Ce/la van FRANZ WERFEL
Dichters staan in de rij
Experimentelen en
GROTER
GEMEENSCHAPS
ZIN
De „Crick-Sicks" zijn er populair
Onthullende
tentoonstelling
in Den Haag
POEZIE
KRONIEK
De symboliek van een familie-tragedie
Schoonheid, die in een wereld van zon
nebaden en worstelmatten geboren is
ZATERDAG 16 JULI 1955
PAGINA 5
Crick-Sicks
„Verantwoord"
Sanitair
zien is.
„DE BEELDEN KOOPMAN",
een aquarel van h. Rowlandson
op de tentoonstelling „Engelse
Aquarellen", die, na eerst in
het Centraal Museum te Utrecht
te zijn geëposeerd, thans in het
Haagse Gemeentemuseum te
Het woord van monnik Odo
Windrozen per bos
- ui iij MP"s Wiii'dfr'
Untspanhingsgebouu) van de iSed.
ardolie Mij te Oud Schoonebec
Hoe glorieus ook in de eeuwen der Gothiek de meerstemmiglieid vooral
rond de Nötre-Dame en rond alle kathedralen der noordelijke provinciën
van Frankrijk gebloeid moge hebben en hoeveel luisterrijke namen en
Scholen dezer provinciën de eenheid van cultuur oproepen die tussen
het Noorden van Frankrijk en de Nederlanden eenmaal heeft bestaan, de
latere eeuwen hebben deze vorm van muziek-maken bijna volledig doen
verdwijnen.
Dit dieptepunt dat muzikaal gespro
ken door de Opera en sociaal ge
zien door het in Frankrijk bijzon
der welig tierende individualisme be
ïnvloed is, was onmiddellijk na de oor
log zo laag, dat het moeilijk was bui
ten enkele gereputeerde kerkkoren en
de beroepskoren der radio verenigingen
te vinden van mensen die louter üit-
liefhebberij koorzang beoefenden, met
ons land en vele andere landen beteken
de dit een bijna onbegrijpelijke tegen
stelling.
De oorlog echter schijnt in Frankrijk
een groter gemeenschapszin te hebben
doen ontwaken. Niet allen verschuilen
zich meer achter een muur van zelf
zuchtigheid of eenzelvigheid. Langza
merhand komt er een doorbraak van
ideeën die in gemeenschappelijke idea
len. in een samenbundeling van krachten
heil zoeken.
Het zal dan ook velen verbazen te
/ernemen, dat een beweging onder de
eugd gaande is die momenteel tachtig-
luizend leden omvat en onder de naam
van „A coeur joie" in grote steden zowel
ds in dorpen een paar duizend kinder-
'oren, gemengde koren, mannenkoren,
kerkkoren en simpele schoolgroepen ge-
•ormd hebben. Ze bezitten niet alleen
>en eigen orgaan maar hebben duide-
ijke directieven welke de klassieke poly.
ohonie aan die van onze eigen tijd de
hand reikt.
Jeugdbeweging
„A coeur joie" wendt zich in hoofd
taak tot de jeugd en gelijk verkenners
roepen trekken zij er des zomers op
lit om zowel in eigen land als in de na-
urige landen: Spanje, Oostenrijk, Ita-
Zwitserland, Duitsland en België als
■izende troubadours hun dagelijks !c-
■in tncj ren lied, met melodieën vreug-
de-rjjker te maken. Uiteraard is dit
begin als de lagere school van muzikale
opvoeding te beschouwen. Maar is het
niet juist de lagere school met haar mu-
ziek-dor leerplan die juist het latere
geslacht tot muzikale analphabeten ge
maakt heeft.
Het was mij daarom een volkomen
verrassing onlangs een uitnodiging te
ontvangen van een mannenkoor uit Tour-
coing om een uitvoering van mijn „Tes
tament de 1'Ivrogne" te komen bijwo
nen. Want dit werkje is voor de hoogste
klasse onzer mannenkoren („Die Ha-
ghe Sanghers") geschreven hetgeen een
bijna beroepsmatige techniek eist.
