Ce/la van FRANZ WERFEL Dichters staan in de rij Experimentelen en GROTER GEMEENSCHAPS ZIN De „Crick-Sicks" zijn er populair Onthullende tentoonstelling in Den Haag POEZIE KRONIEK De symboliek van een familie-tragedie Schoonheid, die in een wereld van zon nebaden en worstelmatten geboren is ZATERDAG 16 JULI 1955 PAGINA 5 Crick-Sicks „Verantwoord" Sanitair zien is. „DE BEELDEN KOOPMAN", een aquarel van h. Rowlandson op de tentoonstelling „Engelse Aquarellen", die, na eerst in het Centraal Museum te Utrecht te zijn geëposeerd, thans in het Haagse Gemeentemuseum te Het woord van monnik Odo Windrozen per bos - ui iij MP"s Wiii'dfr' Untspanhingsgebouu) van de iSed. ardolie Mij te Oud Schoonebec Hoe glorieus ook in de eeuwen der Gothiek de meerstemmiglieid vooral rond de Nötre-Dame en rond alle kathedralen der noordelijke provinciën van Frankrijk gebloeid moge hebben en hoeveel luisterrijke namen en Scholen dezer provinciën de eenheid van cultuur oproepen die tussen het Noorden van Frankrijk en de Nederlanden eenmaal heeft bestaan, de latere eeuwen hebben deze vorm van muziek-maken bijna volledig doen verdwijnen. Dit dieptepunt dat muzikaal gespro ken door de Opera en sociaal ge zien door het in Frankrijk bijzon der welig tierende individualisme be ïnvloed is, was onmiddellijk na de oor log zo laag, dat het moeilijk was bui ten enkele gereputeerde kerkkoren en de beroepskoren der radio verenigingen te vinden van mensen die louter üit- liefhebberij koorzang beoefenden, met ons land en vele andere landen beteken de dit een bijna onbegrijpelijke tegen stelling. De oorlog echter schijnt in Frankrijk een groter gemeenschapszin te hebben doen ontwaken. Niet allen verschuilen zich meer achter een muur van zelf zuchtigheid of eenzelvigheid. Langza merhand komt er een doorbraak van ideeën die in gemeenschappelijke idea len. in een samenbundeling van krachten heil zoeken. Het zal dan ook velen verbazen te /ernemen, dat een beweging onder de eugd gaande is die momenteel tachtig- luizend leden omvat en onder de naam van „A coeur joie" in grote steden zowel ds in dorpen een paar duizend kinder- 'oren, gemengde koren, mannenkoren, kerkkoren en simpele schoolgroepen ge- •ormd hebben. Ze bezitten niet alleen >en eigen orgaan maar hebben duide- ijke directieven welke de klassieke poly. ohonie aan die van onze eigen tijd de hand reikt. Jeugdbeweging „A coeur joie" wendt zich in hoofd taak tot de jeugd en gelijk verkenners roepen trekken zij er des zomers op lit om zowel in eigen land als in de na- urige landen: Spanje, Oostenrijk, Ita- Zwitserland, Duitsland en België als ■izende troubadours hun dagelijks !c- ■in tncj ren lied, met melodieën vreug- de-rjjker te maken. Uiteraard is dit begin als de lagere school van muzikale opvoeding te beschouwen. Maar is het niet juist de lagere school met haar mu- ziek-dor leerplan die juist het latere geslacht tot muzikale analphabeten ge maakt heeft. Het was mij daarom een volkomen verrassing onlangs een uitnodiging te ontvangen van een mannenkoor uit Tour- coing om een uitvoering van mijn „Tes tament de 1'Ivrogne" te komen bijwo nen. Want dit werkje is voor de hoogste klasse onzer mannenkoren („Die Ha- ghe Sanghers") geschreven hetgeen een bijna beroepsmatige techniek eist. Zulk een koor in Frankrijk aan te treffert scheen èan de meest ingewijde een illusie. Men heeft echter reeds bij het internationaal kerkmuziekfeest van Tourcoing voor de oorlog kunnen consta teren, dat hier een oude traditie voort leeft waar toen Nederlandse componis ten als Wim van Ast en Jaap Vranke geapprecieerd werden. De mannenkoorzang leeft voort o.m. in een reeds in 1852 gesticht koor, de „Société Nationale „Crick-Sicks", o.l.v. Robert de Leersnijder. Het bestaat uit een 130 tal zangers die een dusdanige oopulariteit genieten, dat op deze avond het Théatre Municipal met een 1200 tal luisteraars gevuld was. Het wordt boven dien gefinancierd door de in dit gebied talrijke industriëlen met