Zomertentoonsteliingen IS De romankunst van Walter] Breedveld en haar tekort I HET WONDERKIND Albrechl Rodenbach Het ontstaan van „Vliegt de Blauwvoet' Francois Mauriac 10 «#Kf „Kali en Hefferley" A< E In het KIELZOG der Jan Dijker exposeert Sk De beurt is aan mindere goden Hugo Verriest was ziin leraar SIK Wm 2 f'Jr« 5ro»::-d. «ffgas».-. JPP g|pÜ«;SiC ZATERDAG 8 OCTOBER 1955 O lTi t Si Hoopgevend MET het toeristen-seizoen lo pen nu ook de grote zomer tentoonsteliingen van beeldende kunsten naar hun eind. Maanden lang heben zij het toneel dier kunsten in musea, krant en tijdschrift goeddeels beheerst en nu zij aftrekken lijkt het wat stil geworden. Menig kunstenaar zal echter die aftocht gadeslaan met ruime gevoelens van opluch ting. Het is immers alsof in een groot bos lange tijd geweldige symphonieën geklonken hebben, machtige orkesten. Nu zij ver klonken zijn wordt plotseling het klein maar dringend gekwetter van vogeltjes weer hoorbaar, dat er al die tijd wel was, maar zich nipt lanser verstaanbaar maken kon Een kleine muziek inder daad maar die althans deze diepe betekenis voorheeft op de geleen de stemmen van het oude pralend koper en de snaren, dat zij de eigen, levende stem is die tot het bos behoort. Altijd? Helaas, zelfs vogeltjes verleren het soms te zingen zoals zij gebekt zijn! Leerlingen van Campendonck Verwildering? Zijn het deze droom, zijn over stelping en anderzijds de onmo gelijkheid om hem te verwerke lijken in de slechte voorwaarden van ruimte en miüeu de schil der vandaag geboden worden, die Jan Dijker's evenwicht, of liever: zijn geduld, zo gevaarlijk aan het wankelen hebben gebracht? Dan is zijn crisis niet zonder hoop, want dan ligt de genezing reeds geboren in haar oorzaak zelf. K. S. PAGINA lüiT Ws zFriinvan staat hhjkens h^ 'dichter voor °&trijn „Naakt eer ik er zo Vliegt de Blauwvoet i rr Gudrun mik AA'-S ,,\K' Nog eenmaal hadden. Wat deze crisis brengen zal valt niet te zeggen, misschien had Dijker geen slechter ogenblik kunnen kiezen om te exposeren, want zo er wellicht een positief-vernieuwende kracht in hem werkzaam is geworden, dan is zij toch stellig nog niet verder dan het ruimte-makend stadium der afbraak; er is nog geen vaste richting waarmee zij aangrijpt, ze divergeert en verstrooit. Ze zoekt. Fragment van Jan Dijker s mozaiek voor Moergestel „Zuider- kunste- JN BREDA resideert de krine" een dier regionale na arkgemeenschappen, waarmee het land bezaaid is, die geregeld het werk rer leden exposeren. De „Zuiderkring heeft daartoe gastvrijheid verworven in een achterzaaltje van een meubelgalerij, Onze Woning" geheten, en gelegen in de Ginnekenstraat. Er heeft daar in dat aehterzaaltje de laatste jaren al heei wat geklonken van het soort gekwetter waarvan ik boven sprak. Ik bezocht er dezer dagen een ten toonstelling van recente werken van Jan Diiker, een schilder die al jaren in Moergestel woont en die zijn opleiding voornamelijk op de Rijks-Akademie te Amsterdam ontving. Hij was daar leer ling van Prof. Campendonck op de af deling Monumentale Schilderkunst, m dezelfde jaren als de bekende schilde rende priester Egbert Dekkers, van wie hij sedertdien onafscheidelijk geble ven is, al had hij een geheel anders ge aard schildertemperament dan deze. Prof. Campendonck heeft via zijn ve le leerlingen een grote invloed op de ontwikkeling van de moderne schilder kunst in ons land, vooral ook van de religieuze kunst, zowel de katholieke als de protestantse. Die leerlingen, hoewel ze overal over het land verspreid leven en van verschillende religie zijn, van verschillende generaties ook er is groot verschil in karakter tussen de ge neratie die