mensen morgen wereld in Een kloof moet overbrugd worden Twee tragische taferelen in grote dienstbaarheid HONDENPRAAT van IN ONS LËVEN BB INLEIDING DOORBRAAK En zo groeide het De twee stappen Veel wijsheid vereist H® 1 ROESTIG RADERWERK IN EEN GEOLIED MACHIEN Onbegrepen taal V. ZATERDAG 26 NOVEMBER 1955 PAGINA '1 -v F. B. uit menselijke onvolwassenheid gesmeerd verlopen. Kou en duisternis zijn uit ons leven En van de ,an(jere kant nog gebannen, afstanden zijn overbrugd en het werk van onze "steeds: „publiek ik veracht u"!, in handen wordt overgenomen door vernuftige apparaten. Maar tem^haat'en uitdagTng'enin min- Miet is daarbij helaas duidelijk geworden dat het beheren van dat lofwaardige levcnscomfort een grote levenskunst 1. De snel voortschrijdende techniek is niet te vergelijken met een snel, doch fraai lopend en lieftallig meisje, dat, wat aan de late kant, op weg is naar haar geliefde. De snel voortschrijdende techniek is meer te vergelijken met een zicli onweerstaanbare, naar alle zijden uitbreidende olie vlek op zee, van een zinkend schip, waarin de watervogels verkleven en doodgaan. Die vergelijking dringt zicli op omdat de mensen wel de techniek bezitten maar deze moeilijk beheren kunnen. En wie techniek zegt, zegt utiliteit, mechanisme, schematisme en al die zaken die bepalend zijn voor het geoliede draaiend machien dat de huidige maatschappij is. Utiliteit beheerst ons leven- Het leven kan met apparaturen V /■ÏTJ vraagt omdat er anders een bewustzijnsvernauwing optreedt die ons gevangen houdt in de ban van liet nuttige, het koud- zakelijke en materialistische utiliteitsbeginsel waaraan tal loze menselijke activiteiten teil offer zijn gevallen: rusten, denken, van de natuur genieten, niets doen, kunst genieten, verhalen vertellen, bidden, mediteren en spelen. Het eerste tragische tafereel is dan dit: dat verschrompelde restant uit een onwerkelijke tijd. dat uit alle macht nog vecht om een bestaansreden in een utiliteitsmaatschappij, dat he .-1 vaag in de verte, in het puntje van ieder mensenhart nog smeekt 0111 een splintertje aandacht, al kan het zelf daarbij nog maar zo heel weinig meer geven omdat het zelf zo'n heel slecht aftreksel is. Wij menen liei schilderij in uw huiskamer, in zijn lijst en onder zijn lampje, dat grote of kleine rechthoekje dat een stuk van het behang bedekt en dat U met zijn zieke, magere handje groet vanuit een vergeten wereld, als u tenminste nog eens tijd hebt om te kijken- Maar wal geschiedt? Er zijn mannen die het gevaar zien! De kunst en de kunstenaar horen er ook bij. Met krachtige hand slaan zij aan de arbeid: opheffing van de kunstenaars stand en opheffing van de kunst uit hun heider miserabele toestand. Eigenlijk zijn het goedwillende en goedbedoelende monteurs. Want waar is hun aandacht op gevallen? Op een roestig raderwerk in liet overigens goed geolied machien. „In de kunstboek loopt de zaak niet" zou een opmerking kunnen zijn die deze ijveraars hoven liet lawaai van het machien elkaar al reparerend toeschreeuwen. Arme kunst, arme kunstenaars. Dit is het tweede tafereel: Alle sociale maatregelen ten aan zien van kunstenaars zijn algemeen menselijke maatregelen die volkomen te vergelijken zijn met maatregelen voor andere mensen die in de maatschappij liet moeilijk hebben. Ten aanzien van een hernieuwd herleven van kunst en kunstenaarsstand hebben ze weinig waarde. Omdat dit vraag stuk binnen liet raam van de nuttigheidsmaatscliappij zoals we die hoven schetste, moeilijk op te lossen is. :3 Kunst, kunstenaar, maat schappij en nut. Hebben die vier zaken