Het altaar van Wiegersma witte doek PLANKEN ÊS8S EEN WERELD in drukink Tentoonstelling in het Jan Grosfeld in het zilver Een Congolees pottenschilder Museum voor Nieuwe Religieuze Kunst te Utrecht Madya inspireert zich op Europese scholen ZATERDAG 1 OCTOBER 1955 PAGINA 5 HENK WIEGERSMA behoort vanaf zijn schildersdebuut nu ongeveer dertig jaar geleden tot de merkwaardigste per soonlijkheden in onze kunstschil- derswereld. Hij bleef altijd op zijn minst apart genoeg om aan alle rubricering te ontsnappen en dat zegt nogal wat als men be denkt hoe weinig scrupule er vanouds in critici werkzaam blijft als de een of andere schil der niet aanstonds in een of ander doosje passen wil. Er zijn wel pogingen gedaan om de heer Wie- gersma tot amateur en Zondags schilder te verklaren, waarschijn lijk om daarmee van de puzzle af te zijn, want Zondagsschilder en zonderling is ongeveer een pot nat en men kan zich best door hun aanblik laten fascineren, zon der gecompromitteerd te worden. Fascineren deed de schilder W ie gersma in ieder geval, het scheen tot zijn persoonlijkheid te beho ren want ook als plattelandsdok ter was hij al spoedig een legen darische figuur. Federico Fellini, regisseur van „La StradaOp 12-jarige leeftijd in het circus Caricatuur-tekenaar, tekstdichter en scenarioschrijver Arlène Dahl in „Oorlog en Vrede" Myrna Loy Filmactrice en Amerikaans Unesco-gedele geerde „Heel veel verschil is er heus niet" „Odyssee" een „sterk" verhaal Gaat ook Hollywood Filmfestivals organiseren? Doris Day kreeg hoed van prémier U. Nu Zo de oude (Margaret Lockivood) zongen, piepen de jongen (Toots) Leergang over „Het ambacht van de Film kunstenaar". Hans van Bergen ORTEGA Y GASSET ERNSTIG ZIEK Eerste tentoonstelling Los van primitiviteit Psycholoog. Als schilder leek hij de meeste critici wel een ogenblik te passen in het raam van Vlaams en Nederlands expressionisme. Men vergeleek hem bij voorkeur met Permeke en de Wiegmannen, waarschijnlijk om zijn duister palet van aardkleuren en de samenvattende, tegelijkertijd zeer ge- ladene, elementaire vormen waarin hij zich uitsprak. Ongetwijteld zocht Wiegersma aanvankelijk ook, even als Permeke, de „Mens-in-het- landschap" en „het-landschap-in-de- mens", maar daarmee was toch nooit het eigenlijkste van zijn werk ge noemd. Veel meer dan wie ook zijner ex pressionistische tijdgenoten was Wie gersma een psycholoog. Zijn mensen zijn nooit enkel aarde zoals de figu ren van Permeke. Zij zijn vooral psyche. Hun hartstochten zijn ook niet uitsluitend die elementaire na tuurkrachten waarboven Permeke's sujetten nooit uitgroeien tot persoon lijkheid en individu. Bij Wiegersma zijn ze dit alles, maar ze zijn nog meer. In zijn beste doeken verschijnt de mens tegelijkertijd als een psy chische bijzonderheid en als de open baring van het menselijk algemene; en als bij Permeke de mens ook psy chisch uit de aarde schijnt opgewoeld als een oer-kracht. dan is het bij Wie- gersma's sujetten eer zo dat eerst de intensiteit waarmee de ziel zich „laadt" met drift, aan de bijzondere, ogenblikkelijke verschijningsvorm dier zielsdrift de gelijkenis op haar oer-vorm als het ware ontwringt, bij na schreef ik: als een bekentenis. Hoe dan ook, Wiegersma's sujetten laten er geen twijfel over bestaan of deze schilderende dokter „kent zijn pappenheimers": hij leest in ogen en gebaren, in een houding en men zou haast zeggen in kleur en consistentie van een huid de ziel, haar aandriften en haar uitvluchten, haar woede en haar vrezen, haar lijden, wil en weer zin. Daarin ligt de geweldige kracht van zulke doeken als „het gesprek", „Het document", „De drin ker", „De zanger". Met die kracht weet' hij zelfs nog te fascineren wan neer zijn doeken schilderkunstig ge sproken mislukkingen zijn. Hier ligt meen ik ook de grond van het raadsel-Wiegersma waarmee de critiek is blijven kampen. Want wie bij Wiegersma naar „schilderkunst" zoekt, komt zelden aan zijn trekken. 