vóór pl.m. 1920 en die welke erna geboren is vormen op een of andere manier een eigenaardige ge meenschap, die een langzamerhand op vallend geworden getuigenis aflegt van Campendöncks grote gaven als kuns - pedagoog. Namen als Marius de Leeuw, Berend Hendriks, Jan Groenestem Eg bert Dekers. Jaap Min. AIT^rL^e?en Marianne van der HeydenJef D'edaF") Ger Lataster, Pieter Defesche betek nen bij alle persoonlijke verschillen in bet karakter van hun kunst, toch ook een samenhangend Se'iee1^ P1!11 ~dejT?p de ene naam niet, zonder dat de andere als vanzelf mee opduikt. En het is niet alleen het vormelijk element in hun wer ken dat deze doet samenhangen er is stellig ook een samenbindend gees tesmerk, voorshands nog moeilijk te noemen, maar intuïtief reeds gemakke lijk waarneembaar. Wel schijnt het, indien wij globaal de leerlingen van Campendonck in twee ge neraties mogen verdelen, dat de zeker heid waarmee die geest over de vorm heerst, bij de oudere generatie veel gro ter is dan bij de jongere. Een dergelijk verschijnsel is niet tot Campendöncks leerlingengroep beperkt, het is een ge- neratieverschil dat mij algemeen waar neembaar lijkt. JAN DIJKER behoort tot die oudere generatie, die zwerveriger is aan gelegd. Hij heeft zich lange tijd onderscheiden door het rustige en een voudige van zijn vormen, zowel in be werking als compositie en vooral ook in zijn kleurstelling. In de verte kon hij wel eens doen denken aan Otto van Rees. Er scheen meer klaarheid van contemplatie, meer evenwicht in hem te zijn dan in de meer aan temperament en zinnelijkheid rijke verbeeldingen van Egbert Dekkers. Hij scheen ook minder tot spel, elegance en zwier geneigd dan de Leeuw of Troost, en ik heb wel eens gedacht dat hij eigenlijk dieper was dan al dezen, die schitterender, brillanter waren. Jammer genoeg heeft de Bredase ex positie van Dijkers jongste werk deze gedachte niet kunnen bevestigen. Ze heeft haar wel niet afdoende weerlegd, maar ze brengt mij toch ernstig aan het twijfelen. Nog altijd bleef er wel hier of daar iets te herkennen van de stil-poëtische, fijn-bezonken kunstenaar, die bijv. in zijn glas-in-lood raampjes De Bruiloft van Cana' vorig jaar in het v. Abbemuseum in Eindhoven nog viel té proeven, maar er is nu onmis kenbaar eenzekere experimentalisti- sche verwildering in Dijkers werk om zich heen fiaan grijpen. Het gouache-schilderij „Verganklijk- heid" is daar een duidelijk teken van. Jan Dijker is er persoonlijk maar nau welijks in te herkennen. Gewilde bizar- rcrie, een opzettelijke en daardoor lege uiterlijke terribilita hebben hem wegge drongen. Elders zie ik een soort van manierisme optreden, dat kennelijk ver oorzaakt wordt door het streven om vir tuoze sierkunstenaars als Albert Troost opzij te streven in zwier en calligra- phische schittering; in weer een ander stuk hebben zelfs de meer geometrische abstracten liet hem aangedaan. Het is duidelijk dat Jan Dijker zich in een crisis bevindt. Zelfs onder zijn eenvoudigste, haast pretentieloze teke ningen zijn er, die daaronder te lijden Onder het geëxposeerde bevinden zich details en ontwerpen van mozaieken en wandschilderingen, tempera s, oliever ven, gouaches en tekeningen. Daarnaast ook fotografieën van de uitgevoerde monumentale opdrachten, allemaal werk van de laatste jaren en die in elk geval tonen dat Dijker ondanks zijn besognes als leraar in elk geval een zeer gezonde en hoopgevende kunst werkzaamheid aan de dag legt. Er is ook een maquette bij van een de votie-kapel in de kerk van Moergestel, welke door de schilder momenteel ver sierd wordt met talloze mozaieken die tezamen als het ware een aaneenslui tend „tapijt" van