Het altaar van Wiegersma
witte doek
PLANKEN
ÊS8S
EEN WERELD
in drukink
Tentoonstelling in het
Jan Grosfeld in het zilver
Een Congolees
pottenschilder
Museum voor Nieuwe
Religieuze Kunst
te Utrecht
Madya inspireert zich op Europese scholen
ZATERDAG 1 OCTOBER 1955
PAGINA 5
HENK WIEGERSMA behoort
vanaf zijn schildersdebuut
nu ongeveer dertig jaar geleden
tot de merkwaardigste per
soonlijkheden in onze kunstschil-
derswereld. Hij bleef altijd op
zijn minst apart genoeg om aan
alle rubricering te ontsnappen en
dat zegt nogal wat als men be
denkt hoe weinig scrupule er
vanouds in critici werkzaam
blijft als de een of andere schil
der niet aanstonds in een of ander
doosje passen wil. Er zijn wel
pogingen gedaan om de heer Wie-
gersma tot amateur en Zondags
schilder te verklaren, waarschijn
lijk om daarmee van de puzzle af
te zijn, want Zondagsschilder en
zonderling is ongeveer een pot
nat en men kan zich best door
hun aanblik laten fascineren, zon
der gecompromitteerd te worden.
Fascineren deed de schilder W ie
gersma in ieder geval, het scheen
tot zijn persoonlijkheid te beho
ren want ook als plattelandsdok
ter was hij al spoedig een legen
darische figuur.
Federico Fellini, regisseur van „La StradaOp 12-jarige
leeftijd in het circus Caricatuur-tekenaar, tekstdichter en
scenarioschrijver Arlène Dahl in „Oorlog en Vrede"
Myrna Loy Filmactrice en Amerikaans Unesco-gedele
geerde „Heel veel verschil is er heus niet" „Odyssee"
een „sterk" verhaal Gaat ook Hollywood Filmfestivals
organiseren? Doris Day kreeg hoed van prémier U. Nu
Zo de oude (Margaret Lockivood) zongen, piepen de jongen
(Toots) Leergang over „Het ambacht van de Film
kunstenaar".
Hans van Bergen
ORTEGA Y GASSET
ERNSTIG ZIEK
Eerste tentoonstelling
Los van primitiviteit
Psycholoog.
Als schilder leek hij de meeste
critici wel een ogenblik te passen in
het raam van Vlaams en Nederlands
expressionisme. Men vergeleek hem
bij voorkeur met Permeke en de
Wiegmannen, waarschijnlijk om zijn
duister palet van aardkleuren en de
samenvattende, tegelijkertijd zeer ge-
ladene, elementaire vormen waarin
hij zich uitsprak. Ongetwijteld zocht
Wiegersma aanvankelijk ook, even
als Permeke, de „Mens-in-het-
landschap" en „het-landschap-in-de-
mens", maar daarmee was toch nooit
het eigenlijkste van zijn werk ge
noemd.
Veel meer dan wie ook zijner ex
pressionistische tijdgenoten was Wie
gersma een psycholoog. Zijn mensen
zijn nooit enkel aarde zoals de figu
ren van Permeke. Zij zijn vooral
psyche. Hun hartstochten zijn ook
niet uitsluitend die elementaire na
tuurkrachten waarboven Permeke's
sujetten nooit uitgroeien tot persoon
lijkheid en individu. Bij Wiegersma
zijn ze dit alles, maar ze zijn nog
meer. In zijn beste doeken verschijnt
de mens tegelijkertijd als een psy
chische bijzonderheid en als de open
baring van het menselijk algemene;
en als bij Permeke de mens ook psy
chisch uit de aarde schijnt opgewoeld
als een oer-kracht. dan is het bij Wie-
gersma's sujetten eer zo dat eerst de
intensiteit waarmee de ziel zich
„laadt" met drift, aan de bijzondere,
ogenblikkelijke verschijningsvorm
dier zielsdrift de gelijkenis op haar
oer-vorm als het ware ontwringt, bij
na schreef ik: als een bekentenis.
Hoe dan ook, Wiegersma's sujetten
laten er geen twijfel over bestaan of
deze schilderende dokter „kent zijn
pappenheimers": hij leest in ogen en
gebaren, in een houding en men zou
haast zeggen in kleur en consistentie
van een huid de ziel, haar aandriften
en haar uitvluchten, haar woede en
haar vrezen, haar lijden, wil en weer
zin. Daarin ligt de geweldige
kracht van zulke doeken als „het
gesprek", „Het document", „De drin
ker", „De zanger". Met die kracht
weet' hij zelfs nog te fascineren wan
neer zijn doeken schilderkunstig ge
sproken mislukkingen zijn.
Hier ligt meen ik ook de grond van
het raadsel-Wiegersma waarmee de
critiek is blijven kampen. Want wie
bij Wiegersma naar „schilderkunst"
zoekt, komt zelden aan zijn trekken.