Alb. Six-Thi- riez als erepresident. De bij ons onbekende figuur deed zich voor dat alle 1200 toehoorders op invi tatie aanwezig waren doordat zij als do nateur en contribuerend lid met dit koor' verbonden zijn! De prestaties overtroffen onze ver wachtingen. Niet alleen gaf dit koor blijk van een uitstekende scholing en modern georiënteerde smaak, maar zijn samen stelling heeft dit op vele andere mannen koren vóór, dat het over een overwicht van tenorstemmen beschikt die aan de beperkte mannenkoordiapason een bij zondere glans verleent. Dit was al spoe dig merkbaar in een vrij uitgebreide Ballade van Raymond Pech, een Frans componist uit Valenciennes die een ei gen klank verleende aan het impres sionisme van het begin dezer eeuw. Men had in dit werk volop gelegenheid de stemhoedanigheden van dit koor te bewonderen die zoals gezegd een stra lende tenor-party bezitten maar ook over meer dan middelmatige bassen beschikt. O.l.v. dirigent Robert de Leersnijder (een Vlaming van oorsprong) gaf het koor aan het „Testament de lTvrogne" een geheel eigen interpretatie die het burlesk karakter van deze oud-Franse ballade van zeer nabij benaderde. Waar in Duitsland de mannenkoorzang zich veelal nog aan de romantische Lie dertafel sfeer vastklampt, daar is hier bij de „Société Nationale Crick-Sicks" geen spoor van te bekennen. Het schjjnt dat de Germaanse sentimentaliteit er geen vat heeft gehad op deze Fransen voor wie ten alle tijde het woordaccent boven gevoeligheden gesteld werd, de geest boven het gemoed. Dit is geheel in de Ijjn van de klassieke polyphonie van weleer die geen gevoelsontlading was, maar een evenwicht tussen vloeiende lijnen gelijk de Gothische architectuur. In de pauze maakten we kennis met enkele koorleiders uit Doornik (Tournai), Kamerijk (Cambrai) en Rijssel (Lille), en alleen reeds het noemen van deze, oorspronkelijk Nederlandse plaatsnamen, doet een visioen van een historierijk verleden opengaan, want hier waren de brandpunten van de meerstemmig heid der Nederlanden die zelfs de ge- benadigde meester Rolestuna in Rome tot voorbeeld heeft gediend. En hoe we juist op deze bodem de koorzang in een stadium van lentekracht ontmoet heb ben, behoort stellig tot de gelukkigste ervaringen uit het hedendaags muziekle ven van Frankrijk. Marius Monnikendam. Architectuur, zwaar van „sociale" ernst en Na zijn vlucht uit Oostenrijk in 1938, waar hij de barbarij van bet nationaal-socialisme in haar brute verschrikkelijkheid bad gezien, doch vóór zijn tweede vlucht voor de nazis, uit Frankrijk, in de dagen der capitulatie, ontwierp Franz Werfel een tweedelige roman, waarin hij de ondergang van zijn vaderland en de lotgevallen van een gevluchte familie wilde beschrijven. Slechts het eerste deel is gereed gekomen, „Cella oder die üherwinder" dat in zijn nalaten schap werd aangetroffen en dat nu in 'n Nederlandse vertaling is ver schenen. Hij schreef het in minder dan zes maanden, in het dreigende najaar van '38 en de eerste maan den van het jaar, dat het begin van de tweede wereldoorlog te zien zou geven. Het is waarschijnlijk, dat Franz Wer fel in de zondvloed van gebeurtenissen, die toen plaats greep, geen kans zag het leven van de ballingen-familie op een af geronde wijze in dit zeer tijdgebonden verhaal weer te geven. De climax van hun lot lag immers overduidelijk in de toekomst en niet in het jaar waarin hij schreef. Door de opzet van het boek blijft dit eerste deel dan ook onbevre digend. „Cella" dankt zijn eenheid aan de achtergrond, niet aan de figuren aan wie zich het drama voltrekt. Die ach tergrond wordt gevormd door de onder gang van Oostenrijks onafhankelijkheid, door de atmosfeer van vaderlandsliefde en verraad, van moed en lafheid, van inzicht in de aard van het totalitaire nihilisme en de eeuwige menselijke kleinheid en gemakzucht. Mysterie van Israel In zijn voorwoord tot „Het Lied van Bernadette", de vrucht van zijn ont snapping uit Frankrijk in 1940, schreef Werfel, de