voorstellingen over geheel de wandoppervlakte der kapel zal gaan vormen De maquette, in gips •«uitgevoerd, is door Dijker beschilderd met het ontwerp voor die volkomen bekleding. Het maakte mij zeer nieuws gierig naar de werkelijke uitvoering. Daarom ben ik in Moergestel^ gaan kij ken en het gereedgekomen deel de achterwand viel mij zeer tegen. Ik zeg niet dat het slecht is, het is zo goed als ik redelijk verwachten kon dat het zijn zou, als ik mij behoorlijk rekenschap had kunnen geven van de afmetingen en de lichtcondities die in de kapel heersen. Ik had van de maquette een geheel andere voorstelling daarom trent ontvangen, maar dat was omdat zij mij aan het dromen had gebracht. Jan Dijker heeft in die maquette n.l. een verrukkelijke droom gestalte gege ven. Niet door de concrete betekenis zijner ikonografie, die is namelijk niet bijzonder rijk of verrassend. Maar hij toverde het visioen voor ogen van een zeer hoge en zingend wit lichte hal in de vorm van een geweldige, naar voren paraboolvormig openstaande halve korf en daarin aan alle wanden en ook op de vloer een luminante, ëeei-, blauw- ro ze- en groen-vloeiende decorativiteit, rij ker en hemelser dan juwelen en van een innigheid, die betekenissen nauwe lijks nodig had om een me.n?' °§en en geest, te vervoeren niet geluk. Enkele prijswinaars van liet Bossche vocalisten-concours. I ./.n r. wethouder v. Velthoven die. de prijzen uitretike. Alben v. Haasteren, Arjan Blanken, Eva Bornemann Kathleen Ferrier-prijs)Jean Capiaux (Orelioprijs, Zondag zingen zij op het gala-concert met het Brabants Orkest. Een deel van de achterwand voor de kapel in De jongste roman van Waltei Breedveld speelt zich af in de sfeer van een groot bedrijf, dat. te ooi - delen naar Me namen der op tredende personages, eerder ill Amerika of Engeland dan in Nedei- land moet worden gesitueerd. Hierin de definitieve emancipatie te zien van de streekromanschrij- ver Breedveld naar werk van grolcr allure is een al te simplistische voorstelling van zaken. Die eman cipatie is er cel; zij begon met „Hexspoor" en zette zich niet 011 verdienstelijk voort in „Sandra Maar zij moet meer gezocht wor den in grotere psychologische diep gang dan in het gebruik van inter nationale namen, een uiterlijkheid die hoogstens de kansen van het boek als verlaalobject verhoogt. Psychologisch is „Hall en Heffer ley" inderdaad interessant. De kern van het boek ligt in de verhouding van deze twee vrienden, de een een rustige, behoedzaam levende katho liek, de ander een daadkrachtige po- litie-inspecteur zonder geloof. Op het slagveld van '14'18 werd de kame raadschap gesmeed, toen Hall zijn zwaar gewonde makker redde, zelf daarbij een kwaadaardige hoofdkwets uur oplopend, die hem blijvend par ten speelt. Op het eind is het Heffer ley, die Hall redt van de zelfmoord door een schot uit zijn politie-revol- ver. De achtergronden van deze red ding, waarmee de ongelovige de ka tholiek welbewust behoedt voor het meest onherroepelijke vergrijp dat diens geloof kent, zijn veel meer ge compliceerd en genuanceerd dan ir enkele woorden kan worden weerge geven. Tussen de eerste wereldoor log en Hefferley's „genade"-scho1 ligt het drama dat de intrige van he boek beheerst, het drama waarin di integere Hall, opgeklommen tot per soneelschef van een grote industriële onderneming, door de passie van eei vrouw ten onder gaat. Deze vrouv is ongelukkig, rijk, grillig en van eer demonische wreedheid. Haar onzin nig huwelijk met Hali's werkgeve; Malcorde drijft haar naar een wan hopige liefde voor Hall, niet het mins om diens rust en onkreukbaarheid Hoe zij de brave Hall inspint in eer web van