Zulk een koor in Frankrijk aan te
treffert scheen èan de meest ingewijde
een illusie. Men heeft echter reeds bij
het internationaal kerkmuziekfeest van
Tourcoing voor de oorlog kunnen consta
teren, dat hier een oude traditie voort
leeft waar toen Nederlandse componis
ten als Wim van Ast en Jaap Vranke
geapprecieerd werden.
De mannenkoorzang leeft voort o.m.
in een reeds in 1852 gesticht koor, de
„Société Nationale „Crick-Sicks", o.l.v.
Robert de Leersnijder. Het bestaat uit
een 130 tal zangers die een dusdanige
oopulariteit genieten, dat op deze avond
het Théatre Municipal met een 1200 tal
luisteraars gevuld was. Het wordt boven
dien gefinancierd door de in dit gebied
talrijke industriëlen met Alb. Six-Thi-
riez als erepresident.
De bij ons onbekende figuur deed zich
voor dat alle 1200 toehoorders op invi
tatie aanwezig waren doordat zij als do
nateur en contribuerend lid met dit
koor' verbonden zijn!
De prestaties overtroffen onze ver
wachtingen. Niet alleen gaf dit koor blijk
van een uitstekende scholing en modern
georiënteerde smaak, maar zijn samen
stelling heeft dit op vele andere mannen
koren vóór, dat het over een overwicht
van tenorstemmen beschikt die aan de
beperkte mannenkoordiapason een bij
zondere glans verleent. Dit was al spoe
dig merkbaar in een vrij uitgebreide
Ballade van Raymond Pech, een Frans
componist uit Valenciennes die een ei
gen klank verleende aan het impres
sionisme van het begin dezer eeuw.
Men had in dit werk volop gelegenheid
de stemhoedanigheden van dit koor te
bewonderen die zoals gezegd een stra
lende tenor-party bezitten maar ook over
meer dan middelmatige bassen beschikt.
O.l.v. dirigent Robert de Leersnijder
(een Vlaming van oorsprong) gaf het
koor aan het „Testament de lTvrogne"
een geheel eigen interpretatie die het
burlesk karakter van deze oud-Franse
ballade van zeer nabij benaderde.
Waar in Duitsland de mannenkoorzang
zich veelal nog aan de romantische Lie
dertafel sfeer vastklampt, daar is hier
bij de „Société Nationale Crick-Sicks"
geen spoor van te bekennen. Het schjjnt
dat de Germaanse sentimentaliteit er
geen vat heeft gehad op deze Fransen
voor wie ten alle tijde het woordaccent
boven gevoeligheden gesteld werd, de
geest boven het gemoed. Dit is geheel in
de Ijjn van de klassieke polyphonie van
weleer die geen gevoelsontlading was,
maar een evenwicht tussen vloeiende
lijnen gelijk de Gothische architectuur.
In de pauze maakten we kennis met
enkele koorleiders uit Doornik (Tournai),
Kamerijk (Cambrai) en Rijssel (Lille),
en alleen reeds het noemen van deze,
oorspronkelijk Nederlandse plaatsnamen,
doet een visioen van een historierijk
verleden opengaan, want hier waren
de brandpunten van de meerstemmig
heid der Nederlanden die zelfs de ge-
benadigde meester Rolestuna in Rome
tot voorbeeld heeft gediend. En hoe we
juist op deze bodem de koorzang in een
stadium van lentekracht ontmoet heb
ben, behoort stellig tot de gelukkigste
ervaringen uit het hedendaags muziekle
ven van Frankrijk.
Marius Monnikendam.