2ijn verf is mager, zijn kleur is nau
welijks kleur, zelden de „toon" ont-
wassen.
Triptiek.
Reeds geruime tijd heeft men van
Wiegersma als schilder niet veel meer
vernomen.
Ineewiiden wisten echter dat hij
bezie was aan een altaartriptiek van
reuslchfigeSnietingen. Het heet dat
hii dit stuk bestemd had voor een
nieuw te bouwen huiskaPe L^dat^iii
hij plannen had opgevat omdat hij
geen kerkelijke goedkeuring k
krijgen voor de plaatsing va
pas-voltooide kruisweg m de
waarvoor deze bestemd was.
Vier jaar lang is de kunstenaar e
aan bezig geweest. Naar wat hijzelt
meedeelt in de catalogus viel het plan
hem in, toen hij voor het Isenheimer
altaar van Mathias Grünewald in
Colmar stond. Hij wilde iets maken
waarin hij „iets van de bovenzinnelij
ke macht van Christus en zijn apos
telen" kon uitdrukken, een „soort
van lichtend symbool voor de ver
scheurde christenheid van onze da
gen, maar zonder zoetelijkheid en
femelarij". Hij ging ook kijken naar
het grote drieluik van Lucas van
Leyden in de Lakenhal, maar dat
leek hem wat „te protestants", „niet
mild genoeg".
Ook acht hij het mogelijk dat be
zoeken aan Ravenna, de Hagia
Sophia te Constantinopel en andere
kerken in het Oosten, met hun mach-
ttige mozaïeken hebben meegewerkt
aan het vormen van zijn visie, „maar"
zo zegt hij „van de aanvang af
stond mij voor de geest, dat ik iets
anders moest geven dan de laaf-goti-
sche altaren. Geen uitvoerigheid,
geen fijnschilderen, geen nuance,
maar iets van elementaire en hiëra-
tische kracht".
Hij schilderde het ook zo, „onbe
kommerd om de vraag of het actueel
was of niet, want de essentie van
kunst heeft met actualiteit niets te
maken".
Over de bestemming deelt de schil
der >ons mee dat hij het niet voor een
bepaalde kerk schilderde, maar wel
met de hoop dat het voor een kerk
geschikt zou zijn. „Het is berekend
op afstands- en ruimtewerking, het
is zonder details, het behoudt zi.in
beeldkracht uit de verte beschouwd
en het vertolkt een eeuwigheidsge
dachte van het christendom. Elk aan
sturen op de beelding der directe
realiteit, zoals lichtglans in de ogen.
perspectief en schaduwwerking, heb
ik vermeden. De plooienval is gesty-
leerd, er is in de stand der figuren,
Nin het doorlopende spel van handen
en voeten, gestreefd naar een streng
ritme".
Tot begrip van dit laatste is nodig
dat mijn lezer weet hoe de voorstel
ling ongeveer is. Deze is zeer eenvou
dig. In het midden de tronende Chris
tus. Aan zijn rechterhand staande de
apostelen Petrus, Paulus, Thaddeus,
Bartholomeus, Andreas, Matthias en
Jacobus de Meerdere. Aan zijn lin
kerhand Johannes, Philippus, Simon,
Thomas, Jacobus de Mindere, Ma
theus en Judas.
Veertien apostelen dus, daar ook
Matthias en Paulus bij de twaalf zijn
opgenomen. Allen dragen zij een at
tribuut in de handen, Christus draagt
het Lam. De aureool van Judas ver
toont een barst en Judas ogen zijn
de enige die niet naar Christus zijn
toegewend.
Strengheid.
Het stuk is geschilderd in de oude
techniek, op *net de grootste zorg
uitgekozen, gelijmde, geplamuurde
en gegronde panelen, in vele glacis-
lagen van sterk hars-houdende ver
ven over de gedoodverfde, strenge
voortekening der contouren. Het is
met lijst en al bevestigd boven op een
tabernakel met luiken. Op de taber
nakeldeur is een zilverplaat gezet die
de edelsmid Jan Noyons naar 's schil
ders ontwerp heeft uitgevoerd, voor
stellende Eucharistische symbolen;
de luikjes zijn versierd met geschil
derde Engelen. Aan de achterzijde
vertonen de grote luiken van de trip
tiek voorstellingen in grisaille, resp.
van de H. Wigardus en de H. Petro-
nella, waarmee de schilder kennelijk
zichzelf op heel oorspronkelijke wijze
van een hemelse patroon voorziet en
tevens die van zijn vrouw huldigt.
Met wat Wiegersma in de hierbo
ven geciteerde aanhalingen over zijn
altaarstuk beweert, heeft hij er zelf
een voortreffelijke karakteristiek van
gegeven, en voorzover hij er tevens
een voorzichtig oordeel in waagde te
formuleren, heeft hij geen woord te
veel gezegd.