feiten die de achterdocht vai oddelaars spitsen op de schijn var ontrouw, hoe Malcorde's vertrouwe; omzwaait naar een bezeten jaloezi °n hoe Hall naar lichaam en zie wordt vernietigd door het eerloo: ontslag waarmee die jaloezie zich rc vancheert, wordt door de schrijve: verteld op een wijze die bewonderini vraagt voor zijn kennis van de men selijke ziel en voor de zorgvuldig' compositie van het verhaal. In die compositie speelt Hefferley Moergestel van Jan Dijker I een kleine, doch betekenisvolle rol als de man die de ramp ziet aanko men, waarschuwend de vinger heft en tenslotte hef ergste voorkomt ten koste van zijn eigen geweten. Het re volverschot dat voor Hall de laatste genade open laat, doorbreekt Heffer ley's Godsnegatie en zo valt het zwaartepunt van het boek misschien op de laatste bladzijde waar de chaos in het brein van Hall's vriend de hoop wettigt op uiteindelijke genade, ook voor hem. Maakt dit korte resumé vol doende duidelijk hoe boeiend het gegeven is dat Breedveld met grote nauwgezetheid aannemelijk maakt, juist die stiptheid, die zorg om de le zer geen gesprek, geen gedachte, geen millieubeschrijving te besparen, maakt het boek in de uitwerking minder aangrijpend dan het in opzet is. Wat Breedveld's proza mist is de grote greep, de durf om weg te la ten en te suggereren, het talent om een verwikkeling in een dialoog te doen proeven zonder haar uitvoerig te verklaren, om een gestalte los te laten uit de compositietouwtjes zodat hij werkelijk leven kan. Hiermee bedoelen wij niet „Hall en Hefferley" als een mislukt boek te brandmerken. Dat is het zeker niet. Er zijn in ons land te weinig katholie ke romanschrijvers van Breedveld's formaat om de roman niet als een „Weerbarstig alfabet" gedichten van Daan. Zonderland blitg. Het Spectrum, Utrecht. Niets verveelt zo spoedig als de volge houden grap. Wanneer originaliteit een niveau, een beginsel wordt, is niemand nrieineel méér. Datzelfde geldt voor de humor Deze derde bundel van Daan Zonderland verwekt slechts hier en daar m flauwe glimlach. We kennen alle kunst- i«m welen daarmee is het komische moment, dat bestaat in het ^verwachte van riim woordvorming of beeldspraak, onmogelijk geworden. Na een titel als „Makelaarsnachtlied" verwacht men met anders, dan dat het werkwoord „makelen gebruik gaat worden, hetgeen dan ook prompt in de tweede regel gebeurt. De beurs is allang gesloten en ik, van makelen moe, Wie echter Daan Zonderland nog met kende, zal er zijn plezier wel aan heb ben. G. v.d. B. „Traject" gedichten van A. Mar ia Uitg. de Arbeiderspers, Am- Mi i sterdam. is hii tnt1® geen groot dichter, daarvoor ■traditie t-°e te zeer bepaald door de dene van zH?11 h« voortkwam. Verschei- Hsch, volgens z«n zuiver anecdT ■fS die men et recept dat gold in de nlfégt te no™®Tnfn - Criterium-periode p aan dat van du o sarcasme doet den ken aan oa tobju Perron en Greshoff en geen ver- vormbeheersing ragolenrnenhann Marja niet enkel met het w°°r oprechtheid dte'twiTf ,dichten..ls van e „hap uitsluit en soms h 'dichterschap van alle Voo® ordJrijdtTihil zich dan ëzie in haar natuur^ b°d" stride beste gedichten in bun"- water" en sUuu Tnt de bun' •Moeder do i óm" te duiden treffelijke pas geboren kina gelijk hetdat A eenmaal vind Naaitgt woord Zijn doorstónd moet het j w„n woord voor om te duiden een w G vond. v.d. b. (Van onze Brusselse correspondent) Met twee huldigingen, eerst door de Scriptores Catholici en daarua door de dorpsgenoten van wijlen „de paster van te lande", is de wel wat al te vroeg vergeten Hugo Verriest weer op het voorplan gekomen. Als het ware in zijn schaduw is ook, uit een reeds ver verleden, naar