2ijn verf is mager, zijn kleur is nau welijks kleur, zelden de „toon" ont- wassen. Triptiek. Reeds geruime tijd heeft men van Wiegersma als schilder niet veel meer vernomen. Ineewiiden wisten echter dat hij bezie was aan een altaartriptiek van reuslchfigeSnietingen. Het heet dat hii dit stuk bestemd had voor een nieuw te bouwen huiskaPe L^dat^iii hij plannen had opgevat omdat hij geen kerkelijke goedkeuring k krijgen voor de plaatsing va pas-voltooide kruisweg m de waarvoor deze bestemd was. Vier jaar lang is de kunstenaar e aan bezig geweest. Naar wat hijzelt meedeelt in de catalogus viel het plan hem in, toen hij voor het Isenheimer altaar van Mathias Grünewald in Colmar stond. Hij wilde iets maken waarin hij „iets van de bovenzinnelij ke macht van Christus en zijn apos telen" kon uitdrukken, een „soort van lichtend symbool voor de ver scheurde christenheid van onze da gen, maar zonder zoetelijkheid en femelarij". Hij ging ook kijken naar het grote drieluik van Lucas van Leyden in de Lakenhal, maar dat leek hem wat „te protestants", „niet mild genoeg". Ook acht hij het mogelijk dat be zoeken aan Ravenna, de Hagia Sophia te Constantinopel en andere kerken in het Oosten, met hun mach- ttige mozaïeken hebben meegewerkt aan het vormen van zijn visie, „maar" zo zegt hij „van de aanvang af stond mij voor de geest, dat ik iets anders moest geven dan de laaf-goti- sche altaren. Geen uitvoerigheid, geen fijnschilderen, geen nuance, maar iets van elementaire en hiëra- tische kracht". Hij schilderde het ook zo, „onbe kommerd om de vraag of het actueel was of niet, want de essentie van kunst heeft met actualiteit niets te maken". Over de bestemming deelt de schil der >ons mee dat hij het niet voor een bepaalde kerk schilderde, maar wel met de hoop dat het voor een kerk geschikt zou zijn. „Het is berekend op afstands- en ruimtewerking, het is zonder details, het behoudt zi.in beeldkracht uit de verte beschouwd en het vertolkt een eeuwigheidsge dachte van het christendom. Elk aan sturen op de beelding der directe realiteit, zoals lichtglans in de ogen. perspectief en schaduwwerking, heb ik vermeden. De plooienval is gesty- leerd, er is in de stand der figuren, Nin het doorlopende spel van handen en voeten, gestreefd naar een streng ritme". Tot begrip van dit laatste is nodig dat mijn lezer weet hoe de voorstel ling ongeveer is. Deze is zeer eenvou dig. In het midden de tronende Chris tus. Aan zijn rechterhand staande de apostelen Petrus, Paulus, Thaddeus, Bartholomeus, Andreas, Matthias en Jacobus de Meerdere. Aan zijn lin kerhand Johannes, Philippus, Simon, Thomas, Jacobus de Mindere, Ma theus en Judas. Veertien apostelen dus, daar ook Matthias en Paulus bij de twaalf zijn opgenomen. Allen dragen zij een at tribuut in de handen, Christus draagt het Lam. De aureool van Judas ver toont een barst en Judas ogen zijn de enige die niet naar Christus zijn toegewend. Strengheid. Het stuk is geschilderd in de oude techniek, op *net de grootste zorg uitgekozen, gelijmde, geplamuurde en gegronde panelen, in vele glacis- lagen van sterk hars-houdende ver ven over de gedoodverfde, strenge voortekening der contouren. Het is met lijst en al bevestigd boven op een tabernakel met luiken. Op de taber nakeldeur is een zilverplaat gezet die de edelsmid Jan Noyons naar 's schil ders ontwerp heeft uitgevoerd, voor stellende Eucharistische symbolen; de luikjes zijn versierd met geschil derde Engelen. Aan de achterzijde vertonen de grote luiken van de trip tiek voorstellingen in grisaille, resp. van de H. Wigardus en de H. Petro- nella, waarmee de schilder kennelijk zichzelf op heel oorspronkelijke wijze van een hemelse patroon voorziet en tevens die van zijn vrouw huldigt. Met wat Wiegersma in de hierbo ven geciteerde aanhalingen over zijn altaarstuk beweert, heeft hij er zelf een voortreffelijke karakteristiek van gegeven, en voorzover hij er tevens een voorzichtig oordeel in waagde te formuleren, heeft hij geen woord te veel gezegd. En of men het mooi kan vinden of niet, men kan in elk geval er niet aan ontkomen het te bewonderen om de geweldige beheersing en het door- zettingsvermogen waarvan het blijk geeft, een eigenschap die onder kun stenaars zeldzaam geworden is. Er zit misschien een schaduwkant aan de ijzeren gestrengheid van die