iets met elkaar van doenWe zullen er vandaag een gesprek over voeren. Enigszins kunt, ge al weten naar we heen gaan. Naar de breukrand die ont staan is tussen kunstenaar cit kuns-t enerzijds en de v maat schappij anderzijds. Dat uit elkaar gaan heeft oo •- zaken, heeft tragische en ko mische aspecten. We zullen de gelegenheid hebben er het een en ander van aan te duiden en we zeggen dit zó omdat he' natuurlijk niet de bedoeling is uitputtend een probleem te be handelen. We houden ons aan het be ginsel waarvan we denken dal het geschikt is om op deze pagina van uj^ te gaan: Aan duiden, een probleem, met enkele van zijn aspecten stel len, een op gang brengen van een mogelijke overweging uwerzijds, want, het gaat. er om dat de wereld van morgen bewust levende mensen zal herbergen. We verwijlen daarbij wat langer bij wa-t er met betrek king tot ons onderwerp ge schied is op het terrein der religieuze kunst, dat ieder van ons toch zeer na aan het hart moet liggen. De kunst We leven in het tijdperk van de techniek. Dit is een cliché-acht ige constatering. Toch wil ik er vandaag nog eens over spreken. En dat niet, om te gaan zéggen, dat techniek verkeerd is. Want dat is zij niet. Ovei t- gens zou een dergelijke bewering niets aan de zaak veranderen. We kunnen nu eenmaal de klok niet meer terugzetten. We varen in het schuitje co kunnen niet meer terug. Ons land zou ten ondergaan, wanneer wij nieriu niet met andere lauden mee zouden doen. Het behoud is nu eenmaal noodzakelijk in de „struggle for life". Maar wel kunnen wc tegenover deze techniek, welke het leven zo intens beheerst, onze houding bepalen. Wel kunnen we de gevaren er van trachten Ic zien. Wel kannen we deze gevaren trachten te neutraliseren. Dat de techniek een dergelijke in vloed heeft op het openbare leven van deze tijd, betekent meer, dan het feit, dat de Westerse wereld zo ge- industrie1' erd Het betekent ook dat de mens, welke in dit klimaat leeft, daardoor bepaalde karakter trekken krijgt en heeft. Een van deze karaktertrekken is de instelling op ihet „nut". Techniek immers heeft geen doel in zichzelf. De techniek is een middel tot iets anders, een middel, om uit de natuur een maximum van rende ment te halen. Techniek is met ande re woorden een typische nuttigheids instelling. -Het grote gevaar van de mens, welke opgaat in de techniek, of liever van een tijdperk, dat is getech- niseerd, is dat de mens eenzelfde in stelling krijgt: een nuttigheidsinstel ling. Onwillekeurig en als vanzelf gaat hij zich bij alles afvragen, wat brengt dat voor nut, wat voor" voor deel heb ik er aan. Zo gaat hij onder dit oogpunt alles, mens en ding, be schouwen. Het nut en de prestatie is de laatste norm van het oordeel. Hij kan niet meer schuldeloos genieten van de kleine dingen van het leven: tijd is immers geld. Hij beziet zijn medemensen onder het oogpunt van het nut: is het een bruikbare kracht of niet. Heèl duidelijk komt dit^alles uit b.v. in de nieuwste „kunst ne van dé film. De filmmarkt wordt niet allereerst beheerst door het schone en het mooie, maar door de kassa. Vandaar ook de angst bij verant woordelijke instanties van de recla me-televisie- Zo ontgaat de mens het eigenlijke menselijke, het goede, het ware, het schone.'Daar kunnen ze immers met van leven. Eigenlijk moeten we daar om ook zeggen, dat vele moderne mensen nooit tot volwaardige men sen worden, nooit de volwassenheid bereiken. De instelling op het nut is een typische instelling van het kind tussen ongeveer zeven en twaalf jaar. Daarna komt de puberteit, waarin de mens als het ware