Het Philosophicum te Warmond 25 fpf ®11 ALBERT VERWET AAD DE HAAS Wk M H E D als geestelijke leider Ruime aandacht voor de persoonlijke vorming 1 fes ¥L\ mt I DICHTERLIJKE STRIJDBAARHEID WILLEM Na de contemplatie de stormwind ZATERDAG 19 NOVEMBER 1955 PAGINA 5 en SE LACHENDE PHILOSOOF Maurits Uyidert vertelt over zijn Verwey-biografie 1890—1915 Als een dorpeling Nalatenschap Geen kamergeleerden NIEUW WERK GEëXPOSEERD IN MAASTRICHT .|>»ASV N- v V - - *.y,- Een drietal tafrelen uit het leven op het Philosophicum. Van boven naar beneden: e°n studentenkamer; de decor- bouw voor het feeststuk „De wolken''; de Zondagse Vespet s waaraan de Schola haar muzi kale medewerking verleent. ET ZAL voor de literatuurminnaar goed nieuws zijn, dat het tweede deel verschenen is van Mfbrits Uydert's boek over Albert Verwey. Er is over „de mannen van Tachtig" heel veel geschreven, maar weinig definitiefs. De eeste stap tot een biografie, die werkelijk een model mag worden genoemd, zette Maurits Uyidert in 1948 met „De jeugd van een dichter Uit het leven van Albert Verwey". Het geeft een beeld van deze prominente tachtiger, van zijn geboorte (1865) tot zijn vestiging in Noordwijk I 1890)Het boek werd begroet als een voortreffelijke studie, even boeiend als betrouwbaar en instructief. Het is meer dan een naslagwerk er komt een figuur uit naar voren, de figuur van een nog jonge man, in wie echter reeds de drang naar schoonheid en weten brandde. Men kan slechts betreuren", aldus verzuchtte Anton van Duinkerken na le zing van Uyldert's boek, „dat dit le vensverhaal hier ophoudt" Inmiddels heeft het Ministerie van O., K. en W. het grote belang van deze Verwey-bio grafie ingezien en het heeft de auteui opdracht gegeven tot het schrijven van het tweede deel, dat onder de titel „Dich terlijke strijdbaarheid" wordt uitgege ven door Allert de Lange te Amsterdam. lil zijn stille werkkamer, van waar uit men neerziet op een der brede lanen van Amsterdam-Zuid, vertelt Maurits Uyidert ons over het ont staan van zijn boek. De vier-en zeventigjarige spreekt vol toewij ding over het werk, dat niet alleen zijn aandacht maar vooral ook zijn liefde heeft. „Het nieuwe boek sluit direct aan op „De jeugd van een <3lcht".' Hm be schrijft Verwey's werkzaamheid als dich ter en geestelijk leider en geeft tevens een schets van zijn persoon nk leven tussen 1890 en 1915. „Dichterlijke strijd baarheid" behandelt dus ook e jsis, welke tot de ondergang van „De nieu we Gids" heeft geleid en de stichting van het „Tweemaandelijks tijd dat later „De XXe eeuw" h?®tMTT;Mert In deze tijd kwam Maun. ,shprt ver in persoonlijk contact met Ainert wey, die, zestien jaar oU(*®r' een zeker gezag bezat. In 1900st de jonge Uyidert hem een gedicht keuring. „Heel goed", oordeelde Verwey, „maar ik wil graag wat meer verzen van u lezen vóór ik ze publiceer". Met dankbaarheid denkt "Uyidert te rug aan de raadgevingen, die hij uit Noordwijk ontving. „Verwey was veel eisend maar hij was ook erg bemin nelijk. Hij was gesloten van natuur; toch wist hij een sfeer van vertrouwelijk heid te scheppen. De verhouding, aan vankelijk die van rijp dichter tegenover beginneling, kreeg op den duur een vriendschappelijk karakter. Geen moeite was Verwey teveel om jonge mensen, in wie hij talent bespeurde, te helpen en aan te moedigen. „Hij maakte zich hier niet met een vriendelijkheidje van af. Men had wat aan zijn opmerkingen. Het ge beurde wel dat ik het niet met hem eens was, maar meestal zag ik later in dat hij gelijk had gehad. In Mei 1903 toog Uyidert naar Noord wijk om de dichter te ontmoeten. Hi) had, als autodidact, in de literatuur- en cultuurgeschiedenis gegrasduind en zou zo graag richtlijnen hebben voor een systematischer studie. Wie zou hem die beter kunnen geven dan Verwey, wiens boek over Potgieter pas was versche nen en werd geprezen als een werk van groot inzicht en vakmanschap? „Ik ging 's morgens al bijtijds met de stoomtram naar Noordwijk", vertelt