En of men het mooi kan vinden of
niet, men kan in elk geval er niet
aan ontkomen het te bewonderen om
de geweldige beheersing en het door-
zettingsvermogen waarvan het blijk
geeft, een eigenschap die onder kun
stenaars zeldzaam geworden is. Er zit
misschien een schaduwkant aan de
ijzeren gestrengheid van die tucht.
Want hoezeer zij ook z e 1 f t u c h t is
en juist daarmee temeer eerbied af
dwingt, er is zulk een vervaarlijke
stiilheid in dit stuk, dat men geneigd
raakt er een vooropgezette recalci-
trantie in te vermoeden, een opzette
lijke veldtocht tegen de moderne m-
tuïtiviteit en alle toevalligheden die
daaruit in de moderne kunst voort
vloeien en die men beschouwt als het
waarmerk van hoogste kunst. Wie
gersma kan gelijk hebben als hij het
verlies Van byzantijnse gestrengheid
en wetmatigheid in voorstelling en
compositie een droevige zaak heeft
- IS
Arlène Dahl, hier in de film
Vrouwenwereldspeelt een hoofd
rol in de Ponti-De Laurentiis-
productie Oorlog en Vrede".
WERELDNIEUWS
willen noemen, en idem het verlies
van het geduld der primitieven. Die
Verliezen zijn een betreurenswaar
digheid, in hoge mate zelfs. Maar er
gens heeft zijn triptiek het karakter
van een demonstratie en het is dat
.waarschijnlijk, wat het menigeen zo
moeilijk maakt dit stuk te „aanvaar
den" en waarom het misschien nooit
werkelijk bemind zal worden door
zelfs zijn hevigste bewonderaars. Was
er nog iets in van de zeer innige, en
in de grond zeer blijdzame poëzie die
in het portret van „Mijn vrouw met
parelring" is uitgezongen, of iets van
de kwetsbaarheid die bijv. het zelf
portret uit 1948 verraadt, iets van de
diepe menselijke zielsbewogenheid
van de „Gebonden Christus" of zelfs
maar de explosieve hevigheid van de
gebaren en de mimiek zijner drin
kers, zangers, lachenden en lijdenden
uit de jaren dertig en veertig. Maar
in de rigoureuze beheersing der lijnen
en ritmen, in de glazige kleuren te
midden van het pek-zwarte fond, er
in de eigenaardige abstractiviteit der
curven in het decoratief patroon van
contouren en plooival, is de oude,
hevige, laaiende mens Wiegersma
maar nauwelijks meer te herkennen.
Of misschien toch in de uitdrukking
der koppen?
Ik beken dat zij mij niet willen los
laten. Die ogen en monden tussen
zwart haar van lokken, baard en
brauwen blijven mij achtervolgen
met een onmiskenbare welsprekend
heid. Maar zij spreken mij niet alleen
van hun hiëratische ontzagwekkend
heid en hoe langer ik ze zie hoe min
der zij mij worden tot „lichtend sym
bool" voor de verscheurde Christen
heid van mijn dagen-
Want te voorschijn springend uit
dat barbaars struweel van haren,
achtervolgt mij hun sardonische snot.
K. S.
Fragment van Wiegersma's altaar
triptiek
De naam „Grosfeld" is voor geen van
ons allen een onbekende. We hebben al
len we) eens te maken gehad met Jan
Grosfeld. En wie hem ooit ontmoet heeft,
behoudt altijd de aangename herinnering
aan een grote sympathieke enthousiaste
figuur vol idealen.
Zijn groot ideaal is: verantwoord to
neel te brengen, dat door iedere katholie
ke vereniging gespeeld kan worden. Ver
antwoord toneel brengen is echter geen
gemakkelijke taak. Want een uitgeven zal
als zakenman toch altijd rekening moe
ten houden met de smaak en de vraag
van zijn klanten. En als wij de vraag en
de smaak kennen van zeer vele vereni
gingen, begrijpt eenieder onmiddellijk, hoe
moeilijk de taak van een uitgever is', die
ondanks alles toch verantwoord toneel
wil brengen. Zijn taak is een opvoedende
taak. Hij zal zich als een op\»oeder op
Detail van een der apostelfiguren in Wiegersma's triptiek.
het standpunt van zijn pupillen moeten
plaatsen, zich in hun mentaliteit, in hun
ontwikkelingsfase moeten inleven, om van
daaruit op te bouwen. Wie dat niet kan,
wie hier de noodzaak niet van inziet, wie
zijn pupillen alleen maar te lijf gaat met
producten, die ver boven hun bevattings
vermogen liggen en aan hun smaak ten
enenmale voorbij gaan, begrijpt niets van
de taak van een opvoeder en streeft zijn
doel voorbij. Vandaar dat wij zo herhaal
delijk ontmoeten, dat uitgaven van zeer
prachtige en hoogstaande stukken een fi
asco blijken te zijn. Ik zou U zo een stel
van dergelijke stukken kunnen opnoemen,
die nooit of hoogstens één of twee keer
gespeeld zijn. Niet dat wij dergelijke uit
gaven tegen zouden willen gaan, wie weet
hoe succesvol de toekomst ze nog eens
zal maken! Maar we kunnen ons met recht
afvragen, of dergelijke hooggegrepen uit
gaven voor het amateurtoneel nu wel ver
antwoord zijn.