opengebroken wordt en nieuwe horizonten voor hem verschijnen en waarin hij groeit naar ,de volwassenheid. In een tijd perk waar de techniek en zo het nut zulke een enorme belangrijke, rol ver vult, komen velen daarom niet over deze nuttigheidsinstelling heen, blij ven ze typisch onvolwassen. Priesterportret van de veelomstreden kunstenaar Aad de Haas. Vaak werkt een blik in de historie verhelderend op een tegenwoordige scheefgegroeide situatie. Dat kan men ook zeggen ten aanzien van de verhouding kunstenaarmaatschappij. De scheefgegroeide verhouding is helaas makkelijk genoeg te onderkennen. Er gaapt tussen kunstenaar en maatschappij een kloof. Over en weer wordt naar elkaar met spot gesmeten. Spot, die de vormgeving is van onbegrip ten opzichte van elkaar. De grote oorzaak ligt o.i. in het hyper individualisme dat sedert eeuwen, langzaam maar zeker tot een groot kwaad is uitgegroeid met een hoogtepunt in de vorige eeuw. De grofheid van het beeld vergeve men ons op deze pagina die er niet is om cultuurhistorie te bedrijven. In die eeuw leven de Bohemiëns, waar we omwille van de pikan terie nog zo graag van leien of een film van zien, omdat het mengsel van bewondering om zo veel ongebonden vrijheidsbeleving, om zoveel armoe en leed ons aan doenlijk bevredigt. Zoiets is teke nend. Immers het algemeen oor deel luidt wel: een kunstenaar is een stuk vrijheid en stuk armoe tegelijk. Dat hoort min of meer zo. daarbij een ietsje abnormaal, maar bij elkaar een verschijnsel in de maatschappij dat we niet gaarne zouden willen missen ai was het alleen maar om het tragi-komische ervan. V- -Th der hevige mate grapjasserij met middelen als uiterlijke excentrici teiten. U kent het: „waarom moe ten ze van die gekke lange haren hebben?" De wegen van maatschappij en kunstenaar zijn uit elkaar gegaan, toen men eikaars taal niet meer verstond. Daarbij moet worden op gemerkt dat die maatschappij zon der kunstenaars ook niet als een geheel moet worden gekien, want nog veel meer scheuren en barsten vertoonde de samenleving die steeds meer vergroeid scheen tot een verzameling egocentrische in dividuen, individuen die nationa listisch zijn ingesteld, met steeds groter heftigheid vroegen naar het nut.... en dat was een arbeider meer dan een kunstenaar. De behoefte aan kunst en het begrip van kunst daalden tot bene den de grenzen van het noodzake lijke. Kunst werd luxe, kunstwaar dering een zeldzame en gezellige hebbelijkheid. En van de andere kan weer: de kunstenaar die zich opsloot in de ivoren toren der vrijheid evengoed nl. als anderen, vastlopend in een super-specialisme (zijn kunst), een grote bewustzijnsvernauwing, ken merk van een individualist en ook omdat hij weigerde met een maat schappelijke ontwikke.ling mee te drijven die moordend is voor een nutteloze kundigheid als kunst ver vaardigen. v De lezer begrijpe óns goed, wij schreven geen verklaring, maar poogden een schetsje te tekenen van een tragische ontwikkeling waar we heden toch wel mee zitten.' En omdat wij geloven dat er aller wegen nog genoeg begrip en ver langen bestaan om wat zich ongun stig ontwikkelde weer zuiver te stellen, schreven wij dit beeld ter heroriëntering. Want wat zal er dienen te ge beuren? 