tucht. Want hoezeer zij ook z e 1 f t u c h t is en juist daarmee temeer eerbied af dwingt, er is zulk een vervaarlijke stiilheid in dit stuk, dat men geneigd raakt er een vooropgezette recalci- trantie in te vermoeden, een opzette lijke veldtocht tegen de moderne m- tuïtiviteit en alle toevalligheden die daaruit in de moderne kunst voort vloeien en die men beschouwt als het waarmerk van hoogste kunst. Wie gersma kan gelijk hebben als hij het verlies Van byzantijnse gestrengheid en wetmatigheid in voorstelling en compositie een droevige zaak heeft - IS Arlène Dahl, hier in de film Vrouwenwereldspeelt een hoofd rol in de Ponti-De Laurentiis- productie Oorlog en Vrede". WERELDNIEUWS willen noemen, en idem het verlies van het geduld der primitieven. Die Verliezen zijn een betreurenswaar digheid, in hoge mate zelfs. Maar er gens heeft zijn triptiek het karakter van een demonstratie en het is dat .waarschijnlijk, wat het menigeen zo moeilijk maakt dit stuk te „aanvaar den" en waarom het misschien nooit werkelijk bemind zal worden door zelfs zijn hevigste bewonderaars. Was er nog iets in van de zeer innige, en in de grond zeer blijdzame poëzie die in het portret van „Mijn vrouw met parelring" is uitgezongen, of iets van de kwetsbaarheid die bijv. het zelf portret uit 1948 verraadt, iets van de diepe menselijke zielsbewogenheid van de „Gebonden Christus" of zelfs maar de explosieve hevigheid van de gebaren en de mimiek zijner drin kers, zangers, lachenden en lijdenden uit de jaren dertig en veertig. Maar in de rigoureuze beheersing der lijnen en ritmen, in de glazige kleuren te midden van het pek-zwarte fond, er in de eigenaardige abstractiviteit der curven in het decoratief patroon van contouren en plooival, is de oude, hevige, laaiende mens Wiegersma maar nauwelijks meer te herkennen. Of misschien toch in de uitdrukking der koppen? Ik beken dat zij mij niet willen los laten. Die ogen en monden tussen zwart haar van lokken, baard en brauwen blijven mij achtervolgen met een onmiskenbare welsprekend heid. Maar zij spreken mij niet alleen van hun hiëratische ontzagwekkend heid en hoe langer ik ze zie hoe min der zij mij worden tot „lichtend sym bool" voor de verscheurde Christen heid van mijn dagen- Want te voorschijn springend uit dat barbaars struweel van haren, achtervolgt mij hun sardonische snot. K. S. Fragment van Wiegersma's altaar triptiek De naam „Grosfeld" is voor geen van ons allen een onbekende. We hebben al len we) eens te maken gehad met Jan Grosfeld. En wie hem ooit ontmoet heeft, behoudt altijd de aangename herinnering aan een grote sympathieke enthousiaste figuur vol idealen. Zijn groot ideaal is: verantwoord to neel te brengen, dat door iedere katholie ke vereniging gespeeld kan worden. Ver antwoord toneel brengen is echter geen gemakkelijke taak. Want een uitgeven zal als zakenman toch altijd rekening moe ten houden met de smaak en de vraag van zijn klanten. En als wij de vraag en de smaak kennen van zeer vele vereni gingen, begrijpt eenieder onmiddellijk, hoe moeilijk de taak van een uitgever is', die ondanks alles toch verantwoord toneel wil brengen. Zijn taak is een opvoedende taak. Hij zal zich als een op\»oeder op Detail van een der apostelfiguren in Wiegersma's triptiek. het standpunt van zijn pupillen moeten plaatsen, zich in hun mentaliteit, in hun ontwikkelingsfase moeten inleven, om van daaruit op te bouwen. Wie dat niet kan, wie hier de noodzaak niet van inziet, wie zijn pupillen alleen maar te lijf gaat met producten, die ver boven hun bevattings vermogen liggen en aan hun smaak ten enenmale voorbij gaan, begrijpt niets van de taak van een opvoeder en streeft zijn doel voorbij. Vandaar dat wij zo herhaal delijk ontmoeten, dat uitgaven van zeer prachtige en hoogstaande stukken een fi asco blijken te zijn. Ik zou U zo een stel van dergelijke stukken kunnen opnoemen, die nooit of hoogstens één of twee keer gespeeld zijn. Niet dat wij dergelijke uit gaven tegen zouden willen gaan, wie weet hoe succesvol de toekomst ze nog eens zal maken! Maar we kunnen ons met recht afvragen, of dergelijke hooggegrepen uit