Architectuur, zwaar van
„sociale" ernst en
Na zijn vlucht uit Oostenrijk in
1938, waar hij de barbarij van bet
nationaal-socialisme in haar brute
verschrikkelijkheid bad gezien,
doch vóór zijn tweede vlucht voor
de nazis, uit Frankrijk, in de
dagen der capitulatie, ontwierp
Franz Werfel een tweedelige
roman, waarin hij de ondergang
van zijn vaderland en de lotgevallen
van een gevluchte familie wilde
beschrijven. Slechts het eerste deel
is gereed gekomen, „Cella oder die
üherwinder" dat in zijn nalaten
schap werd aangetroffen en dat nu
in 'n Nederlandse vertaling is ver
schenen. Hij schreef het in minder
dan zes maanden, in het dreigende
najaar van '38 en de eerste maan
den van het jaar, dat het begin van
de tweede wereldoorlog te zien zou
geven.
Het is waarschijnlijk, dat Franz Wer
fel in de zondvloed van gebeurtenissen,
die toen plaats greep, geen kans zag het
leven van de ballingen-familie op een af
geronde wijze in dit zeer tijdgebonden
verhaal weer te geven. De climax van
hun lot lag immers overduidelijk in de
toekomst en niet in het jaar waarin hij
schreef. Door de opzet van het boek
blijft dit eerste deel dan ook onbevre
digend. „Cella" dankt zijn eenheid aan
de achtergrond, niet aan de figuren aan
wie zich het drama voltrekt. Die ach
tergrond wordt gevormd door de onder
gang van Oostenrijks onafhankelijkheid,
door de atmosfeer van vaderlandsliefde
en verraad, van moed en lafheid, van
inzicht in de aard van het totalitaire
nihilisme en de eeuwige menselijke
kleinheid en gemakzucht.
Mysterie van Israel
In zijn voorwoord tot „Het Lied van
Bernadette", de vrucht van zijn ont
snapping uit Frankrijk in 1940, schreef
Werfel, de Joodse dichter, dat hij, als
niet-Katholiek, de durf had gehad om
het lied van Bernadette te zingen, om
dat hij bij de eerste aanvang van zijn
litteraire werkzaamheid zich zelf de ge
lofte had gedaan „altijd en overal, in
alles wat ik schrijf, het goddelijk mys
terie en de heiligheid van de mens te
zullen verheerlijken". Ook in „Cella''
had hij deze gelofte gehouden. In de ge-
schiedenis van de Joodse advocaat uit
Eisenstadt, dr Bodenheim, verweeft hij
zijn visie op de eeuwige lotsbestemming
van zijn ras. Bodenheim is de zoon
van een, niet-orthodoxe Joodse vader, op
gevoed buiten de Joodse gemeenschap.
Hij voelt zich met hart en ziel Oos
tenrijker. In de eerste wereldoorlog ver
kreeg hij uit handen van Keizer Karei
persoonlijk een onderscheiding voor door
hem betoonde uitzonderlijke moed, een
ereteken, dat voor hem een onverwoest
bare band met zijn land betekent. Hij
heeft een niet-Joodse vrouw getrouwd.
Zijn vermeend dochtertje Cella, een mu
zikaal, zeer begaafd meisje, zijn oog
appel, staat geheel buiten zijn Joodse
gedachtesfeer. Niettemin is hij „een an
der", zijn de Joden „de onzen op een
geheimzinnige wijze onderscheiden van
de rest der Oostenrijkse samenleving,
waarmee zij, in overgrote meerderheid,
toch eeuwenlang verbonden zijn.
Door de gebeurtenissen van 1938 komt
dit besef van „het mysterie van Israël"
in al zijn grootse verschrikkelijkheid
voor hem tot klaarheid. Dit is het eigen
lijke thema van het boek. Niet de figuur
van het kind Cella, dat in het tweede
deel niet zijn kind zou blijken te zijn,
doch van de onbedwingbaar naar le
venslust hongerende charmeur Nagy,
die zich aan de heersers v«« morgen
heeft verkocht, doch toch ergens aan
zijn jeugdvriend, die hij bedroog, trouw
blijft.