Joodse dichter, dat hij, als niet-Katholiek, de durf had gehad om het lied van Bernadette te zingen, om dat hij bij de eerste aanvang van zijn litteraire werkzaamheid zich zelf de ge lofte had gedaan „altijd en overal, in alles wat ik schrijf, het goddelijk mys terie en de heiligheid van de mens te zullen verheerlijken". Ook in „Cella'' had hij deze gelofte gehouden. In de ge- schiedenis van de Joodse advocaat uit Eisenstadt, dr Bodenheim, verweeft hij zijn visie op de eeuwige lotsbestemming van zijn ras. Bodenheim is de zoon van een, niet-orthodoxe Joodse vader, op gevoed buiten de Joodse gemeenschap. Hij voelt zich met hart en ziel Oos tenrijker. In de eerste wereldoorlog ver kreeg hij uit handen van Keizer Karei persoonlijk een onderscheiding voor door hem betoonde uitzonderlijke moed, een ereteken, dat voor hem een onverwoest bare band met zijn land betekent. Hij heeft een niet-Joodse vrouw getrouwd. Zijn vermeend dochtertje Cella, een mu zikaal, zeer begaafd meisje, zijn oog appel, staat geheel buiten zijn Joodse gedachtesfeer. Niettemin is hij „een an der", zijn de Joden „de onzen op een geheimzinnige wijze onderscheiden van de rest der Oostenrijkse samenleving, waarmee zij, in overgrote meerderheid, toch eeuwenlang verbonden zijn. Door de gebeurtenissen van 1938 komt dit besef van „het mysterie van Israël" in al zijn grootse verschrikkelijkheid voor hem tot klaarheid. Dit is het eigen lijke thema van het boek. Niet de figuur van het kind Cella, dat in het tweede deel niet zijn kind zou blijken te zijn, doch van de onbedwingbaar naar le venslust hongerende charmeur Nagy, die zich aan de heersers v«« morgen heeft verkocht, doch toch ergens aan zijn jeugdvriend, die hij bedroog, trouw blijft. De symboliek van deze familie-trage die en het verband er van met het bewustwordingsproces van Bodenheim, zou vermoedelijk in het vervolg, dat ongeschreven bleef, een nadere duiding hebben gekregen. Thans heeft men daar slechts de eerste aanzetten van voor zich. De bladzijden met Bodenheim's beschouwingen hij is de ik-figuur van het boek over zijn familieleven tonen intussen Werfel's sublieme verteltalent in al zijn meesterschap. En hoewel zij op zichzelf geen dwingende oplossing hebben, tekenen zij wel het vermoeide, geestelijk innerlijk verdeelde, arm-rjjke Oostenrijk van na 1918, dat de Anschlusz over zich zag komen. Zij vormen de „Dichtung", waarop Werfel zijn kroniek van de „Wahrheit" van die verschrik kelijke dagen heeft gebouwd. Uit het samenspel van beide bouwt hfj zijn vertwijfeld visioen van het mys terie van zijn volk, dat in hem zó krach tig leefde dat zijn liefde voor de Zoon van God en voor de Blijde Boodschap, waarvoor hij in zijn boek over Berna dette en over de Lieve Vrouwe van Lourdes, zo ontroerend getuigde, in waarachtigheid \T OOR WIE in de intieme bcslo- tenheid van Florentijnse straat jes gewoon is de lieflijkheid te savoureren, die door Leon Baptista Alberti, de renaissan cist, als eis aan de architec tuur werd gesteld, moet de wereld van het na-oorlogse bouwen wel een bizarre en genadeloze zijn. Met al haar fotogenieke eigenschappen, met al de klaarte van glasvlakken, stalen en betonnen stijlen, is de bouwkunst van nu niet ge schikt iets teers in ons op te roe pen, dromen te wekken of ons weg te trekken van groot-administratie, groot-industrie, groot-stad en groot zaken doen. laatste instantie slechts kon uiten in de oertrouw aan wat hij de „bloedorde" van zijn volk noemde. Wij kunnen deze vertwijfelde trouw niet beter weergeven, dan met de woorden welke Franz Werfel zijn hoofdfiguur van „Cella" in de mond legt: „Israël is geen volk. Israël is een gemeenschap naar den bloede, waarin men door geboorte treedt, onvrijwillig. In Israël bestaat geen vrijwilligheid. Een belofte van de voor-tijd moet wor den vervuld door de kinderen, geslacht na geslacht, of ze het willen of niet. Niet de ruimte of de plaats bindt deze bloedgemeenschap, maar de tijd in een eeuwige