gaven voor het amateurtoneel nu wel ver antwoord zijn. Toneelschrijver en regisseur Jan Grosfeld was oorspronkelijk toneel schrijver en regisseur. Hij zal zo onge veer tegen de veertig jaar gelopen heb ben, toen hij nu vijf en twintig jaar geleden een toneeluitgeverij begon. Een ideale combinatie van talenten voor een uitgever, als hij naast zakelijk inzicht ook beschikt over de capaciteiten om zelf te schrijven en zelf te regisseren. Deze ide ale combinatie van talenten is Jan Gros feld in zijn vijf en twintig jarig zaker/e- ven dan ook heel goed van pas gekomen. Hij heeft zijn talenten uitgebuit en een grote zaak opgebouwd. „Jan Grosfeld is steeds minder schrij ver geworden en steeds meer uitgever", schrijft Kees Spierings, „maar heel en al alleen maar uitgever is hij nooit geworden en zal hij ook niet worden, om dat het bloed kruipt, waar het met gaan kan. Een zuiver zake lijke uitgever wordt hij nooit. Daar voor heeft hij nog altijd, te veel ideële ge voelens en impulsen. Deze hebben hem al tijd gekenmerkt. Als toneelschrijver is hii gaan werken in een drang en drift om het amateurtoneel nieuwe richting en nieu we vorm te geven. Dit staat als een paal boven water. Jan Grosfeld schreef als idealist. Door zijn spelen wilde hij de men sen opwekken tot het goede; wilde hij hen overtuigen van de waarachtigheid en de noodzakelijkheid van geloof en zeden. Het toneel was opvoedings-instituut voor het volk. Zijn stukken spelen dan ook alle in de werkelijkheid van het daagse leven van het gewone volk en op romantische wijze leidt hij de handeling steeds tot de overwinning van het goede, de deugd. Han dig toneelschrijver als hij was, zette hij conflicten op, die leidden tot sterke scenes en bouwde hij karakters, die in hun grond plan zeer eenvoudig waren en bevattelijk voor spelers en publiek. Hierdoor leerde hij ons volk spelen. Hij verloste het van de brave heiligen-spelen vol zoete roman tiek en gaf het realistische stukken. Ar beiders en boeren hebben van zijn werk genoten en zijn er door gevormd en ge sticht". Mogen Jan Grosfeld nog vele jaren ge geven zijn en dat zijn toneelfonds moge groeien en bloeien tot heil van ons vader lands amateurtoneel. Sedert enige tijd is de Spaanse cultuur- philosoof Don Jose Ortega y Gasset ern stig ziek. Hij wordt in een Madrileens ziekenhuis verpleegd. Dezer dagen heeft men langs chirurgische weg getracht enige genezing voor de 72-jarige kanker patiënt te brengen. Naar berichten uit Madrid melden zou Ortega y Gasset, die zich niet meer langs normale weg kan voeden, naar omstandigheden goed op het operatief ingrijpen hebben gerea geerd. Er deden zich geen complicaties voor (Van onze filmredacteur). Door middel van de film „La Strada", die op het in 1954 te Venetië gehouden Filmfestival de Grote Prijs verwierf en die onlangs hier te lande in vertoning is gekomen, heeft het Nederlandse pu bliek voor het eerst direct kennis kunnen maken met het werk van de Italiaanse regisseur Federico Fellini, hoewel hij sa men met Roberto Rossellini de scenario's schreef voor de films „Rome, open stad", „Paisa" en „Europa '51", zodat zijn naam de echte filmliefhebbers niet onbe kend zal zijn. In „La Strada" schildert Fellini, die sa men met Iullio Pinelli het idee voor deze film uitwerkte, op even subtiele als rea listische wijze het leven van de zwervers, de bannelingen uit een geordende maat schappij, die hun karige voedsel verdie nen met 't vertonen van kunsten op ker missen. De zucht naar een schijnbaar ge bonden vrijheid van deze mensen, die hij in soms roerende en vaak poëtische beel den wist vast te leggen, is Fellini zelf niet geheel vreemd. Geboren te Rimini ten Noorden van de Adriatische Zee, werd zijn verlangen naar de wijde wereld hem al spoedig te sterk en op 12-jarige leef tijd trok hij met een circus mee, waar hi als clown werd aangenomen. Lang duurde dit avontuur evenwel niet. Na een maand was hij al weer thuis, waar zijn ouders die door een foto van het circus zijn ver blijfpiaats te weten waren gekomen, hem aan het verstand brachten, dat hij zijn verlangen naar vrijheid voorlopig diende te beteugelen. Toch