedere lag enkele Ne
derlandse dagbladen en een
gesprek tussen twee Neder-
landers kan hij uitstekend I
volgen wanneer er niet te
vlug gesproken wordt. En
dat is toch werkelijk een
prestatie, want hij is nog
geen drie maanden in ons
land.
Walschap's Philippica tegen religie en cultuur
(Van onze Amsterdamse
redactie).
De gehele wereld
herdenkt vandaag het
feit dat 150 jaar geleden
in 'n arm schoenmakersgezin
in Odense Hans Christian
Andersen 't levenslicht aan
schouwde, de grootste der
sprookjesvertellers, wiens
boeken na de Bijbel tot de
meest vertaalde geschriften
behoren. Zijn bekoorlijke
sprookjes zullen ongetwijfeld
tijdens deze herdenkingsda-
i ,jen door tallozen opnieuw
I ter hand genomen worden.
Hoe denkt de Deen zelf over
I Andersen? Luister wat de
j man zegt die hedenavond
een der voornaamste mede-
werkers van de Andersen-
herdenking in de Residentie
1 is. Wij bedoelen de Deense
kleinkunstenaar Freddy Al
beck, lid van het „dans-
cabaret"-ensemble van Lotte
Goslar, dat momenteel in de
Nederlandse schouwburgen
trlomphen behaalt. Wij heb
ben de Deense artist im
ponerend door zijn iets meer
dan 2 meter lange gestalte
en zijn karakteristieke kop
waarin een paar sprekende
lichtblauwe ogen in zijn
pied a terre in het Amster
damse Americain Hotel op
gezocht.
De MENS IN Hans
Christian Andersen",
zo zegt hij, tegenover
ons gezeten in de schrijf zaal
en genietend van een kopje
koffie, „interesseert mij meer
dan de schrijver in hem. Is
niet zijn gehele leven een
wonderlijk sprookje geweest,
dat hij feller en intenser be
leefd heeft dan hij ooit in
zijn vertellingen heeft be
schreven? Op negenjarige
leeftijd, zittend aan de werk
bank van zijn vader, fanta
seerde hij al over de schoe
nen die om hen stonden op
gestapeld en die hij een eigen
ziel toedacht. De schoenen
waren voor de jonge Ander
sen levende wezens en wat
geen ander kon horen, ving
hij op: de schoenen spraken
en maakten elkaar deelge
noot van hun avonturen. An
dersen heeft het aan zich
zelf te danken dat hij zijn le
vensdoel heeft weten te ver
wezenlijken, een doel dat hij
immer voor ogen hield: een
man van betekenis te wor
den. En dat de wereld hem
nog tijdens zijn leven aan
vaardde en alle deuren zich
tenslotte voor hem openden,
heeft hem ongetwijfeld veel
deugd gedaan. Hij moet het
niet gemakkelijk gehad heb
ben, daar was hij de persoon
niet naar, maar hij heeft zijn
rijke jaren zelf erg fantas
tisch gevonden".
Een „escapyist'?
FREDDY ALBECK veron
derstelt dat Hans An-
sen een „escapyist' was,
een man die in zijn sprook
jes en vertellingen uit zijn
eigen wereld vol dagelijkse
moeilijkheden wist te ont
snappen. Hij heeft de kin
derziel tot in de kleinste uit
hoeken doorgrondt, want hoe
is het anders mogelijk dat
waar ook ter wereld de jeugd
zijn sprookjes zo goed aan-
intemationaal zün, bleven z'n
liederen - meest geïnspireerd
op volkswijsjes - volkomen
nationaal getint, echte Deen
se poëzie. Albeck zingt ze
daarom ook in z'n eigen taal
maar hij wil toch proberen
er een of meer in het Engels
te zingen, al zal het vertalen
hem niet gemakkelijk af
gaan, omdat Andersen's
„songs" zich daar practlsch
niet voor lenen. De cabare
tier is Lotte Goslar erg dank
baar, want zij wees drie aan
biedingen om die avond van
2 April ergens met haar ge-
voelt en dit b.v. in tekenin
gen zo indringend tot uiting
brengt. In Los Angeles
bracht Albeck een bezoek aan
de internationale ook ln ons
land gehouden expositie van
tekeningen naar de Ander-
sen-sprookjes gemaakt, door
kinderen uit 44 landen, een
tentoonstelling waarover hij
zeer enthousiast is en die hij
„amazing" noemt.
In Den Haag brengt Freddy
Albeck behalve een causerie
over zijn landgenoot en diens
werk ook enige van diens
liedjes ten gehore. Andersen
schreef er een veertig stuks,
„charming little songs", die
over het algemeen niet zo
bekend zijn. Want in tegen
stelling tot z(jn sprookjes die
zeischap te komen, van de
hand om het Albeck moge
lijk te maken alleen in Den
Haag op te treden.