aansprakelijkheid zonder het geluk van verjaring. Aan die van 1938 werd de betaaldag van de slachtoffers onder Nebucadnezar, Nero en Torque- mada niet kwijtgescholden. Dikwijls ligt dit lot genoeglijk op de loer, jaren en jarenlang, zodat het behoorlijk dik wordt van zijn eigen schuld en zich behaaglijk koestert in de waan van bezit en van vergeten, die aan alle andere mensen is toegestaan. Maar plotseling is het dan daar en vervuld moet worden de oude belofte". „Cella", door Franz Werfel, ver taald door Vic Stalling Uitg. De Fontein, Utrecht- Sheed and Ward, Antwerpen. Deze architectuur dat is duidelijk, wil vrij zijn van leugens; wil vroom zijn noch heidens, lieflijk noch machtig, ze wil in welverzorgde vorm de neerslag zijn van de welgeorganiseerde werke lijkheid, waarin wij leven. Deze wereld heeft geen wachtkamer, geen vrijge stelden die haar kunnen ontvluchten achter het wajangspel van glas-in-lood- ramen, in spelonken van devotiekapel len of in de tinteling van kristalluchters en ruisende zijde. Wat tot die domeinen behoort, vloekt met het droombeeld, dat de dromen verjagers najagen en wordt bij elke demonstratie van moderne ar chitectuur zo zorgvuldig mogelijk ge weerd. Ondanks openheid, het beklemtonen van licht en lucht, van het menszijn en zijn eisen, gaat de bouwkunst ergens zwaar van „sociaal besef", is ze meer verantwoord dan vriendelijk, meer orthodox dan speels, meer programma tisch dan indrukwekkend. De puriteinse roep om waarachtigheid, begonnen bij de zuiveraars van de eeuwwisseling, heeft het bestaan ontluisd, maar daarbij ook ontkleed. Wij staan naakt zonder nog naar het vijgeblad te grijpen; wij zijn te bescheiden onder onze existentie om ons nog te schéimen. Amusement wordt een stedebouwkundige term, die naar welgeorganiseerde wijken van ontrouw en zedeloosheid verwijst; in het sociaal- klinische jargon van onze tijd heet al het overige vermaak „ontspanning dat bij voorkeur in speciale bedrijfslokaliteiten wordt uitgeoefend. Klaverjassen sjoel bakken volksdansen en lgctuur zijn de nieuwe' mogelijkheden in wat tot voor kort het eethuis van de fabriek was. Wat zijn de opvallendste trekken van architectuur en samenleving, die uit een expositie als in het Haagse Gemeente museum of een boek als van J. P. Mie ras over het na-oorlogse bouwen naar voren springen. De tentoonstelling in Den Haag wil onder auspiciën van de Union Internationale des Architects een inzicht geven in de bouwkunst van een hele reeks landen. Niet toevallig gaan dikwijls demografische gegevens vooraf, wordt het verleden de vereiste eer aan gedaan en overheersen hier en daar planologische totaalbeelden de architec tonische onderdelen- Grootscheepse con cepties voeren de boventoon en bewijzen de drang om de schoonheid van een monopolie der welgestelden tot een ge meengoed te maken, door het gehele stadsbeeld ervan te doortrekken. Maar het blijft een schoonheid, die in de we reld van zonnebaden en worstelmatten, van retorten en koeltorens geboren is en aan lyrischer trekken niet toekomt. De architectuur wordt het epos van de sanitair ingestelde mens. die het motto „tout le reste e'est literature" conse quent hanteert. Het is de vraag of een reactie op dit elementaire bouwen niet op het punt staat door te breken. Merkwaardig is dat juist in de landen, waar de histo- risch-materialistische wind waaij, de ar chitectuur met de tegenwoordige stand van het werktuig nauwelijks samenhang vertoont. Daar is men geestelijk blijk baar nog in het stadium van de paleis revolutie. Men verwerpt pompeuze pa leizen vol voze ornamentiek niet, maar bouwt ze voor het volk in plaats van voor een „happy few". De reactie heeft zich blijkbaar vastgebeten in de begeer te precies hetzelfde te bezitten, wat eerst in handen van anderen gezien werd. Op politiek niveau zijn echter onlangs an dere directieven vastgesteld, die mis schien tot een functioneler bouwen ach ter het ijzeren gordijn zullen leiden. Het boek van