heeft deze episode zijn latere loopbaan sterk beïnvloed. Reeds op be trekkelijk jeugdige leeftijd trok hij naar Rome, waar hij aanvankelijk als carica tuur-tekenaar werkzaam was. Als zodanig kwam hij in contact met de wereld van de kleinkunst. Aldo Fabrizi nam hem in dienst als tekstdichter voor zijn toneel- en cabaretgroep. Hij schreef tal van schetsjes en liedjes en trad zelfs enige tijd op als choreograaf. Ook schreef hij voor de radio en raakte aldus hoe langer hoe meer bekend in de filmwereld, die hem aan het schrijven van scenario's zette. Be halve de scenario's, die hij, zoals we reeds opmerkten, in samenwerking met Roberto Rossellini maakte, schreef hij zelfstandig scenario's voor de films „Quarto Pagina", „Apparizione" en „Chi l'ha visto". Met Tullio Pinelli stichtte hij een groep, die de scenario's voor tal van be langrijke films uit de laatste jaren schreef. Voor Pietro Germini maakte hij de sce nario's ,,Im nome della legge", „il Can- mino della Speranza" en voor Lattuada „Senza Piëta" en „II Mulino del Po". In 1943 trad Fellini in het huwelijk met Giulietta Masina, de actrice, die op zulk een onnavolgbare wijze de rol van Gel- somina speelt in „La Strada". De eerste film, die Fellini regisseerde, was „Les Lumières du Music-hall", een onderwerp waarin hij volkomen thuis was. Later volgden „Lo Sceicco bianco", die op het Venetiaanse Filmfestival van 1952 werd bekroond, „I Vitteloni" en tenslotte „La Strada", terwijl hij op het ogenblik bezig is aan de opnamen voor de film „II Bidone". In „Oorlog en Vrede", een f:lm in Vista Vision en technicolor die in Rome wordt geproduceerd door Ponti-De Laurentiis en die door Paramount zal worden gedistri bueerd, speelt ook Arlène Dahl een hoofd rol. Vóór het echter zover was, had Dino de Laurentiis, de producent van de film, drie maanden lang met haar zaakwaar nemer, Kurt Frings, moeten onderhan delen. Miss Dahl speelt in de film de rol van prinses Helen, de mooiste vrouw van Moskou en filmechtgenote van Henry Fonda. Haar wettige echtgenoot, Fernando Lamas, heeft haar naar Europa vergezeld dan is „Odyssee" de eerste film, di voor deze min of meer twijfelachtige e in aanmerking is gekomen. Over onderscheidingen gesproken. Holl wood is zo jaloers op de buitenlands Filmfestivals waar het naar zijn m ning niet eerlijk wordt behandeld d de grote studio's met plannen rondlope om jaarlijks een eigen Festival te ga organiseren, dat drie weken zal dure Dit plan is onderdeel van de poginge die er zullen worden gedaan om Holl wood's reputatie als de hoofdstad der w reld op het gebied van het amuseme te herstellen. waar hij besprekingen heeft gevoerd met minstens één van de vier producenten, die van zijn diensten gebruik wilden maken. Aan de scènes, die in deze film de strijd van de Russen tegen Napoleon laten zien, hebben meer dan 8.000 soldaten van het Italiaanse leger meegewerkt, die daartoe speciaal waren opgeleid door 15 Italiaan se, Zwitserse en Franse militaire deskun digen. Myrna Loy, in het particuliere leven Mrs Howland Sergeant, is in Parijs ge arriveerd om voor het eerst sinds vele jaren weer eens in een film op te treden. Joan Harrison, een Britse journaliste in Parijs, die de gelegenheid te baat nam om haar een serie vragen te stel len wist aanvankelijk niet, of ze te ma ken zou krijgen met Mrs Sergeant, de Amerikaanse gedelegeerde bij de Unesco dan wel met Miss Myrna Loy, de film actrice. Maar al heel gauw leek het haar toe, dat ze in gesprek was geraakt met de onvergelijkelijke Norah uit de „The Thin Man" films. Hetzelfde stompe neus je, dezelfde sproeten, steeds stijgende en dalende stem en vage nerveuze geba ren. Het gesprek kwam op de Unesco: „Ik heb mijn man leren kennen op de confe rentie in Florence. Ik vind het een prach tige manier om de internationale betrek kingen te bevorderen". De Britse journaliste informeerde naar de hond in de „Thin Man"-films, die Myrna Loy in de jaren dertig met William Powell maakte. Wat was er van hem ge worden. „Och", antwoordde Miss Loy, „het was een echte acteur en een verschrikkelijk temperamentvolle acteur. Een last, dat we met