Uyidert. „Op weg naar „Villa Nova" herkende ik opeens in de man, die bij een groenteman iets stond te kopen, de dichter. Hij had een grote tuinmanshoed op en zag er uit als een dorpeling. Ik dacht dat hij het misschien vervelend zou vinden, als ik in deze situatie naar hem toe kwam. Daarom liep ik door en ging een minuut of wat later terug naar zijn huis, waar ik heel vriendelijk werd ontvangen." Er volgde een langdurig gesprek, waarbij Verwey Uyidert verschillende studieboeken aanbeval, doch hem voor al op het hart drukte niet in de eerste plaats uit de literatuurgeschiedenis doen uit de literatuur zelf te leren. Dit was het begin van een hechte verbondenheid, die tot aan de dood van Verwey heeft geduurd; we danken er de beste biografie aan, gewijd aan een der hoofdfiguren van de hedendaagse lite ratuur. Uyidert schreef dit werk in de bezettingstijd. Hij was in Februari 1943 begonnen aan een groot dramatisch ge dicht. „Alkestis" (verleden jaar versche nen bij Boucher), maar werd hier op 28 Maart in gestoord door Dr Heroma (Muus Jacobse), die hem namens een uitgever kwam vragen een biografie over Verwey te schrijven. Uyidert ant woordde, dat volgens hem prof. P. N. van Eyck hiervoor de aangewezen man was, aangezien deze in het herdenkings nummer van „De Stem" (Juli Augus tus 1937), onder de titel „Dichterwor- ding" al een begin had gemaakt met een levensbeschrijving aan de hand van de biografische gedichten van Verwey. Dr Heroma was echter al bij prof. van Eyck geweest en deze had de uitno diging van de hand gewezen. Nu lag de zaak dus anders. Mevrouw Verwey-van Vloten was geëvacueerd en woonde tijdelijk bij Uyidert in de buurt. Hij ging eens met haar praten. Zij zegde hem inzage van alle brieven en docu menten toe en vulde al deze gegevens mondeling aan. In Maart 1944 voltooide Uyidert „De jeugd van een dichter", dat vier jaar later verscheen. „Nauwelijks was ik klaar, 06 mevrouw Verwey werd ernstig ziek. Zij kon de vermoeiende gesprekken niet meer aan, en zo scheen er van een vervolg niets te kunnen komen. Maar na de dood van mevrouw Verwey werd de omvangrijke litteraire nalatenschap van haar man aan de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek in bruikleen gegeven." Na een moei zame ordening vond Uyidert hier vol doende gegevens voor een beschrijving van Verwey's verdere leven en werk. U moet weten", legt hij uit, „dat Verwey, tengevolge van zijn betrekke lijk geïsoleerd leven in het vissersdorp Noordwijk, zijn verkeer met vrienden en medewerkers voor het grootste deel schriftelijk onderhield. Hij heeft hun brieven zorgvuldig bewaard, evenals ve le, op zichzelf staande notities, die het karakter van dagboek-aantekeningen dragen. Ook in latere jaren, toen h« professor was in Leiden, heeft hij, ten behoeve van zjjn colleges, menige be langrijke gedachte op schrift gesteld. Bovendien hield hij van belangrijke^ uit- gaande brieven copie, of bewaarde daa - van het concept. Een en ander heeft mij mogelijk gemaakt, de ontwikkeling van zijn leven en de ontplooiing van zijn werkzaamheid te volgen van jaar tof jaar." Welk een werk dit is geweest, beseft men pas als men weet dat de docu menten opgeborgen zijn in meer dan vijftig dozen, waarvan elk tussen de honderd en tweehonderd foliomappen be vat met brieven en aantekeningen. Al les moest worden gelezen zelfs het onaanzienlijkstekladje kon belangrijk zijn. „Van ieder document, dat van pas kon komen, heb ik een afschrift ge maakt", zegt Uyidert. „En daarmee alleen al is een jaar heengegaan van vroeg opstaan en hard werken. Maar nu is het tweede deel gelukkig klaar. Het verschijnt mede dank zij de steun van het Prins Bernhard Fonds en de Ne derlandse Organisatie voor Zuiver-We tenschappelijk Onderzoek". Omdat het ondankbaar zou klinken, durven we de schrijver één vraag niet stellen: of hij met een derde deel de voltooien. Er past ons reeds genoeg dankbaarheid K. TUSSEN de .herfstige bomen lanen van Warmond