Toneelschrijver en regisseur
Jan Grosfeld was oorspronkelijk toneel
schrijver en regisseur. Hij zal zo onge
veer tegen de veertig jaar gelopen heb
ben, toen hij nu vijf en twintig jaar
geleden een toneeluitgeverij begon. Een
ideale combinatie van talenten voor een
uitgever, als hij naast zakelijk inzicht ook
beschikt over de capaciteiten om zelf te
schrijven en zelf te regisseren. Deze ide
ale combinatie van talenten is Jan Gros
feld in zijn vijf en twintig jarig zaker/e-
ven dan ook heel goed van pas gekomen.
Hij heeft zijn talenten uitgebuit en een
grote zaak opgebouwd.
„Jan Grosfeld is steeds minder schrij
ver geworden en steeds meer uitgever",
schrijft Kees Spierings, „maar heel en al
alleen maar uitgever is hij nooit geworden
en zal hij ook niet worden, om
dat het bloed kruipt, waar het
met gaan kan. Een zuiver zake
lijke uitgever wordt hij nooit. Daar
voor heeft hij nog altijd, te veel ideële ge
voelens en impulsen. Deze hebben hem al
tijd gekenmerkt. Als toneelschrijver is
hii gaan werken in een drang en drift om
het amateurtoneel nieuwe richting en nieu
we vorm te geven. Dit staat als een paal
boven water. Jan Grosfeld schreef als
idealist. Door zijn spelen wilde hij de men
sen opwekken tot het goede; wilde hij hen
overtuigen van de waarachtigheid en de
noodzakelijkheid van geloof en zeden. Het
toneel was opvoedings-instituut voor het
volk. Zijn stukken spelen dan ook alle
in de werkelijkheid van het daagse leven
van het gewone volk en op romantische
wijze leidt hij de handeling steeds tot de
overwinning van het goede, de deugd. Han
dig toneelschrijver als hij was, zette hij
conflicten op, die leidden tot sterke scenes
en bouwde hij karakters, die in hun grond
plan zeer eenvoudig waren en bevattelijk
voor spelers en publiek. Hierdoor leerde
hij ons volk spelen. Hij verloste het van
de brave heiligen-spelen vol zoete roman
tiek en gaf het realistische stukken. Ar
beiders en boeren hebben van zijn werk
genoten en zijn er door gevormd en ge
sticht".
Mogen Jan Grosfeld nog vele jaren ge
geven zijn en dat zijn toneelfonds moge
groeien en bloeien tot heil van ons vader
lands amateurtoneel.
Sedert enige tijd is de Spaanse cultuur-
philosoof Don Jose Ortega y Gasset ern
stig ziek. Hij wordt in een Madrileens
ziekenhuis verpleegd. Dezer dagen heeft
men langs chirurgische weg getracht
enige genezing voor de 72-jarige kanker
patiënt te brengen. Naar berichten uit
Madrid melden zou Ortega y Gasset, die
zich niet meer langs normale weg kan
voeden, naar omstandigheden goed op
het operatief ingrijpen hebben gerea
geerd. Er deden zich geen complicaties
voor
(Van onze filmredacteur).
Door middel van de film „La Strada",
die op het in 1954 te Venetië gehouden
Filmfestival de Grote Prijs verwierf en
die onlangs hier te lande in vertoning
is gekomen, heeft het Nederlandse pu
bliek voor het eerst direct kennis kunnen
maken met het werk van de Italiaanse
regisseur Federico Fellini, hoewel hij sa
men met Roberto Rossellini de scenario's
schreef voor de films „Rome, open stad",
„Paisa" en „Europa '51", zodat zijn
naam de echte filmliefhebbers niet onbe
kend zal zijn.
In „La Strada" schildert Fellini, die sa
men met Iullio Pinelli het idee voor deze
film uitwerkte, op even subtiele als rea
listische wijze het leven van de zwervers,
de bannelingen uit een geordende maat
schappij, die hun karige voedsel verdie
nen met 't vertonen van kunsten op ker
missen.
De zucht naar een schijnbaar ge
bonden vrijheid van deze mensen, die hij
in soms roerende en vaak poëtische beel
den wist vast te leggen, is Fellini zelf
niet geheel vreemd. Geboren te Rimini
ten Noorden van de Adriatische Zee, werd
zijn verlangen naar de wijde wereld hem
al spoedig te sterk en op 12-jarige leef
tijd trok hij met een circus mee, waar hi
als clown werd aangenomen. Lang duurde
dit avontuur evenwel niet. Na een maand
was hij al weer thuis, waar zijn ouders
die door een foto van het circus zijn ver
blijfpiaats te weten waren gekomen, hem
aan het verstand brachten, dat hij zijn
verlangen naar vrijheid voorlopig diende
te beteugelen.