1. EEN VERMAATSCHAPPELIJ KING VAN DE KUNSTENAAR. Kunst en kunstenaar zijn nuttig, als men tenminste het begrip ruim stelt. Nuttig dus niet in de bete kenis ter bereiking van een maat schappelijke positie of ter verwer ving van bezit, maar nuttig voor de gehele mens. En voor de mens heid, voor zijn geest. Het kan daarbij niet waar zijn dat het bij enigerlei maatschappij behoort dat de kunst en de kunste naar onnut zijn. Dan is er een manco in die maatschappij-struc tuur. Dat is vandaag aan de dag ook zo. Maar dan zal de kunstenaar op de eerste plaats uit alle macht de goede elementen in die maat schappij moeten versterken, door welbewust maatschappelijk te zijn zoveel hij kan, i.p.v. te vluchten in afkerige en afwijzende een zaamheid. 2. DE MAATSCHAPPELIJKE ER KENNING VAN KUNST EN KUN STENAAR. De, uitgangsstelling is dezelfde: Kunst en kunstenaar zijn nuttig. Kunst is geen luxe, sluitpost op iedere begroting, kunst is noodzaak en een kunstenaar is geen „outcast" maar een waardig lid van die maat schappij. Dat is een mentale er kenning waartoe ieder lid van de maatschappij ten opzicht van deze medemensen, medeleden, verplicht is. De slotvraag kan zijn hoe dit alles te bereiken" is, hoe deze be wustzijnsvernauwing zowel aan de ene als aan de andere zijde is te doorbreken. Van een dergelijke vraag, die overigens zo gemakke lijk opkomt zijn we een beetje hui verig, omdat het een typische vraag is van de „doe" en „actie" maat- 'schappij waarin we leven. Wij vin den het al heel nuttig dat geregeld het vraagstuk ter overweging gesteld wordt, want als een maal een probleem mét een ideaal omtrent de oplossing ons geestelijk bezit is geworden, zullen vanuit die geestesgesteldheid min of meer vanzelf de wegen duidelijk worden waarlang het ideaal bereikt zou kunnen worden. Ondertussen blijft natuurlijk ar beid noodzakelijk. Vermaatschap pelijking van de artistieke oplei dingen en van de andere kant ijve rig voortgaan om jonge mensen met kunst en kunstenaar in contact te brengen zijn uiteraard de beste middelen. Welnu een van dc typisch vol wassen menselijke waarden is dc kunst, welke geheel de mens aan grijpt in zijn bezielde lichamelijk heid, welke lichaam en geest aan spreekt. Kunst heeft typisch zijn doel in zich, is niet gericht op het nut. Daarom zal het beleven en kunnen genieten van Je kunst in enigerlei vorm literatuur, mu ziek, schilderkunst, ballet enz. dc nuttigheidsinstelling doorbreken en de mens in een nieuwe wereld brengen met andere en hogere waarden, welke niet gericht zijn op iets anders, maar welke hun doel in zich hebben. Als dus in een tijd perk van de geschiedenis de kunst waarde heeft voor het leven, dan juist in deze moderne tijd. Zekei het genieten van de grote kunst werken wordt niet moeiteloos be reikt althans bij de meesten niet maar men moet er zich op toeleggen, 0111 zijn volinenselijk- licid te kunnen beleven. IN ONZE KERKEN VEGETEERT over hei alge meen de beeldende kunst en ook de toegepaste kunst weelderig, als trien, zeer royaal, voor deze ene keer, al wat iets te maken heeft met schilderen, beeldhouwen, smeden en muziekmaken tot de kunst wil rekenen. Dat heeft een reden en ook een lange voorge schiedenis. Zo zelfs dat religieuze kunst een begrip geworden is, zij het dan een zeer moeilijk begrip- Religieuze kunst die we natuurlijk ook buiten de kerkgebouwen kunnen aantreffen heeft haar bestaansreden in de dienstbaarheid aan God en de gemeenschap der gelovigen Een uitgangsstelling die er heel aantrekkelijk en ongevaarlijk uitziet, brengt ons nochtans op een terrein vol voetangels en klemmen. Van drie zijden uit is het de moeite waard wat over dit terrein te gaan wandelen. DE KUNSTENAAR DIE BIJVOORBEELD eer kruisweg te schilderen krijgt, kan niet anders doen dan in zichzelve keren. Alles wat hem af leidt van een innerlijk beleven van het gegeven zr^ hij als schadelijk voor het werkstuk, dat zal gaan ontstaan, aanmerken. De