ligt het complex van liet seminarie, dat de naam van het dorp een nieuwe in houd gegeven heeft. Want War mond moge een vriendelijk oord zijn dat in de zomermaanden een centrum is voor liefhebbers van dc watersport, katholiek: Nederland verbindt aan de klank „Warmond' vooral de gedachte aan het bolwerk der hogere priesterscholing in het Haarlemse, waar de wijsgerige en theologische opleiding het tegen deel beoogt en bereikt van „war- mondig" disputeren. In 1779 opgericht bestaat het befaam de seminarie sedert 1930 uit twee afzonderlijke instituten, het Theolo- gicum en het Philosophicum, waar van het laatste de tweejarige voor opleiding vormt voor de vierjarige studies aan het Theologicum. De twee vleugels zijn onderling ver bonden, niet door een deur, maar door een gang met deuren aan weers zijden. „Laat men deze openstaan., dan kan het er verschrikkelijk tochten" merkte een oude chroniqueur niet zonder symbolische betekenis op. De scheiding tussen beide vleu gels Is inderdaad duidelijk afgete kend waarlijk niet alleen door het feit, dat de philosophen in burger, de theologen in toog hun studietijd vol brengen. Zo kan het gebeuren dat het Philo sophicum afzonderlijk a.s. Dinsdag zijn 25-jarig bestaan feestelijk her denkt. Met een Pontificale H. Mis, die mgr Huibers in de kapel van het Philosophicum zal celebreren, met een academische zitting waar de Leu vense hoogleraar prof. A. Dondeyne spreekt over „De zin der wijsgerige studie in de vorming tot het pries terschap" en met de opvoering van Aristophanus „Wolken" door een aantal studenten. Geestelijke vorming In dit feestprogram ligt het karak ter van het Instituut verankerd. De kerkelijke plechtigheid, de weten schappelijke voordracht en de mu sische activiteit op de feestdag zijn de kristallisatie van de geestelijke occupaties, waarop de aandacht der studenten welbewust wordt gericht. Want al is de vakmatige beoefening der wijsbegeerte de hoofdschotel, het gaat er niet om vakwijsgeren te vor men maar breed georiënteerde pries ters, aldus de huidige directeur prof. dr J. G. M. Willcbrands. Vandaar naast de wijsgerige vakken een uit gebreide geestelijke vorming waarin het liturgisch leven, de geestelijke verdieping, qe studie van de spiritua liteit en ook vele aspecten van kunst en cultuur ruime aandacht krijgen. Het is juist een der redenen ge weest waarom wijlen mgr Aengenent in 1930 het Philosophicum stichtte, dat men aan de geestelijke voorbereiding op het priesterschap een meer per soonlijke zorg wilde besteden. Slechts door de „eerstejaars" studenten in een kleiner milieu bijeen te brengen kon aan de persoonlijke vorming meer aandacht worden besteed. Tot in de bouw van het Philosophi cum, waarin, iedere student zijn eigen studeerkamer heeft, komt deze be doeling van _het Instituut tot uiting. „Het is van belang, zo zegt dr Wil- lebrands, dat de studenten hun stu dies op een zelfstandige manier kun nen doen. Zij hebben de tijd zich op hun priesterroeping te bezinnen. De twee jaar op het Philosophicum zijn in zeker opzicht te vergelijken met de noviciaatstijd van de kloosterling. De studenten moeten zich bewust worden van een heel stel gewoonten, die zij zich moeten eigen maken. Zij moeten zich in deze tijd bewust wor den van hun roeping. De student gaat er een idee van krijgen, dat hij man nelijke besluiten moet gaan nemen". Reputatie Wat de wijsgerige opleiding betreft had Warmond overigens al lang voor het Philosophicum tot stand kwam een bijzondere reputatie. Min of meer spectaculaire figuren als de latere Mgr van Vree en Broere en voor al professor Beysens, philosophiedo- cent op Warmond van 1895-1909, heb ben op het philosophie-onderricht gro te invloed gehad. Beysens die zijn gróte werken in Warmond schreef, is de grondlegger van' het systema tisch wijsgerig onderricht geweest. Ruimtetekort in verband met het toenemend aantal studenten was in 1930 de directe aanlei ding tot het oprichten van het Philö- sophicum. De