Toch heeft deze episode zijn latere
loopbaan sterk beïnvloed. Reeds op be
trekkelijk jeugdige leeftijd trok hij naar
Rome, waar hij aanvankelijk als carica
tuur-tekenaar werkzaam was. Als zodanig
kwam hij in contact met de wereld van
de kleinkunst. Aldo Fabrizi nam hem in
dienst als tekstdichter voor zijn toneel-
en cabaretgroep. Hij schreef tal van
schetsjes en liedjes en trad zelfs enige tijd
op als choreograaf. Ook schreef hij voor
de radio en raakte aldus hoe langer hoe
meer bekend in de filmwereld, die hem
aan het schrijven van scenario's zette. Be
halve de scenario's, die hij, zoals we
reeds opmerkten, in samenwerking met
Roberto Rossellini maakte, schreef hij
zelfstandig scenario's voor de films
„Quarto Pagina", „Apparizione" en „Chi
l'ha visto".
Met Tullio Pinelli stichtte hij een
groep, die de scenario's voor tal van be
langrijke films uit de laatste jaren schreef.
Voor Pietro Germini maakte hij de sce
nario's ,,Im nome della legge", „il Can-
mino della Speranza" en voor Lattuada
„Senza Piëta" en „II Mulino del Po".
In 1943 trad Fellini in het huwelijk met
Giulietta Masina, de actrice, die op zulk
een onnavolgbare wijze de rol van Gel-
somina speelt in „La Strada".
De eerste film, die Fellini regisseerde,
was „Les Lumières du Music-hall", een
onderwerp waarin hij volkomen thuis was.
Later volgden „Lo Sceicco bianco", die op
het Venetiaanse Filmfestival van 1952
werd bekroond, „I Vitteloni" en tenslotte
„La Strada", terwijl hij op het ogenblik
bezig is aan de opnamen voor de film „II
Bidone".
In „Oorlog en Vrede", een f:lm in Vista
Vision en technicolor die in Rome wordt
geproduceerd door Ponti-De Laurentiis en
die door Paramount zal worden gedistri
bueerd, speelt ook Arlène Dahl een hoofd
rol. Vóór het echter zover was, had Dino
de Laurentiis, de producent van de film,
drie maanden lang met haar zaakwaar
nemer, Kurt Frings, moeten onderhan
delen. Miss Dahl speelt in de film de rol
van prinses Helen, de mooiste vrouw van
Moskou en filmechtgenote van Henry
Fonda. Haar wettige echtgenoot, Fernando
Lamas, heeft haar naar Europa vergezeld
dan is „Odyssee" de eerste film, di
voor deze min of meer twijfelachtige e
in aanmerking is gekomen.
Over onderscheidingen gesproken. Holl
wood is zo jaloers op de buitenlands
Filmfestivals waar het naar zijn m
ning niet eerlijk wordt behandeld d
de grote studio's met plannen rondlope
om jaarlijks een eigen Festival te ga
organiseren, dat drie weken zal dure
Dit plan is onderdeel van de poginge
die er zullen worden gedaan om Holl
wood's reputatie als de hoofdstad der w
reld op het gebied van het amuseme
te herstellen.
waar hij besprekingen heeft gevoerd met
minstens één van de vier producenten,
die van zijn diensten gebruik wilden
maken.
Aan de scènes, die in deze film de strijd
van de Russen tegen Napoleon laten zien,
hebben meer dan 8.000 soldaten van het
Italiaanse leger meegewerkt, die daartoe
speciaal waren opgeleid door 15 Italiaan
se, Zwitserse en Franse militaire deskun
digen.
Myrna Loy, in het particuliere leven
Mrs Howland Sergeant, is in Parijs ge
arriveerd om voor het eerst sinds vele
jaren weer eens in een film op te treden.
Joan Harrison, een Britse journaliste
in Parijs, die de gelegenheid te baat
nam om haar een serie vragen te stel
len wist aanvankelijk niet, of ze te ma
ken zou krijgen met Mrs Sergeant, de
Amerikaanse gedelegeerde bij de Unesco
dan wel met Miss Myrna Loy, de film
actrice. Maar al heel gauw leek het haar
toe, dat ze in gesprek was geraakt met
de onvergelijkelijke Norah uit de „The
Thin Man" films. Hetzelfde stompe neus
je, dezelfde sproeten, steeds stijgende
en dalende stem en vage nerveuze geba
ren.
Het gesprek kwam op de Unesco: „Ik
heb mijn man leren kennen op de confe
rentie in Florence. Ik vind het een prach
tige manier om de internationale betrek
kingen te bevorderen".
De Britse journaliste informeerde naar
de hond in de „Thin Man"-films, die
Myrna Loy in de jaren dertig met William
Powell maakte. Wat was er van hem ge
worden.