De symboliek van deze familie-trage
die en het verband er van met het
bewustwordingsproces van Bodenheim,
zou vermoedelijk in het vervolg, dat
ongeschreven bleef, een nadere duiding
hebben gekregen. Thans heeft men daar
slechts de eerste aanzetten van voor
zich. De bladzijden met Bodenheim's
beschouwingen hij is de ik-figuur van
het boek over zijn familieleven tonen
intussen Werfel's sublieme verteltalent
in al zijn meesterschap. En hoewel zij
op zichzelf geen dwingende oplossing
hebben, tekenen zij wel het vermoeide,
geestelijk innerlijk verdeelde, arm-rjjke
Oostenrijk van na 1918, dat de Anschlusz
over zich zag komen. Zij vormen de
„Dichtung", waarop Werfel zijn kroniek
van de „Wahrheit" van die verschrik
kelijke dagen heeft gebouwd.
Uit het samenspel van beide bouwt
hfj zijn vertwijfeld visioen van het mys
terie van zijn volk, dat in hem zó krach
tig leefde dat zijn liefde voor de Zoon
van God en voor de Blijde Boodschap,
waarvoor hij in zijn boek over Berna
dette en over de Lieve Vrouwe van
Lourdes, zo ontroerend getuigde, in
waarachtigheid
\T OOR WIE in de intieme bcslo-
tenheid van Florentijnse straat
jes gewoon is de lieflijkheid
te savoureren, die door Leon
Baptista Alberti, de renaissan
cist, als eis aan de architec
tuur werd gesteld, moet de wereld
van het na-oorlogse bouwen wel
een bizarre en genadeloze zijn. Met
al haar fotogenieke eigenschappen,
met al de klaarte van glasvlakken,
stalen en betonnen stijlen, is de
bouwkunst van nu niet ge
schikt iets teers in ons op te roe
pen, dromen te wekken of ons weg
te trekken van groot-administratie,
groot-industrie, groot-stad en groot
zaken doen.
laatste instantie slechts kon uiten in de
oertrouw aan wat hij de „bloedorde"
van zijn volk noemde.
Wij kunnen deze vertwijfelde
trouw niet beter weergeven, dan met
de woorden welke Franz Werfel zijn
hoofdfiguur van „Cella" in de mond
legt: „Israël is geen volk. Israël is een
gemeenschap naar den bloede, waarin
men door geboorte treedt, onvrijwillig.
In Israël bestaat geen vrijwilligheid.
Een belofte van de voor-tijd moet wor
den vervuld door de kinderen, geslacht
na geslacht, of ze het willen of niet.
Niet de ruimte of de plaats bindt deze
bloedgemeenschap, maar de tijd in een
eeuwige aansprakelijkheid zonder het
geluk van verjaring. Aan die van 1938
werd de betaaldag van de slachtoffers
onder Nebucadnezar, Nero en Torque-
mada niet kwijtgescholden. Dikwijls ligt
dit lot genoeglijk op de loer, jaren en
jarenlang, zodat het behoorlijk dik wordt
van zijn eigen schuld en zich behaaglijk
koestert in de waan van bezit en van
vergeten, die aan alle andere mensen is
toegestaan. Maar plotseling is het dan
daar en vervuld moet worden de oude
belofte".
„Cella", door Franz Werfel, ver
taald door Vic Stalling Uitg.
De Fontein, Utrecht- Sheed
and Ward, Antwerpen.
Deze architectuur dat is duidelijk, wil
vrij zijn van leugens; wil vroom zijn
noch heidens, lieflijk noch machtig, ze
wil in welverzorgde vorm de neerslag
zijn van de welgeorganiseerde werke
lijkheid, waarin wij leven. Deze wereld
heeft geen wachtkamer, geen vrijge
stelden die haar kunnen ontvluchten
achter het wajangspel van glas-in-lood-
ramen, in spelonken van devotiekapel
len of in de tinteling van kristalluchters
en ruisende zijde. Wat tot die domeinen
behoort, vloekt met het droombeeld, dat
de dromen verjagers najagen en wordt
bij elke demonstratie van moderne ar
chitectuur zo zorgvuldig mogelijk ge
weerd.