diepere reden echter was dat de philosophische cursus zich niet meer voegde naar de eisen van het kerkelijk recht en de problema tiek van de tijd. Daarom bouwde men dit aparte instituut waar Mgr J. H. Niekel, thans Deken van Rotterdam de eerste directeur werd. Het instituut bloeit. Er zijn 96 stu denten, waarvan 55 eerstejaars en zeven hoogleraren, die een omvang rijk aantal vakken doceren, vanaf methaphysica en logica tot anthro pologic, cosimologie, ethica, wijsgeri ge staatsleer, chemie, geschiedenis der wijsbegeerte, de eerste begin selen der theologie, bijbelwetenschap en apologetica. Meen echter niet, dat de studen ten onder de zware vracht van zoveel wijsheid dorre kamergeleerden wor den. Een kort bezoek aan het Philo sophicum is voldoende om deze mis vatting uit de wereld te helpen. Er heerst onder de studenten een fris se geest. Dichtte niet een hunner on langs in het lijfblad „Areopaag" over de lachende philosoof? De lach der aankomende wijsgeren klinkt in de gangen, op het voetbalveld of op de tennisbaan, tijdens het opbouwen van een toneeldecor voor het jubi- leumspel, dat zij eigenhandig in el kaar timmeren, in de aula waar 's avonds biljarters, tafeltennissers en bridgers hun slag slaan of in de eet zaal waar verbijsterende stapels bo terhammen in korte tijd verdwijnen. Hun geestelijke inspanningen rea geren zij af in een ochtendlijke bos- loop, een der eerwaardige tradities van het huis, of met een duik in het zwembad, door sommige heldhafti- gen dagelijks voortgezet tot het wa ter is dichtgevroren en de schaatsen te voorschijn komen. Zij maken mu ziek onder leiding van dr Kat en luis teren naar solisten die op Warmond worden uitgenodigd. Zij spelen toneel en hebben hun eigen vakdispuut in de Academie, waar ieder op zijn beurt een referaat blootstelt aan de cri- tiek van gretige debaters. Zo vult zich de dag der „philoso- fen" vanaf het wekkeralarm te kwart voor zes tot het avondklokje van tien uur, het tijdstip waarop de lichten in de studentenkamers op hoog bevel worden uitgedraaid. En als wij de vrolijke gezichten van de 96 studen ten van het Philosophicum een bekij ken kunnen wij ons niet voorstellen, dat er veel zijn, die spijt hebben van hun komst naar Warmond. De enige, die vanaf 1930 aan het Philosophicum verbonden is geweest, is Willibrordus Klaassen, in de wan deling „Willem". Willem is de por tier van dit instituut. Hij heeft wel licht meer monseigneurs en autori teiten, meer toekomstige pastoors en meer seminarie-professoren on der zjjn vriendelijke supervisie in, het huis binnengelaten dan hijzelf ver moedt. Voor Willem maakt het niet veel verschil wie er voor de poort staat. Het belangrijkste voor hem is, dat er iemand achter de poort staat. Zonder diens medewerking immers bliif, de deur gesloten. Vanaf het moment dat mgr Nie kel, de eerste directeur, hem als por tier aannam, heeft Willem met ont roerende stiptheid zijn plicht ver vuld. „En wat is nou", zo vroegen wij Willem, „de mooiste dag geweest uit je carrière?" Willem behoefde niet lang na te denken. „Dat was mijn jubileum, hè" zegt de 67-jarige Willibrordus Klaassen. Er was een Mis en een feestelijke bijeenkomst waar de studenten en de directeur mij toegespeecht hebben. En ik ben er ook geridderd, hè." Even later heeft hij het kleine rode doosje uit de portierskamer gehaald, waarin op de watten het gouden Pro Ecclesia-kruis dat Willem op 11 October 1955 bü zijn 25-jarig feest op de borst werd gespeld. SEDERT cJe geschiedenis van Wahl- willer en de prentjes van pater Mathot een geschiedenis te over bekend om haar hier te vertellen heeft de schilder en graficus Aad de Haas niets meer van zich laten horen, tot aan verleden Zaterdag. Toen werd in het Bonnefantenmuseum te Maastricht de stellig door zeer ve len al jaren lang verbeide tentoonstel ling der voortzetting van zijn werk ge opend, die bevestigt wat enkele insiders al lang hebben rondvertelt: dat de Aad de Haas van vroeger nu