„Och", antwoordde Miss Loy, „het was
een echte acteur en een verschrikkelijk
temperamentvolle acteur. Een last, dat
we met hem hebben gehad! Maar ik
weet heus niet, wat er van hem is gewor
den. Eerlijk gezegd, kan het me niet
schelen ook. Maar toch zou ik dolgraag
nog eens in een „Thin Man"-film optre
den".
„Mijn nieuwe rol? Well, ik speel de
vrouw van een Amerikaanse senator in
deze film, die „The Ambassador's Daugh
ter" zal heten. Als gastvrouw voor mijn
man, toen die voorzitter was van ver
schillende internationale conferenties, heb
ik een massa senatorsvrouwen ontmoet.
Ik zal ze eerlijk behandelen" voegde
Miss Roy er nadenkend aan toe. „Het
zijn heel aardige vrouwen.well, de mees
te tenminste".
Of ze haar twee functies: Hollywood-
ster en Amerikaanse afgevaardigde, een
moeilijke combinatie vond, wilde haar
ondervraagster weten.
„Nee", luidde haar antwoord. „De lui
in Hollywood presteren ook wel eens wat
buiten de studio's. Bovendien ben ik gis
teren, toen ik werd opgemaakt voor de
eerste proefopname, tot de ontdekking ge
komen, dat het precies eender is als de
Unesco. De kapper was een Armeniër, de
cameraman een Wit-Rus en ik probeerde
me in slecht Frans verstaanbaar te ma
ken Heel veel verschil is er heus niet.
In de veronderstelling, dat de avon
turen van Odysseus, waaronder dat met
de Cycloop en met Circe, tot de „sterk
ste" verhalen behoren, die ooit zijn ver
teld, heeft Paramount de technicolorfilm
„Odyssee" ter beoordeling aangeboden
aan de fameuze Leugenaarsclub te Bur
lington in de Amerikaanse staat Wis
consin. De studio wilde de film in aan
merking doen komen voor een speciale
onderscheiding, door het bestuur van de
club. Of deze opzet is gelukt, is ons niet
bekend. Mocht dit wel het geval zijn,
Tijdens de opnamen voor de film „T
Man who knew too much" van Alfr
Hitchock liet Doris Day haar kenmsse
in de studio vol trots een cadeau zie
dat ze Had ontvangen van U Nu, de pr
mier van Burma.
Tijdens de reis, die hij in Augustus do
de Verenigde Staten heeft gemaakt
zocht premier Nu ook de Paramoun
Studio en maakte daar kennis met Dor
Day en James Stewart. Toen Dons li
blijken, dat zij de hoed, welke hij bij d
gelegenheid droeg, zo mooi vond, vro
Twee Congolese artisten doen tegen
woordig van zich spreken: de een, die nog
steeds werkt volgens de gegevens van
zijn voorouders en die al zijn motieven
derhalve haalt uit het leven en de tradi
tie van zijn vaderland, de ander die meer
modern wil zijn. en die aldus deze bij
uitstek Congolese kunst nieuw bloed wil
doen toevloeien Zowel de een als de an
der kan worden geschat naar waarde,
maar het lijkt ons de moeite waard om
even een blik te werpen op de evolutie
van de kunstgedachte in de Congo, aan de
hand van een vaandeldrager, die er niet
tegen op ziet om nieuwe elementen in te
voeren.
Benedictus Madya is zijn naam, maar
hij weet niet wanneer hij precies gebo
ren is, in het jaar 1908. Zijn ouders be
hoorden beiden tot families van stam
hoofden maar hijzelf had nooit deel aan
de politieke indeling van zijn stamge
noten en heeft er derhalve geen belang
stelling voor al dan niet te behoren tot
hen die leidersbloed in de aderen heb
ben. Als jongen kende hij slechts belang
stelling voor twee dingen: tekenen en
jagen. In het tweede trof hij de gelegen
heid aan om veel dingen in de natuur te
leren zien en waarderen: dieren en plan
ten; toen hij later op potten, de zoge
naamde „Kalebassen" begon te schilde
ren, bleek al dadelijk hoe fijn hij de na
tuur had weten te bestuderen Voor hij
evenwel daar aan toe was, wilde hij iets
meer van de wereld zien en ging daarom
scheep te Matadi om de Congostroom te
bevaren over geheel de „geëuropeaniseer-
de" streek van de Congo en verder
Het was tijdens deze reizen dat hij
zijn vrije uren besteedde aan het beschil
deren van die Congolese kruiken en pot
ten, die traditioneel niet anders kunnen
dan behoren tot de negerstammen. Hij
verkocht zijn potten aan liefhebbers en
omdat hij er geld mee verdiende, kwam
hij hoe langer hot meer tot een liefde
voor dat vak. Hij vermoedde toen nog
niet dat zijn sierkunst alle tot dan toe
gekende grenzen overschreed. Inderdaad
bleef hij niet staan bij de min of meer
onbeholpen vlaktekeningen van lijnen en
vakjes van zijn voorgangers, maar de
motieven van de jacht, die hem te bin
nen vielen zoals hij ze had waargenomen,
bracht hij in kleuren over de dikbuikige
kruiken. En het was daèrom - dat hij
geen vrije uren genoeg had op de boot!