J. P. Mieras dat werd uitgegeven onder auspiciën van de Maat schappij tot Bevordering der Bouwkunst Bond van Nederlandse Architecten B.N.A., is meer dan alleen een uitste kende documentatie van het na-oorlogse bouwen- Het is behalve een merkwaar dige parallel op de speciale Nederlandse expositie, die de internationale in Den Afgezien van de stelfout in de eerste regel bezit het vers zekere technische kwaliteiten in het (intussen weer ty- pisch-moderne) binnenrijm (lakens-ont takeld, minnaars-lichaam), dat de rhythmische functie van het metrum overneemt, maar overtuigen doet het niet. Veel pakkender wist het te zeggen de middeleeuwse heilige monnik Odo van Cluny, in zijn aansporing tot deugdzaamheid, geciteerd door Hux ley: „If men could see beneath the skin, then the sight of a woman would be nauseous to them. And if we can- De Universiteitsgebouwen te Moskou: Geen samenhang met de stand van het werktuig. Haag begeleidt, ook een stijlstukje, waar in een hier en daar scherpzinnige be schouwing door de afbeeldingen uitste kend wordt onderstreept. Mieras. die als directeur van de Bond van Nederlandse Architecten en redacteur van het Bouw kundig Weekblad de vaderlandse archi tectuur grondig heeft leren kennen, is kennelijk voor het visioen van een kli nische maatschappij, en haar expressie in de bouwkunst niet ongevoelig. Zijn reserve ten opzichte van de kerkenbouw is misschien daaruit te verklaren. Maar hij bezit de ruimheid zijn standpunt uit een te zetten zonder dat als alleenzalig makend op te dringen v. R. N. a. v. J. p. Mieras: Na-oorlogse bouw kunst m Nedex-land Uitgeversmij Kosmos, Amsterdam-Antwerpen. Voor de dichter is het gedicht eigenlijk pas voltooid met de publicatie cr van. Want of men nu, op programmatische gronden, het gedicht niet mededeling maar bezwering noemt, het blijft altijd een sociaal fenomeen, zoals de taal zelf De wetten van vraag en aanbod zijn echter onvermurwbaar en waar het gedrang rond de Parnassus aanhoudt, zit er voor de dichters in deze tijd niets anders op, dan netjes in dc rij te gaan staan. Dat wil zeggen, dat dc afzonderlijk uitgegeven bundel met eigen typografie en overeenkomstige prijs uitzondering is geworden, voorbehouden aan hen, die reeds merkelijke faam verwierven. Het merendeel der hedendaagse dichters publiceert i<i de goedkope series met uniforme typografie en een prijs tussen twee en drie gulden. Onder deze is de oudste, reeds van voor de oorlog, de Helikonreeks van A. A- M. Stols nog altijd een van de belangrijkste poëzie-uitgevers in ons land die onlangs begonnen is met een nieuwe serie onder redactie van Michel van der Plas, waarin reeds vier bundels verschenen zijn. Sinds 1950 echter hebben de jonge dichters zich voor het grootste deel gegroepeerd rond de serie „De Wind roos" van U. M. Holland onder re dactie van Ad den Besten. Zij heeft wel een bijzonder gunstig tij getrof fen: in vijf jaar tijd verschenen niet minder dan 33 dichtbundels in deze reeks, sommige van hoge, verscheide ne van goede kwaliteit. Dit vijfjarig bestaan was aanleiding om een kleine bloemlezing samen te stellen uit door de verschillende dich ters zelf gekozen verzen: „Windrozen per bos". Een door de uitgevers zelf geschapen, maar verdiend monumen tje, waaraan echter als zodanig een volledige bibliografie van in de Wind roos verschenen bundels niet had mo gen ontbreken. Verder kan men er niet meer van. zeggen, dan dat het de zo veelste bloemlezing uit de moderne poëzie is. Ter kennismaking met een interessante poëzie-reeks wordt zij echter aan belangstellenden aanbevo len. Men hoeft wel niet te zeggen, dat de geestelijke crisisverschijnselen van onze dagen in de poëzie aan de orde zijn, want zij is daar op bepaalde wij ze juist het slagveld van. Deze crisis werpt immers de vraag op naar het bestaansrecht van de poëzie zelf, of beter, niet van de poëzie, maar van de dichter. Waartoe dichten in deze ontredderde wereld? Juist ook sinds 1950 zijn er in dit opzicht