Ondanks openheid, het beklemtonen
van licht en lucht, van het menszijn en
zijn eisen, gaat de bouwkunst ergens
zwaar van „sociaal besef", is ze
meer verantwoord dan vriendelijk, meer
orthodox dan speels, meer programma
tisch dan indrukwekkend. De puriteinse
roep om waarachtigheid, begonnen bij
de zuiveraars van de eeuwwisseling,
heeft het bestaan ontluisd, maar daarbij
ook ontkleed. Wij staan naakt zonder nog
naar het vijgeblad te grijpen; wij zijn
te bescheiden onder onze existentie om
ons nog te schéimen. Amusement wordt
een stedebouwkundige term, die naar
welgeorganiseerde wijken van ontrouw
en zedeloosheid verwijst; in het sociaal-
klinische jargon van onze tijd heet al het
overige vermaak „ontspanning dat bij
voorkeur in speciale bedrijfslokaliteiten
wordt uitgeoefend. Klaverjassen sjoel
bakken volksdansen en lgctuur zijn de
nieuwe' mogelijkheden in wat tot voor
kort het eethuis van de fabriek was.
Wat zijn de opvallendste trekken van
architectuur en samenleving, die uit een
expositie als in het Haagse Gemeente
museum of een boek als van J. P. Mie
ras over het na-oorlogse bouwen naar
voren springen. De tentoonstelling in
Den Haag wil onder auspiciën van de
Union Internationale des Architects een
inzicht geven in de bouwkunst van een
hele reeks landen. Niet toevallig gaan
dikwijls demografische gegevens vooraf,
wordt het verleden de vereiste eer aan
gedaan en overheersen hier en daar
planologische totaalbeelden de architec
tonische onderdelen- Grootscheepse con
cepties voeren de boventoon en bewijzen
de drang om de schoonheid van een
monopolie der welgestelden tot een ge
meengoed te maken, door het gehele
stadsbeeld ervan te doortrekken. Maar
het blijft een schoonheid, die in de we
reld van zonnebaden en worstelmatten,
van retorten en koeltorens geboren is
en aan lyrischer trekken niet toekomt.
De architectuur wordt het epos van de
sanitair ingestelde mens. die het motto
„tout le reste e'est literature" conse
quent hanteert.
Het is de vraag of een reactie op dit
elementaire bouwen niet op het punt
staat door te breken. Merkwaardig is
dat juist in de landen, waar de histo-
risch-materialistische wind waaij, de ar
chitectuur met de tegenwoordige stand
van het werktuig nauwelijks samenhang
vertoont. Daar is men geestelijk blijk
baar nog in het stadium van de paleis
revolutie. Men verwerpt pompeuze pa
leizen vol voze ornamentiek niet, maar
bouwt ze voor het volk in plaats van
voor een „happy few". De reactie heeft
zich blijkbaar vastgebeten in de begeer
te precies hetzelfde te bezitten, wat eerst
in handen van anderen gezien werd. Op
politiek niveau zijn echter onlangs an
dere directieven vastgesteld, die mis
schien tot een functioneler bouwen ach
ter het ijzeren gordijn zullen leiden.
Het boek van J. P. Mieras dat werd
uitgegeven onder auspiciën van de Maat
schappij tot Bevordering der Bouwkunst
Bond van Nederlandse Architecten
B.N.A., is meer dan alleen een uitste
kende documentatie van het na-oorlogse
bouwen- Het is behalve een merkwaar
dige parallel op de speciale Nederlandse
expositie, die de internationale in Den
Afgezien van de stelfout in de eerste
regel bezit het vers zekere technische
kwaliteiten in het (intussen weer ty-
pisch-moderne) binnenrijm (lakens-ont
takeld, minnaars-lichaam), dat de
rhythmische functie van het metrum
overneemt, maar overtuigen doet het
niet. Veel pakkender wist het te zeggen
de middeleeuwse heilige monnik Odo
van Cluny, in zijn aansporing tot
deugdzaamheid, geciteerd door Hux
ley: „If men could see beneath the
skin, then the sight of a woman would
be nauseous to them. And if we can-
De Universiteitsgebouwen te Moskou:
Geen samenhang met de stand van het
werktuig.