In 1944 richtten de „Vrienden van de
Inheemse Kunst" een tentoonstelling in en
ze praamden Nadya om daar aan mee te
doen; hij liet er zich toe overhalen en
kaapte de eerste prijs weg! Wat een aan
sporing! Op kosten van de inrichters
mocht hij toen een tijdje te Leopoldstad
doorbrengen en de jonge, ondernemende
neger maakte er gebruik van om het
museum van inlandse kunst aldaar te be
zoeken. Dat opende een hemel van moge
lijkheden voor hem; en een hemel van
trotse ook, want hij zag er voor het eerst
een paar van zijn eigen kalebassen achter
vitrines tentoongesteld. In het museum!
Het was voor hem een droom. Het verging
hem niet anders toen hij de Dierentuin
bezocht en daar voor het eerst kennis
maakte met olifanten en leeuwen, die hij,
jager, nog nooit had gezien! En van toen
af heeft hij het varen opgegeven om nog
slechts kalebassen te beschilderen en af
en toe nog eens op jacht te gaan. naar
wild en naar inspiratie
De sierkunst van deze neger is geen
grote kunst, maar het is een mooie. Ze
vraagt ook niet veel aan middelen: een
zakmes met afgebroken punt is al vol
doende. Terwijl de kruik draait, zoals
ze draait als de pottenbakker ze vormt
zij het langzamer, snijdt Madya met zijn
bot pennemes lichtjes het motief in de
klei om naderhand de kruik op zijn
knieën te nemen en dan dieper te gaan
kerven en snijden. Nooit maakt hij op
voorhand een tekening van wat hij wil
maken van de kleikruik en nooit aarzelt
hij. Hij snijdt echter zeer voorzichtig en
wel in twee keren: de eerste, lichte
snede is slechts één kant van de groef:
strakjes snijdt hij de tweede kant èrvan
uit en liefst dan een groef in v-vorm.
Ras als het geheel tot in de details is uit
gewerkt. begint het pyrograveren, al is
het geen eigenlijke brandkunst, dit
schilderen op kruiken. Maar het bewer
ken van donkere, bruinere en lichtere
tinten in de tekening, wordt met een
vlam verkregen, en met een witgloeiende
bout. Dan volgt het bestrijken van het
geheel met een kalklaag, die naderhand
door wrijving weer wordt verwijderd
maar een spoor nalaat in de groeven. Po
lijsten gebeurt door instrijken met palm
olie. Dat is alles.
Zoals gezegd zijn zijn motieven meestal
dieren en planten uit zijn land en het ge
heel van wat hij reeds presteerde kan ge
rust beschouwd worden als een hele fauna
en floraDaarbij komt nog een eigenaar
dig mengelmoes van blanke en zwarte
personages, meestal in scènes die iets te
maken hebben met het strafrecht
Federico Fellini scenarioschrijver c
filmregisseur.
Nu haar naar haar lievelingskleur. Do
vertelde hem, dat het rood was.
Enige tijd kreeg Miss Day een pak
uit Burma. Het bevatte een rode hoe
het evenbeeld van de hoed, die Nu h
gedragen.
„Dit is de eerste keer in mijn leve;
dat ik een cadeautje van een eerste m
nister heb ontvangen", aldus Doris.
Herbert Wilcox, die eens een contra
afsloot met Margaret Lockwood, he
thans Toots, de dochter van Margar
geëngageerd voor een filmrol. Anna Ne
gle zal haar moeder zijn in de film
have a teenage daughter", waarin de pr
blemen van een jong meisje worden b
handeld. „Van de lagere school, via swinj
partijen en bar-avontuurtjes tot voor
rechter", aldus Wilcox.
In het najaar zal het Nederlandse Filn
instituut eèn leergang organiseren ovi
„Het ambacht van de filmkunstenaar
waaraan filmdeskundigen op theoretic
en practisch gebied hun medewerkii
zullen verlenen.
Bij de samenstelling van deze leergai
is men uitgegaan van de overweging, d
toekomstige werkers in één der sectori
van de filmindustrie slechts zelden gel
genheid vinden om de noodzakelijke ke:
nis omtrent de ambtelijke kanten ve
het filmproductieproces op te doen, t>
wijl ook anderen, zoals bioscoopexploitai
ten en filmrecensenten, behoefte hebbi
aan enige kennis van dit proces.
De lessen in deze leergang zullen
21 achtereenvolgende Zaterdagmiddag"
in Amsterdam worden gegeven. Ais di
centen treden op de heren A. van Dor
burg, J.Q.J. Bosman, dr J.B. Knippin
dr J.M.L. Peters, Max de Haas, Herm:
van der Horst en S.I. van Nooten.