hem hebben gehad! Maar ik weet heus niet, wat er van hem is gewor den. Eerlijk gezegd, kan het me niet schelen ook. Maar toch zou ik dolgraag nog eens in een „Thin Man"-film optre den". „Mijn nieuwe rol? Well, ik speel de vrouw van een Amerikaanse senator in deze film, die „The Ambassador's Daugh ter" zal heten. Als gastvrouw voor mijn man, toen die voorzitter was van ver schillende internationale conferenties, heb ik een massa senatorsvrouwen ontmoet. Ik zal ze eerlijk behandelen" voegde Miss Roy er nadenkend aan toe. „Het zijn heel aardige vrouwen.well, de mees te tenminste". Of ze haar twee functies: Hollywood- ster en Amerikaanse afgevaardigde, een moeilijke combinatie vond, wilde haar ondervraagster weten. „Nee", luidde haar antwoord. „De lui in Hollywood presteren ook wel eens wat buiten de studio's. Bovendien ben ik gis teren, toen ik werd opgemaakt voor de eerste proefopname, tot de ontdekking ge komen, dat het precies eender is als de Unesco. De kapper was een Armeniër, de cameraman een Wit-Rus en ik probeerde me in slecht Frans verstaanbaar te ma ken Heel veel verschil is er heus niet. In de veronderstelling, dat de avon turen van Odysseus, waaronder dat met de Cycloop en met Circe, tot de „sterk ste" verhalen behoren, die ooit zijn ver teld, heeft Paramount de technicolorfilm „Odyssee" ter beoordeling aangeboden aan de fameuze Leugenaarsclub te Bur lington in de Amerikaanse staat Wis consin. De studio wilde de film in aan merking doen komen voor een speciale onderscheiding, door het bestuur van de club. Of deze opzet is gelukt, is ons niet bekend. Mocht dit wel het geval zijn, Tijdens de opnamen voor de film „T Man who knew too much" van Alfr Hitchock liet Doris Day haar kenmsse in de studio vol trots een cadeau zie dat ze Had ontvangen van U Nu, de pr mier van Burma. Tijdens de reis, die hij in Augustus do de Verenigde Staten heeft gemaakt zocht premier Nu ook de Paramoun Studio en maakte daar kennis met Dor Day en James Stewart. Toen Dons li blijken, dat zij de hoed, welke hij bij d gelegenheid droeg, zo mooi vond, vro Twee Congolese artisten doen tegen woordig van zich spreken: de een, die nog steeds werkt volgens de gegevens van zijn voorouders en die al zijn motieven derhalve haalt uit het leven en de tradi tie van zijn vaderland, de ander die meer modern wil zijn. en die aldus deze bij uitstek Congolese kunst nieuw bloed wil doen toevloeien Zowel de een als de an der kan worden geschat naar waarde, maar het lijkt ons de moeite waard om even een blik te werpen op de evolutie van de kunstgedachte in de Congo, aan de hand van een vaandeldrager, die er niet tegen op ziet om nieuwe elementen in te voeren. Benedictus Madya is zijn naam, maar hij weet niet wanneer hij precies gebo ren is, in het jaar 1908. Zijn ouders be hoorden beiden tot families van stam hoofden maar hijzelf had nooit deel aan de politieke indeling van zijn stamge noten en heeft er derhalve geen belang stelling voor al dan niet te behoren tot hen die leidersbloed in de aderen heb ben. Als jongen kende hij slechts belang stelling voor twee dingen: tekenen en jagen. In het tweede trof hij de gelegen heid aan om veel dingen in de natuur te leren zien en waarderen: dieren en plan ten; toen hij later op potten, de zoge naamde „Kalebassen" begon te schilde ren, bleek al dadelijk hoe fijn hij de na tuur had weten te bestuderen Voor hij evenwel daar aan toe was, wilde hij iets meer van de wereld zien en ging daarom scheep te Matadi om de Congostroom te bevaren over geheel de „geëuropeaniseer- de" streek van de Congo en verder Het was tijdens deze reizen dat hij zijn vrije uren besteedde aan het beschil deren van die Congolese kruiken en pot ten, die traditioneel niet anders kunnen dan behoren tot de negerstammen. Hij verkocht zijn potten aan liefhebbers en omdat hij er geld mee verdiende, kwam hij hoe langer hot meer tot een liefde voor dat vak. Hij vermoedde toen nog niet dat zijn sierkunst alle tot dan toe gekende grenzen overschreed. Inderdaad bleef hij niet staan bij de min of meer onbeholpen vlaktekeningen van lijnen en vakjes van zijn voorgangers, maar