niet meer te herkennen is. Er is niets meer terug te vinden van de schroomvolle, bijna dromerige inge togenheid die het geestesmerk van zijn Wahlwillerse kerkschilderingen was; niets meer van de verpuurd geestelijke aandachtigheid, de geluidloze zielsstil- te van de vrome en zeer wijze poëet, de bidder die deze schilder eenmaal was, wiens werken langs de kerkwan- den weefden een dralende ijlte, welke als de rook uit het lithurgisch reukvat onmerkbaar de ganse ruimte vervullen de was, een dichterlijke damp die waar lijk hemels mocht heten, „engelsheid' om met Vondel te spreken. Daarvan, inderdaad, is niets meer terug te vin den, tenzijdoor iemand die over enige kennis van de mens beschikt. Engelsheid en diersheid Want het moge zijn dat in de huidige fase het werk van Aad de Haas aan de eerste oogopslag niet dan „diersheid" openbaart, de waarheid is zoals de dich ter zeide: „Engelsheid en diersheid bei de, mengen in de mens zich ondereen", in' een en dezelfde mens. En het is niet moeilijk te begrijpen hoe bij de kun stenaar Aad de Haas zo fundamenteel de tweede schaal doorsloeg aan het juk van het evenwicht (Men begrijpe mij goed, ik spreek niet over de Haas-als- mens. maar als kunstenaar), d.w.z. ais arbeider die zich zelf, geest en lichaam in zijn arbeid ontlaadt en bevrijdt om als mens tot zedelijk evenwicht in staat te zijn. Het kan zijn dat die arbeid is als het naakt zich werpen in de door nen zoals Franciscus deed, een heilige daad die de Haas als onderwerp voor een zijner doeken nam). Dat evenwicht tussen engelsheid en diersheid het artistieke zo goed als het zedelijke is altijd labiel zolang een mens op aarde vertoeft en ook gees telijk nog niet een dode is Maar wij weten dat Aad de Haas, die misschien te zeer, en misschien te zeer uit schroom, zich m de vroom heid van zijn reli gieus wezen zijn engelsheid had te ruggetrokken, be lasterd is gewor den en verdacht ge maakt in de Chris tengemeenschap, die hem eenmaal had opgenomen en waarin hij gevraagd had te worden opgenomen, omdat 't goddelijk Woord, Christus zelf was, de Mystieke Chris tus, Hij in wien Zijn „engelsheid" veilig zou zijn en gevoed worden. Wij weten, dat men in zijn kunst de vrij brief heeft geüsur peerd om zich meester te maken van zijn persoon en die door het slijk te halen. Christenen hebben dat gedaan en an dere Christenen hebben toegezien zonder te verbleken of te blozen, laat staan zich voor hem te weer te stellen Er was on der hen niet de „naaste" langs de weg die afliep van Jeruzalem naar Jericho of zo die gevonden werd heeft de Christen gemeenschap ook deze geslagene Aanklacht R ZIJN MENSEN wier physieke constellatie allergisch is voor een of andere geur, een bepaalde prik kel van buitenaf. Als hun zinnen door als een stormwind die de verf in flar den uitjaagt, woedende strepen, kleur en grel licht. Maastricht staat te bloe den langs de Maas. Rode vlammen stromen uit over de Romeinse brug waar onder met witte slierten het duistere wa- die prikkel langdurig worden aangedaan ter ijlt. Luchten hebben zonsondergan- heeft een merkwaardige besmetting plaats, de huid wordt overdekt met uit slag en zij lijden ademnood. Er zijn ook mensen, wier ziel allergisch is voor gen en zijn bevlogen van duistere vo gels en gillende wolken of zij zijn een woelende brand. Soms blijven de krach ten onder de aandrift ongebonden, de Maastricht, een schilderij van Aad de Baas. Zelfportret van Aad de Haas met Rotterdam als jJ^niig! achtergrond. geiv. bepaalde ervaringen, die haar van bui tenaf worden ongedwongen. Wie de nei ging zou gevoelen zich door het jongste werk van Aad de Haas gescandaliseerd te gevoelen, moge bedenken dat de ziel van deze kunstenaar duidelijk allergisch is voor de soort sensatie waarmee men hem bespogen heeft en opgejaagd uit het hol zijner „wereld"-vreemde terug getrokkenheid. Wat viel er anders te oogsten, dan dat deze schilder plotse ling de gewaarwording had dat zijn ziel in benauwing lag