Wat de kunst van deze neger evenwel
onderscheidt van zijns gelijken is het feit
dat hij volledig afstand heeft gedaan van
alle conventionele begrippen die tot hier
toe werden aangewend en uitgestald: zijn
personages vertonen werkelijk iets le
vendigs dat niets meer heeft van het hou
terige en onbeholpene van het werk der
Congolese tekenaars. Zijn lijnen zijn soe
pel, zijn contouren verfijnd; er zit dyna
miek en leven in zoals in het leven zelf.
De bewegingen die schijnbaar zorgvuldig
werden bestudeerd, zijn bijna bewijzen
voor een anatomische en zelfs psychologi
sche kennis, die hij nochtans niet bezit,
tenzij dan in de rudimentaire vorm van de
natuurmens, die zich deze kennis eigen
maakt door uit zijn ogen te kijken.
Ook zijn compositie getuigt voor zijn
kundigheid en zijn juiste blik. Aanvanke
lijk besteedde hij niet te veel aandacht
aan de schikking van zijn personages;
later echter heeft hij wel compositie ge
studeerd, zodat zjjn werk een juist, even
wichtig en sierlijk geheel werd. Vooral
wat de hals van de kruiken betreft, is
zijn sierkunst merkwaardig.
En zo laat deze Congolees zich inspi
reren door een min of meer grote Euro
pese stroming en weet hij de kunst van
zijn ras te verrijken. Hij is daarbij even
wel Congolees gebleven, niet alleen in
zake de keuze van zijn kunstuiting, niet
alleen inzake de keuze van zijn motieven
maar ook in zijn manier van doen, in zijn
werkwijze, in zijn kleuren en vormenhij
heeft alleen deze laatste aanzienlijk dich
ter weten te brengen bij de natuur en dat
heeft hij te danken aan zijn ruime blik
die niet bij de grenzen van de Congo bleef
hangen. Het zou onzin zijn Afrika en
vooral de Congo te willen Europeanise
ren; de Congo moet de Congo blijven,
maar het primitieve behoeft niet primi
tief te blijven en deze pottenschilder is,
wie weet, misschien een voorloper voor
ruimte en waarheid in de Congolese
kunst, met tevens aesthetisohe begrippen
die tot nu toe schaars waren.
„Gevecht met de Schaduw", doi
Kees van Ginneken Uitg. 1
Lanteern, Utrecht.
Een burgemeester in een Braban
dorpje van adellijke afkomst, dreigt ve
zijn vrouw, geboortig uit een eenvoud
milieu, te vervreemden door de intrigu-
van zijn moeder die het huwehjksgelr
van haar zoon wil opofferen aan zijn ca
riére. De burgemeester weet met de hu
van een „invloedrijke" baron, die zijn ca
rière moet bespoedigen de juiste keu
te maken en mamma gaat de deur u
Vervolgens bevindt zich in dat dorp
een gepensionneerde hoofdonderwijzer, C
remans, die aan een latente krankzinnit
heid lijdt, hetgeen zich uit in een behoe
te aan macht. Hij tyranniseert zijn gez
en van enig huiselijk geluk is geen spr
gedreven en deze heeft in een wanhoop
daad dienst genomen bij de S.S. en is g
sneuveld. Als ook zijn dochter zich a<
het vaderlijk gezag onttrekt en de wi
neemt met haar lief, maakt zijn vrou
hem verwijten. In de echtelijke twist, d
volgt, wordt zijn vrouw door een beroe
te getroffen.
Coremans, die de slachtoffers van zi;
complex ziet ontglippen, wordt bijzond
geïrriteerd door het geopende oog van zi;
vrouw, dat hem spottend aanstaart en zi<
niet laat sluiten.
In een toestand van razernij wurgt t
dan zijn weerloze vrouw. Het dochtert
Thérèse Is inmiddels al weer thuis e
enkele geruststellende opmerkingen dot
ons vermoeden, dat de barrière, die ha;
van haar liefde scheidt het geloof
ook wel uit de weg zal worden geruim
Dit zijn de twee verhalen, die Kei
van Ginneken ons door elkaar vertelt i
het „Gevecht met de schaduw" Het groo
ste compliment, dat we hem kunnen mi
ken is, dat hij zelfs van deze twijfelacht
ge themata nog een vrij aannemelijk ve
haai heeft weten te maken.
„Handboek der Ziekenverplegin
Deel II, Inwendige Ziekten" dot
dr J Hekman
- Uit. J. H. Kok N.V., Kampen.
Van dit bekende handboek, bestemd a
leidraad voor verplegenden doch oo
van waarde voor medische studenten,
thans de vierde druk verschenen, voorzie
van aanvullingen en veranderingen. O..
is een korte beschrijving gegeven va
„de ijzeren long".