voren getreden een zijner lievelingsleerlingen op het College van Roeselare, de 75 jaar geleden op zeer jeugdige leeftijd overleden Vlaamse strijder en dichter Albrecht Rodenbach. Die jongeman, eerst te Roeselare en daarna te Leuven, was de leider en idealist van een nieuwe studentengemeen schap, die hij opriep voor de Vlaamse strijd. Wij hebben eens een lang gesprek ge had met de leraar over zijn leerling. Dat gebeurde in het witte huis te Ingooi- gem, waar Verriest als rustend pastoor zijn intrek had genomen. Op de tafel in zijn werkkamer lag een stuk ijzer van een shrapnell, die aan het einde van de eer ste wereldoorlog vlak bij zijn woning was ontploft en hem bijna het leven had ge kost. „Van de Dutskers", zeide hij, toen hij zag dat wij er naar keken. Er kwam een schittering in zijn levende ogen als wij hem verzochten ons wat te vertellen over Rodenbach. „Den Berten", zo begon Verriest .,was een wonderkind". Hij was amper negen jaar toen hij te Roeselare op het College kwam en reeds van toen af waren ve.e ogen op hem gericht. „Ik was professor van rhetorica eh het was in de tweede Franse klas, dat ik Rodenbach leerde kennen toen ik er af en toe een leraar verving Hij had daar als voornaamste leider de eerwaarde heer Flamen, een kunstenaarsziele en priester van Hee, den schrijver van „Het Manneke uit de Mane" en waarvan gezegd werd dat hij de eerste humorist van ons land was". De beste vriend van Rodenbach was Amaat Vijncke, beter bekend onder de naam van „ratte Vijncke" want het was een vluggerd, die Amaat. Het is met „de Ratte" dat Rodenbach van stad tot stad en van dorp tot dorp door Vlaanderen reisde met. „Philippine van Vlaanderen" van Delacroix, dat door Rodenbach voor mannenrollen was be werkt. Rodenbach was niet alleen de spil van die opvoeringen maar hij schil derde er ook de schermen voor. Bij de studenten was Rodenbach het ge nie. Naast hem stond Lievens, de latere grote Indianen missionaris die de koning der priesters werd genoemd. Verder wa ren er Kamiel Watteeuw, Renaat Adriaans Julius de Vos, die het allemaal ver heb ben gebracht. „Al merkweerdig volk, groot volk, sterk volk!" horen wij Verriest nog zeggen. Rodenbach was veelzijdig. Eens moest een opstel worden gemaakt op het thema: een toespraak van Napoleon tot zijn uit Moskou terugtrekkende troepen. „Wat Rodenbach daarvan gemaakt had was zo diep bestudeerd, zo doorwrocht, dat wij er allen verbluft van waren". Wij wilden ook weten, welke rol Roden bach speelde in de Vlaamse beweging. „Hij" en Vijncke brachten er de roering in, doch reeds eerder hadden andere de Vlaam'sche wagen aan het rollen ge bracht. Hij heeft de beweging echter be zield met zijn geweldige geestdrift en zijn onstuimige drang". Men moet weten, dat in die tijd cn nog lang na de eerste wereldoorlog, al de Vlamingen in hun katholieke pensionaten, colleges en seminaria hun studies in de Franse taal moesten doen op straf vau boete geen Vlaams mochten spreken. Een Vlaamse hogeschool was er toen even min! Studenten werden van het College weg gezonden omdat zij daar verandering in wilden brengen. En de oversten hielden in dat verhand lange sermoenen over „le mauvais esprit" de slechte geest, die onder de leerlingen heerste. Eindelijk is de strijd dan volop losge broken, met het lied: Vliegt de Blauwvoet? Storm op zee! De Blauwvoet is echter niet ontstaan als een Vlaams strijdlied. In die tijd wa ren in het college opgenomen twee wees jes van zes jaar, die meestal in de keuken leefden, maar °P de koer der kleinen kwamen spelen- De studenten hadden schik in die jochies en leerden ze allerlei vreemde woorden in het latijn: het grieks, het