en met een afzichtelijk eczeem was overdekt? Boordevol is dit werk van de effec ten dezer gewaarwording. Schilderijen als „de vallende boer", „Hypochonder" „Carnaval" zijn niet anders te verkla ren. Zij zijn echter ook een betoog van een veroordelende, een aanklacht. En ze zijn een gevecht, lijf aan lijf met het kwaad, dat de Haas onmogelijk kan zien met de ogen van Graham Greene, maar dat hij ziet met de ogen van Ber- nanos. Ook is dit werk boordevol van beschul digingen die de wezenlijke aard van wat de schilder werd aangedaan duidelijk open leggen in ondubbelzinnige parabe len. Daar is Joseph, door Putifars vrouw belasterd en buiten de gemeenschap ge worpen, daar is de geplunderde gewon de langs de weg naar Jericho, daar is het hoofd van Johannes op de fruitschaal van een scabreuze Salome. Er is Chris tus met Judas, Christus aan de geselpaal. Wie ooit gezegd heeft dat de Wahlwil lerse Kruisweg in eerbied voor Chris tus tekort schoot, ga die Kruisweg zij hangt beneden in een gang van het mu seum vergelijken met het „Golgotha" op de expositie boven: Ziedaar de pa rabel van de Christengemeenschap: een onvoldragen voortijdig uitgedreven men senvrucht, dat is de Christus en hij sterft niet de dood der zegepraal van hét licht zoals in Wahlwiller, maar komt om. Ook dit is geen tekort aan eerbied, het is een feit in wat Christenen misdoen, maar welk een last voor wie aan deze kennis een zo schrikwekkend getuigenis ont wrongen. Stormwind E BRAND DER zielsaandoenin gen heeft met het wereldbeeld ook de schilderwijze van Aad de Haas grondig doen veranderen. Niet langer gedragen is het geduld der contempla tie, vliegen de penselen over het doek sehilderstem overschreeuwt zich, de ex pressie zakt krachteloos in elkaar zoals in „Het rad van Avontuur". Maar het gebeurt dat de schilder zijn macht be houdt en dan snijdt de uitwerking u diep in de ziel. De portretten zijn alle aangrijpend en enkele ervan zijn ontroerend door een elders nooit geheel doorklinkende zacht heid van hoop en aandacht. De radica le geest van de schilder spreekt schrik wekkend en aangrijpend in een mees terlijk doek als „Bezoek'' In „Vrouw met brief" en „Café Chantant". Mees terwerken zijn ook onder wat ik noem de de „parabelen". Zelfportret Toch dreigt het gevaar der ongebon denheid op deze weg in toenemende ma te en men moet hopen, dat de Haas die een groot schilder is, vaster wegen zal vinden dan deze verschrikking. Dat behoeft niet van hem alleen af te hangen. Want als dit werk een verschrikking is voor de beschouwer dan is datgene wat hier verschrikt 't werk van onze Chris tengemeenschap. niets anders. Hebben deze schilderijen en de houtsneden, li tho's, tekeningen en monotypen waar over ik nog niet sprak de klank van een verbitterde of hartstochtelijk beschuldi gende aanklacht, zij zijn ook feitelijk en in wezen een aanklacht en zij stel len het feit van een ongedelgde schuld die op onze Christennaam openstaat. Er is bij de schilderijen een recent zelfportret, waarop de schilder onver hoeds front maakt tegen de beschouwer met de trekken van zijn gelaat. Het is geschilderd met dezelfde vliegende, rau we penseelslierten verf, waarmee nu al zijn doeken gegeseld zijn. De kleur is snijdend en grel. De achtergrond is 's schilders geboorteplaats: Rotterdam. Witte toomkoppen schuim op het Maas water. Een onheilslucht die in turbu lente lichtvlammen schuinboven de stad aanflakkert. Een kade en een schip. En daarvóór: de grimmige mens. Er vreet inwendig een rauw zuur in op de trekken rond oog en mond, er sproeit een azijnen verachting in de blik. En er doorheen gaat iets. dat geen mens beschrijven kan. Die mens is een brandend requisitoir. Deze mens gaat ons aan, de Katholieke gemeenschap van Nederland. Niet om opnieuw sensa tie met hem te bedrijven. Maar om een schuld te delgen, in alle oprechte een voud die de rechtvaardigheid past. KO SARNEEL.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1955 | | pagina 5