de motieven van de jacht, die hem te bin nen vielen zoals hij ze had waargenomen, bracht hij in kleuren over de dikbuikige kruiken. En het was daèrom - dat hij geen vrije uren genoeg had op de boot! In 1944 richtten de „Vrienden van de Inheemse Kunst" een tentoonstelling in en ze praamden Nadya om daar aan mee te doen; hij liet er zich toe overhalen en kaapte de eerste prijs weg! Wat een aan sporing! Op kosten van de inrichters mocht hij toen een tijdje te Leopoldstad doorbrengen en de jonge, ondernemende neger maakte er gebruik van om het museum van inlandse kunst aldaar te be zoeken. Dat opende een hemel van moge lijkheden voor hem; en een hemel van trotse ook, want hij zag er voor het eerst een paar van zijn eigen kalebassen achter vitrines tentoongesteld. In het museum! Het was voor hem een droom. Het verging hem niet anders toen hij de Dierentuin bezocht en daar voor het eerst kennis maakte met olifanten en leeuwen, die hij, jager, nog nooit had gezien! En van toen af heeft hij het varen opgegeven om nog slechts kalebassen te beschilderen en af en toe nog eens op jacht te gaan. naar wild en naar inspiratie De sierkunst van deze neger is geen grote kunst, maar het is een mooie. Ze vraagt ook niet veel aan middelen: een zakmes met afgebroken punt is al vol doende. Terwijl de kruik draait, zoals ze draait als de pottenbakker ze vormt zij het langzamer, snijdt Madya met zijn bot pennemes lichtjes het motief in de klei om naderhand de kruik op zijn knieën te nemen en dan dieper te gaan kerven en snijden. Nooit maakt hij op voorhand een tekening van wat hij wil maken van de kleikruik en nooit aarzelt hij. Hij snijdt echter zeer voorzichtig en wel in twee keren: de eerste, lichte snede is slechts één kant van de groef: strakjes snijdt hij de tweede kant èrvan uit en liefst dan een groef in v-vorm. Ras als het geheel tot in de details is uit gewerkt. begint het pyrograveren, al is het geen eigenlijke brandkunst, dit schilderen op kruiken. Maar het bewer ken van donkere, bruinere en lichtere tinten in de tekening, wordt met een vlam verkregen, en met een witgloeiende bout. Dan volgt het bestrijken van het geheel met een kalklaag, die naderhand door wrijving weer wordt verwijderd maar een spoor nalaat in de groeven. Po lijsten gebeurt door instrijken met palm olie. Dat is alles. Zoals gezegd zijn zijn motieven meestal dieren en planten uit zijn land en het ge heel van wat hij reeds presteerde kan ge rust beschouwd worden als een hele fauna en floraDaarbij komt nog een eigenaar dig mengelmoes van blanke en zwarte personages, meestal in scènes die iets te maken hebben met het strafrecht Federico Fellini scenarioschrijver c filmregisseur. Nu haar naar haar lievelingskleur. Do vertelde hem, dat het rood was. Enige tijd kreeg Miss Day een pak uit Burma. Het bevatte een rode hoe het evenbeeld van de hoed, die Nu h gedragen. „Dit is de eerste keer in mijn leve; dat ik een cadeautje van een eerste m nister heb ontvangen", aldus Doris. Herbert Wilcox, die eens een contra afsloot met Margaret Lockwood, he thans Toots, de dochter van Margar geëngageerd voor een filmrol. Anna Ne gle zal haar moeder zijn in de film have a teenage daughter", waarin de pr blemen van een jong meisje worden b handeld. „Van de lagere school, via swinj partijen en bar-avontuurtjes tot voor rechter", aldus Wilcox. In het najaar zal het Nederlandse Filn instituut eèn leergang organiseren ovi „Het ambacht van de filmkunstenaar waaraan filmdeskundigen op theoretic en practisch gebied hun medewerkii zullen verlenen. Bij de samenstelling van deze leergai is men uitgegaan van de overweging, d toekomstige werkers in één der sectori van de filmindustrie slechts zelden gel genheid vinden om de noodzakelijke ke: nis omtrent de ambtelijke kanten ve het filmproductieproces op te doen, t> wijl ook anderen, zoals bioscoopexploitai ten en filmrecensenten, behoefte hebbi aan enige kennis van dit proces. De lessen in deze leergang zullen 21 achtereenvolgende Zaterdagmiddag" in Amsterdam worden gegeven. Ais di centen treden op de heren A. van Dor burg, J.Q.J. Bosman, dr J.B. Knippin dr