hebreeuws, het Erans, het Italiaans, het Duits en het Vlaams, zodat die kin deren konden brabbelen in de taal van een geheel wereldje. Het Vlaams konden zij het minst goed. Zij konden daarin al leen maar zeggen: Vliegt de Blauwvoet? Storm op zee! Toen een „surveillant" die woorden heen en weer van de groten naar die twee kleinen hoorde roepen, dacht hij: Hola, het is langs daar dat het Vlaams hier kan binnenkomen, daar moeten wij een einde aan stellen. En hij verbood, dat men nog de Blauwvoet zou laten „vlie gen". „Maar ge weet: verboden vrucht". De Blauwvoet, die uit Consciense's Kerels van Vlaanderen kwam en toen nog geen lied was, werd dan een wachtwoord onder de studenten. Overal fluisterde men het elkaar toe en toen ook daar een boete op gezet was, hoestte men het: Ghum—ghum ghum—ghum? En met kleur kwain het antwoord: Ghum—ghumghum! Het kwam tot een werkelijke ontplof-' aanwinst te beschouwen. Maar wie vergelijkingen wil trekken met de goede katholieke romanschrijvers uit andere landen, kan niet blind zijn voor een typisch Nederlands tekort dat paradoxaal genoeg ten dele schuilt in een teveel. Over het alge meen overladen veel Nederlandse ro manschrijvers de lezer met preciese pogingen om alles te zeggen, verge tend dat de meest boeiende lectuur die is welke achter de woorden schuil gaat. Hall en mevrouw Malcorde zijn bei den Zondagschilders. Hij de maker van traditionele, naarstig naar de natuur geschilderde stillevens, zij de gepassionneerde verbeeldster van in nerlijke spanningen. Stellen we ons deze fictieve schilderprestaties een ogenblik voor als tastbare werkelijk heid, dan zou onze voorkeur onom wonden uitgaan naar de demonische schilderes, die een gooi doet naar iets groots. Zonder Breedveld's ro man te willen devalueren tot het lit terair evenbeeld van een peuterig stilleven verre van daar menen wij dat deze tegenstelling iets verdui delijkt van wat wij hierboven bedoel den. P- N.a.v. „Hall en Hefferley" door Walter Breedveld. Uitg. De Fontein, Utrecht. Illllllll fing op het naamfeest van de superior „kanonik Delbar". De eerste „blauw voet" die daarbij „vloog" was de latere capucijn Julius de Vos, want hij vloog... aan de deur van het college! Van Roeselare ging Rodenbach naai Leuven de rechten studeren. Het is daar dat hij zijn „Gudrun" dichtte, waarmede hij waarschijnlijk in zijn collegetijd reeds begonnen was. Ook in de stad der Alma Mater bracht hij idealisme en nieuw Vlaams leven. Hij vergde echter teveel van zijn krachten en werd ziek. „Het was een Duts nonnetje uit een der vele klooster van Leuven, dat hem ver zorgde". Zijn „Gudrun" heeft Rodenbach voor het eerst gelezen in het huis te Leuven, van de Nederlandse hoogleraar Alber- dink Thijm. voor de professor diens fa milie, en Gustaaf Verriest, hoogleraar in de geneeskunde en broer van Hugo. „Dat duurde tot middernacht, ^der- een was getroffen door de lyrische kracht van dien jongeling en mijn broer S1®? naar huis, ontroerd, omdat een groot dich ter Vlaanderen geboren was" Rodenbach werd met de dag zieker. Gustaaf Verriest ging hem dikwijls bezoe ken in zijn kamer op de derde verdie ping van een huisje bij de Grote Markt. „Mijn broer kon het mij nooit zonder tranen vertellen, hoe op zekeren dag Ber ten hem een stukje papier diep, heel diep in de hand stopte. Het was het gedicht Macte animo". Hier deed de pastoor mij een confiden tie over liefdegevoelens van Rodenbach voor een te Leuven wonend Nederlands meisje, dat ook hem genegen was.. «1131 ÈliH Hoe was het einde van Rodenbach? Verriest vertelde het ons, aldus: „Ze keren dag, toen de ziekte steeds erger werd, deed mijn broer een wagon in ge reedheid