DE DEEN bewondert de
kunst van Goslar zeer
en dat zal wel wederzijds
zijn, want de Duits-Ameri
kaanse danseres ontdekte Al
beck in zijn eigen „Europees
cabaret", dat hij ln Holly
wood samen met vier andere
jonge ambitieuze Europese
kleinkunstenaars, had ge
opend. Men kende in Ame
rika niet het cabaret van de
andere kant van de Atlanti
sche Oceaan, een kunst met
een geheel eigen karakter en
het optreden van Albeck's
groepje sloeg enorm in. De
Deen, die na de oorlog een
Wie verwachten zou in W alschap's lange boutade
Salut en Merci, welke na publicatie in het Nieuw
Vlaams Tijdschrift enige stof deed opwaaien en
inmiddels in boekvorm verscheen, een belangrijk
getuigenis te vinden van een belangrijk kunstenaar,
komt bedrogen uit. Natuurlijk beeft het feit op zich,
dat een schrijver van zijn carrière de brui geeft aan
de cultuur en verklaart nu voortaan zijn kinderdroom
te zullen achtervolgen en zich met zijn verfdoos bezig
te houden, altijd wel iets te betekenen en het stuk is
in psychologisch opzicht dan ook merkwaardig.
Bovendien kan men toegeven dat er dingen in gezegd
worden die het overwegen waard zijn. Doch van
belangrijk zou men pas kunnen gewagen, zo dit essay
op het peil stond van zijn pretenties en ergens een
oorspronkelijk inzicht openbaarde in ons ingewikkel
de levensbestel of indien de schrijver ons tenminste
overtuigde van de objectieve waarde van de redenen,
die hij voor zijn houding aanvoert. Daar is in de
verste verte geen sprake van; zijn sterk emotioneel
gekleurde meningen worden meer bepaald door een
grillig humeur dan door redelijke verantwoording,
al is het juist de rede waarop de schrijver zich her
haaldelijk beroept. Anderzijds valt nog af te wach
ten in hoeverre men Walschap's mededeling, dat hij
als auteur de pijp aan Marten geeft, ernstig nemen
moet. (Ze heeft hem althans niet belet sindsdien
voorlezingen te houden uit onuitgegeven werk en
voort te gaan met het publiceren van artikelen).
Van dit bonte betoog neemt men no
titie terwille van de hoogtepunten in
Walschap's oeuvre, hoogtepunten die
m.i. onverbrekelijk samenhangen met
het Christendom en des schrijvers on
bevangen ontroerbaarheid ondanks
zijn wrang rationalisme ten aanzien
van de diepste uitingen van religieus
leven. Moet men na Salut en Merci
geloven, dat deze ontroerbaarheid op
gehouden heeft te bestaan en dit
schijnt inderdaad het geval dan
ware dat stellig te betreuren, in de
eerste plaats om algemeen menselijke
en artistieke redenen. De vergissing
die veel lezers van Zuster Virgilia heb
ben begaan, door n.l. te menen, dat
de auteur tot het geloof van zijn jeugd
was teruggekeerd, is niet uitsluitend
toe te schrijven aan oppervlakkig le
zen, maar hangt ook samen met het
ingewikkelde karakter van de schrij
ver zelf. Walschap is bepaald niet
enkelvoudig, zoals hij ook zelf getuigt
in zijn essay, dat evenwel krioelt van
de grofste simplismen. Doch indien
mijn veronderstelling van daareven
j uist is; dan heeft hij met dit stuk zijn
eigen complexiteit geweld aangedaan
en zich vereenvoudigd tot een soort
„illusionné", die in het heelal nage
noeg geen raadselen of geheimen meer
ziet
Drie trekken zijn voor dit proza ken
merkend: een zekere vulgariteit, een
verbijsterende, want ongegronde ei
gendunk en een daarmee verbaijd hou
dende bewustzijnsverenging. Het vul
gaire kondigt zich reeds aan in de
titel, die (in elk geval voor een Vlaams
oor) nogal plat klinkt en geeft menige
passus een raar bijsmaakje. Wie Wal
schap's werk enigszins kent, zal zich
daarover nauwelijks verwonderen, want
hij weet dat diens wansmaak de schrij
ver menigmaal parten heeft gespeeld.
Verwonderlijk is veeleer de béte zelf-
genoezaamheid, waarmee deze toch
waarlijk niet schitterende dialecticus
zich op de rang plaatst der grote gees
ten.