Haag begeleidt, ook een stijlstukje, waar
in een hier en daar scherpzinnige be
schouwing door de afbeeldingen uitste
kend wordt onderstreept. Mieras. die als
directeur van de Bond van Nederlandse
Architecten en redacteur van het Bouw
kundig Weekblad de vaderlandse archi
tectuur grondig heeft leren kennen, is
kennelijk voor het visioen van een kli
nische maatschappij, en haar expressie
in de bouwkunst niet ongevoelig. Zijn
reserve ten opzichte van de kerkenbouw
is misschien daaruit te verklaren. Maar
hij bezit de ruimheid zijn standpunt uit
een te zetten zonder dat als alleenzalig
makend op te dringen
v. R.
N. a. v. J. p. Mieras: Na-oorlogse bouw
kunst m Nedex-land Uitgeversmij Kosmos,
Amsterdam-Antwerpen.
Voor de dichter is het gedicht eigenlijk pas voltooid met de publicatie
cr van. Want of men nu, op programmatische gronden, het gedicht niet
mededeling maar bezwering noemt, het blijft altijd een sociaal fenomeen,
zoals de taal zelf
De wetten van vraag en aanbod zijn echter onvermurwbaar en waar het
gedrang rond de Parnassus aanhoudt, zit er voor de dichters in deze tijd
niets anders op, dan netjes in dc rij te gaan staan. Dat wil zeggen, dat dc
afzonderlijk uitgegeven bundel met eigen typografie en overeenkomstige
prijs uitzondering is geworden, voorbehouden aan hen, die reeds merkelijke
faam verwierven. Het merendeel der hedendaagse dichters publiceert i<i
de goedkope series met uniforme typografie en een prijs tussen twee
en drie gulden.
Onder deze is de oudste, reeds van
voor de oorlog, de Helikonreeks van
A. A- M. Stols nog altijd een van de
belangrijkste poëzie-uitgevers in ons
land die onlangs begonnen is met
een nieuwe serie onder redactie van
Michel van der Plas, waarin reeds
vier bundels verschenen zijn.
Sinds 1950 echter hebben de jonge
dichters zich voor het grootste deel
gegroepeerd rond de serie „De Wind
roos" van U. M. Holland onder re
dactie van Ad den Besten. Zij heeft
wel een bijzonder gunstig tij getrof
fen: in vijf jaar tijd verschenen niet
minder dan 33 dichtbundels in deze
reeks, sommige van hoge, verscheide
ne van goede kwaliteit.
Dit vijfjarig bestaan was aanleiding
om een kleine bloemlezing samen te
stellen uit door de verschillende dich
ters zelf gekozen verzen: „Windrozen
per bos". Een door de uitgevers zelf
geschapen, maar verdiend monumen
tje, waaraan echter als zodanig een
volledige bibliografie van in de Wind
roos verschenen bundels niet had mo
gen ontbreken. Verder kan men er niet
meer van. zeggen, dan dat het de zo
veelste bloemlezing uit de moderne
poëzie is. Ter kennismaking met een
interessante poëzie-reeks wordt zij
echter aan belangstellenden aanbevo
len.
Men hoeft wel niet te zeggen, dat
de geestelijke crisisverschijnselen van
onze dagen in de poëzie aan de orde
zijn, want zij is daar op bepaalde wij
ze juist het slagveld van. Deze crisis
werpt immers de vraag op naar het
bestaansrecht van de poëzie zelf, of
beter, niet van de poëzie, maar van
de dichter. Waartoe dichten in deze
ontredderde wereld?
Juist ook sinds 1950 zijn er in dit
opzicht twee richtingen, die men, met
verwaarlozing van de nuances, expe
rimenteel en traditioneel is gaan noe
men. De eerste stelde, dat de ontred
dering van de hiërarchie der levens
waarden, die met het verzamelwoord
Europese cultuur worden aangeduid,
moest meebrengen een vernietiging
van de hiërarchie der poëtische waar
den, die gene weerspiegelde. Afgezien
van enkelen, die nog uit een schone
harmonie vermochten te leven, stel
den de traditionelen, overigens even-
zeer door de crisis aangetast, daarte
genover aanvankelijk slechts de on
macht om zich te ontdoen van een tra
ditie, die hen gevormd had. Sommi
gen van hen echter, zoeken nu terug
te keren tot de hoge opvatting van
dichterschap, die eertijds gold, de
dichter als ziener. Maar, hoezeer de
ze poging aanmoediging verdient,
men kan vooralsnog niet zeggen, dat
zy geslaagd is.