twee richtingen, die men, met verwaarlozing van de nuances, expe rimenteel en traditioneel is gaan noe men. De eerste stelde, dat de ontred dering van de hiërarchie der levens waarden, die met het verzamelwoord Europese cultuur worden aangeduid, moest meebrengen een vernietiging van de hiërarchie der poëtische waar den, die gene weerspiegelde. Afgezien van enkelen, die nog uit een schone harmonie vermochten te leven, stel den de traditionelen, overigens even- zeer door de crisis aangetast, daarte genover aanvankelijk slechts de on macht om zich te ontdoen van een tra ditie, die hen gevormd had. Sommi gen van hen echter, zoeken nu terug te keren tot de hoge opvatting van dichterschap, die eertijds gold, de dichter als ziener. Maar, hoezeer de ze poging aanmoediging verdient, men kan vooralsnog niet zeggen, dat zy geslaagd is. Zo opent de bundel „Met aarden vingers" van Leo Herberghs, versche nen in de nieuwe reeks van de Windroos met een ondergangsvisioen „De grote verwildering, dat mislukt is door een omgekeerde evenredigheid van preten tie en dichterlijk kunnen. Sommigen menen nog altijd een ze kere volheid van leven, die hun geeste lijke situatie hun ontzegt, te kunnen vinden in de voze romantiek van de „artiste bohème" en de Grote Harts tocht (groots en meeslepend wil ik le ven enz.), treurige vergissingen van een burgerlijke eeuw. Dit nu leidt on vermijdelijk tot een desillusie en zoals een liefde haar geluk aan heel de wereld wil mededelen, zo tracht ook een te lang uitgevierde leefhartstocht haar, uit oververmoeidheid voortkomstige ondergangsgevoelens aan de wereld op te dringen: Waar het vlees zoet was en de handen gewillig, liggen de la kens als doodskleren op het onttakeld lijf. Minnaars slaan op de vlucht, nadat zij het li chaam zagen. not bring' ourselves, even with the tips of our fingers, to touch such phlegm or dung, wherefore do we de sire to embrace this bag of filth it self". Maar afgezien van deze mislukking staan er in de bundel een aantal goe de verzen, die zeker de aandacht ver dienen. Mits hij de grenzen van zijn mogelijkheden leert erkennen, kan Her berghs zeker een goed dichter worden. Het gras kent geheimen, van slepende rokken van wilde haren en haastige kussen. Daarom aan het gras wil ik gaan vragen of jij het wel was die gisteren tussen de bloemen sliep. In de nieuwe Helikon-reeks ver scheen een ander tijdsdocument, de cyclus „Torso van den tijdgenoot' van Nico Verhoeven, eerder afgedrukt in het tijdschrift Roeping. Deze cyclus werd geschreven in regeringsopdracht en een alleszins verderflijke opdracht: de problematiek en de houding van de jonge mens na de tweede wereld oorlog. Niet alleen zijn de sporen van de dwang die deze opdracht betekende overal duidelijk in rijmen, vulsels en stoplappen maar op zichzelf al dwingt zij tot een pretentie, die de poëzie niet ten goede kon komen. Verhoeven is immers geen episch dichter, maar een lyricus. Het is dan ook slechts in de meest persoonlijke momenten, dat hij slaagt. Maar ook overigens vermag het ge dicht niet geheel te overtuigen, want Verhoeven is, afgezien van zijn vaak fantastische, surrealistische beeldvor mingen niet een typisch modern dich ter. Zijn vers is van een barok zelf behagen, welluidend, sterk metrisch en met een overdaad aan woorden en epitheta. Daardoor ontstaan van de ene regel op de andere soms merk waardige anachronistische effecten. Een zwarte dialoog tussen twee dwarse monden ontbloeit van lieverlee ten boor de van de nacht. Op dergelijke wijze slaat telkens weer het vers op hol en men kan dan ook, over het geheel genomen, niet zeggen, dat Verhoeven erin geslaagd is een verdichting van de tijdsproble matiek te scheppen. Maar er zijn ook regels als deze: Wij zijn vrij en metterdaad ge schapen, en wij zeggen: mei- en morgenzoen het is tijd de appels te gaan rapen in de tuin van alles overdoen. GOVAERT VAN DEN BERGH

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1955 | | pagina 5