overweging, de meditatie, zeker waar het een dergelijk geweldig onderwerp betreft, is een uiterst individuele bezigheid en een zeer belangrijke,, want de vormgeving is er van afhankelijk. Dat er vaak een wisselwerking tussen de eerste ideeën omtrent inhoud en vorm bestaat, kan bier wel terzijde wor den gelaten. Belangrijk is dat een- kunstenaar niet gaarne ge stoord wenst te worden in wat men zou kunnen noemen: het luisteren naar zichzelf, eerste voor waarde <^m een goed werkstuk af te leveren. De musicus is een heel stuk vrijer. De opdracht gever als die er is waagt zich veel minder aan bemoeiingen met kunstwerken op musisch gebied en ook de uitvoerende musicus de beroemde Roomse Kerk prganist-dirigent-manus-van-alles heeft een aardige vrije hand in de keuze van zijn muziek, be halve dan bij bruiloften. De kunstenaar schept een dienend kunstwerk aan -eredienst en gelovigen, maar te vaak wordt vergeten dat zijn werk ook rechtstreekse dienst is aan God Die liem de talenten schonk, welke hij uiterst eer lijk moet gebruiken. Hier kan een gewetensconflict liggen, nl. daar waar zijn eigen eerlijk verantwoor de kunstuiting in botsing komt met de algemene op vattingen en gevoelens. Wij wagen ons niet aan de oplossing van een dergelijk conflict. De lezer mag beseffen dat de algemene opvattingen het tien tegen één ook in dit geval winnen, ten koste van kunst en kunstenaar. BEZIEN WE de RELIGIEUZE KUNST vanuit de gezichtshoek van de beminde gelovigen voor wie de aanwezigheid van een kruisweg, een Hoogmis en beelden bij een kerk hoort en die er dienen te zijn tot hun stichting en voor wie feitelijk het hele gebouw met al wat er in en bij hoort be staat, dan spreekt het vanzelf dat deze gemeen schap een niet te verwaarlozen factor is. Hij is alleen zeer onhandelbaar, want er behoren mensen toe met uiterst primitieve begrippen om trent kunst en speciaal religieuze kunst (de mees ten), en aan de andere kant ook mensen die graag aanvaarden willen wat van onze tijd of van een zeer individuele kunstenaar is. Grote gevaren naar buiten zijn er echter toch van de gelovigen niet te verwachten, aangezien de trouwe kudde meestal wel de pastoor volgt die ook in kunstzaken de toon aangeeft. Privé lijden zij aan enghartige utiliteitsbegrippen. Men kan dat vaak horen: „Kun je daar nu voor bidden?" (en ze bedoelen een beeld) of „Kun je daar nu bij bidden?" (en ze bedoelen een moderne Mis). Alles draait dan om de eis dat alles dienstbaar moet gemaakt worden aan eigen religieuze bedoe ningen. Het ontgaat hun dan dat de groep „bemin de gelovigen" geen collectiviteit van personen is, maar een gemeenschap die God dient (waartoe dus ook de kunstenaar behoort, echter niet als vervaar diger ^an totems voor een ieders privé religiosh teit). EEN ZEER MOEILIJKE POSITIE nemen de ker kelijke overheden in, en een geenszins benij denswaardige. De eenvoudigste aspecten van hun taak zijn deze: te waken dat geen voorstellingen worden aange bracht of gebeurlijkheden plaats vinden, die niet overeenkomen met de Geloofsschat of ook maar enigszins verwarrendzouden kunnen werken; en voorts dat het kerkgebouw niet het terrein wordt van nog zeer onvolgroeide artistieke experimenten. Moeilijkheden op deze terreinen zijn met behulp van ingewijden makkelijk te constateren én te voor komen. Veel moeilijker is het wanneer privé-pastorale artistieke neigingen gaan bepalen wat in de kerk komt en wat niet. Voor kunstenaars en gelovigen wordt het dan een kwestie van geluk hebben of niet. We nemen aan dat zoiets zeer zelden voor- •komt. En nog moeilijker wanneer