brengen met een bed erin. Berten in zijn armen tillende en hem koes terend gelijk een kind, heeft Gustaaf hem van zijn kamerke naar beneden gedra gen. Daar wachtte een rijtuig, dat bei den naar den trein bracht. En toen zij, langs Gent en Brugge naar huis rijden de, den bodem van Vlaanderen bereikten, richtte Berten zich op en hij was blij nog eenmaal de velden, de heilige velden van Vlaanderen te zien.. Te Roeselare heeft mijn broer den zieke aan zijn moe- derke teruggegeven. Alle aanwezigen stortten tranen. Alléén Berten weende niet.Hij heeft zich dan neergelegd, om niet meer op te staan De pastoor had opgehouden te vertel len. Zijn ogen, dromerig geworden, ke ken weemoedig naar een muur. waar het portret bing van Berten, zijn Berten. LS romanschrijver welhaast tot Lde klassieken gerekend, werd Frangois Mauriac als politiek essayist voor de tijdgenoot een om streden figuur. In dit dubbele licht, dat zelfs voor de vurigste Mauriac- bewonderaar de schaduw niet over- schittert, verschijnt de Nobelprijswin naar en Académicien Mauriac op zijn zeventigste verjaardag, die hij a.s. Maandag te Parijs viert. Zulk dualisme is kenmerkend voor deze Fransman. Het schijnt de doem van Mauriac. beheerst te worden door innerlijke verdeeldheid. Door zijn op voeding vast geworteld in een Augus- tijns-Pascaliaanse vroomheidstradi tie, heeft hij zijn leven lang vergeefs gezocht naar de verzoening van radi caal Christendom met menselijke zondigheid. Heel zijn rijke roman- oeuvre, dat in recente uitgaven van de goedkope Prisma-reeks thans wellicht meer gelezen wordt dan ooit tevoren, is één belijdenis van on macht om deze synthese te vinden. Zo sterk werd dit gevoel van on macht dat hij In de oorlogsjaren zelfs besloot geen romans meer te schrij ven. Gebood hem de eerlijkheid als mens en als kunstenaar romanfigu ren te creëren met de volle maat van hun troebele gevoelens, gekweld door de verlokkingen van het vlees, gebon den aan de zieke en zwoele sfeer van de Franse provincie, zijn op God ge richt hart hunkerde naar genade voor de zondaars, die hij evenwel niet bij machte was over zijn personages te doen nederdalen zonder zijn artistiek geweten geweld aan te doen. Al vond hij later min of meer de synthese, de onbekeerde Thérèse Desqueyroux blijft de beslissende gestalte in Mau- riae's werk. Omdat zij het hoofdpro bleem incarneert dat Mauriac kwel de, de onoverkomelijke moeilijkheid, ja de onmogelijkheid van het christe lijk leven. Overal op zijn weg stuit hij op die -steen des aanstoots", die de titel vormt van een zijner recente essays. EN soortgelijke verscheurdheid, welke de schrijver der sombere romans typeert, komt tot uiting in Mauriac's journalistieke opstel len. Ook daar is hij op zoek naar synthese, naar verzoening namelijk tussen het menselijk leed en de poli tieke kansen. Dat hij daarbij meer dan eens met de politici overhoop raakte, doet niets af aan de oprecht heid waarmee deze waarachtige chris ten steeds op de bres staat voor de lijdende mens. Want daarin ligt de grootheid van Mauriac als romanschrijver èn als essayist, dat alles wat hij schrijft voorkomt uit 'n evangelische bezorgd heid voor de zondige, verblinde, ver nederde en vertrapte mens. In zijn romans beeldt hij de nood van hun ziel zo dwingend uit, dat de !*»*nen alleen van Thérèse Desqueyroux, Couture, of la Pharisienne een herin nering wekken vol diepe deernis: in zijn essays vecht hij moedig voor hun belangen. Zijn enige wapens zijn daar» bij geloof, hoop en liefde. Is het won der dat deze bewapening in de poli tieke arena soms kwalijk past?

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1955 | | pagina 6