Als cultuurvergmzer heeft Walschap
enkele voorgangers zoals D. H. Law
rence en Knut Hamsun b.v., die des
tijds op grond van een soort vitalisme
de moderne beschaving theoretisch
vaarwel zeiden, maar bij de emotio
nele overeenkomst tussen deze kunste
naars, die ook allesbehalve denkers
waren en de Vlaming is er dit wezen
lijke verschil dat de laatste zich na
drukkelijk als „denker" opwerpt. Als
een geniaal denker a.u.b., die Kant en
Newton in zijn zak heeft en or> „de
potsierlijk opgeblazen" Pascal, die hij
voorts een oppervlakkige raisonneur
noemt, kan neerzien. Walschap kan
zich veroorloven nergens aan te twij
felen, want hij zit boordevol zekerheid.
Blijkbaar is zijn liefhebberij voor kos-
mografie en physica hem enigszins
naar het hoofd gestegen, waardoor hij
de wetenschap van de stof tot afdoen
de en alomvattende kennis voor de
mens kon verklaren en zich geroepen
achtte het inzicht van Kant te verrui
men. In een geestig stukje naar aan
leiding van Salut en Merci (in het Jon.
nummer van Kuituurleven) merkt Dr
J. H. Walgrave dan ook terecht op,
dat Walschap over Kant dingen ver
telt „die Kant noch Walschap raken".
De gemiddelde intelligentie, welke
door Walschap in staat wordt geacht
om de fouten in Pascal's beroemde
argumentatie aan te wijzen, heeft het
wat dit betreft bij Walschap zelf veel
minder moeilijk.
Tot de zekerheden, die de schrijver
decreteert, behoort dus behalve de
nutteloosheid van God en de ontmas
kering van de christenen als huiche
laars ofwel idioten de overbodigheid
der cultuur. Hij wrokt erover, dat de
schoolopvoeding hem in zijn jeugd zo
veel tijd heeft doen verliezen. „Had de
cultuur mij leren lezen, schrijven, re
kenen en daarna gerust gelaten, ik had
op eigen hand en zonder drama de weg
gevonden van het gezonde verstand".
Natuurlijk. En over die zes jaar huma
niora, zegt hij, zou hij op zijn gemak
drie jaar hebben gedaan. En dan was
hij ook niet bij dier verkeerde katho
lieke wijsbegeerte terecht gekomen,
die hem nog drie jaar heeft gekost
en zes jaar „op dood spoor" zette. Het
is allemaal niet zo moeilijk, zegt Wal
schap en volgens de hedendaagse
Westeuropese smaak „zijn de klassie
ke meesterwerken van de grote goden
van het middelbaar onderwijs, slecht
geschreven en vervelende boekjes, ho
peloos langdradig, gemeenplaatsig
in pompeuze stijl, gebouwd naar ver
ouderde, zinloze kunstregelen". Nu,
dit kunnen wij als kennisgeving aan
nemen. En verder moeten wij deze
geniale cultuurcriticus het genoegen
gunnen zijn boord af te doen. met een
handkar door de stad te lopen en
als hij dat toch zo graag zou -villen
„met een hand in de broekzak de kar
dinaal te begroeten met een hartelijk:
„Dag van Roey" (Vooral aan die
hartelijkheid mag men niet twijfelen)
Uitverkoop
Maar als men al deze apodictische
beweringen, geniale en andere inval
len gelezen heeft, houdt men de pijn
lijke indruk over, ergens in het souter
rain van een Uniprix-bazar een uit
verkoop van ongeregelde goederen te
hebben bijgewoond. Goedkopere idee
ën dan hier werden aangeboden moe
ten nauwelijks te vinden zijn; ieder
leeghoofd kan zich voor 'n prikje stof
feren.
Men begrijpt achteraf, dat Walschap
zoals hij zegt, sinds lang niet meer luis
teren kan naar de anderen. De ande
ren, dat zijn immers de idioten die zo
niet denken als hij. Intussen is hij, al
tijd blijkens dit stuk, op een dood punt
aangekomen, waar de laatste band,
die hem met zijn christelijk verleden
bond, schijnt afgesneden en hij zich op
timistisch koestert aan zijn nieuwe
dogma van het „vulgair geluk". „In
Parijse café's zo luidt het aan het
slot van zijn betoog filosofeert men
om meisjes met een paardestaart van
het leven te doen walgen omdat God
niet bestaat en wij dus vrij zijn. Het
kan de mens, die men gerust laat met
schoolmeesteren niet schelen wie be
staat of niet bestaat, hij vraagt
„gewoon wat welbehagen". Tegenover
deze en andere meningen van Gerard
Walschap past het een woord te cite
ren van A. Roland-Holst:
Illustr uit „Honderd echrijvers van deze eeuw'