een kerkelijke over heid door eigen artistieke neigingen een vox populi mengt, zich spreekbuis tracht te maken van wat er aan verstarring onder de „gewone mensen" leeft; dus' een opportunistische utiliteitseis stelt; een werkstuk vraagt als de grootste gemene deler van de parochianen waarbij de pastoor honderddubbel telt. We nemen maar aan dat zoiets ook zeer zelden voorkomt. VEEL WIJSHEID WORDT VAN DIE OVERHEID vereist. Op de eerste plaats de wijsheid te luis teren naar ingewijden die los van alles kunnen uitmaken wie in staat is om in het algemeen iets goeds te maken. Dan moet zij de wijsheid bezitten de kunstenaar de ruimte te laten om op de eerste plaats naar zijn eigen artistieke geweten te luiste ren. Daar zijn allen mee gebaat. Op de derde plaats zal er wijsheid nodig zijn om de kunstenaar beter en scherper te doen beseffen dat er van hem een, de gelovige gemeenschap bij haar eredienst die nend kunstwerk wordt gevraagd. Het zal alleen maar helpen zijn inspiratie over de grenzen van zijn eigen ik te richten. En tenslotte zal er wijsheid nodig zijn om die gelovige gemeenschap te zeggen en te doen ondervinden dat het nieuwe artistieke parochiebezit een vormende waarde bezit, een re ligieus helpende waarde, mits die gemeenschap van haar kant -zich openstelt voor de taal van de kun stenaar die ook één van haar leden is en wel bijzon der begaafd. Naar onze mening is dit de enige weg om het grootste nuttig rendement te genieten van religieuze kunst. Het is aan de lezer overgelaten wat er allemaal gebeuren moet om op een ideale wijze de religi- euse kunst weer in het kerkelijk leven te plaatsen. Ware het niet dat wij wat ernstig gestemd waren nu op een expositie van het werk van Aad de Haas in Maastricht zo tragisch de sporen blijken van een onnodig wrede religieuze kunsttragedie, zodat de schrijnende kanten van het probleem sterk spreken, wij hadden u een gesausd verhaal gedaan over wat er dan onderhand op de eerste plaats uit de kerken moet worden gegooid. X „Zo langzamerhand begint de stemming erin te komen", aldus Hond na een tocht langs feeste lijk verlichte étalages; „die echte menselijke stemming van zachte marsepein en rose borstplaat. De neutrale, objectieve hond staat al tijd weer verbaasd te kijken naar de merkwaardige verschijnselen, die zich van tijd tot tijd bij men sen voordoen. Vergeleken met een hond leeft een mens vrij gecom pliceerd. Op een goed moment slaat hij een hoop zoetigheid in en enige nuttige geschenken. Hij haalt ergens fraai pakpapier van daan en wat gekleurde lintjes en zet zich moeizaam aan het wroch ten van enkele eenvoudige dicht werken. Terwijl hij pakjes maakt, koestert hij glimlachend de ge ruststellende overtuiging, dat er gens anders een ander op dezelfde wijze bezig is voor hem. Deze overtuiging schenkt hem moed en doet hem volharden, wanneer hij als tijdelijk poëet vertwijfeld de afgetobde fantasie uitknijpt voor een laatste ontbrekende rijm woord. Waarom zijn mensen zo? Willen zij elkaar zo graag verwennen en door elkaar verrast worden? Maar waarom doen zij dat dan op da tum? Of staan we hier veeleer voor de diep-menselijke neiging ook aan honden niet' geheel vreemd om te laten zien dat men meer kan dan alleen blaffen en bijten? Wil men aantonen, dat de menselijke soort niet meer tot de wilde dieren kan worden gere kend, doch in staat is tot zachtaar dige, ongevaarlijke en vriendelijke reacties, zo mild als marsepein en zo bros als borstplaat? Als het dan ook maar niet eyen snel wegsmelt

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1955 | | pagina 7