J.M.L. Peters, Max de Haas, Herm: van der Horst en S.I. van Nooten. Wat de kunst van deze neger evenwel onderscheidt van zijns gelijken is het feit dat hij volledig afstand heeft gedaan van alle conventionele begrippen die tot hier toe werden aangewend en uitgestald: zijn personages vertonen werkelijk iets le vendigs dat niets meer heeft van het hou terige en onbeholpene van het werk der Congolese tekenaars. Zijn lijnen zijn soe pel, zijn contouren verfijnd; er zit dyna miek en leven in zoals in het leven zelf. De bewegingen die schijnbaar zorgvuldig werden bestudeerd, zijn bijna bewijzen voor een anatomische en zelfs psychologi sche kennis, die hij nochtans niet bezit, tenzij dan in de rudimentaire vorm van de natuurmens, die zich deze kennis eigen maakt door uit zijn ogen te kijken. Ook zijn compositie getuigt voor zijn kundigheid en zijn juiste blik. Aanvanke lijk besteedde hij niet te veel aandacht aan de schikking van zijn personages; later echter heeft hij wel compositie ge studeerd, zodat zjjn werk een juist, even wichtig en sierlijk geheel werd. Vooral wat de hals van de kruiken betreft, is zijn sierkunst merkwaardig. En zo laat deze Congolees zich inspi reren door een min of meer grote Euro pese stroming en weet hij de kunst van zijn ras te verrijken. Hij is daarbij even wel Congolees gebleven, niet alleen in zake de keuze van zijn kunstuiting, niet alleen inzake de keuze van zijn motieven maar ook in zijn manier van doen, in zijn werkwijze, in zijn kleuren en vormenhij heeft alleen deze laatste aanzienlijk dich ter weten te brengen bij de natuur en dat heeft hij te danken aan zijn ruime blik die niet bij de grenzen van de Congo bleef hangen. Het zou onzin zijn Afrika en vooral de Congo te willen Europeanise ren; de Congo moet de Congo blijven, maar het primitieve behoeft niet primi tief te blijven en deze pottenschilder is, wie weet, misschien een voorloper voor ruimte en waarheid in de Congolese kunst, met tevens aesthetisohe begrippen die tot nu toe schaars waren. „Gevecht met de Schaduw", doi Kees van Ginneken Uitg. 1 Lanteern, Utrecht. Een burgemeester in een Braban dorpje van adellijke afkomst, dreigt ve zijn vrouw, geboortig uit een eenvoud milieu, te vervreemden door de intrigu- van zijn moeder die het huwehjksgelr van haar zoon wil opofferen aan zijn ca riére. De burgemeester weet met de hu van een „invloedrijke" baron, die zijn ca rière moet bespoedigen de juiste keu te maken en mamma gaat de deur u Vervolgens bevindt zich in dat dorp een gepensionneerde hoofdonderwijzer, C remans, die aan een latente krankzinnit heid lijdt, hetgeen zich uit in een behoe te aan macht. Hij tyranniseert zijn gez en van enig huiselijk geluk is geen spr gedreven en deze heeft in een wanhoop daad dienst genomen bij de S.S. en is g sneuveld. Als ook zijn dochter zich a< het vaderlijk gezag onttrekt en de wi neemt met haar lief, maakt zijn vrou hem verwijten. In de echtelijke twist, d volgt, wordt zijn vrouw door een beroe te getroffen. Coremans, die de slachtoffers van zi; complex ziet ontglippen, wordt bijzond geïrriteerd door het geopende oog van zi; vrouw, dat hem spottend aanstaart en zi< niet laat sluiten. In een toestand van razernij wurgt t dan zijn weerloze vrouw. Het dochtert Thérèse Is inmiddels al weer thuis e enkele geruststellende opmerkingen dot ons vermoeden, dat de barrière, die ha; van haar liefde scheidt het geloof ook wel uit de weg zal worden geruim Dit zijn de twee verhalen, die Kei van Ginneken ons door elkaar vertelt i het „Gevecht met de schaduw" Het groo ste compliment, dat we hem kunnen mi ken is, dat hij zelfs van deze twijfelacht ge themata nog een vrij aannemelijk ve haai heeft weten te maken. „Handboek der Ziekenverplegin Deel II, Inwendige Ziekten" dot dr J Hekman - Uit. J. H. Kok N.V., Kampen. Van dit bekende handboek, bestemd a leidraad voor verplegenden doch oo van waarde voor medische studenten, thans de vierde druk verschenen, voorzie van aanvullingen en veranderingen. O.. is een korte beschrijving gegeven va „de ijzeren long".

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1955 | | pagina 5