Zo opent de bundel „Met aarden
vingers" van Leo Herberghs, versche
nen in de nieuwe reeks van de Windroos
met een ondergangsvisioen „De grote
verwildering, dat mislukt is door een
omgekeerde evenredigheid van preten
tie en dichterlijk kunnen.
Sommigen menen nog altijd een ze
kere volheid van leven, die hun geeste
lijke situatie hun ontzegt, te kunnen
vinden in de voze romantiek van de
„artiste bohème" en de Grote Harts
tocht (groots en meeslepend wil ik le
ven enz.), treurige vergissingen van
een burgerlijke eeuw. Dit nu leidt on
vermijdelijk tot een desillusie en zoals
een liefde haar geluk aan heel de wereld
wil mededelen, zo tracht ook een te
lang uitgevierde leefhartstocht haar,
uit oververmoeidheid voortkomstige
ondergangsgevoelens aan de wereld
op te dringen:
Waar het vlees zoet was en de
handen gewillig, liggen de la
kens als doodskleren op het
onttakeld lijf. Minnaars slaan
op de vlucht, nadat zij het li
chaam zagen.
not bring' ourselves, even with the
tips of our fingers, to touch such
phlegm or dung, wherefore do we de
sire to embrace this bag of filth it
self".
Maar afgezien van deze mislukking
staan er in de bundel een aantal goe
de verzen, die zeker de aandacht ver
dienen. Mits hij de grenzen van zijn
mogelijkheden leert erkennen, kan Her
berghs zeker een goed dichter worden.
Het gras kent geheimen,
van slepende rokken
van wilde haren
en haastige kussen.
Daarom aan het gras
wil ik gaan vragen
of jij het wel was
die gisteren tussen
de bloemen sliep.
In de nieuwe Helikon-reeks ver
scheen een ander tijdsdocument, de
cyclus „Torso van den tijdgenoot' van
Nico Verhoeven, eerder afgedrukt in
het tijdschrift Roeping. Deze cyclus
werd geschreven in regeringsopdracht
en een alleszins verderflijke opdracht:
de problematiek en de houding van
de jonge mens na de tweede wereld
oorlog.
Niet alleen zijn de sporen van de
dwang die deze opdracht betekende
overal duidelijk in rijmen, vulsels en
stoplappen maar op zichzelf al dwingt
zij tot een pretentie, die de poëzie niet
ten goede kon komen. Verhoeven is
immers geen episch dichter, maar een
lyricus. Het is dan ook slechts in de
meest persoonlijke momenten, dat hij
slaagt.
Maar ook overigens vermag het ge
dicht niet geheel te overtuigen, want
Verhoeven is, afgezien van zijn vaak
fantastische, surrealistische beeldvor
mingen niet een typisch modern dich
ter. Zijn vers is van een barok zelf
behagen, welluidend, sterk metrisch
en met een overdaad aan woorden en
epitheta. Daardoor ontstaan van de
ene regel op de andere soms merk
waardige anachronistische effecten.
Een zwarte dialoog tussen twee
dwarse monden
ontbloeit van lieverlee ten boor
de van de nacht.
Op dergelijke wijze slaat telkens
weer het vers op hol en men kan dan
ook, over het geheel genomen, niet
zeggen, dat Verhoeven erin geslaagd
is een verdichting van de tijdsproble
matiek te scheppen. Maar er zijn ook
regels als deze:
Wij zijn vrij en metterdaad ge
schapen,
en wij zeggen: mei- en morgenzoen
het is tijd de appels te gaan rapen
in de tuin van alles overdoen.
GOVAERT VAN DEN BERGH